Regeling instelling commissie tegemoetkomingen bij rampen en calamiteiten

3 april 2003

Nr. EVIP2003/61293

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges;

Gelet op artikel 3 Vergoedingenbesluit adviescolleges;

Besluiten:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. commissie: de commissie, bedoeld in artikel 2;

c. getroffenen: natuurlijke personen of rechtspersonen die schade hebben geleden bij rampen of calamiteiten.

Artikel 2

Er is een commissie tegemoetkomingen bij rampen en calamiteiten.

Artikel 3

1. De commissie heeft tot taak een advies op te stellen voor de regering over het vraagstuk van het onverplicht tegemoet komen door overheid, ondernemers c.q. bedrijfsleven of particulieren in schade, geleden door natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bij rampen of calamiteiten.

2. Zij voert haar taak uit door:

a. het inventariseren van bestaande publieke en private voorzieningen, waarop getroffenen een beroep kunnen doen;

b. het inventariseren van de aard en omvang van de tegemoetkomingen van getroffenen door overheid en particuliere instanties na recente rampen en calamiteiten;

c. een studie te verrichten naar verantwoordelijkheden en de grenzen daarvan van de overheid en anderen (particulieren, ondernemers, verzekeraars) bij rampen en calamiteiten jegens getroffenen;

d. eventueel voorstellen te doen voor aanvullende private of publieke voorzieningen (in te stellen door overheid, particulieren, ondernemers) waarop een beroep kan worden gedaan na een ramp of calamiteit om getroffenen tegemoet te komen.

Artikel 4

1. De commissie is als volgt samengesteld:

a. voorzitter, tevens lid, mr. H.C.J.L. Borghouts ;

b. leden:

- prof. mr. J.M. Barendrecht, hoogleraar Universiteit van Tilburg;

- de heer D. Brands, voorheen lid van het Bestuurlijk Centrum ING Europa en voorzitter van Bestuur ING Nederland;

- drs. J. van Lidth de Jeude, burgemeester van Deventer;

- prof. mr. J.E.M. Polak, hoogleraar Universiteit Leiden en Staatsraad in buitengewone dienst;

- mevrouw drs. M. van Rossen, burgemeester van Alkmaar;

c. het secretariaat berust bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Justitie;

2. De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen, wenden tot:

- voor het ministerie van Justitie: de directeur Wetgeving, tevens plv. directeur-generaal Wetgeving, Rechtspleging en Rechtsbijstand;

- voor het ministerie van Financiën: de plv. directeur Inspectie der Rijksfinanciën;

- voor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: de directeur-generaal Openbaar Bestuur en de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid;

- voor het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: de directeur Bijstand en Gemeentelijk Activeringsbeleid;

- voor het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport: de directeur-generaal Volksgezondheid.

Artikel 5

De vergoeding voor de werkzaamheden van de commissie bedraagt per vergadering:

a. voor de voorzitter: € 254,12;

b. voor de overige leden: € 190,59.

Artikel 6

1. De commissie brengt voor 31 maart 2004 haar advies uit aan de minister.

2. Na uitbrengen van het advies is de commissie opgeheven.

Artikel 7

1. Het beheer van de archiefbescheiden van de commissie geschiedt door het secretariaat met inachtneming van de ter zake geldende bepalingen van het beheersreglement van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. Na beëindiging van de werkzaamheden, of zoveel eerder als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt het archief van de commissie overgedragen aan het archief van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 31 mei 2004.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling instelling commissie tegemoetkomingen bij rampen en calamiteiten.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,R.H. Hessing.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,J.W. Remkes.

Toelichting

De Commissie tegemoetkomingen bij rampen en calamiteiten wordt ingesteld op basis van artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996, 378) en is daarmee een eenmalig adviescollege. De commissie wordt ingesteld tot uiterlijk 31 maart 2004. De bepalingen van de Kaderwet adviescolleges zijn op deze commissie van toepassing.

De adviestaak aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt in artikel 3 van de regeling omschreven. Het is vanwege de specifieke deskundigheid die is vereist niet mogelijk gebleken de adviestaak bij een bestaand adviescollege (bijvoorbeeld de Raad voor het openbaar bestuur of de Raad voor de financiële verhoudingen) onder te brengen.

