Landelijk reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken

Considerans

Dit landelijk reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken is in het kader van het project Civiele procedure van het programma versterking rechterlijke organisatie (PVRO) tot stand gekomen. Het reglement is het resultaat van een uitvoerige gedachtenwisseling tussen de civiele sectoren van de negentien rechtbanken. Ook heeft een brede consultatie van de Nederlandse Orde van Advocaten over de achtereenvolgende concepten plaatsgevonden.

Op 14 april 2000 heeft het Landelijk Overleg van de civiele sectorvoorzitters deze procesregeling goedgekeurd en vervolgens hebben alle rechtbanken het reglement als eigen reglement vastgesteld.

Deze nieuwe procesregeling introduceert uniformiteit in de wijze van procederen bij alle rechtbanken in de civiele zaken die met een dagvaarding worden ingeleid. Daarnaast beoogt de procesregeling een bijdrage te leveren aan een aanzienlijke verkorting van de doorlooptijden van de civielrechtelijke procedure tot twaalf maanden of minder. Om deze verkorting te bewerkstelligen worden in de regeling niet alleen aan partijen duidelijke termijnen gesteld voor het verrichten van proceshandelingen, doch ook aan de rechtbanken zelf. Op grond van de artikelen 12.3 e.v. kunnen de rolrechters van de rechtbanken echter voor hun rechtbank voor een overgangsperiode van in beginsel 2 jaar bepalen dat de termijnen voor de proceshandelingen van partijen voordat een tussenvonnis is gewezen niet ambtshalve zullen worden gehandhaafd. Zo kunnen de rolrechters op een soepele wijze, die goed aansluit bij de plaatselijke stand van zaken, een overgang naar het nieuwe systeem van ambtshalve handhaving van de termijnen bewerkstelligen.

Bij de voorbereiding van dit uniform reglement heeft afstemming plaatsgevonden met de afdeling wetgeving van het Ministerie van Justitie, zulks met het doel dat dit reglement niet alleen toepasbaar is onder de gelding van de huidige wet maar ook indien het wetsontwerp 26855 (herziening van het civiele procesrecht) kracht van wet mocht krijgen.

Evaluatie van de werking van dit reglement heeft plaatsgevonden in oktober 2001. De wijzigingen waartoe deze evaluatie aanleiding heeft gegeven treden in werking met ingang van 1 januari 2002, of zoveel later als wetsontwerp 26855 in werking treedt.

Per 1 januari 2003 zijn de roldag en het roltijdstip voor elke rechtbank vastgesteld op woensdag, 10.00 uur.

Op 10 februari 2003 heeft de tweede landelijke roldag plaatsgevonden. Doel daarvan was - onder meer - uitvoering te geven aan het streven naar een uniforme toepassing van het Landelijk rolreglement voor de rechtbanken. Eveneens heeft de evaluatie van het rolreglement plaatsgevonden hetgeen heeft geresulteerd in een aantal wijzigingen. Deze wijzigingen zijn in `vette letters' herkenbaar.

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

1.1. Dit reglement heeft betrekking op de voortgang van het geding in alle met een dagvaarding ingeleide civiele zaken waarvoor een verplichte procesvertegenwoordiging geldt.

1.2. In dit reglement wordt verstaan onder:

(a) roldatum: de dag waarop de rolzitting, al dan niet schriftelijk, wordt gehouden1. Deze dag is bij iedere rechtbank de woensdag.

(b) roltijdstip: het tijdstip waarop de rolzitting plaatsvindt. Dit tijdstip is bij iedere rechtbank 10.00 uur.

(c) (weder)partij: iedere procesdeelnemer aan de betreffende zijde.

(d) proceshandeling: hetgeen krachtens wettelijk voorschrift, reglement of beslissing van de rechter door een partij moet of kan worden verricht om de voortzetting van dan wel het (eind)vonnis in een aanhangig geding mogelijk te maken2.

(e) akte: een processtuk dat een korte mededeling, zoals een enkele erkenning of ontkenning, een bewijsaanbod, de aankondiging van een productie of een reactie daarop bevat3.

(f) conclusie: een processtuk dat verder dan als onder artikel 1.2.e bedoeld op de inhoud van het geschil ingaat.

(g) dagen: maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van de dagen als bedoeld in artikel 3 van de Algemene Termijnenwet4.

1.3. Partijen zijn gebonden aan de wijze en termijnen van procesvoering als in dit reglement voorzien, tenzij op hun eenstemmig, vóór de eerste roldatum gedaan, verzoek de rechter een daarvan afwijkende procesvoering toestaat.

De rechter volgt partijen in hun voorstel, tenzij dit in strijd is met de wet of de goede procesorde, dan wel leidt tot een onredelijke vertraging van de procedure5.

1.4. Dit reglement is ook van toepassing in procedures waarvoor enige bijzondere wettelijke regeling betreffende de procesvoering geldt, behoudens voor zover die regeling zich daartegen verzet6.

1.5. Bij niet naleving van een in dit reglement gegeven voorschrift zal de rechter daaraan het gevolg verbinden dat hem met het oog op de aard van het voorschrift en de ernst van het verzuim passend voorkomt7.

1.6. Wanneer de rechter op grond van een bepaling van dit reglement in enig verzoek van partijen zou moeten toestemmen, onthoudt hij niettemin zijn toestemming indien het verzoek van partijen in strijd is met de wet of met de goede procesorde, dan wel leidt tot onredelijke vertraging van het geding.

1.7. Behoudens voor zover uit dit reglement anders voortvloeit, zijn de termijnen peremptoir en worden ze ambtshalve gehandhaafd. Wanneer een proceshandeling niet is verricht binnen de daarvoor gestelde termijn en daarvan geen verlenging kan worden verkregen, vervalt het recht de betreffende proceshandeling te verrichten8.

1.8. In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist de rechter. Bij de beslissing worden zoveel mogelijk de termijnen en verdere bepalingen van dit reglement in acht genomen.

1.9. Wanneer ingevolge dit reglement enig bericht9 door een partij aan de rechter moet worden gedaan, dient dit behoudens in geval van bijzondere spoed te geschieden op de wijze als in bijlage A staat aangegeven.

De partij dient gelijktijdig een afschrift van het bericht aan de wederpartij te doen toekomen op zodanige wijze, dat kan worden aangenomen dat de wederpartij het bericht niet later dan de rechter ontvangt. Uit het bericht dient te blijken dat hieraan is voldaan10. De wederpartij kan binnen 2 dagen reageren.

1.10. Een partij die op grond van klemmende11 redenen verlenging van een bij of krachtens dit reglement bepaalde termijn wenst, dient haar verzoek aan de rechter zo spoedig mogelijk in, doch uiterlijk 4 dagen voor de afloop van de betreffende termijn12.

De rechter beoordeelt het verzoek na het verstrijken van een termijn van 2 dagen of, indien voordien reactie van de wederpartij is ontvangen, zo spoedig mogelijk na ontvangst van die reactie. Hij deelt zijn beslissing terstond na de beoordeling aan partijen mede13.

Indien in de periode van 4 dagen voorafgaande aan de afloop van een termijn een partij meent door overmacht niet in staat te zijn zich aan die termijn te houden, geeft zij de rechter daarvan bij eerste gelegenheid bericht. Deze beslist terstond, zo mogelijk na de wederpartij te hebben gehoord.

1.11. Bij zijn beslissing op een bericht bepaalt de rechter, zo nodig, ook door welke partij en op welke termijn enige proceshandeling dient te worden verricht14.

1.12. Een partij die bij gelegenheid van een zitting15 nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deelt dit uiterlijk 2 weken voor de dag van de zitting aan de rechter mede onder - zo de handeling schriftelijk dient te worden verricht - bijvoeging van de betreffende schriftuur respectievelijk de producties. De rechter kan een eerder tijdstip bepalen.

1.13. Indien de rol schriftelijk of elektronisch wordt gehouden, stelt de griffie de rol met de daarop ingevolge de rolhandelingen aangebrachte wijzigingen uiterlijk op de tweede dag na de roldatum ter beschikking van de procureurs in het arrondissement van de betrokken rechtbank16.

Zo zij daarover beschikt, publiceert de rechtbank de aldus gewijzigde rol tevens op haar Intranet-aansluiting17.

1.14. De griffie stelt de rol voor de roldatum ter beschikking18 van de procureurs in het arrondissement van de betrokken rechtbank.

Hoofdstuk 2 Indiening van processtukken

2.1. Een voor een roldatum bestemd processtuk moet uiterlijk op het roltijdstip worden ingediend, behoudens hetgeen in art. 3.1 is bepaald.

Indiening geschiedt ter griffie vergezeld van een formulier volgens bijlage B, dat daartoe behoorlijk moet zijn ingevuld. Als een rolzitting wordt gehouden geschiedt de indiening ter zitting.

