Wijziging pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP en Reglement FPU

Wijziging van de pensioenaanspraken van overheidswerknemers, gewezen overheidswerknemers en hun nagelaten betrekkingen, alsmede hun daarmee samenhangende verplichtingen

31 juli 2004

Nr. DGMOS 04/72677

DGMOS/AOS/AP&IZ

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

gelet op artikel 4, zesde lid, van de Wet privatisering ABP;

gezien het verzoek van de Stichting Pensioenfonds ABP van 20 juli 2004, gedaan mede namens sociale partners in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, tot plaatsing in de Staatscourant;

Besluit:

Artikel I

Het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt gewijzigd als volgt:

A

Omrekening

Artikel 5.6

Het zevende lid wordt als volgt gewijzigd:

7. Voor de deelnemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn, worden in overeenstemming met het Sectoroverleg Defensie, uitsluitend voor de jaren 2003 en 2004 nadere en zonodig afwijkende regels gesteld, die als bijlage k bij dit reglement worden gevoegd. De zwaardere lasten die deze regels in de jaren 2003 en 2004 voor het fonds genereren, indien niet onverkort toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het tweede, derde, vierde, vijfde of zesde lid brengt het bestuur in rekening bij de werkgever.

Bijlage k,

behorende bij artikel 5.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Omrekenen

Voor de deelnemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn vindt - in overeenstemming met het Sectoroverleg Defensie - uitsluitend in de jaren 2003 en 2004 omrekening van de pensioengeldige tijd plaats als volgt:

1. Indien de deelneming langer dan één jaar wordt onderbroken en geen waardeoverdracht, bedoeld in artikel 11.1 of 11.2, heeft plaatsgevonden, wordt de premievrije aanspraak, berekend met toepassing van artikel 10.1, omgezet in een aanspraak berekend aan de hand van de berekeningsgrondslag en de franchise in het jaar van herintreding.

2. Indien de berekeningsgrondslag met meer dan 25% is gestegen ten opzichte van de laatstelijk daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd die is gelegen voor de stijging van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de laatste berekeningsgrondslag voor de stijging. De noemer wordt gevormd door de met meer dan 25% gestegen berekeningsgrondslag.

3. Indien de berekeningsgrondslag met 5% of meer is gedaald ten opzichte van de daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast, en de berekeningsgrondslag waarnaar het pensioen is berekend nog steeds minder bedraagt dan de berekeningsgrondslag voor de daling nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd gelegen voor de daling van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de laatste berekeningsgrondslag voor de daling. De noemer wordt gevormd door de berekeningsgrondslag waarnaar het pensioen is berekend.

4. De pensioenaanspraken bedragen ten gevolge van de toepassing van de voorgaande leden op moment van omrekenen niet minder dan de pensioenaanspraken voor de toepassing daarvan.

B

Begripsbepalingen

Artikel 1.1

De onderdelen l, ii en kk worden als volgt gewijzigd:

l. flexibel pensioen:

1° het op verplichte (collectieve) en vrijwillige (individuele) basis vanaf 1 april 1997 opgebouwde pensioen, bedoeld in en als zodanig onderdeel vormend van de FPU-regeling en berekend conform de artikelen 5a.2 en 5a.3, tenzij uit een desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt;

2° het op verplichte (collectieve) basis opgebouwde pensioen, bedoeld in en als zodanig onderdeel vormend van de FPU-regeling (flexibel pensioen basisdeel) en berekend conform de artikelen 5a.2 en 5a.3:

ii. sector: een sector als bedoeld in artikel 1.6;

kk. inkomen: het pensioengevend inkomen, bedoeld in artikel 3.1, tenzij uit een desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt.

Ontslaguitkering

Artikel 1.3

De onderdelen e en f worden als volgt gewijzigd:

e. een uitkering krachtens de Uitkeringswet gewezen militairen, een uitkering bij of krachtens het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie voor zover dit besluit van toepassing is op de gewezen werknemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde, op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn geweest dan wel een uitkering krachtens de Militaire Wachtgeldregeling 1961;

f. een bovenwettelijke uitkering toegekend ter zake van werkloosheid ontstaan door ontslag uit een dienstverhouding bij een aangesloten werkgever, waaronder een uitkering bij of krachtens het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Defensie voor zover dit besluit van toepassing is op andere gewezen werknemers dan genoemd onder e.

FPU-regeling

Artikel 1.5

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. De regeling is erop gericht degenen die voor 1 januari 2009 als werknemer is aangemerkt in staat te stellen in een deelnemingsperiode van minimaal 35 jaren bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar een uitkeringsniveau te bereiken van 70% van het gemiddelde inkomen over die deelnemingsperiode. Bedoelde uitkering wordt gevormd door het krachtens dit reglement toe te kennen flexibel pensioen, gebaseerd op een (verplichte) collectieve pensioenopbouw en een (vrijwillige) individuele pensioenopbouw, en een uitkering ten laste van de Stichting Vut-fonds Overheidspersoneel.

In het vierde lid worden de woorden `de voorlaatste berekeningsgrondslag' vervangen door `het laatste inkomen'.

Sectoren

Artikel 1.6

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. Het bestuur deelt de aangesloten werkgevers, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel a, in in een sector.

2. Sector als bedoeld in dit artikel zijn:

1° Rijk;

2° Defensie;

3° Onderwijs,

4° Politie;

5° Rechterlijke Macht;

6° Gemeenten;

7° Provincies;

8° Waterschappen;

9° Academische Ziekenhuizen;

10° Hoger Beroepsonderwijs;

11° Wetenschappelijk Onderwijs;

12° Onderzoekinstellingen;

13° Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie;

14° Energie- en Nutsbedrijven/Waterbedrijven en

15° de sector Overig.

3. De indeling van een werkgever in een sector of een wijziging van een indeling van een werkgever vindt plaats in overleg met de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

Na artikel 2.1 wordt een nieuw artikel 2.1a ingevoegd, luidende:

Werkingssfeer voor militairen in 2004

Artikel 2.1a

1. De artikelen 3.1, 3.2, 4.2, 5.1 eerste en tweede lid, artikel 5.6 inclusief bijlage k, artikel 5.7 en de hoofdstukken 6 en 7 zoals deze luidden op 31 december 2003, neergelegd in bijlage l bij dit reglement blijven tot 1 januari 2005 van toepassing op:

a. de werknemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn;

b. de gewezen werknemers die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidspensioen;

c. de gewezen werknemers die recht hebben op een ontslaguitkering als bedoeld in artikel 1.3, onderdeel e.

2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid bedraagt het partnerpensioen of het bijzonder partner pensioen bij het overlijden van de gepensioneerde op of na de leeftijd van 65 jaar vijf veertiende gedeelte van het ouderdomspensioen voor zover dat is berekend over diensttijd na 31 december 2003.

3. De franchise als bedoeld in artikel 4.2 zoals dat artikel op grond van het eerste lid is blijven gelden, bedraagt voor het jaar 2004 € 15.450.

4. De pensioenaanspraken die tot 1 januari 2004 zijn opgebouwd door de werknemers en gewezen werknemers bedoeld in het eerste lid, worden in verband met de beperking van het indexatiepercentage per 1 januari 2004 aangepast door vermenigvuldiging met de factor 0,9914.

Deelneming

Artikel 2.4

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Deelnemers zijn:

a. de werknemers;

b. de gewezen werknemers tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een invaliditeitspensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen;

c. de gewezen werknemers tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een ontslaguitkering;

d. degenen die op grond van artikel 16.1, eerste lid, vrijwillig deelnemen in het fonds of op grond van artikel 16.1, tweede lid, de deelneming in het fonds vrijwillig voortzetten.

Aanspraken

Artikel 2.4b

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. De deelnemer, bedoeld in artikel 2.4 en 2.4a heeft met inachtneming van de bepalingen van dit reglement aanspraak op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, flexibel pensioen, invaliditeitspensioen en herplaatsingstoelage.

2. De deelnemer, bedoeld in artikel B.3 van het afup-opbouwreglement, heeft met inachtneming van de bepalingen van dat reglement aanspraak op afup-pensioen. Dit afup-opbouwreglement is neergelegd in bijlage h bij dit reglement.

Vermindering en beperking van aanspraken

Artikel 2.5

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. Aanspraken op flexibel pensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer en het recht op flexibel pensioen van de FPU-gepensioneerde kunnen zonder toestemming van de partner bij overeenkomst tussen de deelnemer, gewezen deelnemer of FPU-gepensioneerde en het fonds worden verminderd, uitsluitend indien:

a. er sprake is van afkoop als bedoeld in de artikelen 11.1, 11.2 en 11.5;

b. de echtgenoten het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.

2. Aanspraken op ouderdomspensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer en het recht op ouderdomspensioen van de gepensioneerde kunnen zonder toestemming van de partner bij overeenkomst tussen de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en het fonds worden verminderd, uitsluitend indien:

a. er sprake is van afkoop als bedoeld in de artikelen 11.1, 11.2 en 11.5;

b. de echtgenoten het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.

3. Aanspraken op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde kunnen zonder toestemming van de partner bij overeenkomst tussen de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en het fonds worden verminderd, uitsluitend indien er sprake is van afkoop als bedoeld in artikel 11.5.

4. Met inachtneming van het bepaalde in de pensioenovereenkomst, bedoeld in artikel 4 WPA, kunnen de aanspraken op ouderdomspensioen van degene die na 31 mei 2001 deelnemer wordt in de zin van dit reglement, worden beperkt. De deelnemer, bedoeld in de vorige volzin zal schriftelijk op de hoogte worden gesteld van een besluit tot het beperken van de aanspraken op ouderdomspensioen.

Vermindering en beperking van aanspraken

Artikel 2.5

Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

4. Met inachtneming van het bepaalde in de pensioenovereenkomst, bedoeld in artikel 4 WPA (Stcrt. 18, 2000), kunnen de aanspraken op ouderdomspensioen van degene die na 31 mei 2001 deelnemer wordt in de zin van dit reglement, worden beperkt. De deelnemer, bedoeld in de vorige volzin zal schriftelijk op de hoogte worden gesteld van een besluit tot het beperken van de aanspraken op ouderdomspensioen.

3. Inkomen en berekeningsgrondslag

De titel van hoofdstuk 3 wordt gewijzigd in `Pensioengevend inkomen'.

Inkomen

Artikel 3.1

De titel bij artikel 3.1 wordt geschrapt.

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder pensioengevend inkomen wordt verstaan

a. het tot een jaarbedrag te herleiden vaste salaris dat de deelnemer op 1 januari van het desbetreffende jaar in een dienstverhouding heeft, vermeerderd met de vakantie-uitkering over dat salaris.

b. de tot een jaarbedrag herleide vaste toelagen, waarop de deelnemer op 1 januari van het desbetreffende jaar aanspraak heeft, indien van toepassing vermeerderd met de over die toelagen toe te kennen vakantie-uitkering. Indien de toelagen, bedoeld in de vorige volzin in hoogte variëren, wordt tot het salaris gerekend de som van die toelagen over het voorafgaande jaar, indien van toepassing vermeerderd met de vakantie-uitkering;

c. de tot een jaarbedrag herleide gratificaties in verband met bijzondere prestaties, bonussen, tijdelijke bindingstoelagen en arbeidsmarkttoelagen, persoonlijke functioneringstoelagen, waarnemingstoelagen waarbij de werkgever jaarlijks over de hoogte en de toekenning kan beslissen, indien van toepassing vermeerderd met de vakantie-uitkering over die toelagen;

d. alle overige tot een jaarbedrag herleide toelagen, indien van toepassing vermeerderd met de vakantie-uitkering over die toelagen, mits in de betreffende rechtspositieregeling, collectieve arbeidsovereenkomst, individuele aanstelling- of individuele arbeidsovereenkomst expliciet is vastgelegd dat deze toelagen pensioengevend zijn.

2. In afwijking van het eerste lid wordt niet onder pensioengevend inkomen verstaan:

a. een gratificatie in verband met een ambtsjubileum;

b. alle vaste en variabele toelagen die het karakter hebben van een onkostenvergoeding;

c. alle inkomensbestanddelen die op grond van fiscale wetgeving niet kunnen worden aangemerkt als pensioengevende inkomensbestanddelen;

d. de inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 18c.4, eerste lid;

e. de verhoging van het inkomen per 1 januari 2001 ingevolge artikel 3 van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen 1993 (aangepast bij Wet van 4 december 1997 tot wijziging van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen).

3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d wordt tot 1 juli 2005 tevens niet onder inkomen verstaan:

a. overwerktoelagen en toelagen voor onregelmatige dienst;

b. toelagen in verband met bijzondere omstandigheden waarin werkzaamheden worden uitgevoerd;

c. functiegebonden functioneringstoelagen en bindingstoelagen die voor onbepaalde tijd zijn verleend;

d. aanstellingspremies die op grond van de rechtspositie automatisch worden verleend.

4. De variabele toelagen bedoeld in het eerste lid onder c en d zijn, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid, pensioengevend per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin zij zijn genoten.

5. In afwijking van het eerste lid geldt voor degene wiens dienstverhouding met de aangesloten werkgever in de loop van het jaar is ingegaan als peildatum voor het inkomen, bedoeld in het eerste lid, de ingangsdatum van de dienstverhouding.

6. Gedurende de tijd waarin een deelnemer in een dienstverhouding door ziekte, verlof, militaire dienst of andere hem persoonlijk betreffende omstandigheden niet of niet volledig in het genot is van zijn inkomen wordt onder inkomen verstaan het inkomen dat voor hem zou hebben gegolden indien genoemde omstandigheden zich niet hadden voorgedaan.

7. Voor de deelnemer die een deeltijddienstverhouding vervult, wordt het in het eerste lid bedoelde inkomen gedeeld door de deeltijdfactor.