Met het oog op het goede functioneren van de Commissie zullen de bevindingen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het evaluatieverslag `De Staat van advies' (Kamerstukken II, 2001-2002, 28 101, nr. 1) in acht worden genomen.

De vergoedingen aan de leden van de commissie worden toegekend op basis van het Vergoedingenbesluit Adviescolleges. Gelet op de ervaring en deskundigheid van de leden is de vergoeding bepaald op het maximaal toe te kennen bedrag.

Directe aanleiding voor het instellen van de commissie is een toezegging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tijdens het debat dat op 24, 25 en 26 april 2001 met de Tweede Kamer over het rapport van de Commissie onderzoek vuurwerkramp (de Commissie-Oosting) plaatsvond, is door de heer Van den Doel het volgende aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd:

`De overheid heeft als taak waar mogelijk rampen te voorkomen en deze te bestrijden wanneer ze zich voordoen. Over deze taak van de overheid bestaat geen misverstand. Elk ramp is echter anders, zowel in materieel als in immaterieel opzicht. Het optreden van de overheid bij de diverse rampen in de afgelopen jaren wekt wel verwachtingen voor de toekomst. Het moet helder zijn wat de burger wel en niet kan verwachten. Een consistent overheidsbeleid moet het uitgangspunt zijn. Mijn fractie ziet graag een notitie van de regering tegemoet waarin op dat vraagstuk wordt ingegaan en waarbij wij op basis van de ervaringen in het verleden een beleid kunnen uitstippelen voor de toekomst'.

In reactie op deze vraag heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgemerkt dat: `dit verzoek kan worden geïncorporeerd in de instelling van een nieuwe commissie, die de problematiek ten fundamente gaat bekijken. Er zal moeten worden bekeken wat de huidige schaderegeling is, welke praktijk is ontstaan en of daarbij grenzen moeten worden getrokken. In het rapport Oosting staat dat er wellicht dingen zijn gebeurd die precedentwerking kunnen hebben, terwijl verderop staat dat verschillende vragen nog moeten worden beantwoord. Het is belangrijk, die zaak ten principale te bekijken, wat naar ik hoop tot meer zal leiden dan tot een notitie. Ik hoop dat dat leidt tot iets waarvan we kunnen zeggen: dat is grondig uitgezocht, en daarover kunnen we een beslissing nemen'.

De opdracht van de commissie wordt met het navolgende voorbeeld nader toegelicht. Een van de publieke voorzieningen waar bij rampen en calamiteiten een beroep op kan worden gedaan is de Algemene bijstandswet, met name waar het betreft de bijzondere bijstand. De verlening van bijzondere bijstand is financieel en beleidsmatig gedecentraliseerd aan de gemeenten. Bijzondere bijstand kan worden verleend indien de belanghebbende niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en wanneer deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm en de aanwezige draagkracht. Rampen en calamiteiten zijn bijzondere omstandigheden. Na de rampen in Enschede en Volendam is dan ook aan getroffenen bijzondere bijstand verleend. Bij de verlening van bijzondere bijstand bij rampen en calamiteiten is echter de vraag aan de orde waar de grenzen van de overheidsverantwoordelijkheid liggen. Aspecten die hierbij een rol spelen zijn de mate waarin rekening moet worden gehouden met de eigen middelen van de getroffenen, de verrekening van verzekeringsuitkeringen, de eigen verantwoordelijkheid voor een adequate verzekering en de verhouding tot giften vanuit de maatschappij. Een punt van aandacht is of de Algemene bijstandswet, die naar zijn aard gericht is op de individuele situatie, een geëigende voorziening is bij rampen en calamiteiten, waarbij een collectief met schade wordt geconfronteerd.

Tot slot, onverplicht (uit artikel 3 lid 1 van deze regeling) houdt in dat het niet gaat om schadevergoeding die voortvloeit uit een wettelijke plicht, dan wel civielrechtelijke aansprakelijkheid. Bij onverplichte tegemoetkomingen gaat het om tegemoetkomingen in de schade (geen integrale schadevergoeding) vanuit een morele plicht en/of gevoelens van (maatschappelijke) solidariteit met slachtoffers en getroffenen.

Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 31 maart 2004 zal deze commissie advies uitbrengen aan de regering.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R.H. Hessing.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes.

Naar boven