Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directoraat-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen 2003

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 maart 2003, ASV/03/26472, houdende toedeling van taken en doorverlening van vertegenwoordigingsbevoegdheden aan onder de directeur-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen ressorterende functionarissen (Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directoraat-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen 2003)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 7, derde lid, aanhef en onder a, 7, zesde lid, aanhef en onder b, en 53, eerste lid, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002;

Besluit:

§1. Begripsbepaling

Artikel 1

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. directeur-generaal: de directeur-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen.

b. directie: een van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2, onderdeel a tot en met c;

c. directeur: een functionaris die leiding geeft aan een directie;

d. hoofd stafbureau: functionaris die leiding geeft aan het stafbureau van de directeur-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen.

§2. Organisatie

Artikel 2

Onder de directeur-generaal ressorteren:

a. de directie Arbeidsveiligheid en -gezondheid;

b. de directie Arbozorg en Verzuimbeleid;

c. de directie Sociale Verzekeringen;

d. een stafbureau.

§3. Verantwoordelijkheden

Artikel 3

1. Elk van de directeuren is verantwoordelijk voor:

a. het leiding geven aan de eigen directie;

b. het door tussenkomst van de directeur-generaal adviseren van de bewindspersonen ten aanzien van het werkterrein van de eigen directie en het attenderen van hen op politiek of maatschappelijk gevoelige aspecten;

c. het coördineren van de beleidsontwikkeling en -uitvoering van de eigen directie met de beleidsontwikkeling en -uitvoering van de andere onderdelen van het ministerie en van andere ministeries;

d. het zorgdragen voor een effectieve en efficiënte bedrijfsvoering, met uitzondering van de vaststelling van de formatie, voor periodieke evaluatie daarvan en voor planning en bewaking van de productie van de eigen directie;

e. de personeelsaangelegenheden van de onder elk van hen ressorterende functionarissen, voor zover dit niet is voorbehouden aan de secretaris-generaal dan wel de directeur-generaal;

f. het zorgdragen voor de administratieve en financiële afhandeling van de uitvoering van de eigen personeelsaangelegenheden, voor zover deze niet is opgedragen aan anderen zoals de directie Personeel, Organisatie en Informatie, de directie Financieel-Economische Zaken, de directie Gemeenschappelijke Ondersteuning Bedrijfsvoering en de Stichting Pensioenfonds ABP;

g. het op orde hebben van de administratieve organisatie en informatiebeveiliging;

h. het formuleren en uitvoeren van jaarplannen voor de eigen directie binnen de door de secretaris-generaal en de directeur-generaal vastgestelde uitgangspunten;

i. het rapporteren aan de directeur-generaal over de uitvoering van de jaarplannen betreffende de eigen directie;

j. het, na overeenstemming daarover met de directeur-generaal, aanwijzen van een plaatsvervangend directeur;

k. het zorgdragen voor de vastlegging van de organisatie van de eigen directie en de daarbinnen geldende mandaten, volmachten en machtigingen in een Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit voor de eigen directie;

l. de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover deze betrekking hebben op gedragingen van de onder hen ressorterende functionarissen;

m. een juiste, volledige en tijdige aanlevering aan de secretaris-generaal via de directeur-generaal van de gegevens die opgenomen moeten worden in het mandaat-, volmacht- en machtigingsregister SZW, genoemd in artikel 4, vijfde lid, onder i, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002.

2. Het bepaalde in het eerste lid, met uitzondering van onderdeel k, is van overeenkomstige toepassing op het hoofd stafbureau.

Artikel 4

De directie Arbeidsveiligheid en -ge-zondheid is verantwoordelijk voor:

a. het beleid met betrekking tot het voorkomen en verminderen van arbeidsrisico's, waaronder worden begrepen gezondheidsrisico's, veiligheidsrisico's en risico's op zware ongevallen als gevolg van een toxische wolk, brand, explosie of nucleaire straling;

b. het ondersteunen en stimuleren van degenen die primair verantwoordelijk zijn voor het voorkomen en verminderen van arbeidsrisico's, te weten werkgevers en werknemers;

c. het bevorderen van de deskundigheid bij betrokkenen en het onderhouden van de noodzakelijke eigen deskundigheid ten behoeve van normering, standaardisering en handhaving;

d. het bevorderen van de afstemming op het terrein van arbeidsveiligheid en publieksveiligheid;

e. het stimuleren van kwaliteit van arbeid.