8. Voor de deelnemer met recht op een ontslaguitkering wordt onder inkomen verstaan het tot een jaarbedrag herleide bedrag dat op 1 januari van het desbetreffende jaar als grondslag dient voor de berekening van de ontslaguitkering. Het vijfde lid en het zevende lid zijn van overeenkomstige toepassing.

9. In afwijking van het bepaalde in het voorafgaande lid wordt voor de deelnemer met recht op een ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3, onderdelen d of f, onder inkomen verstaan het tot een jaarbedrag herleide bedrag van het salaris bedoeld in het eerste lid, voor datum ontslag uit de dienstverhouding bij de betrokken werkgever. Dit salaris wordt telkenmale per 1 januari aangepast overeenkomstig de wijziging van de salarissen in de betreffende sector. Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing.

10. In afwijking van het eerste lid kan, voor de deelnemer die na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar bij dezelfde of een andere aangesloten werkgever een nieuwe dienstverhouding aanvaardt met een lager inkomen onder inkomen worden verstaan het in het eerste lid bedoelde salaris inclusief vaste toelagen voor het aanvaarden van het lagere salaris indien deze mogelijkheid is gebaseerd op een collectieve arbeidsovereenkomst of een andersoortige collectieve regeling van arbeidsvoorwaarden. Dit inkomen wordt telkenmale per 1 januari aangepast overeenkomstig de wijziging van de salarissen in de betreffende sector. Het zevende lid is van overeenkomstige toepassing.

Berekeningsgrondslag

Artikel 3.2

Artikel 3.2 komt te vervallen.

Premiegrondslag ouderdoms- en nabestaandenpensioen

Artikel 4.2

Het eerste lid en het derde lid worden als volgt gewijzigd:

1. Voor de deelnemers

a. geboren na 31 december 1963 is de premiegrondslag voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd met de franchise ter grootte van € 13.000;

b. geboren na 31 december 1953 en voor 1 januari 1964 is de premiegrondslag voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd met de franchise ter grootte van € 14.250;

c. geboren voor 1 januari 1954 is de premiegrondslag voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd met de franchise ter grootte van € 15.250.

3. Indien sprake is van dubbeltelling van pensioengeldige tijd, bedoeld in artikel 5.1, derde lid is de minister van Defensie daarvoor een koopsom verschuldigd.

Premiegrondslag flexibel pensioen

Artikel 4.2a

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. De premiegrondslag voor flexibel pensioen bedoeld in artikel 1.1, onderdeel l, onder 1° is voor de werknemer:

a. geboren na 31december 1963 het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd met de franchise ter grootte van € 13.000;

b. geboren na 31 december 1953 en voor 1 januari 1964 het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd met de franchise ter grootte van € 14.250;

c. geboren voor 1 januari 1954 het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd met de franchise ter grootte van € 15.250.'

2. De premiegrondslag voor flexibel pensioen basisdeel is de voor de werknemer geldende franchise, bedoeld in het eerste lid.

Premiegrondslag invaliditeitspensioen

Artikel 4.3.

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. De premiegrondslag voor invaliditeitspensioen is het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd met het franchisebedrag ter grootte van € 16.350.

Pensioenpremie ouderdoms- en nabestaandenpensioen

Artikel 4.4.

Een zesde lid wordt toegevoegd, luidende:

6. De hoogte van de voor dubbeltelling van pensioengeldige tijd verschuldigde koopsom, bedoeld in artikel 4.2, derde lid wordt door het bestuur van het fonds bepaald.

Pensioenpremie flexibel pensioen

Artikel 4.4a

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. De pensioenpremie voor het flexibel pensioen bedraagt vanaf 1 januari 2004 het in de volgende leden bedoelde percentage van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 4.2a, eerste en tweede lid.

Pensioenpremie invaliditeitspensioen

Artikel 4.5

Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

6. De regels met betrekking tot de wijze en het tijdstip waarop de deelnemer de keuze, bedoeld in het vijfde lid, die eenmalig is, kenbaar dient te maken, zijn neergelegd in bijlage b van dit reglement.

Algemeen

Artikel 5.1

Het eerste lid en het derde lid worden als volgt gewijzigd:

1. Als pensioengeldige tijd komt in aanmerking:

a. de tijd na 31 december 2003 doorgebracht in een dienstverhouding als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4;

b. de tijd die na 31 december 2003 ingevolge artikel 11.3 aan de deelnemer op overdrachtsdatum is toegekend.

3. Van de pensioengeldige tijd, bedoeld in het eerste lid, telt dubbel mee de tijd ten aanzien waarvan dit door de Minister van Defensie op grond van de Regeling dubbeltelling pensioengeldige tijd is bepaald.

Pensioengeldige tijd flexibel pensioen

Artikel 5.1a

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de toepassing van de bepalingen van dit reglement met betrekking tot flexibel pensioen komt als pensioengeldige tijd slechts in aanmerking:

a. de tijd na 31 december 2003 doorgebracht in een dienstverhouding als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4a;

b. de tijd die na 31 december 2003 ingevolge artikel 11.3 aan de deelnemer op overdrachtsdatum is toegekend;

c. de tijd toegekend aan een deelnemer in het kader van een omrekening als bedoeld in artikel 5.7 in verband met een wijziging van het deelnemerschap als bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

2. De pensioengeldige tijd doorgebracht in een deeltijddienstverhouding telt mee voor het gedeelte dat wordt uitgedrukt door de deeltijdfactor die betrekking heeft op die tijd.

Arbeidsongeschiktheid

Artikel 5.3

Het tweede lid wordt gewijzigd en vernummerd tot derde lid. Een nieuw tweede lid wordt opgenomen. Het derde, vierde en vijfde lid worden vernummerd tot vierde, vijfde, zesde en zevende lid. Het tweede en het derde lid komen als volgt te luiden:

2. De mate waarin deze tijd meetelt voor de deelnemer bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van:

a. 80% of meer: 70%;

b. 65% tot 80%: 56%;

c. 55% tot 65%: 42%;

d. 45% tot 55%: 35%;

e. 35% tot 45%: 28%;

f. 25% tot 35%: 21%;

g. 15% tot 25%: 14%.

3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid bedraagt de mate waarin deze tijd meetelt indien het recht op WAO is ontstaan voor 1 januari 2004 of indien de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een dienstongeval of beroepsziekte bij een mate van arbeidsongeschiktheid van:

a. 80% of meer: 100 %;

b. 65% tot 80%: 80%;

c. 55% tot 65%: 60%;

d. 45% tot 55%: 50%;

e. 35% tot 45%: 40%;

f. 25% tot 35%: 30%;

g. 15% tot 25%: 20%.

Werkloosheid

Artikel 5.4

Het derde lid wordt gewijzigd en vernummerd tot vierde lid. Een nieuw derde lid wordt opgenomen.

Het derde lid en het vierde lid komen als volgt te luiden:

3. Bij samenloop van een invaliditeitspensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen en een ontslaguitkering, niet zijnde de in artikel 1.3, onderdeel b, bedoelde suppletie, uit hoofde van dezelfde dienstverhouding wordt de met inachtneming van de vorige leden vastgestelde tijd verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van:

a. 65% tot 80%: 56%;

b. 55% tot 65%: 42%;

c. 45% tot 55%: 35%;

d. 35% tot 45%: 28%;

e. 25% tot 35%: 21%;

f. 15% tot 25%: 14%.

4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid bedraagt de mate van vermindering indien het recht op WAO is ontstaan voor 1 januari 2004 of indien de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een dienstongeval of beroepszieke bij een mate van arbeidsongeschiktheid van:

a. 65% tot 80%: 80%;

b. 55% tot 65%: 60%;

c. 45% tot 55%: 50%;

d. 35% tot 45%: 40%;

e. 25% tot 35%: 30%;

f. 15% tot 25%: 20%.

Omrekening

Artikel 5.6

Artikel 5.6 komt te vervallen.

Berekeningsgrondslag

Artikel 5a.2

De titel en het artikel worden als volgt gewijzigd:

Opbouw flexibel pensioen aanspraken

Artikel 5a.2

1. De aanspraak op flexibel pensioen, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel l, onder 1° wordt per jaar per dienstverhouding vastgesteld op basis van de pensioengeldige tijd in die dienstverhouding in dat jaar opgebouwd en het inkomen in dat jaar in die dienstverhouding volgens de formule: pensioengeldige tijd x opbouwpercentage x (inkomen -/- franchise).

2. De aanspraak op flexibel pensioen basisdeel, wordt per dienstverhouding per jaar vastgesteld op basis van de formule:

pensioengeldige tijd x opbouwpercentage x franchise.

3. Voor de deelnemer

a. geboren na 31 december 1963 bedraagt het opbouwpercentage, bedoeld in de voorgaande leden 1,9% en de franchise bedoeld de voorgaande leden € 13.000;

b. geboren na 31 december 1953 en voor 1 januari 1964 bedraagt het opbouwpercentage, bedoeld in de voorgaande leden 1,8% en de franchise, bedoeld in de voorgaande leden € 14.250;

c. geboren voor 1 januari 1954 bedraagt het opbouwpercentage, bedoeld in de voorgaande leden 1,75% en de franchise, bedoeld in de voorgaande leden € 15.250.

4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid bedraagt het opbouwpercentage, bedoeld in het tweede lid tot nader te bepalen datum nul.

5. De met inachtneming van de vorige leden vastgestelde aanspraak wordt aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 12.1.

Pensioenberekening

Artikel 5a.3

Het eerste lid, het tweede lid en het derde lid worden gewijzigd. Het vierde lid komt te vervallen en het vijfde tot en met negende lid worden vernummerd tot vierde tot en met achtste lid.

Het artikel komt als volgt te luiden:

1. Het flexibel pensioen bedraagt de som van alle met inachtneming van het bepaalde in artikel 5a.2 jaarlijks vastgestelde aanspraken op flexibel pensioen.

2. Voor de deelnemer die meerdere dienstverhoudingen vervult en bij het bereiken van de leeftijd van 55 jaar of daarna geheel of gedeeltelijk uittreedt uit een of meer dienstverhoudingen, terwijl een of meer andere dienstverhoudingen geheel of gedeeltelijk worden voortgezet, bedraagt het flexibel pensioen het naar rato van het inkomen - zonder toepassing van artikel 3.1 zevende lid - uit de dienstverhouding(en) waaruit hij is ontslagen vastgestelde deel van het pensioen.

3. Bij de pensioenaanspraken bedoeld in de vorige leden worden betrokken de aanspraken die met inachtneming van hoofdstuk 18e zijn vastgesteld.

4. Wordt het conform de vorige leden en artikel 5a.4 berekende pensioen toegekend met ingang van een datum, die is gelegen vóór, respectievelijk na het tijdstip waarop de deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt, dan wordt het pensioen actuarieel verlaagd, respectievelijk verhoogd. De verlaging onderscheidenlijk verhoging wordt berekend aan de hand van de in bijlage g weergegeven tabel.

5. In geval van gedeeltelijke vervroegde uittreding wordt het met toepassing van de voorgaande leden berekende pensioen evenredig aan de mate van uittreding aangepast.

6. Het flexibel pensioen van de deelnemer die tevens recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en een invaliditeitspensioen wordt verminderd indien en voor zover de toepassing van artikel 10, lid 3.1 tot en met 3.3 van het FPU-reglement leidt tot een vermindering.

7. Onverminderd het vorige lid wordt het flexibel pensioen van de deelnemer verminderd indien en voor zover de som van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, de basisuitkering en aanvullende uitkering, bedoeld in het FPU-reglement, het invaliditeitspensioen, het flexibel pensioen en de toeslag, bedoeld in artikel 5a.9, meer bedraagt dan het laatste inkomen.

8. Het bedrag waarmee het flexibel pensioen krachtens het zevende en achtste lid wordt verminderd, wordt aangemerkt als niet opgenomen aanspraken op flexibel pensioen, bedoeld in artikel 5a.7, eerste lid.

Pensioenberekening bij lage grondslag

Artikel 5a.4

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. Indien in enig jaar het inkomen niet hoger is dan € 24.626,39, wordt de aanspraak op pensioen over dat jaar verhoogd met het resultaat van de vermenigvuldiging van pensioengeldige tijd in dat jaar met € 35,50.

2. Indien het inkomen in enig jaar hoger is dan € 24.626,39 bedraagt de pensioenaanspraak in dat jaar niet minder dan bij toepassing van het eerste lid bij een inkomen dat gelijk is aan dat bedrag.

Samenvoegen in geval van meerdere flexibele pensioenen

Artikel 5a.5

Artikel 5a.5 komt te vervallen.

Uitruil flexibel pensioen met ouderdoms- en nabestaandenpensioen

Artikel 5a.7

Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

3. Bij de omzetting, bedoeld in de voorgaande leden worden de aanspraken op flexibel pensioen omgezet in aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen. De omrekening wordt gebaseerd op dezelfde actuariële grondslagen als de contante waardefactoren voor waarde-overdrachten, bedoeld in hoofdstuk 11 van dit reglement.

Artikel 5a.8

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. Indien recht is ontstaan op flexibel pensioen na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 heeft de FPU-gepensioneerde recht op een toeslag ter grootte van:

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 met een maximum van € 504 per jaar, en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005 met een maximum van € 252 per jaar.

Berekeningsgrondslag

Artikel 6.2

De titel en het artikel worden als volgt gewijzigd:

Opbouw aanspraken

Artikel 6.2

1. De aanspraak op ouderdomspensioen wordt per jaar per dienstverhouding vastgesteld, op basis van de pensioengeldige tijd in die dienstverhouding in dat jaar opgebouwd en het inkomen in dat jaar in die dienstverhouding, volgens de formule:

pensioengeldige tijd x opbouwpercentage x (inkomen -/- franchise).

2. Voor de deelnemer

a. geboren na 31 december 1963 bedraagt het opbouwpercentage 1,9 en de franchise € 13.000;

b. geboren na 31 december 1953 en voor 1 januari 1964 bedraagt het opbouwpercentage 1,8 en de franchise € 14.250;

c. geboren voor 1 januari 1954 bedraagt het opbouwpercentage 1,75 en de franchise € 15.250.

