Verlofspaarregeling rijkspersoneel

3 maart 2003

PMR/AV 03/57804

DGMP/PMR/AV

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

gelet op artikel 34g van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 69a van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1.1.

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement;

b. ARSG: Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

c. ambtenaar: degene, die is aangesteld op grond van het ARAR of ARSG;

e. bevoegd gezag: het tot aanstelling bevoegd gezag;

f. spaarverlof: verlof zonder behoud van bezoldiging waarvoor een uitkering uit het spaartegoed van de verlofspaarrekening wordt toegekend;

g. spaarperiode: de periode gedurende welke de ambtenaar uit een of meer bronnen als genoemd in artikel 2.1.3., eerste lid, een geldelijke voorziening spaart ten behoeve van het opnemen van een periode van spaarverlof;

h. spaartegoed: de op een rekening bij de spaarinstelling gestorte voorziening in geld vermeerderd met de interesten, die wordt aangewend voor een financiële vergoeding in de spaarverlofperiode;

i. spaarinstelling: de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A.;

j. verlofspaarrekening: een geblokkeerde rekening op naam van de ambtenaar bij de spaarinstelling;

k. spaarverlofperiode: de periode gedurende welke de ambtenaar verlof is verleend als bedoeld in artikel 3.1.3.;

l. peildatum: de eerste van de maand waarin de ambtenaar de aanvraag als bedoeld in artikel 2.1.1. en/of het verzoek als bedoeld in artikel 6.1.1., derde lid, heeft ingediend;

m. berekeningsgrondslag: het salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering;

n. vakantie: hetgeen daaronder wordt verstaan in het ARAR of ARSG.

2. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder bezoldiging, salaris, salaris per uur, onderscheidenlijk vakantie-uitkering verstaan, hetgeen daaronder wordt verstaan in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

Hoofdstuk 2. Het sparen voor verlof

Paragraaf 2.1. Algemene voorwaarden voor sparen voor verlof

Artikel 2.1.1.

De ambtenaar kan jaarlijks bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om uit een of meer bronnen als genoemd in artikel 2.1.3., eerste lid, een geldelijke voorziening te sparen ten behoeve van het opnemen van een periode van spaarverlof als bedoeld in artikel 3.1.3.

Artikel 2.1.2.

1. De per kalenderjaar te sparen geldelijke voorziening voor spaarverlof bedraagt, tezamen met de waarde van de jaarlijks te sparen compensatie op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant 1996/233, ten hoogste 10 procent van de berekeningsgrondslag, berekend op jaarbasis in het kalenderjaar waarin wordt gespaard.

2. De waarde van de compensatie, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet in de maand december van het kalenderjaar waarin de compensatie is gespaard.

Artikel 2.1.3.

1. Ten behoeve van een geldelijke voorziening tijdens de spaarverlofperiode kan de ambtenaar met inachtneming van het tweede lid en artikel 2.1.2., eerste lid, de volgende bronnen inzetten:

a. zijn aanspraak op salaris;

b. zijn aanspraak op vakantie-uitkering;

c. zijn aanspraak op een vergoeding voor meer gewerkte uren als bedoeld in artikel 21c, derde lid, van het ARAR;

d. zijn jaarlijkse aanspraak op vakantie, verminderd met: 108 uren vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde arbeidsduurfactor. De uitkomst wordt zo nodig afgerond naar boven op hele uren.

2. De bronnen genoemd in het eerste lid, onder c en d, worden omgezet in een geldbedrag, berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de peildatum.

Artikel 2.1.4.

1. De jaarlijkse aanvraag tot het sparen van een geldelijke voorziening voor spaarverlof dient de volgende gegevens te bevatten:

a. tot welke bedragen uit de in artikel 2.1.3., eerste lid, onder a en b, genoemde bronnen wordt gespaard;

b. hoeveel uren van de in artikel 2.1.3., eerste lid, onder c en d, genoemde bronnen worden ingezet en welk bedrag daarmee is gemoeid;

c. of de geldelijke voorziening voor spaarverlof eenmalig, dan wel maandelijks wordt gespaard;

d. de begin- en einddatum van de spaarperiode indien is gekozen voor maandelijks sparen;

e. indien het een eerste aanvraag betreft, of in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk een spaartegoed is opgebouwd;

f. de compensatie die wordt gespaard op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant 1996/233;

g. bij benadering de vermoedelijke datum van aanvang en einde van de spaarverlofperiode;

h. een verklaring waaruit blijkt dat de ambtenaar:

- ermee instemt dat het bevoegd gezag op naam van de ambtenaar een verlofspaarrekening opent;

- bekend is met de inhoud van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel;

- ermee instemt dat diens gehele of gedeeltelijke spaartegoed aan het bevoegd gezag wordt uitgekeerd in de situaties als bedoeld in artikel 2.2.4., eerste, derde en vierde lid, of artikel 5.1., eerste lid;

- ermee instemt dat door de spaarinstelling aan het bevoegd gezag informatie over de omvang van het spaartegoed op de verlofspaarrekening wordt verstrekt;

- het bevoegd gezag toestemming verleent om ten behoeve van het openen van een verlofspaarrekening zijn sofi-nummer, alsmede de overige in de aanvraag vermelde persoonlijke gegevens door te geven aan de spaarinstelling;

- de op dat moment geldende Algemene voorwaarden voor Rabo VerlofSparen en de Algemene bankvoorwaarden heeft ontvangen.

2. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. indien het een eerste aanvraag betreft en uit die aanvraag blijkt dat in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk een spaartegoed is opgebouwd, een schriftelijke verklaring van de instelling(en) of fonds(en) waar de ambtenaar een spaartegoed heeft opgebouwd, waarin wordt aangegeven wat de omvang van dat spaartegoed is;

b. indien het een eerste aanvraag na een verplaatsing binnen de sector Rijk betreft:

- een kopie van de laatst gehonoreerde aanvraag;

- een overzicht van de bedragen die vanaf 1 januari van het lopende kalenderjaar zijn gespaard.

3. De ambtenaar dient de aanvraag uiterlijk in op 1 november van het kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waarin de geldelijke voorziening voor spaarverlof wordt gespaard. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar toestaan de aanvraag na genoemde datum in te dienen.

4. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt een formulier vast voor de aanvraag.

Artikel 2.1.5.

1. Een verzoek van de ambtenaar aan het bevoegd gezag om het gehele spaartegoed in geld uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk over te boeken naar de verlofspaarrekening wordt toegestaan.

2. Het verzoek dient te worden ingediend binnen twee maanden na de datum van indiensttreding.

Artikel 2.1.6.

1. Het bevoegd gezag kent uiterlijk binnen 30 kalenderdagen na de datum waarop deze is ingediend de aanvraag toe, tenzij het tweede lid van toepassing is.

2. De aanvraag wordt geweigerd indien blijkt dat het spaartegoed, vermeerderd met:

a. het spaartegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk;

b. de waarde van de totale compensatie die is gespaard op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant, 1996/233;

c. de waarde van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging als bedoeld in artikel 3.4.1., op 31 december van het kalenderjaar, voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de geldelijke voorziening voor spaarverlof zal worden gespaard, gelijk is aan of meer bedraagt dan twaalf keer de berekeningsgrondslag over die maand december.