2.2. Op het processtuk worden administratieve gegevens, zoals zaak- en rolnummer en roldatum, alsmede de namen van de procespartijen in de kop vermeld19. Indien met het betreffende processtuk tevens een andere proceshandeling wordt verricht dan die waar de zaak voor stond, wordt hiervan eveneens in de kop melding gemaakt20.

2.3. Indien bij het processtuk andere stukken in het geding worden gebracht, dienen deze producties te worden genummerd. In een volgend processtuk van een partij wordt bij de nummering van de producties uit het vorige processtuk van die partij aangesloten. Indien het gaat om 10 of meer producties wordt bovendien een overzicht bijgevoegd.

2.4. Conclusies en akten worden in enkelvoud ingediend.

De partij die een conclusie of akte indient, draagt zorg voor gelijktijdige toezending dan wel terhandstelling van een afschrift daarvan alsmede van de daarbij behorende producties aan de wederpartij21 22.

2.5. Indien blijkt dat enig voor het griffiedossier bestemd stuk voorzien is van opmerkingen, bijschrijvingen, niet reguliere onderstrepingen of markeringen, kennelijk bedoeld om de bijzondere aandacht van de rechter voor een bepaald standpunt te vragen, wordt door tussenkomst van de griffie een `schoon' exemplaar opgevraagd23.

2.6. Indien een partij haar eis of de grondslag daarvan heeft veranderd of vermeerderd, stelt zij de rechter daarvan in kennis door uitdrukkelijke vermelding op het formulier volgens bijlage B indien de rechtbank een schriftelijke rol houdt; in het andere geval doet zij daarvan onverwijld ter zitting mededeling. Indien de wederpartij bezwaar wenst te maken en op dat bezwaar een beslissing wil verkrijgen alvorens verder te procederen, brengt zij de zaak daartoe op de roldatum twee weken nadien. Verlenging van deze termijn vindt niet plaats. De rechter beslist zo spoedig mogelijk op het bezwaar, waartoe hij partijen, zo een hunner dit wenst, hoort.

De rechter bepaalt in zijn beslissing welke proceshandeling op welke termijn vervolgens dient te worden verricht. Indien de wederpartij op andere wijze bezwaar maakt, wordt op het bezwaar bij het eerstvolgende vonnis beslist24.

2.7. Nadat een zaak voor het eerst op een roldatum heeft gediend, wordt tussen een roldatum en het indienen van een volgende conclusie of akte in die zaak een termijn van 6 weken aangehouden25. In afwijking hiervan is de termijn in beginsel 4 weken, indien in de zaak reeds een tussenvonnis is gewezen, en in beginsel 2 weken voor conclusies in een incident en proceshandelingen in het kader van een verandering of vermeerdering van eis26 en voor eenvoudige aktes.

2.8. Verlenging van deze termijnen vindt niet plaats, behoudens in de volgende gevallen:

(a) op eenstemmig verzoek van partijen27, tenzij verlenging zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding;

(b) op verzoek van één partij op grond van klemmende redenen28;

(c) op verzoek van één partij ingeval van overmacht.

2.9. Een eerste eenstemmig verzoek van partijen als bedoeld in artikel 2.8 onder a wordt in beginsel gehonoreerd. De termijn wordt dan met maximaal zes weken verlengd29.

Het tweede en volgend eenstemmig verzoek om uitstel dient uiterlijk 4 dagen30a voor de roldatum schriftelijk te worden toegelicht, waarbij partijen tevens aangeven waarom verwijzing naar de parkeerrol niet in aanmerking komt. Bij gebreke van zodanig schriftelijk bericht zal het verzoek om uitstel in beginsel als onredelijk vertragend worden afgewezen.

2.10. Een verzoek als bedoeld in artikel 2.8 onder b en c dient te worden gedaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.1030. In geval van toewijzing van het verzoek wordt de termijn met maximaal zes weken verlengd.

2.11. Indien partijen na de in de wet genoemde conclusies verdere conclusies, waaronder conclusies na tussenvonnis, willen nemen en daarom verzoeken, staat de rechter dit verzoek alleen toe indien dit naar zijn oordeel met het oog op het beginsel van hoor en wederhoor en met het oog op een goede instructie van de zaak is geboden31 32.

De rechter kan partijen ook ambtshalve verzoeken na de in de wet genoemde conclusies stellingen nog nader toe te lichten33.

2.12. Op de roldatum waarop het laatste toegelaten processtuk is genomen stelt de rechter de procedure ambtshalve op de roldatum gelegen 2 weken na die datum. Op die volgende roldatum hebben partijen de gelegenheid zich uit te laten of zij aanstonds vonnis wensen, de zaak willen bepleiten, een nadere conclusie of akte willen nemen34 dan wel doorhaling of verwijzing naar de parkeerrol wensen35. In geval partijen vonnis wensen, bepaalt de rechter de uitspraak daarvan op een roldatum 6 weken nadien. Hij kan het vonnis ook bij vervroeging uitspreken. Indien beide partijen er bezwaar tegen hebben dat het vonnis eerder dan op een termijn van zes weken wordt uitgesproken, delen zij dat bij het vragen van het vonnis mee.

2.13. De in artikel 2.12 omschreven regeling is niet van toepassing op incidenten, op bezwaar en gevallen waarin een rolbeslissing dient te worden gegeven. Alsdan bedraagt de termijn voor uitspraak maximaal 4 weken na het verrichten van de laatste proceshandeling.

2.14. De rechter neemt geen kennis van berichten van een partij die de rechter bereiken nadat vonnis is bepaald, tenzij blijkt dat de wederpartij ermee heeft ingestemd dat het bericht ter kennis van de rechter wordt gebracht36.

Hoofdstuk 3 Nieuwe zaken

3.1. Bij de inschrijving van een nieuwe zaak wordt deze uiterlijk op de dag voorafgaande aan de roldatum ter griffie bezorgd. In dit geval worden bij het formulier in ieder geval gevoegd37

- de originele dagvaarding plus een kopie38;

- indien de dagvaarding diende te worden gepubliceerd of vertaald in een vreemde taal, bescheiden waaruit blijkt dat dit is geschied;

- een verkregen bewijs van toevoeging of de mededeling dat een toevoeging is aangevraagd (indien van toepassing);

- zo door een gedaagde partij domicilie is gekozen, een bewijsstuk betreffende deze keuze;

- indien vergoeding van de beslagkosten is gevorderd, de beslagstukken;

- in zaken van appel of verwijzing, de stukken uit de vorige/eerdere aanleg39;

- de in het geding te brengen producties, genummerd en in tweevoud40.

De originele dagvaarding wordt, na inschrijving van de zaak, geretourneerd.

3.2. Als eiser aan enige in casu toepasselijke bepaling van het voorgaande artikel niet heeft voldaan en het verzuim nog kan worden hersteld, verkrijgt hij een termijn van twee weken na de dag van de roldatum om dit te doen. De verleende termijn wordt, behoudens het in artikel 1.10 bepaalde, niet verlengd.

3.3. Van het verlenen van een (definitieve) toevoeging, wijziging in de toevoeging of intrekking daarvan wordt, onder overlegging van de betreffende beslissing, zo spoedig mogelijk melding gemaakt aan de griffie.

Hoofdstuk 4 Verstek en aanhouding

4.1. Indien te eerst dienende dag gedaagde niet verschijnt en alle wettelijke formaliteiten naar behoren zijn vervuld, wordt verstek tegen hem verleend. De verstekverlening kan maximaal 4 weken worden aangehouden, tenzij uit de wet, een verdrag of een EG-verordening een langere termijn voortvloeit41.

4.2. Na de verstekverlening wordt de zaak op de roldatum van maximaal 4 weken nadien geplaatst voor de uitspraak van het verstekvonnis.

4.3. Zijn er meer gedaagde partijen en verschijnt te eerst dienende dag tenminste een hunner niet, dan wordt tegen de niet verschenen gedaagde(n) aanstonds verstek verleend, mits alle wettelijke formaliteiten zijn vervuld en uit wet of uit enig voorschrift niet voortvloeit dat de zaak moet worden aangehouden ter verkrijging van schriftelijk bewijs dat bij de niet verschenen gedaagde(n) de wijze van betekening en oproeping volgens de toepasselijke voorschriften is geschied42.

4.4. Een niet verschenen partij die het verstek wil laten zuiveren doet daarvan zo spoedig mogelijk bericht aan de rechter.

Hoofdstuk 5 Comparitie na antwoord

5.1. Nadat op een roldatum een conclusie van antwoord is ingediend of een verzetzaak daarop voor de eerste maal heeft gediend, wordt de zaak - in afwijking van het in artikel 2.7 bepaalde - geplaatst op de roldatum gelegen 2 weken na die eerste roldatum.