3. De met inachtneming van de vorige leden vastgestelde aanspraak wordt aangepast overeenkomstig het bepaalde in artikel 12.1. Deze aanpassing vindt voor het eerst plaats per 1 januari 2005.

Pensioenberekening

Artikel 6.3

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. Het pensioen bedraagt de som van alle met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.2 jaarlijks vastgestelde aanspraken op ouderdomspensioen.

2. Voor de deelnemer die meerdere (deeltijd)dienstverhoudingen vervult en bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar wordt ontslagen uit een of meer dienstverhoudingen, terwijl een of meer dienstverhoudingen worden voortgezet, bedraagt het pensioen het naar rato van het inkomen - zonder toepassing van artikel 3.1, zevende lid - uit de dienstverhouding(en) waaruit hij is ontslagen vastgestelde deel van het pensioen.

3. Bij de pensioenaanspraken bedoeld in de vorige leden worden betrokken de aanspraken die met inachtneming van hoofdstuk 18e zijn vastgesteld.

4. Indien het conform de vorige leden berekende pensioen wordt toegekend met ingang van een datum, die is gelegen na het tijdstip waarop de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt, dan wordt het pensioen actuarieel verhoogd. De verhoging wordt berekend aan de hand van de in bijlage i weergegeven tabel.

5. Het met inachtneming van het bepaalde in de vorige leden vastgestelde ouderdomspensioen bedraagt niet meer dan 100% van het inkomen voor ingang pensioen.

Pensioenverhoging bij lage grondslag

Artikel 6.4

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. Indien in enig jaar het inkomen niet hoger is dan € 24.626,39 wordt de aanspraak op pensioen over dat jaar verhoogd met het resultaat van de vermenigvuldiging van pensioengeldige tijd in dat jaar met € 35,50.

2. Indien het inkomen in enig jaar, hoger is dan € 24.626,39, bedraagt de pensioenaanspraak in dat jaar niet minder dan bij toepassing van het eerste lid bij een inkomen dat gelijk is aan dat bedrag.

Pensioenverhoging door omzetting partnerpensioen

Artikel 6.5

Het eerste lid wordt gewijzigd en een nieuw tweede lid wordt opgenomen. Het tweede, derde en vierde lid worden vernummerd tot derde, vierde en vijfde lid.

Het eerste lid en het tweede lid komen als volgt te luiden:

1. De deelnemer, de gewezen deelnemer en de FPU-gepensioneerde hebben bij ingang van het ouderdomspensioen eenmalig de keuzemogelijkheid het ouderdomspensioen te verhogen, voor zover dit ouderdomspensioen is opgebouwd:

a. na 30 juni 1999 en voor 1 januari 2004 met 12%;

b. na 31 december 2003 en voor 1 juli 2004 met 6%;

c. na 30 juni 2004 met 6%

en die tijd overeenkomt met de tijd die krachtens artikel 7.2 voor de berekening van het partnerpensioen in aanmerking wordt genomen.

2. Indien en voor zolang gebruik is gemaakt van de mogelijkheid bedoeld in artikel 16.8 wordt het in het eerste lid onder c vermelde percentage met 6% verhoogd tot 12%.

Samenvoegen van pensioenen

Artikel 6.6

Artikel 6.6 komt te vervallen.

Bijzonder ouderdomspensioen

Artikel 6.8

Het vierde lid komt te vervallen.

Recht op partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar

Artikel 7.1

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op een partnerpensioen:

a. indien de huwelijksvoltrekking, de registratie van het partnerschap of de aanmelding als partner heeft plaatsgevonden na het ontslag van de overledene en de pensioenaanspraken geheel zijn opgebouwd voor 1 januari 1996;

b. voorzover de pensioenaanspraken van de overleden gewezen deelnemer zijn opgebouwd na 30 juni 1999.

Recht op partnerpensioen bij overlijden na 65 jaar

Artikel 7.1a

Het tweede lid, onderdeel c wordt als volgt gewijzigd:

c. Voor zover gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid met betrekking tot de pensioenaanspraken opgebouwd na 30 juni 1999.

Berekening partnerpensioen

Artikel 7.2

Het eerste lid wordt gewijzigd. Het tweede lid wordt gewijzigd en vernummerd tot derde lid en een nieuw tweede lid wordt opgenomen. Het zesde lid komt te vervallen. Het derde, vierde en vijfde lid worden vernummerd tot vierde, vijfde en zesde lid. Het zevende lid wordt gewijzigd en een achtste lid wordt toegevoegd.

Het eerste lid, het tweede lid, het derde lid, het zevende lid en het achtste lid komen als volgt te luiden:

1. Het pensioen van de partner bedraagt vijf zevende gedeelte van de aanspraak dan wel het recht op een ouderdomspensioen. Bij de berekening van het pensioen worden slechts de pensioenaanspraken opgebouwd voor 1 juli 1999 in aanmerking genomen:

a. bij overlijden van een gewezen deelnemer;

b. indien gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid bedraagt het pensioen van de partner voor zover opgebouwd na 31 december 2003 bij overlijden van de deelnemer op of na de leeftijd van 65 jaar vijf veertiende gedeelte van het recht op ouderdomspensioen.

3. Indien de deelnemer overlijdt voor het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 62 jaar heeft of zou hebben bereikt, wordt de aanspraak op pensioen in het jaar van overlijden vermeerderd met de aanspraken die de deelnemer zou kunnen hebben opbouwen indien hij deelnemer in de regeling zou zijn gebleven tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 62 jaar zou hebben bereikt.

7. Een partnerpensioen wordt opnieuw vastgesteld met ingang van de maand volgend op die waarin de partner hertrouwt, opnieuw als partner wordt geregistreerd of aangemerkt, of als ongehuwd samenwonend als bedoeld in de Anw wordt aangemerkt. Daarbij wordt van het ouderdomspensioen waarvan het partnerpensioen is afgeleid niet in aanmerking genomen, dat deel dat overeenkomt met de ingevolge het derde en het vierde lid toegekende pensioenaanspraken.

8. Indien bij het bepalen van het ouderdomspensioen is uitgegaan van een korting op het salaris wegens leeftijd, wordt deze korting bij de berekening van het nabestaandenpensioen buiten beschouwing gelaten.

Na artikel 7.2 wordt een nieuw artikel 7.2a opgenomen luidende:

Partnerpensioen met gebruikmaking PartnerPlusPensioen

Artikel 7.2a

In afwijking van het bepaalde in artikel 7.2, tweede lid, bedraagt het partnerpensioen voor zover berekend over de periode waarin gebruik is gemaakt van de mogelijkheid van artikel 16.8, vijf zevende gedeelte van ouderdomspensioen.

Samenloop partnerpensioenen

Artikel 7.3

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

Indien een partner aan wie reeds een partnerpensioen is toegekend krachtens dit reglement, terzake van een ander huwelijk, een ander geregistreerd partnerschap, of een andere aanmerking als partner eveneens recht op een partnerpensioen verkrijgt krachtens dit of enig ander pensioenreglement, wordt voor de berekening van de pensioenen ingevolge dit reglement waarvan de partnerpensioenen zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen waar die tijd de hoogste aanspraken oplevert.

Toeslag: compensatie indien geen recht op Anw

Artikel 7.4a

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Indien terzake van het overlijden van een deelnemer, FPU-gepensioneerde of gepensioneerde recht op partnerpensioen krachtens dit reglement ontstaat, heeft de partner die geen recht of niet langer recht heeft op een Anw nabestaandenuitkering recht op een toeslag.

Bijzonder partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar

Artikel 7.5

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op bijzonder partnerpensioen:

a. indien de partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de aanmerking als partner anders overeenkomen en het bestuur daarmee heeft ingestemd;

b. indien de pensioenaanspraken van de overledene waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend geheel zijn opgebouwd voor 1 januari 1996 en geen uitzicht bestond op bijzonder nabestaandenpensioen ingevolge de ABP-wet;

c. voorzover de pensioenaanspraken van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of FPU-gepensioneerde zijn opgebouwd na 30 juni 1999.

Bijzonder partnerpensioen bij overlijden na 65 jaar

Artikel 7.5a

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op bijzonder partnerpensioen:

a. indien de partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de aanmerking als partner anders overeenkomen en het bestuur daarmee heeft ingestemd;

b. indien de pensioenaanspraak van de overledene waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend geheel is opgebouwd voor 1 januari 1996 en geen uitzicht bestond op bijzonder nabestaandenpensioen ingevolge de ABP-wet;

c. voorzover de pensioenaanspraak van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of FPU-gepensioneerde is opgebouwd na 30 juni 1999 en gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid.

Berekening bijzonder partnerpensioen

Artikel 7.5b

Het tweede lid wordt gewijzigd. Het derde lid wordt gewijzigd en vernummerd tot vierde lid. Een nieuw derde lid wordt opgenomen. Het vierde lid en het vijfde lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid. Het zesde lid komt te vervallen.

Het tweede lid, het derde lid en het vierde lid komen als volgt te luiden:

2. Bij overlijden voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar wordt voor de berekening van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid als pensioenaanspraak in aanmerking genomen de aanspraak die is opgebouwd voor het tijdstip waarop het huwelijk, het geregistreerde partnerschap of de aanmerking als partner is geëindigd, met dien verstande dat hiervan slechts meetelt de aanspraak voorzover die is opgebouwd voor 1 juli 1999.

3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid bedraagt het bijzonder partnerpensioen bij overlijden op of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar vijf veertiende gedeelte van het ouderdomspensioen opgebouwd na 31 december 2003.

4. Bij overlijden op of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar wordt, indien gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, voor de berekening van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid slechts de pensioenaanspraak die is opgebouwd voor 1 juli 1999 in aanmerking genomen.

Na artikel 7.5b wordt een nieuw artikel 7.5b.1 opgenomen luidende:

Bijzonder partnerpensioen met gebruikmaking PartnerPlusPensioen

Artikel 7.5b.1

In afwijking van het bepaalde in artikel 7.5b, derde lid bedraagt het bijzonder partnerpensioen voor zover berekend over de periode waarin gebruik is gemaakt van de mogelijkheid van artikel 16.8, vijf zevende gedeelte van ouderdomspensioen.

Artikel 7.5c

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. Indien recht is ontstaan op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 heeft de partner of bijzondere partner die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, recht op een toeslag ter grootte van

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004, met een maximum van € 504 per jaar; en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

Berekening wezenpensioen

Artikel 7.7

In het eerste lid wordt de passage `artikel 7.2, eerste en tweede lid' gewijzigd in `artikel 7.2, eerste en derde lid'.

Artikel 7.9a

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. Indien recht is ontstaan op wezenpensioen na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 heeft de wees recht op een toeslag ter grootte van

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004, met een maximum van € 504 per jaar; en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

Invaliditeitspensioen algemeen

Artikel 8.1

In het eerste lid komt onderdeel c te vervallen.

Berekeningsgrondslag invaliditeitspensioen

Artikel 8.3

De titel wordt gewijzigd in `Inkomen invaliditeitspensioen'.

Het eerste lid wordt gewijzigd. Het tweede lid, het derde lid en het vierde lid worden gewijzigd en vernummerd tot derde, vierde en vijfde lid. Een nieuw tweede lid wordt ingevoegd.

Het artikel komt als volgt te luiden:

1. Voor de vaststelling van het invaliditeitspensioen wordt onder inkomen verstaan het inkomen in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het recht op invaliditeitspensioen is ontstaan, indien van toepassing vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.

2. Voor de vaststelling van het inkomen, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid wordt een korting op het salaris wegens de leeftijd buiten beschouwing gelaten.

3. In afwijking van het eerste lid geldt voor een herlevend invaliditeitspensioen als inkomen het inkomen van het ingetrokken invaliditeitspensioen welk inkomen overeenkomstig artikel 12.1 is aangepast aan de algemene bezoldigingswijzigingen van het overheidspersoneel.

4. Voor het invaliditeitspensioen van de belanghebbende, bedoeld in artikel 8.2, zesde lid, alsmede de belanghebbende wiens recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontleend aan de toepassing van artikel 17, onderscheidenlijk artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, van de WAO, wordt uitgegaan van het inkomen bedoeld in artikel 8.3, eerste lid.

5. Indien een invaliditeitspensioen is beëindigd omdat de deelnemer op of na de dag waarop hij de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking gaat verdienen en hij binnen vijf jaar na de datum van werkaanvaarding in verband met overeenkomstige toepassing van artikel 61 WAO wederom recht krijgt op een invaliditeitspensioen, is het inkomen waarnaar laatst vermeld invaliditeitspensioen wordt berekend niet lager dan het inkomen waarnaar het beëindigde invaliditeitspensioen was berekend.

Berekening invaliditeitspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid

Artikel 8.4

De titel wordt gewijzigd in `Hoogte invaliditeitspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid.'

In het eerste lid, het tweede lid, het derde lid en het vierde lid wordt het begrip `de berekeningsgrondslag' vervangen door `het inkomen, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid.'

Berekening invaliditeitspensioen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

Artikel 8.5

De titel wordt gewijzigd in `Hoogte invaliditeitspensioen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid'.

In het eerste lid wordt `de berekeningsgrondslag' gewijzigd in `het inkomen, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid.'

Invaliditeitspensioen naar pensioengeldige tijd

Artikel 8.6

De titel wordt gewijzigd in `Invaliditeitspensioen naar opgebouwd ouderdomspensioen'.

In het artikel wordt de passage `de berekeningsgrondslag zonder deze te verminderen met de franchise' wordt vervangen door `het inkomen, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid zonder dit te verminderen met de franchise'.

Nadere vaststelling invaliditeitspensioen

Artikel 8.7

In het eerste lid wordt het begrip `de berekeningsgrondslag van het invaliditeitspensioen' gewijzigd in `het inkomen, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid.'