3. De waarde van de compensatie en het buitengewoon verlof, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet in de maand december van het kalenderjaar, voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de geldelijke voorziening voor spaarverlof zal worden gespaard.

4. Een eenmaal toegekende aanvraag kan niet meer worden gewijzigd.

5. Binnen 14 kalenderdagen na de datum waarop deze is toegekend zendt het bevoegd gezag de aanvraag toe aan de spaarinstelling.

Artikel 2.1.7.

De geldelijke voorziening voor spaarverlof wordt door of namens het bevoegd gezag gestort op de verlofspaarrekening zoveel mogelijk in de maand, waarin de door de ambtenaar in zijn aanvraag aangewezen bronnen aan hem zouden zijn uitbetaald.

Paragraaf 2.2. De verlofspaarrekening

Artikel 2.2.1.

1. Het spaartegoed op de verlofspaarrekening bestaat alleen uit:

a. de geldelijke voorziening voor spaarverlof en

b. de op de geldelijke voorziening voor spaarverlof behaalde interesten.

2. Met uitzondering van de toevoeging van de waarde van de gespaarde compensatie op grond van artikel 6.1.1., derde lid, en de stortingen uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk, mogen geen stortingen uit een andere financiële bron op de verlofspaarrekening worden gedaan.

Artikel 2.2.2.

1. Over het spaartegoed wordt alleen beschikt:

a. ten behoeve van de uitbetaling van een vergoeding tijdens de spaarverlofperiode;

b. ten behoeve van het omzetten van het spaartegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, mits na de omzetting de aanspraak nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen.

2. Het spaartegoed op de verlofspaarrekening mag op geen enkele wijze worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid worden aangeboden.

3. Indien in strijd met deze regeling geheel of gedeeltelijk wordt beschikt over het spaartegoed op de verlofspaarrekening, wordt de gehele aanspraak op het spaartegoed aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking.

Artikel 2.2.3.

De spaarinstelling verstrekt ten minste eenmaal per jaar zowel aan het bevoegd gezag als aan de ambtenaar een overzicht van het spaartegoed op de verlofspaarrekening. Dit overzicht wordt binnen een maand na afloop van het kalenderjaar verstrekt.

Artikel 2.2.4.

1. Indien op 31 december van een kalenderjaar de geldelijke voorziening voor spaarverlof die gedurende dat kalenderjaar is gespaard, vermeerderd met de waarde van de in dat kalenderjaar gespaarde compensatie op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant 1996/233, meer bedraagt dan 10 procent van de berekeningsgrondslag op jaarbasis van genoemd kalenderjaar, wordt het bovenmatige gedeelte aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze.

2. Het bovenmatige gedeelte, bedoeld in het eerste lid, wordt door of namens het bevoegd gezag na inhouding van loonheffing aan de ambtenaar uitgekeerd. Voor de berekening van de loonheffing wordt het bovenmatige gedeelte geacht te zijn genoten op de datum waarop uitkering aan de ambtenaar plaatsheeft.

3. Voor zover de aanspraak als bedoeld in artikel 2.1.3., eerste lid, onder c en d, welke door de ambtenaar als bron is ingezet, niet is opgebouwd, wordt het teveel gestorte bedrag van de verlofspaarrekening afgeboekt en door de spaarinstelling aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze.

4. Indien na het opnemen van een periode van spaarverlof als bedoeld in artikel 3.1.3. nog een bedrag op de verlofspaarrekening resteert wordt dit bedrag aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze.

5. Het bedrag, bedoeld in het vierde lid, wordt door of namens het bevoegd gezag na inhouding van loonheffing aan de ambtenaar uitgekeerd.

Paragraaf 2.3. Einde spaarperiode

Artikel 2.3.1.

1. De spaarperiode wordt beëindigd met ingang van de maand volgende op die waarin de ambtenaar dit aan het bevoegd gezag heeft verzocht.

2. Er kan niet meer worden gespaard met ingang van de maand volgende op die waarin de aanvraag als bedoeld in artikel 3.1.1., eerste lid, door het bevoegd gezag is toegekend.

Hoofdstuk 3: Het opnemen van spaarverlof

Paragraaf 3.1. Toekennen van spaarverlof

Artikel 3.1.1.

1. Uiterlijk acht maanden voor ingang van de spaarverlofperiode dient de ambtenaar een aanvraag in bij het bevoegd gezag om toekenning van spaarverlof.

2. In afwijking van het vorige lid kan het bevoegd gezag in daartoe aanleiding gevende gevallen toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.

3. In de aanvraag geeft de ambtenaar aan op welke datum de spaarverlofperiode ingaat en hoeveel kalendermaanden spaarverlof wordt opgenomen.

4. De aanvraag gaat vergezeld van een schriftelijke instemming van de ambtenaar met een maandelijkse uitkering ten laste van diens spaartegoed op de verlofspaarrekening aan het bevoegd gezag op een door dat gezag aangegeven wijze, welke uitkering gelijk is aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid.

5. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt een formulier vast voor de aanvraag.

Artikel 3.1.2.

1. Het bevoegd gezag kent de aanvraag toe tenzij het tweede of het derde lid van toepassing is.

2. De aanvraag kan worden geweigerd indien de aanvraag te laat is ingediend.

3. De aanvraag wordt geweigerd:

a. indien gewichtige redenen van dienstbelang zich hiertegen verzetten;

b. indien de spaarverlofperiode eindigt binnen een jaar voorafgaande aan:

- een ontslag uit een substantieel bezwarende functie;

- een ontslag in verband met vervroegd uittreden als bedoeld in het Reglement Flexibel Pensioen en Uittreden;

- de ingangsdatum van het pensioen.

Artikel 3.1.3.

Het spaarverlof wordt aaneengesloten in hele kalendermaanden voor de volledige voor de ambtenaar geldende arbeidsduur toegekend voor minimaal twee kalendermaanden en voor ten hoogste twaalf kalendermaanden.

Paragraaf 3.2. Vergoeding tijdens de spaarverlofperiode

Artikel 3.2.1.

1. Gedurende de spaarverlofperiode wordt door of namens het bevoegd gezag aan de ambtenaar maandelijks een vergoeding verstrekt gelijk aan de berekeningsgrondslag over de maand direct voorafgaande aan de datum van ingang van het spaarverlof.

2. Indien het spaartegoed op de datum waarop de spaarverlofperiode ingaat niet toereikend is wordt de vergoeding verstrekt gedurende zoveel hele kalendermaanden als het spaartegoed dit toelaat. In dat geval eindigt de spaarverlofperiode op de eerste van de maand volgende op die waarin de vergoeding voor de laatste keer is verstrekt.

3. De vergoeding wordt maandelijks aan de ambtenaar uitbetaald op dezelfde dag als waarop zijn salaris zou zijn uitbetaald.

4. Op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, worden ingehouden:

a. de reguliere premies, die de ambtenaar op grond van artikel 3 van de pensioenovereenkomst, Staatscourant 1995, nr. 251, is verschuldigd;

b. de verschuldigde loonheffing;

c. de van toepassing zijnde inhoudingen en contributies.

Paragraaf 3.3. Ziekte, zwangerschaps- en bevallingsverlof, en overig verlof tijdens de spaarverlofperiode

Artikel 3.3.1.

Het spaarverlof wordt opgeschort in geval van ziekte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken of meer.

Artikel 3.3.2.