5.2. Op die laatste roldatum deelt de rechter mede of hij een comparitie van partijen gelast43. Indien geen comparitie van partijen wordt gelast, verwijst de rechter de zaak naar een roldatum gelegen 6 weken na de in dit artikel bedoelde roldatum voor conclusie van repliek44.

5.3. Het vonnis vermeldt hoeveel tijd voor de comparitie is uitgetrokken45 46. Het vonnis behelst zo mogelijk mede ten overstaan van welke rechter de comparitie wordt gehouden en kan tevens inhouden over welke onderwerpen de rechter ter comparitie in het bijzonder wenst te worden voorgelicht47. Indien de rechter ter voorbereiding op de comparitie nadere informatie van partijen wil ontvangen, wordt dit tevens medegedeeld onder opgaaf om welke informatie het gaat en de termijn binnen welke deze dient te worden ingezonden.

5.4. Afschriften van de opgevraagde stukken worden ter griffie ingediend. Hoofdstuk 2 is van overeenkomstige toepassing. Indien daartoe met het oog op een doelmatige rechtspleging aanleiding bestaat, kunnen de ingezonden stukken op verzoek van de belanghebbende partij aan het proces-verbaal van de comparitie-zitting worden gehecht. Alsdan behoren deze stukken tot de processtukken.

5.5. De rechter kan een of meer van de onder artikel 5.3 bedoelde zaken ook bij brief onder de aandacht van partijen brengen. De brief wordt tijdig voor de comparitiedatum aan partijen gezonden, zodat partijen de gelegenheid hebben op de brief te reageren.

5.6. De rechter gelast in beginsel een comparitie van partijen na antwoord indien een van partijen daarom in enig gedingstuk, bericht of ter rolle heeft verzocht, tenzij uit de inhoud van de gedingstukken en de eventueel door partijen gegeven toelichting reeds terstond duidelijk is dat de comparitie niet kan bijdragen aan een goede instructie van de zaak of aan een schikking.

5.7. Indien een partij om andere dan de in artikel 1.10 vermelde redenen uitstel van de comparitie verzoekt, kan de rechter beslissen de zaak eenmaal pro forma 4 weken aan te houden. Indien verder uitstel wordt gevraagd en dit wordt toegestaan, verwijst hij de zaak naar de parkeerrol48.

5.8. Indien bij antwoord respectievelijk verzet tevens een eis in reconventie is gedaan, wordt gehandeld als hiervoor weergegeven, met dien verstande dat de rechter in het vonnis tot het gelasten van de comparitie dan wel bij latere beslissing tevens kan aangeven op welke dag de conclusie van antwoord in reconventie uiterlijk aan de rechtbank en wederpartij gezonden dient te zijn. De rechter kan bepalen dat het antwoord ter comparitie kan worden genomen.

Hoofdstuk 6 Pleidooi

6.1. Bij het vragen van pleidooi doet de partij die om pleidooi verzoekt opgave van de verhinderdata aan haar zijde en aan de zijde van de wederpartij(en). Indien geen verhinderdata zijn bijgevoegd, is de rechter in de dagbepaling vrij.

6.2. Een verzoek tot pleidooi dient te zijn toegelicht indien een terechtzitting op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft plaatsgevonden.49a In andere gevallen kan de rechter een toelichting op het verzoek vragen. Indien het verzoek is toegelicht, geeft de rechter gelegenheid tot wederhoor. De rechter deelt zijn beslissing mede op de eerstvolgende roldatum dan wel, indien hij om een toelichting op het verzoek heeft gevraagd, binnen 2 weken na ontvangst van die toelichting.

Indien hij weigert een zitting voor pleidooi te bepalen49, verwijst hij de zaak naar een roldatum waarop het vonnis zal worden uitgesproken, tenzij partijen hem eenstemmig verzoeken het wijzen van vonnis achterwege te laten.

6.3. Bij het vragen van pleidooi legt de partij die pleidooi heeft gevraagd een extra procesdossier over, tenzij de rechter heeft medegedeeld dat dit achterwege kan blijven. Indien pleidooi wordt toegestaan voor de meervoudige kamer, zendt die partij op verzoek van de rechter 2 extra procesdossiers uiterlijk 2 weken voor de dag van de pleidooien aan de rechtbank toe. De rechter kan een eerder tijdstip bepalen50.

6.4. Partijen mogen ervan uitgaan dat voor de pleitzitting in beginsel anderhalf uur wordt gereserveerd waarbij iedere partij in de eerste termijn een spreektijd heeft van een half uur. Indien een der partijen voorziet aan de voor haar bestemde spreektijd niet voldoende te hebben, kan zij bij de opgave van de verhinderdata om een langere spreektijd verzoeken51.

Hoofdstuk 7 Vonnis wijzen

7.1. Vonnis wordt gewezen op (de inhoud van) het griffiedossier52. Daartoe worden eventueel nog ontbrekende stukken door tussenkomst van de griffier opgevraagd van de partij(en) die dat aangaat. De opgevraagde stukken dienen binnen 2 weken na het opvragen ter griffie ontvangen te zijn53. De partij bij wie de stukken zijn opgevraagd, handelt overeenkomstig artikel 2.4. Partijen hebben recht op inzage van het griffiedossier.

7.2. Het in het vorige artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing, indien een zaak in verband met een proceshandeling naar een rechter is verwezen54.

7.3 Ieder van partijen kan vragen het wijzen van vonnis aan te houden. Het verzoek wordt gedaan overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.10. De artikelen 2.8 tot en met 2.10 zijn van overeenkomstige toepassing. Ingeval het een tweede verzoek betreft en de rechter het verzoek honoreert, verwijst hij de zaak naar de parkeerrol55.

7.4. Indien de rol schriftelijk of elektronisch wordt gehouden, wordt het feit dat vonnis is gewezen vermeld op de rol. Het vonnis wordt terstond na het uitspreken ervan in afschrift ter beschikking gesteld aan partijen. Derden krijgen op hun binnen één week na de uitspraak gedaan verzoek ter griffie inzage in het uitgesproken vonnis56.

7.5. Indien bij het vonnis van een partij een bepaalde proceshandeling wordt verlangd, stelt de rechter hiervoor een termijn. In het voorkomende geval bepaalt hij tevens de gevolgen van het niet nakomen van die termijn alsmede de roldatum waarop de zaak alsdan zal worden afgeroepen voor verder procederen57.

7.6. Indien bij het vonnis een verrichting wordt gelast die ter zitting58 dient plaats te vinden, zijn de hoofdstukken 1 en 9 van overeenkomstige toepassing59.

Hoofdstuk 8 Onttrekking van de procureur alsmede niet in staat tot concluderen

8.1. De procureur van een partij die zich op een roldatum aan een zaak wil onttrekken of niet in staat is gesteld op die roldatum de proceshandeling waarvoor hij aan de beurt is te verrichten, geeft daarvan bericht aan de rechter indien de rechtbank een schriftelijke rol houdt; in het andere geval doet hij daarvan ter zitting mededeling. In zijn bericht of bij zijn mededeling geeft hij tevens aan dat hij zijn opdrachtgever over de gevolgen van een of ander heeft geïnformeerd.

8.2. De rechter verwijst na dit bericht of mededeling de zaak naar de roldatum, gelegen op een termijn van 2 weken nadien, tenzij de wederpartij zich terstond wenst uit te laten.

8.3. Op deze nieuwe roldatum zal de wederpartij zich in ieder geval uitlaten. Zij kan verzoeken in de zaak vonnis te wijzen, tenzij zich op deze roldatum een andere procureur stelt voor de in artikel 8.1 bedoelde partij.

8.4. In het laatste geval zal de rechter aan deze partij toestaan de proceshandeling waarvoor zij aan de beurt was alsnog op deze roldatum te verrichten. Behoudens het bepaalde in artikel 2.8 vindt verlenging van deze termijn niet plaats.

8.5. Indien op de in artikel 8.3 bedoelde roldatum zich niet een andere procureur stelt en de wederpartij nalaat te verzoeken in de zaak vonnis te wijzen, noch een akte of conclusie neemt waarvoor zij aan de beurt mocht zijn, verwijst de rechter de zaak naar de parkeerrol.

Hoofdstuk 9 Uitstel van zittingen

9.1. Een partij die voorziet dat in haar zaak een comparitie of andere verrichting zal worden gelast, waarbij haar aanwezigheid is vereist, kan op voorhand haar verhinderingen schriftelijk aan de rechtbank opgeven. De rechtbank houdt met tijdig ontvangen verhinderdata rekening60.