Inkomsten uit of in verband met arbeid

Artikel 8.8

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Indien de deelnemer met recht op invaliditeitspensioen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft, wordt het invaliditeitspensioen verminderd met het bedrag waarmee de som van het invaliditeitspensioen, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die inkomsten uitgaat boven 95% van het inkomen als bedoeld in artikel 8.3, eerste lid.

In het tweede lid wordt `al of geen deelnemer' vervangen door `wel of geen deelnemer'.

In het derde lid wordt `de berekeningsgrondslag' gewijzigd in `het inkomen, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid'.

Verhoging tot minimumloon

Artikel 8.9

Het eerste, het tweede, het derde, het vierde en het vijfde lid worden vernummerd tot tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid.

Een nieuw eerste lid wordt ingevoegd luidende:

1. De in de volgende leden bedoelde verhoging wordt alleen toegepast indien het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan voor 1 januari 2004 en het recht op invaliditeitspensioen is ontstaan voor 1 januari 2009.

Artikel 8.11

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. Indien recht is ontstaan op invaliditeitspensioen na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 heeft de deelnemer recht op een toeslag ter grootte van:

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004, met een maximum van € 504 per jaar, en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

Hoogte herplaatsingstoelage

Artikel 9.2

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. De herplaatsingstoelage bedraagt het nadelige verschil tussen enerzijds 80% van het inkomen, bedoeld in artikel 8.3, indien van toepassing vermenigvuldigd met een deeltijdfactor, en anderzijds het totaal van het daarmee overeenkomende inkomen uit de nieuwe dienstverhouding, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en het invaliditeitspensioen. Indien het recht op WAO is ontstaan voor 1 januari 2004 en het recht op herplaatsingstoelage is ontstaan voor 1 januari 2009, bedraagt het in de vorige zin genoemde percentage 100.

In het derde lid worden de woorden `de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 8.3' vervangen door `het inkomen, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid'.

In het vierde lid wordt de passage `wordt voor de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag gelezen de berekeningsgrondslag, die' vervangen door `wordt voor het in het eerste lid bedoelde inkomen gelezen het inkomen, dat'.

Premievrije aanspraken bij tussentijds eindigen van de deelneming

Artikel 10.1

Het tweede lid wordt gewijzigd. Het derde lid komt te vervallen en het vierde lid en het vijfde lid worden vernummerd tot derde lid en vierde lid.

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. De premievrije aanspraak op flexibel pensioen, flexibel pensioen basisdeel of ouderdomspensioen wordt vastgesteld met inachtneming van hoofdstuk 5a onderscheidenlijk 6, met dien verstande dat voor de berekening wordt uitgegaan van de tot aan einde deelneming opgebouwde aanspraken.

Premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen ontstaan voor 65 jaar

Artikel 10.2

Het tweede lid wordt gewijzigd en een nieuw derde lid wordt opgenomen.

Het tweede lid en het derde lid komen als volgt te luiden:

2. De premievrije aanspraak, bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 7.5b.

3. In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid wordt bij de berekening van de premievrije aanspraak mede in aanmerking genomen de aanspraak op partnerpensioen opgebouwd na 30 juni 1999 tot het tijdstip waarop het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner is geëindigd.

Indexatie

Artikel 12.1

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt in de laatste zin de passage `de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 3.2' vervangen door `het inkomen, bedoeld in artikel 8.3'.

Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

3. Alvorens tot vaststelling van de regels bedoeld in het eerste lid over te gaan, worden de externe actuaris, bedoeld in artikel 20 van de statuten, de deelnemersraad, bedoeld in artikel 17 van de statuten, en de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid in de gelegenheid gesteld binnen twee maanden over die voorgenomen regels te adviseren. Bij de adviesaanvraag aan de deelnemersraad en de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid wordt het advies van de externe actuaris gevoegd.

Toekenning pensioen

Artikel 13.1

In het derde lid worden de woorden `artikel 6.3, zesde lid' vervangen door `artikel 6.3, vijfde lid.'

Betaling bij pensioenverevening

Artikel 13.5

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. Aan de gewezen echtgenoot, of de gewezen geregistreerde partner, van de gepensioneerde wordt dat deel van het ouderdomspensioen uitbetaald dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 3 of 4 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Het deel, bedoeld in de vorige volzin wordt aangepast met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1.

Vrijwillige deelneming, voortzetting, aanvullende voortzetting

Artikel 16.1

Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

3. Recht op vrijwillige aanvullende voortzetting heeft:

a. de deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel b en artikel 2.4, vierde lid onderdelen a, c, of e voor zolang hij een invaliditeitspensioen of arbeidsongeschiktheidspensioen ontvangt.

Aanvullende individuele regeling

Artikel 16.2

In het eerste lid wordt na `deelnemer' toegevoegd `en een fpu-gepensioneerde'.

Verhoogde opbouw voor flexibel pensioen op leeftijd 62 jaar

Artikel 16.3

Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1. Degene die op 1 april 1997 werknemer is, en die niet in aanmerking komt voor een aanvulling van de FPU-uitkering, berekend naar 40 jaren, dan wel een verhoging van die aanvulling, bedoeld in artikel 4, lid 4.3 onderscheidenlijk artikel 5 van het FPU-reglement ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, alsmede degene die na die datum werknemer wordt, kan er eenmalig voor kiezen het opbouwpercentage voor flexibel pensioen te verhogen met 0,25% dienstjaar, voor zover dit binnen de Wet op de Loonbelasting 1964 is toegestaan .

Verhoogde opbouw voor flexibel pensioen op leeftijd 60 jaar

Artikel 16.4

Het eerste lid en het tweede lid worden als volgt gewijzigd:

1. De werknemer kan kiezen voor een extra opbouw van het flexibel pensioen teneinde te streven naar een hoger uitkeringsniveau bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar, voor zover dit binnen de Wet op de Loonbelasting 1964 is toegestaan.

2. De extra opbouw van het pensioen wordt gevormd door een voorziening voor het bijsparen

a. tot ten hoogste 2,15% per dienstjaar voor de werknemer geboren na 31 december 1963;

b. tot ten hoogste 2,05% per dienstjaar voor de werknemer geboren na 31 december 1953 en voor 1 januari 1964;

c. tot ten hoogste 2% per dienstjaar voor de werknemer geboren voor 1 januari 1954.

Na artikel 16.7 wordt een nieuw artikel 16.8 opgenomen luidende:

PartnerPlusPensioen

Artikel 16.8

1. Degene die op 1 juli 2004 deelnemer is, bedoeld in artikel 2.4 of die na 1 juli 2004 deelnemer wordt, kan er eenmalig voor kiezen het partnerpensioen bij zijn overlijden op of na 65 jaar te verhogen tot vijf zevende gedeelte van het na 1 juli 2004 op te bouwen ouderdomspensioen.

2. De deelnemer, bedoeld in het eerste lid, dient zijn keuze binnen twee maanden na de in dat lid bedoelde datum onderscheidenlijk binnen twee maanden na aanvang van het deelnemerschap schriftelijk kenbaar te maken aan het fonds.

3. De keuze bindt de deelnemer in al zijn bestaande en toekomstige deelnemerschappen.

4. De keuze tot verhoging van het partnerpensioen kan eenmalig schriftelijk worden ingetrokken.

5. Het bestuur stelt de collectieve premie vast.

6. Voor degene die tevens deelnemer is op grond van artikel 16.1 stelt het bestuur op het tijdstip dat de deelnemer de leeftijd van 62 heeft bereikt, een individuele premie vast.

7. De aangesloten werkgever is de premie bedoeld in het vijfde en zesde lid verschuldigd en verhaalt deze volledig op de deelnemer.

8. De artikelen 4.4, 6.5, 7.2, vijfde lid, 7,5b, vijfde lid, en 12.1 zijn van overeenkomstige toepassing. De bepalingen van hoofdstuk 11 zijn eveneens van overeenkomstige toepassing.

9. Het bestuur kan nadere regels stellen.

Vrijstelling van verplichte deelneming wegens gemoedsbezwaren

Artikel 17.1

Het zevende lid komt te vervallen.

Na hoofdstuk 18d wordt een nieuw hoofdstuk 18e opgenomen luidende als volgt:

18e Vaststelling van de tot 1 januari 2004 onder eindloon opgebouwde aanspraken

Vaststelling aanspraken

Artikel 18e.1

1. Voor degene die op 31 december 2003 deelnemer was, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onder a, b, c, e of f, of het vierde lid, onder a, b, c of d worden de tot en met die datum opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, flexibel pensioen en AFUP-pensioen vastgesteld met toepassing van de bepalingen uit het reglement, inclusief de bepalingen van hoofdstuk 16, zoals die bepalingen luidden op 31 december 2003.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden de tot en met 31 december 2003 opgebouwde aanspraken, vastgesteld op basis van het inkomen op 1 januari 2004 en een franchise van € 15.450.

3. Indien op 31 december 2003 sprake is van meerdere dienstverhoudingen wordt bij het bepalen van de aanspraken, bedoeld in het eerste lid, uitgegaan van het gewogen gemiddelde inkomen op 1 januari 2004.

4. Indien een deelnemerschap als bedoeld in het eerste lid op 31 december 2003 en 1 januari 2004 samenloopt met een deelnemerschap waarop het bepaalde in artikel 18e.4 van toepassing is, blijven voor de toepassing van het eerste lid de pensioenaanspraken die voortvloeien uit laatst vermeld deelnemerschap buiten beschouwing.

5. Indien bij de vaststelling, bedoeld in het eerste lid pensioenaanspraken een rol spelen waarop het bepaalde in artikel 18.2 van toepassing is, worden de aanspraken vastgesteld zowel uitgaande van een deelnemer die voor de toepassing van de AOW als gehuwd wordt aangemerkt als uitgaande van een deelnemer die voor de toepassing van de AOW als ongehuwd wordt aangemerkt. Vanaf de datum van ingang van het pensioen wordt uitgekeerd het pensioen dat hoort bij de aanspraak die van toepassing is ten tijde van de uitbetaling van het pensioen.

6. Bij de vaststelling van de op 31 december 2003 bestaande pensioenaanspraken worden de artikelen 18.5 tot en met 18.11 buiten toepassing gelaten.

7. In verband met de beperking van het indexatiepercentage per 1 januari 2004 worden de met in acht neming van dit artikel vastgestelde pensioenaanspraken aangepast door vermenigvuldiging met de factor 0,9914.

8. De met toepassing van dit artikel vastgestelde aanspraken worden vanaf 1 januari 2005 met toepassing van artikel 12.1 voorwaardelijk geïndexeerd.

Toekenningen in het jaar 2004

Artikel 18e.2

Indien het recht op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, flexibel pensioen of invaliditeitspensioen ontstaat in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 wordt het pensioen berekend ingevolge de bepalingen van dit reglement zoals die luidden op 31 december 2003, met dien verstande dat voor de vaststelling van het recht op pensioen wordt uitgegaan van een franchise van € 15.250.

Artikel 18e.3

Het bepaalde in artikel 18e.2 is van overeenkomstige toepassing:

a. op de deelnemer die in de periode van 1 januari 2004 tot met 31 december 2004 gewezen deelnemer wordt;

b. indien terzake van gewezen deelnemerschap, bedoeld onder a wordt verzocht om reguliere afkoop, bedoeld in artikel 11.2 of artikel 11.5, derde en vierde lid;

c. indien als gevolg van scheiding in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 toepassing wordt gegeven aan de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

Aanspraken militairen

Artikel 18e.4

Het bepaalde in de artikelen 18e.1, 18e.2 en 18e.3 is niet van toepassing op

a. de werknemer die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde, op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam is;

b. de gewezen werknemer die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen;

c. de gewezen werknemer die recht heeftop een ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel e.

Inwerkingtreding

Artikel 19.5

Het artikel wordt als volgt gewijzigd:

Dit reglement met bijlagen, inwerking getreden op 1 januari 1996, is gewijzigd met ingang van 1 januari 2004.

Bijlage e,

behorende bij artikel 17.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP

Lid elf wordt gewijzigd en lid twaalf en lid dertien worden gewijzigd en vernummerd tot lid twintig en lid eenentwintig.

Een nieuw lid twaalf, lid dertien, lid veertien, lid vijftien lid zestien, lid zeventien, lid achttien, lid negentien en lid tweeëntwintig wordt toegevoegd.

De leden elf tot en met tweeëntwintig komen als volgt te luiden:

11. De ingevolge het achtste lid ten behoeve van een werknemer betaalde spaarbijdragen worden door het bestuur geboekt op een die werknemer betreffende spaarrekening bij het fonds. Over het spaartegoed wordt een rentevergoeding gegeven waarvan de hoogte gerelateerd is aan het rendement dat het fonds in dat jaar op zijn belegd vermogen heeft behaald; de rentevergoeding vindt plaats door verhoging van het spaartegoed met het bedrag van die rentevergoeding. Jaarlijks na de bijschrijving van de rentevergoeding doet het bestuur schriftelijk aan de werknemer opgave van het spaartegoed.

12. De spaarbijdrage ter vervanging van flexibel pensioen wordt door het fonds separaat van de vervangende spaarbijdragen bedoeld in lid acht geadministreerd.

13. Het spaartegoed wordt aan de werknemer uitgekeerd bij het bereiken van de 62 of 65-jarige leeftijd dan wel aan de belanghebbende zoals hierna beschreven bij het intreden van de gebeurtenis die zou hebben geleid tot uitkering van pensioen.

14. In geval van overlijden van de werknemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden het spaartegoed aangewend voor een uitkering aan de partner als bedoeld in artikel 1.4 van het reglement. De periode waarover vanuit het spaartegoed een periodieke uitkering wordt gedaan bedraagt 15 jaar. Indien er geen partner is dan wordt het spaartegoed aangewend voor een uitkering aan de wees of wezen als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid van het reglement en wel uiterlijk tot het einde van de maand waarin de wees de 21-jarige leeftijd bereikt. In geval van afwezigheid van een partner of wezen als hiervoor vermeld worden het spaartegoed aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.