Indien het zwangerschaps- en bevallingsverlof (deels) in de periode van spaarverlof valt, wordt het resterende spaarverlof opgeschort.

Artikel 3.3.3.

Samenloop van spaarverlof met ander buitengewoon verlof met of zonder behoud van bezoldiging is niet mogelijk.

Paragraaf 3.4. Het opnemen van spaarverlof ten behoeve van een seniorensabbatical

Artikel 3.4.1.

Aan de ambtenaar die het spaarverlof opneemt bij het bereiken of bereikt hebben van de leeftijd van 62 jaar, wordt onmiddellijk aansluitend aan de periode van dat spaarverlof buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend. De duur van dit buitengewoon verlof is gelijk aan 25% van de uren die als spaarverlof zijn opgenomen.

Hoofdstuk 4: Het aanwenden van spaartegoed voor extra pensioen

Artikel 4.1.

1. De ambtenaar die zijn spaartegoed wil aanwenden voor het opbouwen van extra pensioen dient daartoe een aanvraag in bij het bevoegd gezag.

2. In de aanvraag vermeldt de ambtenaar welk deel van het spaartegoed moet worden omgezet in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement en overgemaakt naar de Stichting Pensioenfonds ABP.

3. De aanvraag gaat vergezeld van een schriftelijke instemming van de ambtenaar met een uitkering ten laste van diens spaartegoed aan het bevoegd gezag op een door dat gezag aangegeven wijze.

4. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt een formulier vast voor de aanvraag.

5. Na ontvangst van de uitkering, bedoeld in het derde lid, wordt deze door of namens het bevoegd gezag overgemaakt aan de Stichting Pensioenfonds ABP.

Hoofdstuk 5: Beëindiging van de dienstbetrekking

Artikel 5.1.

1. Het volledige spaartegoed op de verlofspaarrekening wordt aan het bevoegd gezag uitgekeerd op een door dat gezag aangegeven wijze:

a. in geval van overlijden van de ambtenaar;

b. in geval van ontslag van de ambtenaar.

2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing indien de ambtenaar voor de datum van het ontslag aan het bevoegd gezag verzoekt om het spaartegoed in te brengen in de verlofspaarregeling van de werkgever bij wie de ambtenaar in dienst zal treden. Dit verzoek wordt ingewilligd indien voor datum van ontslag de ambtenaar een verklaring van de nieuwe werkgever overlegt, waaruit blijkt dat de nieuwe werkgever:

a. de ambtenaar accepteert als deelnemer aan de verlofspaarregeling en

b. instemt met de inbreng van het spaartegoed uit de eerdere dienstbetrekking.

3. Het spaartegoed wordt na inhouding van loonheffing door of namens het bevoegd gezag uitgekeerd:

a. in geval van het eerste lid, onder a, aan de erfgenamen van de ambtenaar;

b. in geval van het eerste lid, onder b, aan de ambtenaar.

4. De uitkering, bedoeld in het derde lid, onder a, wordt aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. De uitkering, bedoeld in het derde lid, onder b, wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking.

Hoofdstuk 6: Overgangsregeling

Paragraaf 6.1. Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant, 1996/233

Artikel 6.1.1.

1. Met ingang van de datum waarop deze regeling in werking treedt kan niet meer worden aangevangen met het sparen van compensatie op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant, 1996/233. De ambtenaar die op de datum van inwerkingtreding van deze regeling reeds compensatie spaart op grond van laatstgenoemd besluit, kan tot 1 januari 2007 blijven doorsparen en de gespaarde compensatie op of na die datum aaneengesloten opnemen.

2. De gespaarde compensatie kan aaneengesloten worden opgenomen binnen een jaar voorafgaande aan:

a. een ontslag uit een substantieel bezwarende functie;

b. een ontslag in verband met vervroegd uittreden als bedoeld in het Reglement Flexibel Pensioen en Uittreden;

c. een ontslag in verband met pensioen, mits de eerste dag van de opgenomen compensatie ligt vóór 1 januari 2007.

3. De waarde van de gespaarde compensatie kan op verzoek van de ambtenaar worden toegevoegd aan het spaartegoed op de verlofspaarrekening, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.

4. De waarde van de gespaarde compensatie, bedoeld in het derde lid, wordt berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de peildatum.

5. Aan de ambtenaar die de gespaarde compensatie opneemt bij het bereiken of bereikt hebben van de leeftijd van 62 jaar, wordt onmiddellijk aansluitend aan de periode van de opgenomen compensatie buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend. De duur van dit buitengewoon verlof is gelijk aan 25% van de opgenomen compensatie.

Paragraaf 6.2. Vakantie over het jaar 2002

Artikel 6.2.1.

1. Ten behoeve van een geldelijke voorziening tijdens de spaarverlofperiode kan de ambtenaar met inachtneming van artikel 2.1.2., eerste lid, en artikel 2.1.3., tweede lid, in het jaar 2003 eenmalig zijn aanspraak op vakantie over het jaar 2002, verminderd met: 108 uren vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde arbeidsduurfactor, als extra bron inzetten. De uitkomst wordt zo nodig afgerond naar boven op hele uren.

2. De bron genoemd in het eerste lid wordt omgezet in een geldbedrag, berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de peildatum.

3. De uren die op grond van het eerste lid worden ingezet en het bedrag dat daarmee is gemoeid worden opgenomen in de aanvraag tot het sparen van een geldelijke voorziening voor spaarverlof als bedoeld in artikel 2.1.4., eerste lid.

Hoofdstuk 7: Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 7.1.

Deze regeling treedt in werking op 1 april 2003 en werkt terug tot en met 1 januari 2003.

Artikel 7.2.

Deze regeling kan worden aangehaald als Verlofspaarregeling rijkspersoneel.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,voor deze,
de waarnemend directeur-generaal Management en Personeelsbeleid,
C.J.A. Maas.

Toelichting

Algemeen

In het kader van het kabinetsbeleid met betrekking tot een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg is een wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 tot stand gebracht waarbij verlofsparen fiscaal wordt gefacilieerd. In de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is nader bepaald aan welke voorwaarden een regeling voor verlofsparen moet voldoen. Deze voorwaarden zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 13 juni 2001, nr. 111.

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2000-2001 hebben sociale partners afspraken gemaakt over een regeling inzake verlofsparen voor de sector Rijk. Dit heeft geleid tot de onderhavige Verlofspaarregeling rijkspersoneel. Op grond van die regeling kunnen ambtenaren een geldelijke voorziening sparen ter financiering van een aaneengesloten periode van verlof van minimaal twee maanden en maximaal één jaar. De geldelijke voorziening kan worden gespaard uit de volgende bronnen: salaris, vakantie-uitkering, vergoeding voor meer te werken uren als bedoeld in artikel 21c, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en aanspraak op vakantie. Omdat de regeling niet voorziet in een mogelijkheid om tijd voor tijd te sparen dient de aanspraak op vakantie te worden omgerekend in geld. De tegenwaarde van de ingezette bronnen wordt gestort op een voor de ambtenaar geopende verlofspaarrekening. Per kalenderjaar mag niet meer worden gespaard dan 10 procent van het salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering. Bij het bepalen van het per kalenderjaar maximaal te sparen bedrag moet in voorkomend geval rekening worden gehouden met de waarde van de compensatie die jaarlijks wordt gespaard op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant, 1996/233 (zie artikel 6.1.1.).