9.2 In alle gevallen waarin de rechtbank een verzoek aan partijen doet om verhinderdata op te geven, stelt zij een periode van maximaal 2 weken waarbinnen die opgaaf moet zijn gedaan61. Indien de verlangde opgaaf niet binnen deze termijn is ontvangen, gaat zij er van uit dat er geen verhinderingen bestaan.

9.3. Indien de rechtbank voorafgaande aan het bepalen van dag en uur voor enige verrichting62 aan partijen verhinderdata heeft gevraagd en met de verstrekte opgaven rekening heeft gehouden bij die bepaling, kan een partij behoudens de in artikel 2.8 onder b en c voorziene gevallen geen uitstel vragen van die verrichting, tenzij tussen de dag waarop de verhinderdata uiterlijk hadden moeten zijn opgegeven en de datum van de beschikking dagbepaling voor die verrichting meer dan 1 week is verstreken. In dat laatste geval kan iedere partij binnen 2 weken na de datum van de beschikking dagbepaling aanvullende verhinderdata opgeven. Bij de dan volgende nieuwe dagbepaling houdt de rechtbank met een tijdig ontvangen aanvullende opgave rekening.

9.4. Indien de rechtbank voor enige verrichting ambtshalve dag en uur heeft bepaald, kunnen partijen binnen 2 weken na datum van de beschikking dagbepaling schriftelijk om een andere dag voor de verrichting verzoeken. Het verzoek gaat vergezeld van een opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen (partijen, raadslieden, procureurs, getuigen etc.) voor de komende drie maanden. Indien laatstgenoemde opgave ontbreekt, blijft de eerdere dagbepaling van kracht en deelt de rechtbank dit aan partijen mede. Na het verstrijken van de termijn van 2 weken kan een partij behoudens de in artikel 2.8 onder b en c voorziene gevallen geen uitstel meer vragen van de desbetreffende verrichting.

Hoofdstuk 10 Diversen

10.1. Daarvoor in aanmerking komende voorwerpen kunnen ter griffie worden gedeponeerd. Van het depot maakt de griffie een akte op. Deze wordt terstond aan het griffiedossier toegevoegd en in afschrift aan partijen ter beschikking gesteld.

Indien vanwege de aard van de voorwerpen depot ter griffie niet in aanmerking komt, kunnen de voorwerpen op een andere plaats worden gedeponeerd. In de akte wordt die plaats vermeld.

10.2. Indien de eisende partij tijdens het proces failleert dan wel indien zij definitief is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, verwijst de rechter, nadat hij daarvan heeft kennis genomen, de zaak naar een roldatum gelegen op een termijn van 6 weken63 na die kennisneming teneinde de wederpartij de gelegenheid te geven de curator c.q. de bewindvoerder in het geding te roepen.

10.3. Indien van enige partij in een beslissing een bepaalde proceshandeling (storten van een voorschot, overlegging van bescheiden etc.) wordt verlangd, dient deze handeling op de in de beslissing aangegeven datum dan wel - indien een dergelijke datum ontbreekt - op de door de rechter op verzoek van de meest gerede partij alsnog te bepalen datum te geschieden. Artikel 1.10 is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 11 Doorhaling ter rolle64

11.1. Op de eerste roldatum in april en in oktober wordt naast de gewone rol een parkeerrol behandeld. Ambtshalve doorhaling van een zaak op grond van de omstandigheid dat geen van partijen er blijk van geeft het geding te willen voortzetten65 geschiedt uitsluitend op deze parkeerrol.

11.2. Een zaak wordt op de parkeerrol geplaatst op eenstemmig verzoek van partijen op grond van de omstandigheid dat zij het geding voorlopig niet wensen voort te zetten, tenzij dit zou leiden tot onredelijke vertraging van het geding66a. Indien een partij verwijzing naar de parkeerrol wenst en niet blijkt van toestemming van haar wederpartij, wordt een verzoek van die partij tot verwijzing naar de parkeerrol geweigerd en dient zij de proceshandeling te verrichten die voor de betreffende roldatum was bepaald.

11.3. Op de parkeerrol worden voorts geplaatst:

- de zaken waarin de rechter overweegt tot ambtshalve doorhaling over te gaan op grond van de omstandigheid dat partijen het geding niet willen voortzetten;

- de zaken waarin dit krachtens dit reglement geschiedt;

- de zaken, waarin het geding is geschorst.

11.4. De zaken worden naar de parkeerrol verwezen overeenkomstig het in bijlage C66 aangegeven schema.

11.5. De procureurs in het arrondissement van de betrokken rechtbank ontvangen tenminste 2 weken voor de voor de behandeling van de parkeerrol vastgestelde roldatum van de rechtbank bericht welke zaken op de parkeerrol zullen worden behandeld. Indien een partij een op de parkeerrol geplaatste zaak wenst voort te zetten of een nieuwe verwijzing naar een volgende parkeerrol wenst, dient zij dit aan de rechtbank te verzoeken. Het verzoek wordt gedaan conform bijlage B en dient de rechtbank uiterlijk vier dagen voor de parkeerroldatum te hebben bereikt. Indien verwijzing naar een volgende parkeerrol wordt verzocht, vermeldt het verzoek waarom ambtshalve doorhaling niet in aanmerking komt.67a Uit stilzwijgen van beide partijen over de voortzetting van het geding zal de rechter afleiden dat partijen het geding niet wensen voort te zetten. De zaak zal dan op de parkeerrol ambtshalve worden doorgehaald.

11.6. Indien de rechter op grond van het bericht van partijen of van één hunner beslist een op de parkeerrol geplaatste zaak niet door te halen, bepaalt hij welke proceshandeling door welke partij en op welke termijn dient te geschieden. De zaak kan ook worden verwezen naar een volgende parkeerrol, waarbij wederom het schema als bedoeld in artikel 11.4 wordt gevolgd67.

11.7 De zaak wordt op eenstemmig verzoek van partijen op de rol doorgehaald68. Indien een partij een zodanige doorhaling wenst en niet blijkt van toestemming van haar wederpartij, wordt een verzoek van die partij tot doorhaling geweigerd en dient zij de proceshandeling te verrichten die voor de betreffende roldatum was bepaald.

11.8 Iedere partij kan de rechter verzoeken een doorgehaalde zaak weer op de rol te plaatsen69. Het verzoek wordt gedaan conform bijlage B en dient de rechter uiterlijk de dag voor die van de roldatum waarop de zaak wordt opgebracht te hebben bereikt.

In het verzoek wordt melding gemaakt van het feit dat de wederpartij zodanig tijdig op de hoogte is gebracht dat zij, in het voorkomend geval, tenminste 6 weken de tijd heeft gehad de in artikel 11.9 bedoelde proceshandeling voor te bereiden70.

11.9 Indien de rechter het verzoek toewijst dient op diezelfde roldatum de proceshandeling te worden uitgevoerd waar de zaak direct voor het doorhalen voor stond.

Hoofdstuk 12 Overgangsbepalingen

12.1. De bepalingen van dit reglement zijn na de invoering daarvan van toepassing op zaken die daarna voor het eerst op een roldatum worden ingeschreven.

12.2. Op reeds vóór de invoering ingeschreven zaken zijn de bepalingen van dit reglement van toepassing, tenzij dat zou indruisen tegen in die zaken reeds genomen beslissingen. In het laatste geval blijft het voordien bij de betreffende rechtbank geldende reglement van kracht tot de eerstvolgende proceshandeling dan wel tot de eerstvolgende roldatum.

12.3. In beginsel tot 2004 kan in afwijking van de artikelen 12.1 en 12.2 worden bepaald dat de artikelen 1.7, 2.8 en 2.9 toepassing missen ten aanzien van het ambtshalve handhaven van de in artikel 2.7 genoemde termijnen voor indiening van conclusies en aktes die aan het eerste vonnis in de zaak voorafgaan71. Daarbij kan worden aangegeven in welke gevallen of na welke termijnen, een veelvoud bedragende van de in artikel 2.7 genoemde, niettemin ambtshalve handhaving plaatsvindt.

Onder `vonnis' in de eerste zin van dit artikel is niet te verstaan: een verstekvonnis, een incidenteel vonnis, een provisioneel vonnis en een vonnis, waarbij een comparitie na antwoord is bepaald72.

12.4. De bevoegdheid om een regeling als bedoeld in artikel 12.3 vast te stellen en te wijzigen wordt gedelegeerd aan de rolrechter73. De rolrechter zal zodanige regeling en wijzigingen daarvan op de bij de rechtbank gebruikelijke wijze aan de procureurs in het arrondissement bekend maken74.

12.5. Onder de gelding van een regeling als in artikel 12.3 bedoeld, kan een partij haar wederpartij noodzaken tot het verrichten van de op de rol bepaalde proceshandeling door dit aan de rechter en de wederpartij aan te zeggen.