Artikel 5

De directie Arbozorg en verzuimbeleid is verantwoordelijk voor de bestrijding en preventie van arbeidsongeschiktheid en ziekteverzuim in ruime zin. De directie draagt zorg voor:

a. het beleid ten behoeve van de verbetering van de kwaliteit van de arbeid, een goede arbo(kennis)infra-structuur en het voorkomen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid;

b. het beleid ten behoeve van de bevordering van reïntegratie, de bevordering van de samenwerking van arbodiensten met de gezondheidszorg, verzekeraars en reïntegratiebedrijven en groepen die bijzondere aandacht behoeven inzake arbo- en verzuimbeleid;

c. het stimuleren en ondersteunen van initiatieven op sectoraal-, branche-, CAO- en/of bedrijfsniveau.

Artikel 6

De directie Sociale Verzekeringen is verantwoordelijk voor:

a. het mede vormgeven aan de inhoud van de Europese integratie met betrekking tot de sociale zekerheid en het beleidsmatige vertalen van de Europese integratie voor het Nederlandse sociale-verzekeringsstelsel;

b. de voorbereiding, vorming en uitvoering van het beleid ten aanzien van bi- en multilaterale sociale verzekeringsverdragen;

c. het beleid met betrekking tot grensoverschrijdende verzekeringsposities van personen die naar Nederland komen of uit Nederland vertrekken alsmede de toetsing van nationale sociale-verzekeringswetgeving aan internationale verplichtingen en regelingen;

d. het beleid ten aanzien van de volksverzekeringen;

e. het integrale beleid met betrekking tot ziekte, arbeidsongeschiktheid en loondoorbetaling;

f. het vorm geven aan beleid tot behoud van arbeid en toegang tot arbeid voor personen die door werkloosheid of arbeidsongeschiktheid daarbij belemmeringen ondervinden;

g. het beleid met betrekking tot sancties in het kader van rechten en plichten;

h. het beleid met betrekking tot de financiering van de werknemers- en volksverzekeringen en de daarmee samenhangende administratieve lasten;

i. het met de sociale verzekeringen samenhangende integrale werkloosheidsbeleid.

Artikel 7

Het stafbureau is verantwoordelijk voor advisering en ondersteuning van de directeur-generaal bij de aansturing van de onder hem ressorterende directies, zowel beleidsinhoudelijk als beheersmatig.

§4. Bevoegdheden

Artikel 8

1. Elk van de directeuren alsmede het hoofd stafbureau is bevoegd om namens een bewindspersoon besluiten te nemen, overeenkomsten aan te gaan en handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, voor zover zij verband houden met de taken en verantwoordelijkheden van zijn directie dan wel stafbureau, tenzij deze zijn voorbehouden aan een bewindspersoon, de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of de directeur-generaal.

2. Aan elke directeur alsmede het hoofd stafbureau wordt mandaat en machtiging verleend tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken die betrekking hebben op:

a. de in artikel 3, eerste lid, onder e, genoemde personeelsaangelegen-heden;

b. de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover deze klachten betrekking hebben op gedragingen van de onder elk van hen ressorterende functionarissen.

3. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid omvat de bevoegdheid tot het verlenen en vaststellen van subsidies, het verlenen en vaststellen van rijksvergoedingen, het aangaan van verbetertrajecten en het korten op bevoorschotting, voor zover het de uitvoering betreft van regelingen op zijn werkterrein, met dien verstande dat voor verlening van subsidies van meer dan € 125.000,- voorafgaande inhoudelijke instemming van de directeur-generaal vereist is.

4. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid om overeenkomsten aan te gaan is beperkt tot overeenkomsten met een waarde van ten hoogste € 20.000,- per overeenkomst, met dien verstande dat de volgende overeenkomsten mogen worden aangegaan tot een waarde van € 500.000,- per overeenkomst, maar overeenkomsten met een waarde van meer dan € 125.000,- slechts na voorafgaande inhoudelijke instemming van de directeur-generaal:

a. overeenkomsten welke gebaseerd zijn op een mantelovereenkomst;

b. overeenkomsten voor het opleiden van medewerkers van de directie;

c. overeenkomsten voor het inhuren van personeel voor de uitvoering van werkzaamheden die onder de directe verantwoordelijkheid van het departementale management worden verricht;

d. arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht;

e. overeenkomsten met betrekking tot raden en commissies;

f. overeenkomsten met betrekking tot onderzoek.