Het sparen voor verlof heeft geen invloed op de pensioenberekening. Indien het salaris als bron wordt gebruikt worden ook over de inhouding op het salaris pensioenpremies verhaald. De inhouding heeft evenmin invloed op de berekening van het dagloon voor de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Ziektewet (ZW). Daar staat tegenover dat de ambtenaar over de inhouding de gebruikelijke premies inzake de werknemersverzekeringen betaalt. Over de inhouding is geen loonheffing verschuldigd.

Een ambtenaar kan gelijktijdig zowel uit zijn ambtelijke betrekking als uit een dienstbetrekking buiten de sector Rijk voor verlof sparen. Ook kan de ambtenaar uit een of meer vroegere dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk een spaartegoed hebben opgebouwd. Bovendien kan de ambtenaar op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant, 1996/233, compensatie hebben gespaard. Omdat verlofsparen niet mag leiden tot een verlofperiode van meer dan een jaar moet bij het bepalen of een ambtenaar nog kan sparen, het spaartegoed uit de ambtelijke betrekking worden vermeerderd met het spaartegoed uit vroegere dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk en de waarde van de totale compensatie die op grond van het hiervoor genoemde besluit is gespaard.

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2002-2003 is afgesproken dat de ambtenaar die bij of na het bereiken van de 62-jarige leeftijd gedurende langere tijd verlof opneemt recht heeft op een bonus in tijd ter grootte van 25% van de uren die hij aan spaarverlof opneemt. Ook de waarde van deze bonus dient te worden meegeteld bij het bepalen of de hiervoor bedoelde maximum verlofperiode van een jaar is bereikt.

Stortingen vinden plaats op een geblokkeerde rekening op naam van de ambtenaar. Voor deblokkering van die rekening is zowel de toestemming van de ambtenaar als van het bevoegd gezag vereist. Op de verlofspaarrekening worden naast de gespaarde bedragen de daarop behaalde interesten bijgeschreven. Met uitzondering van de toevoeging van de waarde van de gespaarde compensatie op grond van artikel 6.1.1., derde lid, en stortingen uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk mogen geen stortingen uit andere financiële bestanddelen op de verlofspaarrekening worden gedaan.

Voor de sociale wetgeving heeft het spaarverlof het karakter van verlof zonder behoud van bezoldiging. Door de sociale wetgever is bepaald dat de ambtenaar gedurende de spaarverlofperiode niet is verzekerd voor de ZW en de WAO. Als de spaarverlofperiode is beëindigd, start een nieuwe verzekering op grond van de ZW en de WAO. In tegenstelling tot de ZW en de WAO is de ambtenaar tijdens de duur van de verlofperiode wel verzekerd voor de WW.

Tijdens de spaarverlofperiode ontvangt de ambtenaar van de werkgever een uitkering die gelijk is aan het bruto salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering, over de maand direct voorafgaande aan de maand waarop het spaarverlof ingaat. Op de uitkering worden behalve loonheffing ook de door de ambtenaar verschuldigde inhoudingen en contributies ingehouden. Omdat tijdens de spaarverlofperiode de pensioenopbouw gewoon doorgaat worden over de uitkering eveneens pensioenpremies verhaald. Gedurende de spaarverlofperiode behoudt de ambtenaar zijn aanspraken op een uitkering ingevolge het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (BTZR) en de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (ZVR). De BTZR en de ZVR zullen op dit punt worden aangepast. Er vindt geen opbouw van vakantie, vakantie-uitkering en overige uitkeringen plaats en er bestaat geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging en andere toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen.

Het spaarverlof mag niet eindigen binnen één jaar voorafgaande aan de ingang van het ouderdomspensioen of een voorziening voor vervroegd uittreden. Het kabinet beoogt hiermee vroegtijdige uitstroom uit het arbeidsproces tegen te gaan.

In de verlofspaarregeling heeft geen verwijzing plaats naar het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) omdat blijkens het bepaalde bij artikel 47 van dat reglement de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties krachtens artikel 34g van het ARAR gestelde regels ten aanzien van verlofsparen op overeenkomstige wijze van toepassing zijn op ambtenaren die zijn aangesteld op grond van het RDBZ.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1.

De omschrijving van spaartegoed luidt: de op een rekening bij een instelling of fonds gestorte voorziening in geld vermeerderd met de interesten, die wordt aangewend voor een financiële vergoeding in de spaarverlofperiode. Deze definitie is ruim. Onder spaartegoed valt niet alleen het tegoed dat de ambtenaar in zijn ambtelijke dienstbetrekking in het kader van verlofsparen opbouwt maar ook elk ander tegoed uit een of meer beëindigde dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk. De verlofspaarrekening is een geblokkeerde rekening op naam van de ambtenaar bij de spaarinstelling. Alleen in geval dat de onderhavige regeling het toestaat, kan tot uitkering van het spaartegoed op de verlofspaarrekening worden overgegaan. Omwille van de uniformiteit dient de waarde van de bronnen vakantie en meer te werken uren te worden berekend op een vast moment. In verband daarmee is ervoor gekozen de eerste van de maand waarin de aanvraag tot verlofsparen en/of het verzoek om toevoeging aan het spaartegoed van de gespaarde compensatie als bedoeld in artikel 6.1.1., derde lid, wordt ingediend als peildatum te hanteren.

Om praktische redenen is de berekeningsgrondslag zo eenvoudig mogelijk gehouden. Alleen het schaalsalaris en de vakantie-uitkering maken deel uit van de berekeningsgrondslag. De berekeningsgrondslag geldt als basis voor zowel het bepalen van het maximum van de per kalenderjaar te sparen voorziening voor spaarverlof als voor het vaststellen van de maandelijkse vergoeding tijdens de spaarverlofperiode.

Artikel 2.1.1.

Dit artikel is het kernartikel van de onderhavige regeling. De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om een geldelijke voorziening te sparen ten behoeve van het opnemen van een spaarverlofperiode van minimaal twee maanden tot maximaal één jaar. In verband met de controle op het opgebouwde spaartegoed dient de aanvraag elk jaar opnieuw te worden ingediend.

Artikel 2.1.2.

Gelet op de fiscale wetgeving is bepaald dat ten behoeve van het spaarverlof per kalenderjaar niet meer kan worden gespaard dan 10 procent van het jaarsalaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering. De waarde van de compensatie die wordt gespaard op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant, 1996/233, dient te worden betrokken bij de beoordeling of het hiervoor bedoelde maximum is bereikt.

Artikel 2.1.3.