12.6. Op de peremptoirstelling als bedoeld in artikel 12.5 is de regeling van artikel 11.8 van overeenkomstige toepassing75. Ten aanzien van verlenging van de termijn zijn de artikelen 2.8 onder b en c en 2.10 in verbinding met 1.10 van overeenkomstige toepassing.

12.7. Indien toepassing van dit reglement op zaken die ten tijde van de invoering van dit reglement reeds zijn ingeschreven zou leiden tot ongelijke behandeling van een partij ten opzichte van haar wederpartij, blijft toepassing achterwege in zoverre en zolang dit nodig is om die ongelijkheid op te heffen respectievelijk te voorkomen.

12.8. Zolang de bestaande regeling met betrekking tot het versneld regime nog niet bij wet in formele zin is geregeld, blijft op ten tijde van de invoering van dit reglement bij een rechtbank lopende procedures volgens het versneld regime de thans bij die rechtbank bestaande regeling voor het versneld regime van kracht. Op de punten waarin de bestaande versneld regime-regeling niet voorziet geldt dit reglement. Nadien kunnen de rolrechters van de aan het versneld regime deelnemende rechtbanken met toepassing van artikel 12.4 bepalen dat de bestaande regeling voor het versneld regime voor lopende en nieuw aan te brengen zaken van kracht blijft zolang deze rechtbanken niet zijn overgegaan tot volledige invoering van dit rolreglement en de daaruit voortvloeiende termijnen.

Invoering

Dit reglement vervangt met ingang van 1 november 2004 het op 1 januari 2003 in werking getreden reglement.

1 Door deze algemeen gehouden definitie kan dit begrip gebruikt worden zowel bij een fysieke rolzitting als bij een schriftelijke of elektronische rol.

2 In een civiele procedure worden door partijen niet alleen aktes gevraagd en conclusies genomen, zij verrichten een veelheid van handelingen. Met de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp 26855 worden deze verrichtingen gevat onder de verzamelterm proceshandelingen. Het kan gaan om meer juridische handelingen (het op verzoek van de rechter toelichten van een standpunt) maar ook om feitelijke handelingen (het opgeven van verhinderdata).

3 De gegeven opsomming is niet limitatief.

4 Deze definitie is opgenomen om duidelijk aan te geven dat de in dit reglement in dagen uitgedrukte termijnen zien op `vrije' werkdagen.

5 Als partijen en hun raadslieden het er op voorhand over eens zijn hoe en met inachtneming van welke termijnen de procedure dient te worden gevoerd, volgt de rechter hen in principe daarin, tenzij hij bijvoorbeeld van oordeel is dat het voorstel - mede gezien de aard van de procedure en de omvang van het geschil - te ver gaat. Als slechts één van partijen een specifieke wijze van procederen of langere uitstellen wenst dient zij daartoe een verzoek als bedoeld in artikel 2.8 juncto 1.10 te doen.

6 In een aantal bijzondere wetten, de Onteigeningswet, Landinrichtingswet, Rijksoctrooiwetten 1910 en 1995 etc., zijn specifieke bepalingen opgenomen betreffende de procesvoering. Alsdan heeft dit reglement aanvullende werking.

7 De rechter bekijkt van geval tot geval of een sanctie moet worden toegepast en, zo ja, welke. De sanctie zal in verhouding staan tot het verzuim en daarnaast rekening moeten houden met het feit dat procedures efficiënt gevoerd dienen te worden. Zo zal het vergeten 1 of 2 producties te nummeren als de zaak reeds in het stadium van vonnis wijzen is waarschijnlijk geen consequenties hebben. Gaat het om tientallen producties dan kunnen deze bijv. met de conclusie of akte worden teruggezonden om alsnog een nummering te laten aanbrengen. Wie verzuimt tijdig verhinderingen op te geven zal, behoudens in gevallen van overmacht, niet snel meer uitstel krijgen voor een nadien bepaalde zitting.

8 Dit artikel sluit aan bij de bestaande praktijk van het ambtshalve kunnen verlenen van een `akte niet dienen' en herhaalt in feite hetgeen in wetsontwerp 26855 is bepaald.

9 Bericht wordt hier gebruikt als een verzamelterm. Het omvat voorstellen, verzoeken, opgaven en mededelingen van andere aard betreffende de procesvoering in een zaak. Ofschoon het hier om schriftelijke berichten gaat, kan het artikel op mondelinge berichten op overeenkomstige wijze worden toegepast.

10 Deze bepaling strookt met hetgeen in artikel 14, eerste lid, van de gedragsregels voor advocaten is vermeld.

11 Van een klemmende reden is sprake als zich omstandigheden voordoen waardoor het redelijkerwijs niet mogelijk is de proceshandeling binnen de gestelde termijn te verrichten.

Voorbeelden van omstandigheden waardoor sprake kan zijn van klemmende redenen zijn:

- de juridische of feitelijke ingewikkeldheid van de zaak, die met name een rol kan spelen indien de advocaat van de gedaagde zich met het oog op het opstellen van de conclusie van antwoord in de zaak moet inwerken;

- de noodzaak om voor het verrichten van de betrokken proceshandeling een deskundige in te schakelen, waardoor de termijn wordt overschreden;

- niet aan de betrokken partij toe te rekenen communicatieproblemen tussen de partij en haar advocaat. Te denken valt aan vertaalproblemen met buitenlandse cliënten en het verkrijgen van (buitenlandse) bescheiden;

- het wachten op de uitspraak in andere relevante procedures;

- meer persoonlijke omstandigheden zoals ziekte of vakantie van de advocaat of de partij.

Of in een concreet geval sprake is van een klemmende reden staat ter beoordeling van de rolrechter.

12 Vanzelfsprekend dient het verlengingsverzoek gemotiveerd te zijn en aan te geven waaruit de klemmende reden bestaat. Verlengingsverzoeken die niet gemotiveerd zijn of die niet uiterlijk 4 dagen voor de afloop van de betrefende termijn zijn ontvangen worden in beginsel niet in behandeling genomen.

13 In het geval dat bij een rechtbank nog een fysieke rol bestaat alwaar de betreffende beslissing behoort te worden medegedeeld dan wel in het geval de beslissing op een zitting zou moeten worden gegeven, gaat de mededeling dus voor de zitting uit en wordt een voorgenomen beslissing medegedeeld. Het voordeel van dit, bij sommige rechtbanken al gehanteerde, systeem is dat indien de beslissing negatief uitvalt de termijn kan worden gehandhaafd en de verzoekende partij nog enige tijd heeft de betreffende proceshandeling voor te bereiden. Wel wordt beoordeeld of een verzoek dat niet uiterlijk vier dagen voor de afloop van de termijn is ontvangen wegens klemmende reden in aanmerking komt voor toewijzing op grond van overmacht.

14 Indien de oorspronkelijke proceshandeling (nog) niet behoeft te worden verricht dient de rechter ter vermijding van onduidelijkheden aan te geven wat alsdan van welke partij wordt verlangd en hiervoor een termijn te stellen.

15 Met zitting wordt hier gedoeld op getuigenverhoor, comparitie, descente en pleidooi.

16 Mutaties voor een schriftelijke rol kunnen immers reeds voor de roldatum worden doorgegeven en uitgevoerd, zodat vrij kort na de roldatum de rol beschikbaar is. Op welke wijze de rol ter beschikking zal worden gesteld is afhankelijk van het in het betreffende arrondissement gehanteerde systeem alsmede de met de Balie gemaakte afspraken.

17 Deze bepaling gaat ervan uit dat rechtbanken te eniger tijd zullen zijn opgenomen in een Intranet waartoe ook de Balie (beperkte) toegang heeft. De raadslieden kunnen dan tevens langs deze weg kennis krijgen van hetgeen ter rolle is voorgevallen.

18 Het begrip ter beschikking dient ruim te worden opgevat. Dit impliceert niet dat de rol aan de advocaten dient te worden toegestuurd.

19 Deze gegevens zijn essentieel om de zaak, los van het begeleidend formulier, te kunnen verwerken. Verdere gegevens (nummer van de toevoeging e.d.) zijn denkbaar.

20 Dit vergemakkelijkt de roladministratie. Met een oogopslag is duidelijk dat er meer aan de hand is. Ook de wederpartij hoeft het stuk niet helemaal door te werken om te zien dat ook andere proceshandelingen worden verricht. Het feit dat tot nu toe in de rechtspraak aan het achterwege laten van een dergelijke vermelding geen consequenties werden verbonden, houdt nog niet in dat een dergelijke vermelding niet zou kunnen worden afgesproken.