15. Indien de partner van de werknemer komt te overlijden in de periode dat uitkeringen worden genoten als bedoeld in lid 14, dan worden de resterende uitkeringen omgerekend in nieuwe termijnen en uitgekeerd aan de wees of wezen als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid van het reglement en wel uiterlijk tot het einde van de maand waarin de wees de 21-jarige leeftijd bereikt. In geval van vooroverlijden of afwezigheid van wezen als hiervoor bedoeld wordt het spaartegoed aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.

16. De spaarbijdragen voor de vervanging van flexibel pensioen worden in gelijke termijnen aan de werknemer uitgekeerd. De uitkeringsperiode is daarbij gelijk aan de periode tot uiterlijk de 65-jairge leeftijd wordt bereikt.

17. De spaarbijdragen voor de vervangende uitkering van ouderdomspensioen worden aansluitend aan het bereiken van de in artikel 6.1 van het reglement opgenomen pensioeningangsdatum in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar.

18. In geval van overlijden van de werknemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de partner als bedoeld in artikel 1.4 van het reglement. Indien een partner ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de wees of wezen als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid van het reglement en wel uiterlijk tot het einde van de maand waarin de wees de 21-jarige leeftijd bereikt. Bij afwezigheid van een partner of wees wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaartegoed aangewend voor een eenmalige uitkering aan erfgenamen.

19. Indien de partner als bedoeld in artikel 1.4, komt te overlijden in de periode dat uitkeringen worden genoten als bedoeld in lid 18, dan worden de resterende uitkeringen omgerekend in nieuwe termijnen en uitgekeerd aan de wees of wezen als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid van het reglement en wel uiterlijk tot het einde van de maand waarin de wees de 21-jarige leeftijd bereikt. In geval van vooroverlijden of afwezigheid van wezen als hiervoor bedoeld wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen.

20. Indien een werknemer, die geen vrijstelling heeft, ophoudt verbonden te zijn aan een aangesloten werkgever die wel vrijstelling heeft, vervalt zijn aanspraak op het tegoed van zijn spaarrekening en bepaalt het bestuur tot welk bedrag hij pensioenaanspraken verkrijgt.

21. Indien een vrijstelling ingevolge het vijfde lid van artikel 17.1 van het Pensioenreglement is ingetrokken, vervalt de aanspraak van de betrokkene op het tegoed van zijn spaarrekening en bepaalt het bestuur tot welk bedrag hij pensioenaanspraken verkrijgt.

22. Indien een vrijstelling ingevolge het zesde lid van artikel 17.1 van het reglement is vervallen en geen nieuwe vrijstelling is verleend, vervalt van iedere betrokkene de aanspraak op het tegoed van de spaarrekening en bepaalt het bestuur tot welk bedrag pensioenaanspraken worden verkregen.

Bijlage j,

behorende bij artikel 2.4b van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP komt te vervallen.

Bijlage k,

behorende bij artikel 5.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP komt te vervallen.

Bijlage l,

behorende bij artikel 2.1a van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP

Inkomen

Artikel 3.1

1. Onder inkomen wordt verstaan het tot een jaarbedrag te herleiden vaste salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar voor de deelnemer geldt, vermeerderd met de vakantie-uitkering over dat salaris.

2. Met uitzondering van de toelagen die het karakter hebben van een onkostenvergoeding en de tegemoetkoming inzake ziektekosten, worden tot het inkomen voorts gerekend de tot een jaarbedrag te herleiden vaste toelagen, waarop de deelnemer op 1 januari van het desbetreffende jaar aanspraak heeft, indien van toepassing vermeerderd met de over die toelagen toe te kennen vakantie-uitkering. Indien de toelagen, bedoeld in de vorige volzin, in hoogte variëren, wordt tot het inkomen gerekend de som van die toelagen over het voorafgaande jaar, indien van toepassing vermeerderd met de vakantie-uitkering over die toelagen.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor degene wiens dienstverhouding met de aangesloten werkgever in de loop van het jaar is ingegaan als peildatum voor het inkomen, bedoeld in het eerste en tweede lid, de ingangsdatum van de dienstverhouding.

4. Gedurende de tijd waarin een deelnemer in een dienstverhouding door ziekte, verlof, militaire dienst of andere hem persoonlijk betreffende omstandigheden niet of niet volledig in het genot is van zijn inkomen wordt onder inkomen verstaan het inkomen dat voor hem zou hebben gegolden indien genoemde omstandigheden zich niet hadden voorgedaan.

5. Voor de deelnemer die een deeltijddienstverhouding vervult, wordt het in het eerste, tweede en derde lid bedoelde inkomen gedeeld door de deeltijdfactor.

6. Voor de deelnemer met recht op een ontslaguitkering wordt onder inkomen verstaan het tot een jaarbedrag herleide bedrag dat op 1 januari van het desbetreffende jaar als grondslag dient voor de berekening van de ontslaguitkering. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

7. In afwijking van het bepaalde in het voorafgaande lid wordt voor de deelnemer met recht op een ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3, onderdelen d of f, onder inkomen verstaan het tot een jaarbedrag herleide bedrag van het vaste salaris voor datum ontslag uit de dienstverhouding bij de betrokken werkgever, vermeerderd met de vakantie-uitkering over dat salaris en de vaste toelagen, bedoeld in het tweede lid. Dit salaris wordt telkenmale per 1 januari aangepast overeenkomstig de wijziging van de salarissen in de betreffende sector. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

8. In afwijking van het eerste lid wordt niet onder inkomen verstaan:

a. de inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 18c.4, eerste lid;

b. de verhoging van het inkomen per 1 januari 2001 ingevolge artikel 3 van de Wet brutering lonen 1993 (aangepast bij Wet van 4 december 1997 tot wijziging van de Wet brutering lonen).

9.a. Indien het salaris van de deelnemer van 57 jaar of ouder op 1 januari van enig jaar met meer dan 2% boven de `gemiddelde loonindex voor de CAO-lonen, inclusief bijzondere beloningen', zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek, is gestegen ten opzichte van het salaris in het daaraan voorafgaande jaar wordt het meerdere niet aangemerkt als inkomen, bedoeld in het eerste lid.

b. In afwijking van onderdeel a wordt het meerdere als inkomen, bedoeld in het eerste lid aangemerkt indien de betreffende werkgever een verklaring van de competente belastinginspecteur overlegt waarin naar voren komt dat sprake is van een salarisstijging die verband houdt met een gangbare functiewijziging of leeftijdsperiodiek.

c. Een verklaring als bedoeld in onderdeel b laat onverlet de toepassing van artikel 5.6, leden twee en drie en artikel 15.5.

10. In afwijking van het eerste en tweede lid kan, voor de deelnemer die na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar bij dezelfde of een andere aangesloten werkgever een nieuwe dienstverhouding aanvaardt met een lager inkomen onder inkomen worden verstaan het in het eerste en tweede lid bedoelde salaris inclusief vaste toelagen voor het aanvaarden van het lagere salaris indien deze mogelijkheid is gebaseerd op een collectieve arbeidsovereenkomst of een andersoortige collectieve regeling van arbeidsvoorwaarden. Dit inkomen wordt telkenmale per 1januari aangepast overeenkomstig de wijziging van de salarissen in de betreffende sector.

Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

Berekeningsgrondslag

Artikel 3.2

1. Onder berekeningsgrondslag wordt verstaan voor de deelnemer die in een jaar:

a. niet meer dan een inkomen heeft, dat inkomen;

b. meer dan een inkomen heeft, het naar rato van de bij de betreffende dienstverhoudingen behorende deeltijdfactoren en in tijd gewogen gemiddelde inkomen.

2. In afwijking van het eerste lid wordt een korting op het salaris wegens de leeftijd voor de vaststelling van het inkomen en de berekeningsgrondslag voor een invaliditeitspensioen en een nabestaandenpensioen buiten beschouwing gelaten.

3. Bij samenloop van een invaliditeitspensioen en een inkomen uit een dienstverhouding of een ontslaguitkering wordt voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag van dat samenstel van inkomens wat betreft het invaliditeitspensioen de berekeningsgrondslag in aanmerking genomen waarnaar het invaliditeitspensioen is berekend. De berekeningsgrondslag is alsdan het naar rato van de bij de vaststelling van het invaliditeitspensioen gehanteerde deeltijdfactor of som van deeltijdfactoren, onderscheidenlijk de bij de dienstverhouding of ontslaguitkering behorende deeltijdfactor en in tijd gewogen gemiddelde inkomen.

Premiegrondslag ouderdoms- en nabestaandenpensioen

Artikel 4.2

1. De premiegrondslag voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen is het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd met de franchise ter grootte van € 14.650.

2. De in het eerste lid bedoelde franchise kan door het bestuur, gehoord de actuarieel adviseur, nader worden vastgesteld op een veelvoud van € 50, indien het ouderdomspensioen ingevolge de AOW voor degene die voor de toepassing van die wet als gehuwd wordt aangemerkt, een of meer wijzigingen heeft ondergaan, waardoor het laatstbedoelde bedrag herleid tot een jaarbedrag, sinds de laatste aanpassing van de in het eerste lid bedoelde franchise, € 50 of meer is gewijzigd.

Algemeen

Artikel 5.1

1. Als pensioengeldige tijd komt in aanmerking:

a. de tijd na het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement doorgebracht als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4 behoudens de tijd, doorgebracht als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdelen d en e;

b. de tijd na het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement doorgebracht als dienstplichtige in de in van de Kaderwet dienstplicht, tenzij die tijd in aanmerking wordt genomen voor een pensioen krachtens het Besluit bijzondere militaire pensioenen, en voor zover die tijd niet samenloopt met tijd, bedoeld in onderdeel a;

c. de tijd die ingevolge artikel 11.3 aan de deelnemer is toegekend en de tijd die ingevolge artikel 11.4, zoals die bepaling luidde tot 1 juni 2001, aan de deelnemer is toegekend;

d. de tijd doorgebracht voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement, bedoeld in artikel 18.1, met inachtneming van de correctiefactoren, bedoeld in artikel 18.2;

e. de tijd doorgebracht voor 1 juni 2001 bedoeld in artikel 18c.2, met inachtneming van correctiebedragen, bedoeld in artikel 18c.3.

2. De pensioengeldige tijd doorgebracht in een deeltijddienstverhouding telt mee voor het gedeelte dat wordt uitgedrukt door de deeltijdfactor die betrekking heeft op die tijd.

Omrekening

Artikel 5.6

1. Indien de deelneming langer dan één jaar wordt onderbroken en geen waardeoverdracht, bedoeld in artikel 11.1 of 11.2, heeft plaatsgevonden, wordt de premievrije aanspraak, berekend met toepassing van artikel 10.1, omgezet in een aanspraak berekend aan de hand van de berekeningsgrondslag en de franchise voor het jaar van herintreding.

2. Indien de berekeningsgrondslag met meer dan 10 procent is gestegen ten opzichte van de laatstelijk daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd die is gelegen voor de stijging van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de laatste - met 10 procent verhoogde en met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 aangepaste - berekeningsgrondslag voor de stijging verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 6.3, derde lid. De noemer wordt gevormd door de laatste berekeningsgrondslag verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 6.3, derde lid.

3. Indien de berekeningsgrondslag met meer dan 22,5 procent is gestegen ten opzichte van de drie jaren daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd die is gelegen voor de stijging van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de drie jaren voorafgaand aan de laatste berekeningsgrondslag vastgestelde - met 22,5 procent verhoogde en met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 aangepaste - berekeningsgrondslag verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 6.3, derde lid. De noemer wordt gevormd door de laatste berekeningsgrondslag verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 6.3, derde lid.

4. a. Lid twee vindt geen toepassing indien de stijging van de laatste aangepaste berekeningsgrondslag een bedrag van € 2.520 niet te boven gaat. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1.

b. Lid drie vindt geen toepassing indien de in de eerste volzin van het derde lid bedoelde stijging van de berekeningsgrondslag een bedrag van € 7.560 niet te boven gaat. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1.

5. Indien in een periode van twee jaar voorafgaand aan de toepassing van het derde lid toepassing is gegeven aan het tweede of derde lid:

a. wordt deze eerdere toepassing van het tweede of derde lid onverlet gelaten; en

b. wordt met het meerdere boven de stijging van 10 procent onderscheidenlijk 22,5 procent rekening gehouden.

6. In geval van samenloop van de verhogingen bedoeld in het tweede lid en derde lid wordt de pensioengeldige tijd vermenigvuldigd met de kleinste breuk, met dien verstande dat:

a. een eerdere toepassing van het tweede of derde lid onverlet wordt gelaten; en

b. met het meerdere boven de eerdere stijging van 10 procent onderscheidenlijk 22,5 procent rekening wordt gehouden.

7. Voor de deelnemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn, worden in overeenstemming met het Sectoroverleg Defensie, uitsluitend voor de jaren 2003 en 2004 nadere en zonodig afwijkende regels gesteld, die als bijlage bij dit reglement worden gevoegd. De zwaardere lasten die deze regels in de jaren 2003 en 2004 voor het fonds genereren, indien niet onverkort toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het tweede, derde, vierde, vijfde of zesde lid brengt het bestuur in rekening bij de werkgever.

8. Indien de berekeningsgrondslag met vijf procent of meer is gedaald ten opzichte van de daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze overeenkomstig artikel 12.1 is aangepast, en de berekeningsgrondslag waarnaar het pensioen is berekend nog steeds minder bedraagt dan de berekeningsgrondslag voor de daling nadat deze overeenkomstig artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd gelegen voor de daling van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de laatste berekeningsgrondslag voor de daling, verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 6.3, derde lid. De noemer wordt gevormd door de berekeningsgrondslag waarnaar het pensioen wordt berekend, verminderd met de franchise, bedoeld in artikel 6.3, derde lid.