§5. Slotbepalingen

Artikel 9

De directeuren alsmede het hoofd stafbureau kunnen hun vertegenwoordigingsbevoegdheden in een door hen te bepalen omvang doorverlenen aan onder hen ressorterende functionarissen, met dien verstande dat bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden slechts kunnen worden doorverleend aan rechtstreeks onder hen ressorterende functionarissen en slechts voor zover het betreft:

a. het opmaken, niet zijnde vaststellen, van een beoordeling van medewerkers;

b. het houden van manager-medewerkergesprekken;

c. verlof van medewerkers;

d. kleine beloningen, niet zijnde gratificaties, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de directeur dan wel het hoofd stafbureau.

Artikel 10

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2003.

2. Deze regeling wordt aangehaald als: Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directoraat-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen 2003.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

`s-Gravenhage, 20 maart 2003.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,namens deze,
de directeur-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen,
R.IJ.M. Kuipers.

Toelichting

1. Algemeen

Per 1 januari 2003 is het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002 (hierna: OMV-besluit SZW 2002) gewijzigd. Deze wijziging heeft tot gevolg dat de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal, de directeuren-generaal en de inspecteur-generaal Werk en Inkomen elk in een apart besluit gebaseerd op het OMV-besluit SZW 2002 de toedeling van taken aan (functionarissen van) de onder hen ressorterende organisatieonderdelen en de eventuele doorverlening van bevoegdheden aan onder hen ressorterende functionarissen zullen moeten regelen.

Bij dit besluit worden door de directeur-generaal Arbeidsomstandig-heden en Sociale Verzekeringen taken en verantwoordelijkheden belegd bij onder hem ressorterende organisatieonderdelen en worden tevens vertegenwoordigingsbevoegdheden doorverleend.

Met de inwerkingtreding van dit besluit vervallen de artikelen 27 tot en met 29 van het OMV-besluit SZW 2002, zie artikel III, tweede lid, van de regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 december 2002, houdende wijziging van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002 (Stcrt. 246) en tevens het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directie Arbeidsveiligheid en -gezondheid 2002, het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit Arbozorg en Verzuimbeleid 2002 en het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directie Sociale Verzekeringen 2002.

2. Artikelsgewijs

Artikel 3

Dit artikel geeft aan welke algemene verantwoordelijkheden voor alle directeuren gelden. In het tweede lid wordt aangegeven dat deze verantwoordelijkheden grotendeels ook van toepassing zijn op het hoofd stafbureau.

Onderdeel a van het eerste lid geeft aan dat de directeuren belast zijn met het leiding geven aan de eigen directie. Hierbij moeten zij wel de aanwijzingen en richtlijnen van de bewindspersonen, van de secretaris-generaal voor zover voortvloeiend uit het koninklijk besluit van 18 oktober 1988 inzake de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal en van de directeur-generaal onder wie zij ressorteren, in acht nemen.

Onderdeel e van het eerste lid geeft aan dat elke directeur verantwoordelijk is voor de personeelsaangelegenheden van de onder hem ressorterende functionarissen. Hierbij geldt wel dat zij de departementale regels en aanwijzingen in acht moeten nemen. Uiteraard moeten zij ook de toepasselijke wet- en regelgeving toepassen, met name de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenregle-ment, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en de daarop berustende regelgeving. Uiteraard kunnen door de directeur-generaal alleen vertegenwoordigingsbevoegdheden worden doorverleend die aan hemzelf verleend zijn. Zo geldt dat bepaalde bevoegdheden op het terrein van personeelsaangelegenheden zijn voorbehouden aan de secretaris-generaal dan wel bij koninklijk besluit moeten geschieden (zie de artikelen 4 en 5 van het OMV-besluit SZW 2002 en de daarbij behorende toelichting). Verder geldt dat bepaalde bevoegdheden niet mogen worden doorverleend aan functionarissen onder het niveau van directeur-generaal of inspecteur-generaal Werk en Inkomen (zie het gewijzigde artikel 53, tweede lid, onder b en c, van het OMV-besluit SZW 2002).