21 Als de processtukken per post of koerier worden verzonden, zullen griffie en wederpartij nagenoeg gelijktijdig over het stuk kunnen beschikken. Bij overhandiging op de rolzitting is de gelijktijdigheid zonder meer gewaarborgd. De wederpartij behoeft dus niet bevreesd te zijn dat door deze wijze van processtukken uitwisselen haar volgende termijn wordt verkort.

22 Zie nader artikel 1.9.

23 Omdat gekozen wordt voor vonnis wijzen op het griffiedossier moet alle schijn vermeden worden dat de rechter zich door enige bemerking of bijschrijving heeft laten beïnvloeden.

24 Anders dan in het oorspronkelijke artikel, is in dit gewijzigde artikel het initiatief om te komen tot een tussentijdse beslissing op het bezwaar gelegd bij de partij die het bezwaar maakt. Dit is gebeurd omdat de praktijk heeft uitgewezen dat ambtshalve aanhouding van de zaak om de wederpartij in de gelegenheid te stellen bezwaar te maken in een aanmerkelijk aantal gevallen leidt tot overbodige vertraging van het geding. Het artikel laat uiteraard onverlet dat de wederpartij in de eerstvolgende conclusie bezwaar maakt. In dat geval volgt er geen afzonderlijke rolbeslissing maar wordt in het eerstvolgende vonnis op het bezwaar beslist. Het artikel laat voorts onverlet de mogelijkheid van ambtshalve toetsing van de verandering of vermeerdering van de eis door de rechter.

In de regel zal de rechter in de beslissing op het bezwaar een nieuwe termijn overeenkomstig artikel 2.7 voor het verrichten van de volgende proceshandeling vaststellen.

25 Deze termijn geldt ook in de vakantieperiode, zulks uiteraard onverminderd het bepaalde in artikel 2.8. Of een vakantie van een procureur of van een partij in een concreet geval een klemmende reden oplevert in de zin van artikel 2.8 staat ter beoordeling van de rolrechter. Wanneer de termijn afloopt op een algemene feestdag, dan schuift deze automatisch een week door.

26 De in de tweede volzin vermelde kortere termijnen gelden `in beginsel'. In gecompliceerde zaken kan de rechter dus in deze gevallen een termijn van 6 weken geven.

27 Een gemotiveerd verzoek van een partij waarin uitdrukkelijk wordt vermeld dat de wederpartij geen bezwaar heeft zal worden gelijk gesteld met een eenstemmig verzoek.

28 In noot 12 is het begrip klemmende reden omschreven.

29 Het ligt voor de hand om, behoudens andersluidend verzoek van partijen, de in 2.7 genoemde termijnen met eenzelfde termijn te verlengen.

30a Aangezien sinds 1 januari 2003 de roldatum bij alle rechtbanken een woensdag is, loopt de termijn van vier dagen mede ingevolge artikel 33 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering af op donderdag 24.00 uur.

30 Strikt genomen is dit ten overvloede bepaald: het volgt reeds uit de gelaagde structuur van het reglement.

31 Onder de oude wet hadden partijen in de hoofdzaak zonder meer recht op ieder twee conclusies, tenzij zij andersluidende afspraken hebben gemaakt of onder enig bijzonder regime (op verkorte termijn of versneld) procederen. In incidenten is dit tot één conclusie beperkt. Onder de nieuwe wet is het uitgangspunt ieder één conclusie indien een comparitie van partijen is bevolen. Verdere conclusies zijn zeker mogelijk en denkbaar, doch het is de rechter die daarover beslist waarbij hij het wettelijk criterium `noodzakelijk voor een goede instructie' hanteert.

32 Indien bij dupliek producties zijn overgelegd wordt eiser op zijn verzoek toegestaan bij akte uitlating producties te reageren. Het reeds genoemde criterium bepaalt daarbij de omvang van de reactie. Hiervoor wordt op de zitting als bedoeld in artikel 2.12 nog een termijn gegeven van twee weken. Dit betekent dat in totaal, gerekend vanaf de dag waarop de producties zijn overgelegd, een termijn van vier weken beschikbaar is.

Als de verlangde akte verder gaat dan commentaar op de producties kan de rechter op verzoek van de wederpartij of ambtshalve die akte geheel of gedeeltelijk weigeren of buiten beschouwing laten.

33 Dit artikeldeel verschaft de mogelijkheid partijen uit te nodigen tot nadere toelichting zonder daarvoor een tussenvonnis te wijzen, hetgeen tijdbesparend kan werken. Omdat van de rechter niet verlangd kan worden dat hij alle zaken screent, zal meestal naar aanleiding van opmerkingen bij pleidooi of comparitie van deze mogelijkheid gebruik gemaakt worden.

34 Als volgens artikel 2.11 door de rechter aan partijen nog de gelegenheid wordt gegeven tot het nemen van een nadere conclusie of akte, dan geldt artikel 2.7.

35 Aldus verkrijgen partijen een korte tijd voor beraad. Van partijen kan immers niet onder alle omstandigheden worden verlangd dat zij terstond na het verrichten van de laatste schriftelijke proceshandeling mededelen hoe zij de procedure willen afronden. Uiteraard kan alleen om pleidooi worden verzocht in de gevallen waarin de wet dit toelaat. Hetzelfde geldt voor doorhaling. Het verdere vervolg van het geding in het geval dat partijen de zaak willen bepleiten is geregeld in de artikelen 6.2 e.v.

36 Deze bepaling strookt met gedragsregel 15, tweede lid, voor advocaten.

37 Indien voorafgaande aan de inschrijving reeds bekend is dat gedaagde in het geding zal opkomen, kunnen publicaties- en domiciliekeuzebescheiden achterwege blijven, mits de gedaagde ook daadwerkelijk verschijnt.

38 In spoedgevallen is denkbaar dat de dagvaarding per fax wordt aangeboden. Dit staat aan inschrijving van de zaak niet in de weg. Er dient vervolgens te worden gehandeld volgens artikel 3.2.

39 Het voorschrift omtrent de appelstukken geldt uiteraard alleen zolang de rechtbanken nog appelzaken behandelen. Voorts kan met kopiestukken worden volstaan indien de originele bescheiden elders (bijv. bij het kantongerecht) berusten.

40 Het bepaalde is niet van toepassing, indien de producties met de dagvaarding zijn meebetekend en bij dit stuk zijn gevoegd dan wel op voorhand aan de gedaagde(n) zijn toegezonden. In het andere geval zorgt de griffie voor toezending aan een verschenen gedaagde.

41 Het aanhouden van verstekverlening is niet bedoeld om partijen de gelegenheid te geven om langdurig met elkaar in gesprek te komen en uitgebreid te gaan onderhandelen. In dat geval is doorhaling de oplossing. Vandaar dat de periode kort is gehouden. Alleen op grond van de voorschriften van een (betekenings)verdrag of EG-verordening kan een langere aanhouding gewettigd zijn.

42 Hierbij dient in het bijzonder te worden gedacht aan het Haags Betekeningsverdrag '65 en de EG-betekeningsverordening.

43 De comparitie van partijen kan bij op schrift gesteld vonnis worden bepaald, maar noodzakelijk is dit niet.

44 Zowel onder de oude wet als onder de nieuwe wet zal dan in principe een repliek dienen te volgen, tenzij partijen een andere proceshandeling zouden willen verrichten.

45 In de huidige praktijk worden door rechtbanken twee systemen gehanteerd bij het vaststellen van een zittingsdatum. Het eerste behelst dat op voorhand verhinderdata bij partijen worden opgevraagd, waarna de datum met inachtneming daarvan (definitief) wordt vastgesteld. Het tweede houdt in dat de rechtbank in het vonnis een datum bepaalt zonder rekening te houden met verhinderingen van partijen, waarna partijen desgewenst onder opgave van verhinderdata om bepaling van een ander tijdstip kunnen verzoeken. Beide systemen blijven met dit artikel mogelijk. Zie verder de artikelen 9.3 en 9.4.

46 De voor de comparitie uitgetrokken tijd kan belangrijk zijn bij het opgeven van verhinderingen en voor een goede planning bij partijen en hun raadslieden. In het algemeen zal het om standaardtijdvakken gaan. In dat geval kunnen eventuele afwijkingen worden aangegeven.

47 Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de, ook in de literatuur geuite, wens partijen een indicatie te geven waarover het ter comparitie met name zal gaan.

48 Het gaat hier om uitstellen buiten de sfeer van directe verhinderingen, bijv. vanwege schikkingsonderhandelingen. De rechter kan, bij serieuze onderhandelingen, eenmaal aanhouden. Waar de comparitie vrijwel altijd op een termijn van tenminste 4 tot 6 weken zal worden bepaald, betekent dit dat tenminste 8 tot 10 weken voor onderhandeling beschikbaar zijn. Is langer nodig, dan zal doorgaans gerede twijfel bestaan over de directe voortzetting van het geding en ligt verwijzing naar de parkeerrol voor de hand. Partijen hebben gezien het bepaalde in artikel 11.8 de mogelijkheid de zaak bij vervroeging weer op te brengen.