Dit artikel somt de bronnen op die de ambtenaar kan inzetten. De fiscale wetgeving biedt de mogelijkheid om jaarlijks maximaal 10 procent van het bruto jaarloon aan te wenden voor het sparen van verlof. Het fiscale loonbegrip is echter dermate ruim dat het een aanzienlijke uitvoeringslast zou betekenen indien ervoor wordt gekozen alle elementen uit dat loonbegrip te laten meetellen als bron voor de te sparen financiële voorziening voor verlof enerzijds en als basis voor de toetsing van het bedrag dat maximaal per kalenderjaar mag worden gespaard anderzijds. Voorts zou bij inzet van alle elementen uit het fiscale loonbegrip, ingeval van samenloop van verlofsparen met bedragen die in het kader van IKAP worden gereserveerd, aanzienlijk sneller sprake zijn van het overschrijden van de in artikel 13a, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 aangegeven grens voor uitgesteld loon. Deze grens is bepaald op 10 procent van het fiscale jaarloon. In verband met het vorenstaande is het aantal bronnen dat kan worden ingezet beperkt gehouden. Het is mogelijk dat de ambtenaar gelijktijdig verschillende bronnen inzet. Voordat de aanspraak op een vergoeding voor meer gewerkte uren als bedoeld in artikel 21c, derde lid, van het ARAR en de aanspraak op vakantie als bronnen kunnen worden ingezet dient eerst een verzoek om meer uren te mogen werken en/of een verzoek om de aanspraak op vakantie te mogen verlagen te zijn ingediend. Pas nadat dit verzoek is goedgekeurd kunnen deze bronnen worden gebruikt. De aanspraak op een vergoeding voor meer gewerkte uren kan slechts één keer als bron worden ingezet. Dit betekent dat als die aanspraak wordt ingezet voor een of meer IKAP-doelen deze niet meer kan worden gebruikt als bron voor verlofsparen. De waarde van de aanspraak op een vergoeding voor meer gewerkte uren en de waarde van de aanspraak op vakantie worden berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de peildatum. Bij verlaging van de aanspraak op vakantie met als doel vakantie te verkopen of in te zetten als bron voor een of meer IKAP-doelen kan bij een formele arbeidsduur van 36 uur per week de totale aanspraak op vakantie in een jaar, verminderd met 144 uren, worden gebruikt. Als de aanspraak op vakantie wordt verlaagd ten behoeve van verlofsparen kan bij een formele arbeidsduur van 36 uur per week de totale aanspraak op vakantie in een jaar, verminderd met 108 uren, als bron worden ingezet. Er kan voor verlofsparen dus meer vakantie worden ingezet dan voor IKAP. Is sprake van een andere arbeidsduur dan dient het aantal uren waarmee de aanspraak op vakantie dient te worden verminderd te worden vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor. De arbeidsduurfactor is een breuk waarvan de noemer 36 en de teller de wekelijkse formele arbeidsduur is.

Artikel 2.1.4.

Dit artikel regelt de procedure tot de aanvraag voor het sparen van verlof. In het eerste lid wordt aangegeven welke gegevens in elk geval in de aanvraag moeten worden vermeld. Van belang is dat de ambtenaar aangeeft uit welke bron of bronnen hij wil sparen. Kiest de ambtenaar zijn salaris als bron, dan dient hij in de aanvraag tevens aan te geven of de inhouding maandelijks of eenmalig moet plaatsvinden en tot welk bedrag. Wil de ambtenaar de vakantie-uitkering als bron inzetten dan dient hij het bedrag dat moet worden ingehouden aan te geven. Kiest de ambtenaar voor het inzetten van de vergoeding voor meer te werken uren, dan geeft hij het aantal uren op en de waarde van die uren. Kiest de ambtenaar voor het inzetten van de aanspraak op vakantie dan geeft hij het eveneens het aantal uren en de waarde van die uren op. Cruciaal is dat de ambtenaar in zijn eerste aanvraag meldt of hij in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk reeds een spaartegoed heeft opgebouwd, aangezien dit spaartegoed meetelt bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard. Ook de compensatie die wordt gespaard op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant, 1996/233, telt mee bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard. Voorts dient de ambtenaar in zijn aanvraag bij benadering de vermoedelijke spaarverlofperiode aan te geven, zodat de werkgever ruim van tevoren maatregelen kan treffen ter vervanging van de ambtenaar, dan wel de planning van de werkzaamheden daarop af kan stemmen. Omdat de geldelijke voorziening voor de periode van spaarverlof wordt ondergebracht bij een door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangewezen financiële instelling wordt om praktische redenen de verlofspaarrekening op naam van de ambtenaar geopend door het bevoegd gezag. In verband daarmee dient in de aanvraag door de ambtenaar toestemming tot het openen van die rekening te worden verleend. Uit de aanvraag moet blijken dat de ambtenaar ermee instemt dat diens gehele of gedeeltelijke spaartegoed aan het bevoegd gezag wordt uitgekeerd in de situaties als bedoeld in artikel 2.2.4., eerste, derde en vierde lid, of artikel 5.1., eerste lid. Voorts moet uit de aanvraag blijken dat de ambtenaar ermee instemt dat de spaarinstelling aan het bevoegd gezag informatie over de omvang van het spaartegoed op de verlofspaarrekening verstrekt. Voor het openen van een verlofspaarrekening dient de spaarinstelling te beschikken over het sofi-nummer en de overige van belang zijnde persoonlijke gegevens van de ambtenaar. In verband daarmee wordt in de aanvraag door de ambtenaar toestemming te verleend die gegevens ter beschikking te stellen. In het tweede lid zijn de verklaringen vermeld die de ambtenaar eventueel bij zijn aanvraag moet voegen. Indien in een vroegere dienstbetrekking een spaartegoed is opgebouwd dient uit de verklaring van de betrokken spaarinstelling te blijken wat de omvang van dat tegoed is. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar wordt verplaatst binnen de sector Rijk dient ten genoegen van zijn nieuwe werkgever aan te tonen dat hij gerechtigd is om deel te nemen aan de verlofspaarregeling. Bovendien dient hij door middel van een overzicht van de in dat jaar reeds gespaarde bedragen aan te tonen dat hij het in artikel 2.1.2., eerste lid, bedoelde maximum nog niet heeft bereikt. Worden de vereiste gegevens niet verstrekt, dan kan de aanvraag niet in behandeling worden genomen. Ingevolge het derde lid dient de ambtenaar uiterlijk op 1 november van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin zal worden gespaard zijn aanvraag in. Het bevoegd gezag kan toestaan dat de aanvraag op een later moment wordt ingediend. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de situatie dat de ambtenaar als gevolg van ernstige ziekte niet in staat is geweest om een aanvraag te doen of dat de ambtenaar na 1 november is overgeplaatst naar een ander ministerie. Voor aanvragen die betrekking hebben op het jaar 2003 geldt dat het inzetten van (een deel) van de vakantie-uitkering als bron alleen mogelijk is als die aanvragen vóór 15 april bij het bevoegd gezag zijn ingediend. De overige op dat jaar betrekking hebbende aanvragen kunnen tot 1 oktober worden ingediend. In het vierde lid wordt geregeld dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aanvraagformulier ontwikkelt dat binnen de sector Rijk dient te worden gebruikt.

Artikel 2.1.5.

Het eerste lid van dit artikel biedt de ambtenaar de mogelijkheid om te verzoeken het spaartegoed uit een of meer dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk over te boeken naar de verlofspaarrekening. Voorwaarde voor overboeking van het spaartegoed is dat die dienstbetrekkingen moeten zijn beëindigd. Is dat niet het geval dan kan het spaartegoed uit die dienstbetrekkingen niet worden overgeboekt en blijven de andere werkgevers verantwoordelijk voor het verloop van dat spaartegoed. Blijkens het tweede lid moet het in het eerste lid bedoelde verzoek te worden ingediend binnen twee maanden na de datum van indiensttreding. Hiermee wordt bevorderd dat zo snel mogelijk duidelijkheid wordt verkregen over het totale spaartegoed.

Artikel 2.1.6.