9. De pensioenaanspraken bedragen ten gevolge van de toepassing van de voorgaande leden niet minder dan de pensioenaanspraken voor de toepassing daarvan.

Omrekening bij wisselend deelnemerschap militair-burger

Artikel 5.7

1. Aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen worden omgerekend in aanspraken op ouderdoms-, partner- en flexibel pensioen als bedoeld in dit reglement zodra voor een deelnemer de uitzondering, bedoeld in artikel 2.4a, tweede lid, onderdeel b niet meer van toepassing is.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op:

a. de gewezen deelnemer die is ontslagen uit een dienstverhouding waarop de uitzondering, bedoeld in artikel 2.4a, tweede lid, onderdeel b van toepassing was en na dit ontslag is aangemerkt als werknemer, bedoeld in artikel 2.3;

b. de gewezen werknemer die voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar niet langer recht heeft op een ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel e en op het moment van het verval van deze ontslaguitkering is aangemerkt als werknemer, bedoeld in artikel 2.3;

c. degene voor 1 juni 2001 is aangemerkt als gewezen beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde, bedoeld in artikel A1 van de Amp-wet en is aangemerkt als werknemer, bedoeld in artikel 2.3.

3. Bij de omrekening, bedoeld in het eerste lid:

a. is artikel 5.6 van overeenkomstige toepassing;

b. wordt rekening gehouden met hoofdstuk 18c.

Recht op ouderdomspensioen

Artikel 6.1

1. De deelnemer en de gewezen deelnemer hebben recht op een ouderdomspensioen met ingang van de dag waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt, doch niet eerder dan vanaf het tijdstip van ingang van het ontslag uit de dienstverhouding.

2. In afwijking van het eerste lid heeft een deelnemer als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdelen b en d, juncto artikel 2.4, vierde lid, onderdelen a, c en e, recht op ouderdomspensioen met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer die recht heeft op

a. een ontslaguitkering bedoeld in artikel 1.3, onderdeel d;

b. een ontslaguitkering bedoeld in artikel 1.3, onderdeel f, die eindigt op de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt;

c. een suppletie die eindigt op de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

4. De FPU-gepensioneerde heeft recht op ouderdomspensioen met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Berekeningsgrondslag

Artikel 6.2

1. Voor de vaststelling van het ouderdomspensioen geldt als berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 3.2, de berekeningsgrondslag die is vastgesteld voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het ontslag heeft plaatsgevonden dan wel, indien na ontslag recht op een ontslaguitkering heeft bestaan, aan het jaar waarin de ontslaguitkering is beëindigd.

2. In afwijking van het eerste lid geldt voor de deelnemer

a. die recht heeft op een invaliditeitspensioen, als berekeningsgrondslag de in artikel 8.3, eerste lid, bedoelde berekeningsgrondslag;

b. die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidspensioen, als berekeningsgrondslag de berekeningsgrondslag van het arbeidsongeschiktheidspensioen, bedoeld in het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Stb. 2001, nr 140).

3. In afwijking van het eerste lid geldt voor de deelnemer die meerdere deeltijddienstverhoudingen vervult en bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar of daarna wordt ontslagen uit een of meer dienstverhoudingen, terwijl een of meer andere dienstverhoudingen worden voortgezet, als berekeningsgrondslag voor de voortgezette dienstverhouding of -verhoudingen voor de diensttijd:

a. tot aan de ingangsdatum van het reeds toegekend ouderdomspensioen, de berekeningsgrondslag van dat ouderdomspensioen;

b. vanaf de in onderdeel a bedoelde datum, de berekeningsgrondslag van de voortgezette dienstverhouding of -verhoudingen.

Pensioenberekening

Artikel 6.3

1. Het pensioen wordt berekend over de pensioengeldige tijd, bedoeld in hoofdstuk 5.

2. Indien er sprake is van een of meerdere voortgezette deeltijddienstverhoudingen als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, wordt het pensioen berekend over de pensioengeldige tijd, bedoeld in hoofdstuk 5, verminderd met de pensioengeldige tijd in de voortgezette dienstverhouding of dienstverhoudingen.

3. Het pensioen bedraagt jaarlijks het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 1,75 procent van de berekeningsgrondslag met de pensioengeldige diensttijd, welk bedrag wordt verminderd met 1,75 procent van de franchise vermenigvuldigd met de pensioengeldige diensttijd.

4. Bij de berekening, bedoeld in het derde lid wordt rekening gehouden met de omzetting, bedoeld in artikel 18c3.

5. Indien het conform de vorige leden en artikel 6.4 berekende pensioen wordt toegekend met ingang van een datum, die is gelegen na het tijdstip waarop de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt, dan wordt het pensioen actuarieel verhoogd. De verhoging wordt berekend aan de hand van de in bijlage i weergegeven tabel.

6. Het met inachtneming van het bepaalde in de vorige leden vastgestelde ouderdomspensioen bedraagt niet meer dan 100% van de berekeningsgrondslag.

Pensioenverhoging bij lage grondslag

Artikel 6.4

1. Indien de berekeningsgrondslag niet hoger is dan € 23.114,60, wordt het pensioen verhoogd met € 33,50 voor elk voor de berekening van dat pensioen geldend jaar.

2. Indien de berekeningsgrondslag hoger is dan het in het eerste lid bedoelde eerstgenoemde bedrag, bedraagt het pensioen niet minder dan bij toepassing van het eerste lid bij een berekeningsgrondslag die gelijk is aan dat bedrag.

Pensioenverhoging door omzetting partnerpensioen

Artikel 6.5

1. De deelnemer, de gewezen deelnemer en de FPU-gepensioneerde hebben bij ingang van het ouderdomspensioen eenmalig de keuzemogelijkheid het ouderdomspensioen met 12% te verhogen, voor zover dit ouderdomspensioen is berekend naar pensioengeldige tijd:

a. gelegen na 30 juni 1999; en

b. die overeenkomt met de tijd die krachtens artikel 7.2 voor de berekening van het partnerpensioen in aanmerking wordt genomen.

2. Met de verhoging van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid vervalt de aanspraak op partnerpensioen, voorzover opgebouwd na 30 juni 1999.

3. De keuze, bedoeld in het eerste lid kan slechts met toestemming van de partner worden uitgeoefend. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot het uitoefenen van de keuzemogelijkheid.

4. De verhoging van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid gaat in met ingang van de dag waarop recht op ouderdomspensioen ontstaat. De verhoging is onherroepelijk.

Samenvoegen van pensioenen

Artikel 6.6

1. Wanneer de deelnemer meer dan een dienstverhouding heeft vervuld en bij ontslag met recht op pensioen al in het genot was van een pensioen, vervalt het eerder toegekende pensioen en wordt een nieuw pensioen toegekend, berekend overeenkomstig de voorgaande artikelen.

2. In het geval het latere recht op pensioen betrekking heeft op een of meer voortgezette dienstverhoudingen onderscheidenlijk deeltijddienstverhoudingen als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, wordt het totaal van de pensioenaanspraken omgerekend op basis van de berekeningsgrondslag van het eerst toegekende pensioen.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het reeds ingegane pensioen is toegekend op grond van de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet.

Vermindering ouderdomspensioen bij pensioenverevening

Artikel 6.7

Indien recht op een bijzonder ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 6.8 is ontstaan, wordt de aanspraak op ouderdomspensioen, onderscheidenlijk de afkoopsom daarvan, dan wel het ouderdomspensioen onvoorwaardelijk verminderd met het deel van het ouderdomspensioen dat in aanmerking is genomen bij de vaststelling van dat bijzonder ouderdomspensioen.

Bijzonder ouderdomspensioen

Artikel 6.8

1. De gewezen echtgenoot, of de gewezen geregistreerde partner, van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft recht op bijzonder ouderdomspensioen indien toepassing wordt gegeven aan artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

2. Behoudens het derde lid, gaat het bijzonder ouderdomspensioen in op de dag waarop de gewezen echtgenoot, of de gewezen geregistreerde partner, de leeftijd van 65 jaar bereikt, of indien de echtscheiding, of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap heeft plaatsgevonden na dit tijdstip, zodra toepassing kan worden gegeven aan artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

3. Het bijzonder ouderdomspensioen gaat niet eerder in dan een maand na de datum waarop het fonds de ter zake vereiste bescheiden heeft ontvangen.

4. Het bijzonder ouderdomspensioen wordt vastgesteld met inachtneming van de berekeningsgrondslag waarnaar het ouderdomspensioen van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde zou zijn berekend indien hij met ingang van de dag waarop echtscheiding, of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, heeft plaatsgevonden, recht zou hebben verkregen op een ouderdomspensioen.

Recht op partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar

Artikel 7.1

1. Bij overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of FPU-gepensioneerde voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar heeft diens partner met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op een partnerpensioen.

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op een partnerpensioen:

indien de huwelijksvoltrekking, de registratie van het partnerschap of de aanmelding als partner heeft plaatsgevonden na het ontslag van de overledene en de pensioengeldige tijd van de overledene geheel is gelegen voor 1 januari 1996;

voorzover de pensioengeldige tijd van de overleden gewezen deelnemer is gelegen na 30 juni 1999.

Recht op partnerpensioen bij overlijden na 65 jaar

Artikel 7.1a

1. Bij overlijden van de gepensioneerde op of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar heeft diens partner met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op een partnerpensioen.

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op een partnerpensioen:

a. indien de huwelijksvoltrekking, de registratie van het partnerschap of de aanmelding als partner heeft plaatsgevonden op of na de dag waarop de gepensioneerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

b. indien de huwelijksvoltrekking, de registratie van het partnerschap of de aanmelding als partner heeft plaatsgevonden na het ontslag van de overledene en de pensioengeldige tijd van de overledene geheel is gelegen voor 1 januari 1996;

c. voorzover de pensioengeldige tijd van de overledene is gelegen na 30 juni 1999 en gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid.

Berekening partnerpensioen

Artikel 7.2

1. Het pensioen van de partner bedraagt vijf zevende gedeelte van de aanspraak dan wel het recht op een ouderdomspensioen. Bij de berekening van het pensioen wordt slechts de pensioengeldige tijd gelegen voor 1 juli 1999 in aanmerking genomen:

a. bij overlijden van een gewezen deelnemer;

b. indien gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid.

2. Indien de deelnemer overlijdt voor het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 62 jaar heeft of zou hebben bereikt, wordt voor de berekening van het pensioen zijn pensioengeldige tijd met toepassing van hoofdstuk 5 doorgeteld tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 62 jaar heeft of zou hebben bereikt.

3. In afwijking van het tweede lid wordt, indien de deelnemer werkzaam is op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement of behoort tot een van de categorieën als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid en zijn overlijden plaatsvindt voor het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft of zou hebben bereikt, de pensioengeldige tijd met toepassing van hoofdstuk 5 doorgeteld tot de zoals die geldt voor gewezen werknemers met recht op een ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel e.

4. Indien bij een overlijden tevens recht bestaat of zou hebben bestaan indien geen gebruik zou zijn gemaakt van de mogelijkheid van artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, op een of meer bijzondere partnerpensioenen als bedoeld in de artikelen 7.5 en 7.5a, wordt het partnerpensioen verminderd met deze krachtens artikel 7.5b, eerste lid, berekende bijzondere partnerpensioenen.

5. Een partnerpensioen wordt voorts verminderd indien de partner meer dan tien jaar jonger was dan de deelnemer, gewezen deelnemer, FPU-gepensioneerde of gepensioneerde en het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner op de dag van het overlijden nog geen vijf jaren heeft geduurd. De vermindering bedraagt drie procent voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil meer dan tien jaar bedraagt.

6. Het vijfde lid is niet van toepassing ten aanzien van de huwelijksvoltrekking, onderscheidenlijk de aanmerking als partner die voor 1 januari 1996 heeft plaatsgevonden.

7. Een partnerpensioen wordt opnieuw vastgesteld met ingang van de maand volgend op die waarin de partner hertrouwt, opnieuw als partner wordt geregistreerd of aangemerkt, of als ongehuwd samenwonend als bedoeld in de Anw wordt aangemerkt. Daarbij wordt van het ouderdomspensioen waarvan het partnerpensioen is afgeleid niet in aanmerking genomen, dat deel dat overeenkomt met de ingevolge het tweede en derde lid doorgetelde pensioengeldige tijd die is gelegen na de datum van het overlijden van de deelnemer.

Samenloop partnerpensioenen

Artikel 7.3

Indien een partner aan wie reeds een partnerpensioen is toegekend krachtens dit reglement, terzake van een ander huwelijk, een ander geregistreerd partnerschap, of een andere aanmerking als partner eveneens recht op een partnerpensioen verkrijgt krachtens dit of enig ander pensioenreglement, wordt voor de berekening van de pensioenen ingevolge dit reglement waarvan de partnerpensioenen zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen waar die tijd, het hoogste bedrag oplevert.

Toeslag

Artikel 7.4

1. De partner die recht heeft op partnerpensioen en die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag. Deze toeslag bedraagt:

a. bij een partnerpensioen dat is ingegaan voor 1 juli 1999 en berekend volgens de artikelen 7.2 en 7.3, vijftien procent van dat pensioen.

b. bij een partnerpensioen dat is ingegaan na 30 juni 1999 en berekend volgens de artikelen 7.2 en 7.3, vijftien procent van dat pensioen voorzover berekend naar pensioengeldige tijd gelegen voor 1 juli 1999 en zeven en een half procent van dat pensioen voorzover berekend naar pensioengeldige tijd gelegen na 30 juni 1999.

2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de partner wiens partnerpensioen met toepassing van artikel 7.2, zevende lid, opnieuw is vastgesteld.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt niet meer dan vijftien procent van € 34.171,18.

Toeslag: compensatie indien geen recht op Anw

Artikel 7.4a

1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer, FPU-gepensioneerde of gepensioneerde recht op partnerpensioen krachtens dit reglement ontstaat, heeft de partner die geen recht of niet langer recht heeft op een Anw nabestaandenuitkering recht op een toeslag voor de tijd die bij de berekening van zijn pensioen in aanmerking is genomen.