49a Indien een comparitie na antwoord is gelast en daarvoor uitstel is verzocht maar niet is verleend, gaat de zitting dus door en wordt, indien partijen niet verschijnen, zulks in het proces-verbaal vermeld. Alsdan is artikel 6.2 ook van toepassing.

49 Of er aanleiding is pleidooi te weigeren volgt uit de wet en de jurisprudentie. Dit artikel beoogt uiteraard niet om in strijd daarmee het pleitrecht te beperken. Dit artikel regelt slechts de procedure indien pleidooi wordt geweigerd.

50 In het algemeen zal men niet meer dan 2 weken voor de pleitdag met de voorbereiding van het pleidooi beginnen. Echter in exceptioneel bewerkelijke zaken kan de rechter (die immers het griffiedossier heeft) een langere voorbereidingstijd nodig hebben.

51 Partijen dienen zich in dit verband te realiseren dat artikel 14, tweede lid, van de gedragsregels voor advocaten bepaalt dat de pleitnota slechts mag worden overgelegd als ze niet meer bevat dan hetgeen de advocaat heeft bepleit. Hiervan kan uiteraard worden afgeweken met toestemming van de wederpartij en de rechter. Ook is denkbaar dat in overeenstemming tussen de rechtbank en partijen wordt volstaan met overlegging van de pleitnota's.

52 Er is bewust gebroken met het systeem van fourneren van partij-procesdossiers. Dat systeem kost tijd. Dikwijls worden dossiers nagezonden. Aan de hand van de gemelde rolhandelingen alsmede de nummering op de producties kunnen partijen bovendien controleren welke stukken in het griffiedossier aanwezig moeten zijn. De ervaringen met dit systeem in de kantongerechtsprocedure zijn goed; fraude of soortgelijke zaken komen zelden voor. Indien een partij het op prijs stelt dat de rechtbank over originele producties beschikt, kan zij deze altijd ter griffie doen deponeren.

53 Het gaat hier immers om stukken die zich in feite al in het griffiedossier hadden moeten bevinden. Daarom kan met een korte termijn worden volstaan. Wel dient men zich te realiseren dat deze handelwijze met zich brengt dat de volledigheid van het griffiedossier vrij snel na de dagbepaling van de uitspraak zal moeten worden gecontroleerd.

54 Dit artikel legt vast dat indien een rechter na afloop van een verrichting, als een comparitie of descente, met partijen tot de slotsom komt dat aanstonds vonnis kan worden gewezen, dit op het griffiedossier kan geschieden en geen nadere roldatum behoeft te worden bepaald. De mogelijkheid/noodzaak voor pleidooi of doorhaling zal in dat kader ook onder ogen zijn gezien doch verworpen. Wel zal de rechter de beslissing vonnis te wijzen ter voorkoming van misverstand moeten vastleggen in een zittings- of ander proces-verbaal.

55 Ook nadat vonnis is gevraagd kunnen partijen er belang bij hebben dat het vonnis op de aangegeven roldatum nog niet wordt uitgesproken, bijv. omdat andermaal schikkingsonderhandelingen zijn aangevangen of dat partijen het geschil in der minne hebben opgelost. In een dergelijk geval kunnen partijen verzoeken het wijzen van vonnis aan te houden. Indien het verzoek slechts van een partij uitgaat, zal deze er klemmende redenen voor dienen te hebben, met name indien het de gedaagde is die vraagt. Teneinde te voorkomen dat het wijzen van vonnis door dergelijke verzoeken te vaak wordt aangehouden, is de mogelijkheid van ambtshalve doorhaling gegeven. Dit sluit tevens aan bij de regeling van artikel 5.7.

56 Zulks laat onverlet dat in alle gevallen om redenen van privacy de uitspraak kan worden geanonimiseerd.

57 Met name in het geval dat deskundigenbericht moet worden uitgebracht is het van belang dat de rechter in het vonnis aangeeft op welke datum de diverse verrichtingen (uitlaten over de persoon van de deskundige, storten voorschot etc.) dienen te geschieden alsmede op welke roldatum de zaak weer zal worden geplaatst indien enige verrichting niet of niet conform die termijn plaatsvindt.

58 Onder zitting valt hier mede een plaatsopneming of soortgelijke verrichting.

59 Op deze wijze is het reglement ook van toepassing op comparities van partijen anders dan na antwoord en op getuigenverhoren.

60 Dit artikel sluit aan bij de praktijk waarin partijen bij het door rechtbanken strak hanteren van uitstelregelingen en -termijnen op voorhand de rechtbank berichten. Dit vergemakkelijkt de dagbepaling. Vandaar dat de rechtbank met dergelijke opgaven zonder meer rekening houdt.

61 Geopteerd is voor een vaste termijn. In het algemeen zal 2 weken voldoende zijn. In bijzondere gevallen kan om verlenging worden gevraagd langs de weg van art. 1.10. Bij de opgave van de verhinderdata dient zoveel mogelijk ook rekening te worden gehouden met de verhinderdata van de beoogde getuigen.

62 Gekozen is voor een heel ruime formulering. Het gaat niet alleen om een rolverrichting, ook andere verrichtingen die zich in een procedure kunnen voordoen (enquête, comparitie, descente, uitbrengen van deskundigenbericht etc.) vallen er onder. In wezen is een verrichting overigens een proceshandeling. Omdat het echter met name zal gaan om zittingen is dit begrip hier niet gebruikt.

63 Door het stellen van een termijn voor het oproepen van de curator wordt duidelijkheid geschapen en wordt voorkomen dat zaken blijven liggen. Wat voor het overige dient te gebeuren in geval van faillissement van één van partijen staat in de wet. Er is van afgezien dat in dit reglement te herhalen.

64 De regeling van de doorhaling ter rolle is bij de wijziging van het rolreglement met ingang van 1 januari 2002 opnieuw geredigeerd, omdat de oude regeling tot veel uitvoeringsproblemen leidde. In de nieuwe opzet is het begrip doorhaling ter rolle gereserveerd voor de, in beginsel definitieve, afdoening van een zaak. Dit is in overeenstemming met de wettelijke regeling in de artikelen 2.12.1 e.v. Rv. Nieuw is de introductie van de parkeerrol in plaats van de behandeling van de `lijst' als bedoeld in artikel 11.3 van het met ingang van 1 oktober 2000 in werking getreden rolreglement. Om vervuiling van de cijfers met betrekking tot werkvoorraden en gemiddelde doorlooptijden te voorkomen, zullen de geautomatiseerde systemen van de rechtbanken in die zin moeten worden aangepast, dat als herkenbaar bestanddeel van de werkvoorraad van respectievelijk de gemiddelde doorlooptijd van een zaak bij een rechtbank zichtbaar wordt gemaakt het gedeelte dat moet worden toegerekend aan zaken die zijn verwezen naar de parkeerrol respectievelijk aan de tijd, gelegen tussen het moment van verwijzing naar de parkeerrol en het dienen van de zaak op de parkeerrol. Daartoe zullen statusovergangen moeten worden gemaakt dan wel aangepast.

65 Het gaat hier om de ambtshalve doorhaling als bedoeld in artikel 2.12.2 Rv.

66a De proceshandeling waarvoor de zaak op de rol stond ten tijde van verwijzing naar de parkeerrol kan na terugverwijzing van de zaak van de parkeerrol naar de rol nog worden verricht, indien van die proceshandeling bij verwijzing naar de parkeerrol geen akte niet dienen is verleend.

66 Om verval van instantie mogelijk te maken zal na de verwijzing naar de parkeerrol het best een termijn van gemiddeld 15 maanden kunnen worden aangehouden. Zie artikel 2.12.6 Rv.

67a Omdat de zaak al op de parkeerrol staat, moet, indien verwijzing naar een volgende parkeerrol wordt gevraagd, er een reden zijn op grond waarvan het niet onredelijk vertragend is dat op dat moment niet wordt voortgeprocedeerd en om de zaak niet ambtshalve door te halen. Een dergelijke reden kan bijvoorbeeld zijn dat partijen in afwachting zijn van een deskundigenbericht.

67 Hiervoor zal bijvoorbeeld aanleiding kunnen zijn als in verband met een lopend faillissement nog onduidelijk is of partijen de procedure te zijner tijd wensen voort te zetten.

68 Zie artikel 2.12.1 Rv. Doorhaling op verzoek van partijen vindt aanstonds na het verzoek op de `gewone' rol plaats. Er volgt in dit geval dus geen verwijzing naar de parkeerrol. Behoudens later opkomende omstandigheden draagt deze doorhaling een definitief karakter en is zij niet bedoeld om enig uitstel te verkrijgen.