Dit artikel handelt over het nemen van een beslissing door het bevoegd gezag op de aanvraag van een ambtenaar. Uiterlijk binnen 30 kalenderdagen na de datum waarop deze is ingediend neemt het bevoegd gezag een beslissing op de aanvraag. Omdat de totale spaarverlofperiode niet langer dan twaalf kalendermaanden mag duren dienen alle elementen die meetellen voor het bepalen van de duur van de spaarverlofperiode bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard te worden betrokken. De aanvraag wordt geweigerd als het spaartegoed uit de ambtelijke functie, tezamen met:

a. het spaartegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk;

b. de waarde van alle compensatie die is gespaard op grond van artikel 1, tweede lid, derde volzin, van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant, 1996/233;

c. indien van toepassing, de waarde van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging als bedoeld in artikel 3.4.1., op 31 december van het kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waarin de geldelijke voorziening voor spaarverlof zal worden gespaard, gelijk is aan of meer bedraagt dan twaalf keer het salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering, over de maand december. Door uit te gaan van de situatie aan het einde van het jaar wordt bij een tussentijdse wijziging van de arbeidsduur de bij de nieuwe arbeidsduur behorende berekeningsgrondslag als uitgangspunt gehanteerd bij het bepalen van de ruimte voor het nog te sparen verlof. De onder c. bedoelde waarde wordt niet in de berekening betrokken als de spaarverlofperiode aanvangt vóór de datum waarop de ambtenaar de 62-jarige leeftijd bereikt. Nog bij te schrijven interesten blijven bij de beoordeling van de aanvraag buiten beschouwing. Als er nog ruimte aanwezig is om in het jaar volgende op de aanvraag door te sparen kan tot maximaal 10 procent van de berekeningsgrondslag worden gespaard ook al wordt daardoor in dat jaar het maximaal toegestane spaartegoed overschreden. Zodra de aanvraag is toegekend kan de ambtenaar deze niet meer wijzigen. Ten einde de tijd tussen het toekennen van de aanvraag en de uitvoering daarvan zo kort mogelijk te houden dient het bevoegd gezag de aanvraag binnen 14 kalenderdagen nadat deze is toegekend toe te zenden aan de spaarinstelling.

Artikel 2.1.7.

Dit artikel regelt op welk moment de geldelijke voorziening op de verlofspaarrekening wordt gestort.

Artikel 2.2.1.

Dit artikel vloeit voort uit de fiscale wetgeving waarin is bepaald dat alleen de geldelijke voorziening voor spaarverlof en de daarop gekweekte interesten op de verlofspaarrekening mogen worden gestort. Met uitzondering van de toevoeging van de waarde van de gespaarde compensatie op grond van artikel 6.1.1., derde lid, en stortingen uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten de sector Rijk mogen geen stortingen uit een andere financiële bron worden gedaan. De interesten mogen niet op een andere rekening dan de verlofspaarrekening worden bijgeschreven.

Artikel 2.2.2.

Het spaartegoed mag alleen worden ingezet voor het doel waarvoor wordt gespaard, namelijk voor een periode van verlof. Een ander doel is niet toegestaan. Wel is het mogelijk dat het spaartegoed wordt overgeheveld naar FPU of ABP-pensioen. De fiscale wetgever heeft bepaald dat indien het spaartegoed in strijd met de onderhavige regeling op enigerlei wijze geheel of voor een deel voor een ander doel wordt ingezet de gehele aanspraak op het spaartegoed moet worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Dit heeft tot consequentie dat bij de loonheffing geen rekening wordt gehouden met de arbeidskorting. De instelling die het verlofspaartegoed beheert is in dat geval inhoudingsplichtig.

Artikel 2.2.3.

Zowel het bevoegd gezag als de ambtenaar ontvangen ten minste eenmaal per jaar een overzicht van de verlofspaarrekening. Dit overzicht wordt zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen een maand na afloop van het kalenderjaar door de spaarinstelling verstrekt. Indien mogelijk zullen er ook tussentijdse overzichten worden verstrekt.

Artikel 2.2.4.

In het eerste en tweede lid van dit artikel is geregeld dat indien meer dan 10 procent van de berekeningsgrondslag op jaarbasis is gespaard het bovenmatige gedeelte wordt teruggestort naar de salarisrekening van het bevoegd gezag dat vervolgens na inhouding van loonheffing het restant zo spoedig mogelijk laat uitbetalen aan de ambtenaar. In dat geval dient voor de loonheffing ervan te worden uitgegaan dat het bovenmatige gedeelte is genoten op de datum van uitbetaling. In het derde lid is bepaald dat indien als gevolg van bijvoorbeeld ziekte, arbeidsduurverkorting of ontslag de aanspraak op vakantie en/of op vergoeding voor meer gewerkte uren minder blijkt te zijn dan de ambtenaar heeft aangegeven in zijn aanvraag, het teveel gestorte op de verlofspaarrekening moet worden teruggestort naar de werkgever. Het vierde en vijfde lid regelen de uitbetaling van een eventueel restantbedrag op de verlofspaarrekening. Een restantbedrag kan ontstaan als op de verlofspaarrekening gekweekte interesten ertoe leiden dat het spaartegoed meer bedraagt dan nodig is om een jaar met spaarverlof te gaan. Indien de hoogte van het spaartegoed dusdanig is dat de ambtenaar langer dan één jaar met spaarverlof zou kunnen, mag de spaarverlofperiode toch niet langer dan één jaar duren. Dit betekent dat na ommekomst van de spaarverlofperiode een spaartegoed op de verlofspaarrekening kan resteren. Dit restbedrag wordt door de spaarinstelling uitgekeerd aan de werkgever die vervolgens na inhouding van loonheffing het tegoed zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar verstrekt. Ten einde te voorkomen dat ambtenaren het spaartegoed aanwenden om met korte tussenpozen meerdere keren achtereen spaarverlof op te nemen dient na iedere opname van spaarverlof het tegoed op de verlofspaarrekening tot nihil te worden teruggebracht.

Artikel 2.3.1.

Het eerste lid van dit artikel biedt de ambtenaar de mogelijkheid om tussentijds te stoppen met sparen. Wil de ambtenaar na verloop van tijd weer verder sparen dan dient hij opnieuw een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1.4., eerste lid, in te dienen. In het tweede lid is een beperking opgenomen die inhoudt dat het sparen stopt met ingang van de maand volgende op die waarin de aanvraag tot het opnemen van spaarverlof door het bevoegd gezag is toegekend. De ambtenaar dient zijn aanvraag dan ook te baseren op het spaartegoed dat hij heeft opgebouwd op het moment waarop hij zijn de aanvraag indient. Hiermee wordt voorkomen dat de duur van de spaarverlofperiode mede wordt gebaseerd op een nog onbekende toename van het spaartegoed tot het moment waarop de spaarverlofperiode aanvangt.

Artikel 3.1.1.

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat tussen het moment van de aanvraag en het begin van het spaarverlof minimaal een periode van acht maanden moet zitten. Deze termijn kan het bevoegd gezag gebruiken om de noodzakelijke maatregelen te treffen. Het tweede lid geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid toe te staan dat de ambtenaar een kortere aanvraagtermijn in acht neemt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er een sterfgeval in de naaste familie is en de ambtenaar in verband daarmee op korte termijn voor langere tijd naar het buitenland moet gaan. Volgens het derde lid moet de ambtenaar in zijn aanvraag vermelden hoe lang hij met spaarverlof wil gaan. Het spaarverlof kan alleen in hele kalendermaanden worden opgenomen. In het vierde lid wordt geregeld dat ook deze aanvraag gepaard gaat met een schriftelijke instemming dat gedurende de spaarverlofperiode het spaartegoed maandelijks wordt uitgekeerd op een door het bevoegd gezag aangegeven wijze. In het vijfde lid is bepaald dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aanvraagformulier ontwikkelt dat binnen de sector Rijk dient te worden gebruikt.