2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar, met een maximum van 40 jaar, 2,5 procent van 75 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering.

3. Indien de partner bij de toekenning van het partnerpensioen geen recht heeft op een Anw nabestaandenuitkering en jonger is dan 40 jaar wordt de toeslag, bedoeld in het eerste lid toegekend voor een periode van 12 maanden.

4. Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid gaat in met ingang van de maand waarin wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht.

5. Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid vervalt:

a. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de nabestaande de 65-jarige leeftijd bereikt;

b. met ingang van de maand volgend op die waarin de partner hertrouwt, opnieuw als partner wordt geregistreerd of aangemerkt, of als ongehuwd samenwonend als bedoeld in de Anw wordt aangemerkt.

6. De toeslag, bedoeld in het eerste lid is geen pensioen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel w.

Toeslag: compensatie bij verminderde Anw

Artikel 7.4b

1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer, FPU-gepensioneerde of gepensioneerde recht op partnerpensioen krachtens dit reglement ontstaat, heeft de partner recht op een toeslag voor de tijd die bij de berekening van zijn pensioen in aanmerking is genomen indien en voor zolang recht bestaat op een Anw nabestaandenuitkering, welke uitkering wordt verminderd wegens inkomen uit of in verband met arbeid als bedoeld in de Anw.

2. Recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid heeft eveneens de partner aan wie in de periode van 1 juli 1996 tot 1 juli 1999 een partnerpensioen is toegekend en wiens Anw-nabestaandenuitkering in deze periode is verminderd wegens inkomen uit of in verband met arbeid als bedoeld in de Anw.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar 2,5 procent van het verschil tussen 75 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering en het bedrag van de Anw nabestaandenuitkering, zoals deze na toepassing van de vermindering, bedoeld in artikel 18 van de Anw, is vastgesteld. De toeslag bedraagt niet meer dan 75 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering en kan niet negatief zijn. De toeslag wordt nader vastgesteld bij iedere nadere vaststelling van de Anw-nabestaandenuitkering krachtens artikel 18 van de Anw.

4. De leden 4, 5 en 6 van artikel 7.4a zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.4c

1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer of gepensioneerde recht op partnerpensioen krachtens dit reglement bestaat, heeft de partner die op 1 januari 1998 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt recht op een toeslag voor de tijd die bij de berekening van zijn pensioen in aanmerking is genomen indien en voor zolang recht bestaat op een Anw nabestaandenuitkering die krachtens artikel 67, derde of negende lid van de Anw vanaf 1 januari 1998 wordt verminderd wegens de omstandigheid dat de partner vanaf een tijdstip voor 1 juli 1996 met dezelfde persoon ononderbroken ongehuwd samenwoont.

2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar 2,5 procent van het verschil tussen 75 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering en de krachtens artikel 67, derde of negende lid van de Anw verminderde Anw nabestaandenuitkering. De toeslag bedraagt niet meer dan 75 procent van de krachtens de artikelen 14 en 30 van de Anw vastgestelde nabestaandenuitkering. De toeslag wordt vanaf 1 januari 1998 vastgesteld met inachtneming van de Anw-bedragen vanaf die datum.

3. Het recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid vervalt:

a. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de partner de 65-jarige leeftijd bereikt;

b. met ingang van de maand volgend op die waarin de partner trouwt of als partner wordt geregistreerd of aangemerkt;

c. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de vermindering van de Anw nabestaandenuitkering, bedoeld in het eerste lid ongedaan wordt gemaakt.

4. De leden 4 en 6 van artikel 7.4a zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 7.4b is niet van toepassing.

Bijzonder partnerpensioen bij overlijden voor 65 jaar

Artikel 7.5

1. Bij overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of FPU-gepensioneerde voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar heeft de gewezen partner met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op bijzonder partnerpensioen.

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op bijzonder partnerpensioen:

a. indien de partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de aanmerking als partner anders overeenkomen en het bestuur daarmee heeft ingestemd;

b. indien de pensioengeldige tijd van de overledene waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend geheel is gelegen voor 1 januari 1996 en geen uitzicht bestond op bijzonder nabestaandenpensioen ingevolge de Abp-wet

c. voorzover de pensioengeldige tijd van de overleden deelnemer, gewezen deelnemer of FPU-gepensioneerde is gelegen na 30 juni 1999.

Bijzonder partnerpensioen bij overlijden na 65 jaar

Artikel 7.5a

1. Bij overlijden van de gepensioneerde op of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar heeft de gewezen partner met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op bijzonder partnerpensioen.

2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op bijzonder partnerpensioen:

a. indien de partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de aanmerking als partner anders overeenkomen en het bestuur daarmee heeft ingestemd;

b. indien de pensioengeldige tijd van de overledene waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend geheel is gelegen voor 1 januari 1996 en geen uitzicht bestond op bijzonder nabestaandenpensioen ingevolge de Abp-wet;

c. voorzover de pensioengeldige tijd van de overledene is gelegen na 30 juni 1999 en gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid.

Berekening bijzonder partnerpensioen

Artikel 7.5b

1. Het bijzonder partnerpensioen bedraagt vijf zevende gedeelte van het ouderdomspensioen, zoals dat wordt berekend op de datum waarop het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner anders dan door overlijden is geëindigd.

2. Bij overlijden voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar wordt voor de berekening van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid:

a. als pensioengeldige tijd in aanmerking genomen de tijd die is gelegen voor het tijdstip waarop het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner is geëindigd, met dien verstande dat hiervan slechts meetelt de tijd gelegen voor 1 juli 1999;

b. de berekeningsgrondslag gehanteerd waarnaar het ouderdomspensioen van de deelnemer, gewezen deelnemer of FPU-gepensioneerde zou zijn berekend indien hij met ingang van de dag waarop de in onderdeel a bedoelde gebeurtenis zich heeft voorgedaan recht zou hebben verkregen op een ouderdomspensioen.

3. Bij overlijden op of na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar wordt, indien gebruik is gemaakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, voor de berekening van het ouderdomspensioen, bedoeld in het eerste lid slechts de pensioengeldige tijd gelegen voor 1 juli 1999 in aanmerking genomen.

4. Het bijzonder partnerpensioen, bedoeld in het eerste lid wordt verminderd met het recht op een bijzonder partnerpensioen dat wordt ontleend aan eerder ontstane aanspraken op bijzonder partnerpensioen. Deze vermindering vindt tevens plaats indien toepassing is gegeven aan artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding.

5. Een bijzonder partnerpensioen wordt voorts verminderd indien de gewezen partner meer dan tien jaar jonger was dan de overledene en het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner geen vijf jaren heeft geduurd. De vermindering bedraagt drie procent voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil meer dan tien jaar bedraagt.

6. Het vijfde lid is niet van toepassing ten aanzien van de huwelijksvoltrekking, onderscheidenlijk de aanmerking als partner die voor 1 januari 1996 heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.5c

1. Indien recht is ontstaan op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen na 31 december 2000 en voor 1 januari 2003 heeft de partner of bijzondere partner die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, gedurende de periode waarin artikel 6, tweede lid van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen van toepassing is, recht op een toeslag ter grootte van 1,9% van dat pensioen, met een maximum van € 792 per jaar.

2. Indien recht is ontstaan op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 heeft de partner of bijzondere partner die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt recht op een toeslag ter grootte van:

- 1,9% voor de periode tot 1 juli 2003, met een maximum van € 792 per jaar;

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004, met een maximum van € 504 per jaar; en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste en tweede lid is geen pensioen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel w.

Artikel 7.5d

Geen recht op partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen heeft de partner respectievelijk de bijzondere partner die de deelnemer, gewezen deelnemer, FPU-gepensioneerde of gepensioneerde opzettelijk of met zijn medeplichtigheid van het leven heeft beroofd.

Recht op wezenpensioen

Artikel 7.6

1. Na het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer, FPU-gepensioneerde of gepensioneerde heeft zijn wees met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op een wezenpensioen indien de wees:

a. de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet heeft bereikt; en

b. niet gehuwd is of gehuwd is geweest, geen partij is of is geweest bij een geregistreerd partnerschap of geen partij is of is geweest bij de aanmerking van een partner.

2. Onder wees wordt verstaan:

a. het kind dat is geboren uit of is geadopteerd tijdens een huwelijk of een relatie anders dan een huwelijk met een partner, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel b en c;

b. het kind dat deel uitmaakte van het gezin van de deelnemer, gewezen deelnemer, FPU-gepensioneerde of gepensioneerde, niet zijnde een in onderdeel a bedoeld kind, waarvoor hij de kosten van levensonderhoud droeg;

c. het kind van de vrouwelijke deelnemer, gewezen deelnemer, FPU-gepensioneerde of gepensioneerde, niet zijnde een in onderdeel a bedoeld kind, waarmee de familierechtelijke betrekking niet door adoptie is opgehouden te bestaan;

d. het kind ten opzichte van wie aan de mannelijke deelnemer, gewezen deelnemer, FPU-gepensioneerde of gepensioneerde, ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een dergelijke verplichting was erkend.

Berekening wezenpensioen

Artikel 7.7

1. Het wezenpensioen bedraagt van het ouderdomspensioen van de overledene, berekend overeenkomstig artikel 7.2, eerste en tweede lid:

a. indien aan hetzelfde overlijden door de verzorger van de wees recht op een partnerpensioen dan wel recht op een bijzonder partnerpensioen wordt ontleend, een zevende gedeelte;

b. in alle andere gevallen, twee zevende gedeelte.

2. Het wezenpensioen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de in dat onderdeel bedoelde verzorger is overleden, nader vastgesteld met inachtneming van het eerste lid, onderdeel b.

Toeslag op wezenpensioen

Artikel 7.8

1. De wees heeft vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt, recht op een toeslag op zijn volgens de artikelen 7.7 en 7.9 berekende pensioen ten bedrage van vijftien procent van dat pensioen.

2. De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt niet meer dan vijftien procent van € 34.171,18.

Beperking gezamenlijk bedrag wezenpensioenen

Artikel 7.9

1. Het gezamenlijk bedrag van de wezenpensioenen dat aan het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde wordt ontleend, gaat een bedrag dat gelijk is aan vijf zevende gedeelte van het ouderdomspensioen waarvan die pensioenen zijn afgeleid, niet te boven.

2. Indien wegens toepassing van het vorige lid de wezenpensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid naar de omvang van de wezenpensioenen, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid.

3. Bij de toepassing van dit artikel wordt de toeslag, bedoeld in artikel 7.8, buiten beschouwing gelaten.

Artikel 7.9a

1. Indien recht is ontstaan op wezenpensioen na 31 december 2000 en voor 1 januari 2003 heeft de wees, gedurende de periode waarin artikel 6, tweede lid van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen van toepassing is, recht op een toeslag ter grootte van 1,9% van dat pensioen, met een maximum van € 792 per jaar.

2. Indien recht is ontstaan op wezenpensioen na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 heeft de wees recht op een toeslag ter grootte van:

- 1,9% voor de periode tot 1 juli 2003, met een maximum van € 792 per jaar;

- 1,2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004, met een maximum van € 504 per jaar; en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste en tweede lid is geen pensioen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel w.

Overlijdensuitkering bij ouderdomspensioen

Artikel 7.10

1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerde wordt aan de partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een uitkering toegekend ten bedrage van het pensioen van die gepensioneerde over een tijdvak van twee maanden (overlijdensuitkering).

2. Bij ontstentenis van een partner als bedoeld in het eerste lid, geschiedt de overlijdensuitkering ten behoeve van de wezen, bedoeld in artikel 7.6.

3. Bij ontstentenis van zowel een partner als bedoeld in het eerste lid, als wezen als bedoeld in het tweede lid, geschiedt de overlijdensuitkering ten behoeve van de ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, indien de overledene de kostwinner was van de genoemde betrekkingen.

4. Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste tot en met derde lid nalaat, kan het bedrag van de overlijdensuitkering door het bestuur geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

5. De overlijdensuitkering wordt niet toegekend indien toepassing is gegeven aan artikel 7.5d.

Overlijdensuitkering bij invaliditeitspensioen

Artikel 7.11

Artikel 7.10 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overlijden van een deelnemer die recht heeft op een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage, met dien verstande dat de overlijdensuitkering in dat geval wordt afgeleid van het invaliditeitspensioen respectievelijk de herplaatsingstoelage van die deelnemer.

Overlijdensuitkering bij flexibel pensioen

Artikel 7.12

1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een FPU-gepensioneerde wordt aan de partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een overlijdensuitkering toegekend ten bedrage van het flexibel pensioen van die FPU-gepensioneerde over één maand.

2. De leden 2, 3 en 4 van artikel 7.10 zijn van overeenkomstige toepassing.

Bijlage k,

behorende bij artikel 5.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP

Omrekenen

Voor de deelnemers die als beroepsmilitair of daarmee gelijkgestelde op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement werkzaam zijn vindt - in overeenstemming met het Sectoroverleg Defensie - uitsluitend in de jaren 2003 en 2004 omrekening van de pensioengeldige tijd plaats als volgt:

1. Indien de deelneming langer dan één jaar wordt onderbroken en geen waardeoverdracht, bedoeld in artikel 11.1 of 11.2, heeft plaatsgevonden, wordt de premievrije aanspraak, berekend met toepassing van artikel 10.1, omgezet in een aanspraak berekend aan de hand van de berekeningsgrondslag en de franchise in het jaar van herintreding.

2. Indien de berekeningsgrondslag met meer dan 25% is gestegen ten opzichte van de laatstelijk daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd die is gelegen voor de stijging van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de laatste berekeningsgrondslag voor de stijging. De noemer wordt gevormd door de met meer dan 25% gestegen berekeningsgrondslag.