69 Dit geldt dus zowel zaken die ambtshalve zijn doorgehaald als zaken die op verzoek van partijen zijn doorgehaald.

70 Omdat het een partij is die het verzoek doet kan deze de proceshandeling waar zij zelf voor staat voorbereiden en het tijdstip waartegen zij het verzoek doet daarop afstemmen. Als haar wederpartij in de procedure aan het woord was moet deze tenminste 6 weken hebben om de verlangde proceshandeling te verrichten.

71 Voor de ingevolge dit artikel te noemen termijnen geldt in de overgangsperiode dus niet het principe van ambtshalve handhaving van de termijnen. De ingevolge de artikelen 12.3 tot en met 12.6 vast te stellen regels dienen ertoe om een soepele overgang naar het nieuwe systeem van ambtshalve handhaving van termijnen mogelijk te maken. Zo kan worden voorkomen dat er voor partijen en de rechtbank onbeheersbare `proppen' ontstaan. Omdat het oude beleid in dit opzicht per rechtbank erg uiteenliep, is onvermijdelijk dat de hier bedoelde overgangsregels per rechtbank zullen verschillen. Het streven is erop gericht om zo spoedig mogelijk overal tot onverkorte handhaving van alle termijnen overeenkomstig dit reglement te komen.

72 Dat betekent dat de overgangsregels kunnen gelden voor proceshandelingen, voordat in een zaak een `inhoudelijk' tussenvonnis is gewezen.

73 Delegatie van deze bevoegdheid aan de rolrechter bevordert de flexibiliteit en maakt mogelijk dat de ambtshalve handhaving van de termijnen op soepele wijze kan worden ingevoerd voor steeds meer proceshandelingen.

74 Vermelding op de rol van de overgangsregels die bij een bepaalde rechtbank gelden ten aanzien van de termijnen die nog niet ambtshalve gehandhaafd worden behoort ook tot de mogelijke wijzen van bekendmaking.

75 Dit betekent dus dat een peremptoirstelling met een termijn van zes weken moet worden aangezegd.

BIJLAGE A

Aan de arrondissementsrechtbank te <arrondissement>

Civiele griffie

Bijlage ingediend door:

telefoonnummer:

Zaakgegevens

Zaaknummer:

Rolnummer:

Eisende partij:

Procureur:

Verwerende partij:

Procureur:

Roldatum:

Datum bericht:

Wederpartij geïnformeerd: ja/nee

Kies vervolgens een van onderstaande mogelijkheden:

1. aanbrengen nieuwe zaak

2. stelbrief: stellen/wijzigen/onttrekking procureur

3. bijlage voor conclusie of akte

4. verzoek tot termijnverlenging

5. opgave verhinderdata

6. verzoek doorhalen/opbrengen doorgehaalde zaak

7. verzoek nadere conclusie / vonnis

8. inzending stukken

9. niet geregeld verzoek

10. aanzeggen peremptoirstelling

BIJLAGE B

Bijlage B-1: aanbrengen nieuwe zaak (art. 3.1)

1. dagvaarding + kopie bijgevoegd

2. bewijs publicatie dagvaarding, bijgevoegd

3. bewijs betekening dagvaarding buitenland

a. nee, niet ontvangen

b. nee, toelichting

c. bijgevoegd

4. Vertaling dagvaarding, bijgevoegd

5. Toevoeging

a. verkregen, kopie bijgevoegd

b. aangevraagd

6. Domiciliekeuze, bewijsstukken bijgevoegd

7. Beslagstukken, bijgevoegd

8. Stukken in geval van verwijzing, bijgevoegd

9. Producties, bijgevoegd ... stuks in tweevoud

10. eenstemmig verzoek afwijkende procesvoering (artikel 1.3), toelichting

Bijlage B-2: stelbrief: stellen/wijzigen/onttrekking procureur/wijziging/onttrekking procureur

1. nieuwe procureur

a. naam procureur

b. stelt zich voor

c. toevoeging verkregen en bijgevoegd

d. toevoeging aangevraagd

2. wijzigen procureur

a. naam nieuwe procureur

b. stelt zich voor

c. in plaats van

3. onttrekking procureur (art. 8.1)

a. mr. huidige procureur, onttrekt zich

b. opdrachtgever geïnformeerd:

i. mondeling, toelichting

ii. schriftelijk, kopie brief bijgevoegd

Bijlage B-3: bijlage voor conclusie of akte

artikel 2.1 indienen processtuk bestemd voor bepaalde roldatum

art. 2.1 t/m 2.4

omschrijving processtuk

conclusie:

akte:

1. vermeerdering / vermindering van eis (art. 2.6)

2. verandering / aanvulling grondslag

3. in het geding brengen producties, ... aantal producties (art. 2.3)

Bijlage B-4: verzoek tot termijnverlenging

art. 2.8 t/m 2.10 rolhandeling

toelichting voor indiener: moet uiterlijk 4 dagen voor afloop van de betreffende termijn bij de griffie zijn (zie art. 2.9 rolreglement)

 

Art.

Toelichting

Eenstemmig (vanaf 2e verzoek toelichting invullen)

2.9

 

Om klemmende redenen

  

Wegens overmacht

  

Uitstel wijzen vonnis

7.3

 

Bijlage B-5: opgave verhinderdata/wijziging ambtshalve bepaalde zitting

Onderwerp

Betreft

In te vullen gegevens

Verzoek pleidooi art. 6.1

Verhinderdata eigen zijde

 

art. 6.1

Verhinderdata andere zijde

 

art. 6.3

Extra procesdossier bijgevoegd

 

art. 6.4

Andere duur spreektijd

… uur

Comparitie art. 9.3

Verhinderdata eigen zijde (van advocaat, inclusief cliënt)

 

Enquête art. 9.3

Verhinderdata cliënt

 

art. 9.3

Verhinderdata getuigen

 
 

Aantal getuigen

 

Hier nog twee kolommen aan toevoegen.

Descente art. 9.3 verder net zo als comparitie

Verzoek wijziging ambtshalve Verhinderdata

bepaalde zitting art. 9.4

Bijlage B-6: verzoek doorhalen/opbrengen doorgehaalde zaak

Betreft

Art.

 

Ambtshalve

11.1

Eenstemmig

Definitief

11.7

Eenstemmig

Opbrenging

11.8

-

Bijlage B-7: verzoek nadere conclusie / vonnis

Verzoek nadere conclusie

Art. 2.11

 
 

Eenstemmig

 
 

Motivering

 

Verzoek vonnis

Bezwaar tegen vervroeging

 
 

uitspraak vonnis (art. 2.12)

J / N

   

Verzoek vonnis

Ja/Nee

 

en bezwaar tegen

  

vervroeging uitspraak vonnis

Ja/Nee

 

art. 2.12

  

niet in hetzelfde hokje plaatsen

Bijlage B-8: inzending stukken

1. comparitie (art. 5.4 en 1.12)

a. antwoord in reconventie

b. inbrengen producties, ... aantal producties

2. descente

a. antwoord in reconventie

b. inbrengen producties, ... aantal producties

3. getuigenverhoor (art. 1.12)

a. inbrengen producties, ... aantal producties

4. pleidooi

a. inbrengen producties, ... aantal producties

5. ontbrekende stukken (art. 7.1)

6. depot (art 10.1)

7. beslagstukken indien na eerst dienende dag beslag is gelegd

Bijlage B-9: niet geregeld verzoek

Toelichting:

Bijlage B-10: aanzeggen peremptoirstelling

aanzeggen peremptoirstelling (art. 12.5 en 12.6)

BIJLAGE C

Schema als bedoeld in artikel 11.4

Voor de verwijzing naar de parkeerrol als bedoeld in artikel 11.1 van het landelijk rolreglement geldt de volgende regeling:

Zaken die worden

verwezen in:

worden verwezen naar de parkeerrol op:

januari

de eerste roldatum in oktober van het daarop volgende jaar

februari

de eerste roldatum in oktober van het daarop volgende jaar

maart

de eerste roldatum in oktober van het daarop volgende jaar

april

de eerste roldatum in oktober van het daarop volgende jaar

mei

de eerste roldatum in oktober van het daarop volgende jaar

juni

de eerste roldatum in oktober van het daarop volgende jaar

juli

de eerste roldatum in april van het tweede daarop volgende jaar

augustus

de eerste roldatum in april van het tweede daarop volgende jaar

september

de eerste roldatum in april van het tweede daarop volgende jaar

oktober

de eerste roldatum in april van het tweede daarop volgende jaar

november

de eerste roldatum in april van het tweede daarop volgende jaar

december

de eerste roldatum in april van het tweede daarop volgende jaar

Naar boven