Artikel 3.1.2.

Dit artikel bevat één relatieve weigeringsgrond en twee absolute weigeringsgronden. De relatieve weigeringsgrond heeft betrekking op de situatie dat de aanvraag niet acht maanden voorafgaande aan de ingang van het spaarverlof is ingediend. De eerste absolute weigeringsgrond zijn gewichtige redenen van dienstbelang. Gelet op de ruime termijn die het bevoegd gezag heeft om zich voor te bereiden op de spaarverlofperiode van de ambtenaar, gelden hier evenwel zware motiveringseisen. De tweede absolute weigeringsgrond vloeit voort uit de fiscale wetgeving. Tussen het einde van de spaarverlofperiode en de datum waarop aan de ambtenaar ontslag uit een substantieel bezwarende functie of ontslag in verband met pensioen wordt verleend, moet minimaal één jaar zitten. De pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar is daarbij niet bepalend maar het moment waarop het pensioen daadwerkelijk ingaat. Het is evenmin mogelijk om de spaarverlofperiode te laten eindigen binnen een jaar voorafgaande aan de datum waarop FPU-ontslag wordt verleend. Artikel 94a van het ARAR wordt op dit punt aangepast en wel in die zin dat de aanvraag om FPU wordt geweigerd indien de ingangsdatum van het FPU-ontslag is gelegen binnen een jaar na afloop van de spaarverlofperiode. Indien zich desondanks de situatie voordoet dat de spaarverlofperiode eindigt binnen een jaar voorafgaande aan het ontslag uit een substantieel bezwarende functie, het FPU-ontslag of het ontslag in verband met pensioen dan is sprake van het in strijd met deze regeling geheel of gedeeltelijk beschikken over het spaartegoed en wordt de gehele aanspraak op het spaartegoed aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking (zie artikel 2.2.2., derde lid).

Artikel 3.1.3.

In dit artikel wordt de minimale en maximale duur van het spaarverlof geregeld. Het spaarverlof moet minimaal twee maanden duren en mag maximaal één jaar zijn. Het spaarverlof moet in hele kalendermaanden aaneengesloten worden opgenomen. Het spaarverlof wordt voor de volledige voor de ambtenaar vastgestelde arbeidsduur toegekend. Het is niet mogelijk het spaarverlof in deeltijd op te nemen. Eveneens is het niet mogelijk om de spaarverlofperiode tussentijds te onderbreken met een periode van werken.

Artikel 3.2.1.

Dit artikel regelt de vergoeding tijdens de spaarverlofperiode. In het eerste lid wordt bepaald dat de vergoeding maandelijks wordt verstrekt en dat deze gelijk dient te zijn aan het salaris, vermeerderd met de vakantie-uitkering per maand, over de maand direct voorafgaande aan de datum van ingang van de spaarverlofperiode. Het is niet mogelijk om de spaarverlofperiode te verlengen door genoegen te nemen met een lagere vergoeding. Uit het tweede lid blijkt dat de lengte van de spaarverlofperiode in feite wordt bepaald door de omvang van het spaartegoed. Het derde lid bepaalt dat de vergoeding maandelijks wordt toegekend op de datum waarop het salaris in de maand zou zijn uitbetaald. Het vierde lid regelt de inhoudingen die op de vergoeding moeten worden toegepast. De ambtenaar is de gebruikelijke pensioenpremies verschuldigd. Omdat over de inhouding op het salaris reeds pensioenpremies zijn betaald en op de vergoeding thans opnieuw pensioenpremies moeten worden ingehouden voert het te ver om, net als bij het buitengewoon verlof in het persoonlijk belang zonder behoud van bezoldiging als bedoeld in artikel 34, derde lid, van het ARAR, de ambtenaar ook nog eens het werkgeversdeel van de pensioenpremies te laten betalen. De fiscus hanteert met betrekking tot verlofsparen de zogenaamde omkeerregel. Deze houdt in dat over de bedragen die worden gespaard geen loonheffing verschuldigd is en dat heffing plaatsvindt op het moment dat deze bedragen tot uitkering komen. Loonheffing heeft in dat geval ook plaats over de op het spaartegoed gekweekte interesten. De overige inhoudingen kunnen betrekking hebben op onder meer aflossingen op een door de werkgever verstrekte lening en (vakbonds)contributies. Op de vergoeding worden geen premies ZW, WAO en WW ingehouden.

Artikel 3.3.1.

Dit artikel regelt de samenloop tussen verlofsparen en ziekte. Het gaat daarbij met name om ziekte gedurende de spaarverlofperiode. Bij buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging dat is verleend op grond van artikel 34, derde lid, van het ARAR, geldt dat ziekte tijdens dat verlof geen schorsende werking heeft. In artikel 41, vierde lid, van het ARAR is geregeld dat het tijdvak van 52 weken van de verplichting om bezoldiging door te betalen bij ziekte aanvangt de dag volgende op die waarop het buitengewoon verlof is geëindigd. In dat geval is de ziekte tijdens de verlofperiode voor risico van de verlofganger. Alhoewel spaarverlof formeel moet worden aangemerkt als buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging zijn er in de praktijk belangrijke overeenkomsten met het betaald verlof in de zin van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant 1996/233. Ook de fiscus is van oordeel dat er tijdens de spaarverlofperiode sprake is van betaling van (uitgesteld) loon. Om die reden is met betrekking tot ziekte tijdens de spaarverlofperiode aansluiting gezocht bij laatstgenoemd besluit. Dit betekent dat in geval van ziekte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken of meer het resterende deel van de spaarverlofperiode wordt opschort tot het moment waarop de ambtenaar weer volledig arbeidsgeschikt is. In dit verband geldt de dag volgende op die waarop het spaarverlof wordt opgeschort als de dag van de eerste ziekmelding voor diverse wettelijke termijnen (WAO, Wet Verbetering Poortwachter) en als eerste dag van de periode van doorbetaling van de bezoldiging bij ziekte. Op het moment waarop de ambtenaar weer volledig arbeidsgeschikt is dient deze in overleg met het bevoegd gezag te bepalen op welke wijze het resterende deel van het spaarverlof zal worden opgenomen. In het geval waarin de ambtenaar na toekenning van het spaarverlof doch voor de feitelijke spaarverlofperiode ziek wordt behoort het tot de vrijheid van het bevoegd gezag de toekenning in te trekken en het spaarverlof geen doorgang te laten vinden.

Artikel 3.3.2.

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Europese Richtlijn 92/85/EEG (PbEG L 348) hebben zwangere ambtenaren recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. In verband daarmee is besloten dat zwangerschaps- en bevallingsverlof de spaarverlofperiode opschort. Na ommekomst van het bevallingsverlof wordt de schorsende werking opgeheven en wordt de spaarverlofperiode vervolgd.

Artikel 3.3.3.