Dit betekent in concreto dat de volgende personele besluiten niet door de directeuren mogen worden genomen:

- het toepassen van de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenreglement en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 voor zover daarin is voorzien in besluiten bij koninklijk besluit;

- het verlenen van ontslag op grond van artikel 125e van de Ambtenarenwet;

- het benoemen van hoofden van afdelingen, subafdelingen en bureaus en van teamleiders aan wie bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden zijn toegekend;

- het op grond van artikel 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 toekennen van periodieke toeslagen voor zover het gaat om toeslagen om redenen van werving en behoud;

- de toepassing van het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel en van artikel 6a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (het aanstellen in tijdelijke dienst met afwijkende arbeidsvoorwaarden in zeer bijzondere gevallen).

Artikelen 4 tot en met 7

In deze artikelen worden de taakomschrijving en de verantwoordelijkheden van de directies en het stafbureau weergegeven.

Artikel 8

In het eerste lid is een algemene bevoegdheid voor elke directeur en het hoofd stafbureau geregeld om besluiten te nemen, overeenkomsten aan te gaan en andere handelingen te verrichten, voor zover deze betrekking hebben op de taken van zijn directie. Deze taken staan eerder in dit besluit voor elke directie gespecificeerd aangegeven (artikelen 4 tot en met 7). Het gaat hier om mandaten, volmachten en machtigingen om namens een bewindspersoon te handelen (zie voor een toelichting op deze begrippen de toelichting bij artikel 1 van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002). Hierbij zijn altijd de bepalingen van afdeling 10.1.1 (mandaat) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De bepalingen van deze titel gelden op grond van artikel 10:12 (schakelbepaling) niet alleen voor mandaten (het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht), maar ook indien volmacht verleend wordt tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen (waaronder overeenkomsten) en indien machtiging verleend wordt tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de algemene bepalingen in het OMV-besluit SZW 2002 brengen onder meer het volgende met zich mee:

- bevoegdheden worden altijd uitgeoefend in naam van en onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan (in casu een bewindspersoon van SZW);

- als algemene beperking van de bevoegdheid om namens een bewindspersoon te handelen geldt: `tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen verlening van mandaat, volmacht dan wel machtiging verzet' (zie het gewijzigde artikel 43, vierde lid, OMV-besluit SZW 2002 en artikel 10:3 Awb);

- iedere leidinggevende kan algemene en bijzondere aanwijzingen geven ter zake van de uitoefening van mandaten, volmachten en machtigingen; deze aanwijzingen moeten worden opgevolgd (zie artikel 56 OMV-besluit SZW 2002);

- leidinggevenden blijven bevoegd de doorverleende bevoegdheden zelf uit te oefenen (zie artikel 47 OMV-besluit SZW 2002 en artikel 10:7 Awb);

- een doorverleende bevoegdheid (mandaat, volmacht en/of machtiging) kan altijd schriftelijk worden ingetrokken (zie artikel 10:8 Awb);

- krachtens mandaat genomen besluiten en krachtens volmacht aangegane overeenkomsten moeten vermelden namens welk bestuursorgaan zij zijn genomen of aangegaan (zie artikel 10:10 Awb); in artikel 44 van het OMV-besluit SZW 2002 is een uniforme formule opgenomen waarmee vertegenwoordigingsbevoegden (dus ook directeuren) stukken moeten ondertekenen die op basis van mandaat, volmacht of machtiging worden ondertekend; daaruit moet steeds blijken dat ondertekening namens de Minister dan wel een Staatssecretaris van SZW plaatsvindt.

In het derde en vierde lid is geregeld dat de directeuren bij het verstrekken van subsidies danwel het aangaan van overeenkomsten boven € 125.000,- vooraf de inhoudelijke instemming van de directeur-generaal moeten hebben. De directeur-generaal kan hierover interne richtlijnen opstellen. Na instemming van de directeur-generaal draagt de directeur zorg voor de verdere afhandeling van de procedure en betalingsverplichting.

Het gestelde in het vierde lid onder c en d betreft medewerkers die niet op basis van een ambtelijke aanstelling werkzaam zijn bij SZW.

Artikel 9

In artikel 9 is een tekst opgenomen die doorverlenen van bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden aan rechtstreeks onder de directeuren ressorterende functionarissen beperkt tot het niveau van afdelingshoofd dan wel teamleider. Dit in navolging van eerder gemaakte afspraken binnen het ministerie. Zie ook de toelichting bij artikel 3, eerste lid, onder e.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze,

de directeur-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen,

R.IJ.M. Kuipers.

Naar boven