3. Indien de berekeningsgrondslag met 5% of meer is gedaald ten opzichte van de daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast, en de berekeningsgrondslag waarnaar het pensioen is berekend nog steeds minder bedraagt dan de berekeningsgrondslag voor de daling nadat deze met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd gelegen voor de daling van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de laatste berekeningsgrondslag voor de daling. De noemer wordt gevormd door de berekeningsgrondslag waarnaar het pensioen is berekend.

4. De pensioenaanspraken bedragen ten gevolge van de toepassing van de voorgaande leden op moment van omrekenen niet minder dan de pensioenaanspraken voor de toepassing daarvan.

Artikel II

Het Reglement Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) over de basis- en aanvullende uitkering wordt als volgt gewijzigd:

Begripsbepalingen

Artikel 1

In onderdeel c wordt na 8° toegevoegd 9° tot en met 13° luidende:

9° van het personeel dat werkzaam is in de sector Academische Ziekenhuizen:

de Vereniging Academische Ziekenhuizen;

10° van het personeel dat werkzaam is in de sector Hoger Beroepsonderwijs:

de HBO-raad, vereniging van hogescholen;

11° van het personeel dat werkzaam is in de sector Wetenschappelijk Onderwijs:

de Vereniging Samenwerkende Nederlandse Universiteiten;

12° Van het personeel dat werkzaam is in de sector Onderzoekinstellingen:

de Werkgeversvereniging Onderzoekinstellingen;

13° van het personeel dat werkzaam is in de sector Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie:

de Bve-raad en Colo.

Onderdeel o - het begrip berekeningsgrondslag en de definitie ervan - wordt geschrapt.

Onderdeel v wordt vernummerd tot onderdeel o en komt als volgt te luiden:

o. inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 3.1 van het Pensioenreglement, tenzij uit een desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt.'

De onderdelen w, x, y, z en aa worden vernummerd tot de onderdelen v, w,x, y en z.

Basisuitkering

Artikel 2

Lid 3.1. wordt als volgt gewijzigd:

3.1. De basisuitkering bedraagt per jaar, bij vervroegd uittreden van de werknemer met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt:

a. 76% van de franchise, bedoeld in artikel 5a.2, derde lid, sub a van het Pensioenreglement voor de werknemer geboren na 31 december 1963;

b. 72% van de franchise, bedoeld in artikel 5a.2, derde lid, sub b van het Pensioenreglement voor de werknemer geboren na 31 december 1953 en voor 1 januari 1964;

c. 70% van de franchise, bedoeld in artikel 5a.2, derde lid, sub c van het Pensioenreglement voor de werknemer geboren voor 1 januari 1954.

Lid 3.3. wordt als volgt gewijzigd:

3.3.1. Bij vervroegde uittreding na de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 62 jaar bereikt, wordt de basisuitkering bedoeld in lid 3.1. respectievelijk onder a, b en c verhoogd met respectievelijk 0,633%, 0,600% en 0,583% van de franchise, bedoeld in artikel 5a.2, derde lid respectievelijk sub a, b en c van het Pensioenreglement voor elke volle kalendermaand dat later wordt uitgetreden, indien het tijdstip van vervroegde uittreding is gelegen op de eerste dag van de twaalfde maand volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 62 jaar bereikt.

3.3.2. Bij uittreden op of na de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 63 jaar bereikt maar uiterlijk op de eerste dag van de twaalfde maand volgend op die waarin hij die leeftijd bereikt bedragen de in lid 3.1. respectievelijk onder a, b en c genoemde uitkeringspercentages respectievelijk 83,6%, 79,2% en 77%, verhoogd met respectievelijk 1,267%, 1,200% en 1,167% van de franchise, bedoeld in artikel 5a.2 derde lid respectievelijk sub a, b en c van het Pensioenreglement voor elke volle kalendermaand dat later wordt uitgetreden.

3.3.3. Bij uittreden op of na de eerste dag van de maand volgend op die waarin de werknemer de leeftijd van 64 jaar bereikt maar uiterlijk op de eerste dag van de twaalfde maand volgend op die waarin hij die leeftijd bereikt bedragen de in lid 3.1. respectievelijk onder a, b en c genoemde uitkeringspercentages 98,8%, 93,6% en 91%.

Lid 3.4. wordt als volgt gewijzigd:

3.4.De basisuitkering van de werknemer die op een later tijdstip dan de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 62 jaar bereikt, voldoet aan de voorwaarden voor recht op basisuitkering, is

a. indien de werknemer uiterlijk met ingang van de eerste dag van de twaalfde maand volgend op bedoeld

tijdstip uittreedt: de basisuitkering, bedoeld in lid 3.1, respectievelijk onder a, b en c verhoogd met respectievelijk 0,633%, 0,600% en 0,583% van de franchise, bedoeld in artikel 5a.2 derde lid respectievelijk sub a, b en c van het Pensioenreglement voor elke volle kalendermaand dat later dan bedoeld tijdstip wordt uitgetreden;

b. indien de werknemer na de eerste dag van de twaalfde maand maar voor de eerste dag van de vijfentwintigste maand volgend op bedoeld tijdstip uittreedt: de basisuitkering, bedoeld in lid 3.3.2. verhoogd met het in dat lid vermelde percentage van respectievelijk 1,267%, 1,200% en 1,167% van de franchise voor elke volle kalendermaand dat later wordt uitgetreden na de eerste dag van de twaalfde maand volgend op bedoeld tijdstip;

c. indien de werknemer op of na de eerste dag van de vijfentwintigste maand volgend op bedoeld tijdstip maar uiterlijk op de eerste dag van de twaalfde maand volgend op het bereiken van de leeftijd van 64 jaar uittreedt: de basisuitkering, bedoeld in lid 3.3.3.

Lid 3.6.1. wordt als volgt gewijzigd:

3.6.1. De hoogte van de basisuitkering waarop krachtens de leden 3.1. tot en met 3.3.3. recht bestaat, is - uitgedrukt in een percentage van de franchise per jaar - opgenomen in de bij dit Reglement behorende tabel tabel I.

Lid 3.6.2. wordt als volgt gewijzigd:

3.6.2. De hoogte van de basisuitkering waarop krachtens lid 3.4. recht bestaat, is - uitgedrukt in een percentage van de franchise per jaar - opgenomen in de bij dit Reglement behorende tabel I-a.

Bijzondere uitkering

Artikel 3

De laatste zin van lid 9.1. wordt als volgt gewijzigd:

Dit bedrag beloopt 40% van het inkomen in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de vervroegde uittreding heeft plaatsgevonden vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor bedoeld in artikel 2, lid 4.1. en 4.2.

Aanvullende uitkering

Artikel 4

Lid 4.1. wordt als volgt gewijzigd:

4.1. De aanvullende uitkering bedraagt het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 1,75% van het inkomen op 1 januari 2004 met de pensioengeldige tijd, gelegen voor 1 april 1997, welk bedrag wordt verminderd met 1,75% van de franchise van € 15.450 vermenigvuldigd met diezelfde pensioengeldige tijd. Het bedrag van de aanvullende uitkering wordt met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 van het Pensioenreglement aangepast. Artikel 6.4 van het Pensioenreglement is van overeenkomstige toepassing.

Lid 4.2.1. wordt als volgt gewijzigd:

4.2.1. Voor de berekening van de aanvullende uitkering wordt onder pensioengeldige tijd verstaan de pensioengeldige tijd, bedoeld in artikel 5.1 van het Pensioenreglement zoals dat artikel luidde op 31december 2003 en met dien verstande dat met betrekking tot de tijd, bedoeld in artikel 5.1, onderdeel d geen toepassing wordt gegeven aan de in dat onderdeel bedoelde correctiefactoren. Indien bij de bepaling van de hoogte van het flexibel pensioen toepassing is gegeven aan artikel 5.6 van het Pensioenreglement zoals dit artikel luidde op 31 december 2003, vindt dit artikel overeenkomstige toepassing bij de berekening van de aanvullende uitkering.

Lid 4.2.3. wordt als volgt gewijzigd:

In onderdeel c wordt na `(DOP-uitkering),' en voor `telt' ingevoegd `wordt de met toepassing van de voorgaande leden vastgestelde aanvullende uitkering nader vastgesteld. Daarbij`.

Lid 4.5.1. wordt als volgt gewijzigd:

4.5.1. Indien de werknemer meer dan één dienstbetrekking vervult bedraagt bij geheel of gedeeltelijk vervroegde uittreding uit een of meer dienstbetrekkingen, terwijl één of meer andere dienstbetrekkingen geheel of gedeeltelijk worden voortgezet, de aanvullende uitkering het naar rato van het inkomen - zonder toepassing van artikel 3.1, zevende lid van het Pensioenreglement - uit de dienstbetrekking waaruit hij vervroegd is uitgetreden deel van die aanvullende uitkering.

Lid 4.5.2. komt te vervallen.

Lid 4.6. komt te vervallen.

Lid 7.2.1. wordt als volgt gewijzigd:

De passage `de berekeningsgrondslag .. bedoeld in artikel 2, lid 4.1. en 4.2.' wordt vervangen door `het inkomen in het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de vervroegde uittreding heeft plaatsgevonden vermenigvuldigd met de gemiddelde deeltijdfactor bedoeld in artikel 2, lid 4.1. en 4.2.'

Lid 7.3. wordt als volgt gewijzigd:

7.3. Indien het inkomen niet hoger is dan € 24.626,39 wordt het in lid 7.2.1. bedoelde grensbedrag verhoogd met € 35,50 voor elk bij de berekening van de aanvullende uitkering en het flexibel pensioen in aanmerking genomen jaar.

Lid 7.4. wordt als volgt gewijzigd:

7.4. Indien het inkomen hoger is dan € 24.626,39 is het grensbedrag niet lager dan het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 70% van € 24.626,39 met de gemiddelde deeltijdfactor, bedoeld in artikel 2, lid 4.1. en 4.2, vermeerderd met € 35,50 voor elk bij de berekening van de aanvullende uitkering en het flexibel pensioen in aanmerking genomen jaar.

Verhoging van de aanvullende uitkering en overgangsmaatregelen

Artikel 5

Lid 1.1. wordt als volgt gewijzigd:

1.1.De aanvullende uitkering van de werknemer die uiterlijk op 1 april 1942 is geboren en die vervroegd uittreedt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 61 jaar bereikt, wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om de som van de bedragen van de basisuitkering, de aanvullende uitkering en het flexibel pensioen gelijk te laten zijn aan het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 75% van het inkomen met de gemiddelde deeltijdfactor, bedoeld in artikel 2, lid 4.1. en 4.2.

Hierbij geldt als inkomen de som van de inkomens over de periode van 1 januari 2004 tot het tijdstip van vervroegde uittreding gedeeld door veertig. Het inkomen van januari 2004 wordt bij die vaststelling van bedoelde som zoveel keer in aanmerking genomen als nodig is om in totaal tot veertig jaarinkomens te komen. De bij de vaststelling van de in de eerste volzin bedoelde som gehanteerde inkomens worden met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1 van het Pensioenreglement aangepast.

In de leden 1.2., 4.1., 7.1.1., 7.1.6., 7.1.7., 7.1.8. en 8.3. wordt de passage `de berekeningsgrondslag' vervangen door `het inkomen, bedoeld in het eerste lid'.

In de leden 2.1. en 7.2.1. wordt de passage `de berekeningsgrondslag' vervangen door `het inkomen'.

In de leden 2.2. en 7.2.2. worden de passages `berekeningsgrondslag', `de berekeningsgrondslag die' en `de berekeningsgrondslag' vervangen door respectievelijk `inkomen', `het inkomen dat' en `het inkomen'.

Toeslag op de basisuitkering en aanvullende uitkering

Artikel 10a

Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

2. Op de som van de na 31 december 2002 en voor 1 januari 2005 ingevolge de voorgaande artikelen vastgestelde basisuitkering en aanvullende uitkering wordt een toeslag verleend ter grootte van:

- 1, 2% voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 juli 2004, met een maximum van € 504 per jaar; en

- 0,6% voor de periode van 1 juli 2004 tot 1 januari 2005, met een maximum van € 252 per jaar.

Slotbepalingen

Artikel 25

Artikel 25 wordt vernummerd tot artikel 26.

Na artikel 24 wordt een nieuw artikel 25 ingevoegd luidende:

Toekenningen in 2004

Artikel 25

1. Indien het recht op basisuitkering en aanvullende uitkering ontstaat in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 wordt de aanvullende uitkering en basisuitkering berekend ingevolge de bepalingen van het reglement zoals die luidden op 31 december 2003.

2. Vermindering van de basisuitkering en aanvullende uitkering vindt plaats met toepassing van artikel 9 en artikel 10 zoals die bepalingen met ingang van 1 januari 2004 luiden.

Artikel 26

Artikel 26 wordt vernummerd tot artikel 27 en komt te luiden als volgt:

Dit Reglement, in werking getreden op 1 april 1997, is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 2004.

Tabel V

Het opschrift bij tabel V wordt als volgt gewijzigd:

Verhoging aanvullende uitkering bij uitkeringsniveau van 75% op 61 jaar.

Tabel VI

Het opschrift bij tabel VI wordt als volgt gewijzigd:

Verhoging aanvullende uitkering bij uitkeringsniveau van 70 % op 61 jaar.

Tabel VII

Het opschrift bij tabel VII wordt als volgt gewijzigd:

Bedrag ter verhoging ouderdomspensioen bij uitkeringsniveau van 75% op 61 jaar.

Tabel VIII

Het opschrift bij tabel VIII wordt als volgt gewijzigd:

Bedrag ter verhoging ouderdomspensioen bij uitkeringsniveau van 70% op 61 jaar.

Artikel III

A

De wijzigingen bedoeld in artikel I, onderdeel A, treden in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2003

B

De wijzigingen bedoeld in artikel I, onderdeel B, en artikel II treden in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij worden geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2004.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,voor deze,
de directeur Arbeidszaken Openbare Sector,
C.J.A. Maas.

Naar boven