Samenloop van spaarverlof met andere vormen van buitengewoon verlof is, gelet op het karakter van de verschillende verlofvormen, niet toegestaan.

Artikel 3.4.1.

Binnen de sector Rijk is het personeelsbeleid er onder andere op gericht om oudere ambtenaren zo lang en zo gezond mogelijk deel te laten nemen aan de arbeid. Daartoe zijn in het verleden verschillende afspraken gemaakt op het terrein van de arbeidsvoorwaarden en de rechtspositie. Zo kan de wekelijkse werkbelasting met gebruikmaking van de PAS-regeling worden teruggebracht, is er een bonus voor ambtenaren die geen gebruik maken van de FPU en kan op verzoek zonder gevolgen voor het pensioen een lager gewaardeerde functie worden opgedragen.

Afgesproken is aan deze arbeidsvoorwaardelijke mogelijkheden een nieuwe toe te voegen te weten een door de werkgever gepremieerd seniorensabbatical. De ambtenaar die na het bereiken van de 62-jarige leeftijd gedurende langere tijd verlof opneemt teneinde `de accu op te laden' heeft recht op een bonus in tijd ter grootte van 25% van de uren die hij aan spaarverlof heeft opgenomen.

Artikel 4.1.

In dit artikel is geregeld op welke wijze het spaartegoed kan worden aangewend voor extra ouderdomspensioen of FPU. Omzetting van het spaartegoed in extra pensioen kan op elk willekeurig moment plaatsvinden zolang na die omzetting de totale pensioenaanspraak binnen de grenzen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 blijft (de omzetting mag bijvoorbeeld niet leiden tot een ouderdomspensioen dat hoger is dan 100% van het pensioengevend loon dat geldt op het tijdstip waarop dat ouderdomspensioen ingaat).

Artikel 5.1.

Dit artikel regelt de uitkering van het gehele - resterende - spaartegoed in geval van overlijden en ontslag van de ambtenaar. In geval van overlijden van de ambtenaar wordt het gehele spaartegoed uitgekeerd door de spaarinstelling aan de werkgever die vervolgens na inhouding van loonheffing het tegoed zo spoedig mogelijk aan de erfgenamen verstrekt. In geval van ontslag van de ambtenaar tijdens de spaarperiode komt het spaartegoed eveneens tot uitkering, tenzij de ambtenaar voor de datum van ontslag verzoekt om het tegoed in te brengen in de verlofspaarregeling van de nieuwe werkgever. Het verzoek dient te worden vergezeld van een verklaring van de nieuwe werkgever waaruit blijkt dat deze de ambtenaar accepteert als deelnemer aan de verlofspaarregeling en instemt met de inbreng van het spaartegoed. De verklaring dient het rekeningnummer te bevatten waarop het tegoed dient te worden gestort. Het bevoegd gezag geeft vervolgens opdracht tot overboeking van het spaartegoed naar de spaarinstelling van de nieuwe werkgever. Indien de ambtenaar binnen de sector Rijk van werkgever verandert blijft het tegoed op de verlofspaarrekening staan. In het nieuwe dienstverband kan de ambtenaar vervolgens verder sparen.

Artikel 6.1.1.

Met ingang van de datum waarop de onderhavige regeling in werking treedt kan niet meer worden begonnen met het sparen van compensatie op grond van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant 1996/233. Bij de invoering van de 36-urige werkweek is met de sociale partners afgesproken dat de ambtenaar die een werktijd heeft van meer dan 36 uur per week aanspraak heeft op compensatie. Deze compensatie wordt berekend door de ingeroosterde werktijd te verminderen met de arbeidsduur, bedoeld in artikel 21, derde lid, van het ARAR onderscheidenlijk artikel 34, derde lid van het ARSG. Deze compensatie kan over een periode van ten hoogste zeven jaren worden opgespaard en vervolgens aaneengesloten worden opgenomen. Deze afspraak is geformaliseerd bij Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant 1996/233. De fiscale wetgever heeft met betrekking tot regelingen voor verlofsparen, die reeds op 27 december 2000 (i.c. voor inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964) door sociale partners zijn overeengekomen, bepaald dat die regelingen niet eerder dan met ingang van 1 januari 2007 onder de gewijzigde wetgeving vallen. Dit betekent dat tot die datum de op grond van het hiervoor genoemde besluit gespaarde compensatie, in tegenstelling tot het spaarverlof, binnen een jaar voorafgaande aan het ontslag uit een substantieel bezwarende functie, het FPU-ontslag of het ontslag in verband met pensioen kan worden opgenomen. In verband daarmee bevat dit artikel een overgangsregeling voor ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van de onderhavige regeling reeds compensatie sparen op grond van meergenoemd besluit. Omdat in voorkomend geval van beide regelingen tegelijk gebruik kan worden gemaakt zou dit kunnen leiden tot een situatie waarin per kalenderjaar meer dan 10 procent van het loon wordt gespaard en/of de gespaarde compensatie tezamen met het spaartegoed op de verlofspaarrekening uitzicht biedt op een verlofperiode van langer dan een jaar. Deze situatie acht de fiscale wetgever ongewenst. In verband daarmee dient de op grond van het Besluit van 25 november 1996, kenmerk AD96/U1026, Staatscourant 1996/233, gespaarde compensatie te worden betrokken bij de beoordeling of de in de artikelen 2.1.2., eerste lid, en 2.1.6., tweede lid, bedoelde maxima zijn bereikt. Indien de ambtenaar de gespaarde compensatie wil opnemen binnen een jaar voorafgaande aan het ontslag uit een substantieel bezwarende functie, het FPU-ontslag of het ontslag in verband met pensioen zal de eerste dag van de opgenomen compensatie moeten liggen vóór 1 januari 2007. Indien de gespaarde compensatie wordt opgenomen met ingang van 1 januari 2007 of een latere datum dan mag de laatste dag van de opgenomen compensatie niet liggen binnen een jaar voorafgaande aan het ontslag uit een substantieel bezwarende functie, het FPU-ontslag of het ontslag in verband met pensioen. Is dat toch het geval dan wordt de gehele aanspraak op compensatie beschouwd als loon uit vroegere dienstbetrekking. Ook kan de ambtenaar verzoeken om de waarde van de gespaarde compensatie (al dan niet gefaseerd) toe te voegen aan het spaartegoed op de verlofspaarregeling. Een dergelijk verzoek kan worden afgewezen als (bijvoorbeeld om budgettaire redenen) het dienstbelang zich daartegen verzet. De waarde van de gespaarde compensatie die wordt toegevoegd aan het spaartegoed op de verlofspaarrekening wordt berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de peildatum. Indien de ambtenaar de gespaarde compensatie na het bereiken van de 62-jarige leeftijd opneemt heeft hij eveneens recht op een bonus in tijd ter grootte van 25% van opgenomen compensatie (zie artikel 3.4.1.)

Artikel 6.2.1.

Met de Sectorcommissie Overleg Rijkspersoneel is afgesproken dat de vakantieaanspraak over het jaar 2002 in het jaar 2003 eenmalig als extra bron voor verlofsparen kan worden ingezet. Ook hier geldt dat bij een formele arbeidsduur van 36 uur per week de totale aanspraak op vakantie, verminderd met 108 uren, als bron worden ingezet. Is sprake van een andere arbeidsduur dan dient het aantal uren waarmee de aanspraak op vakantie moet worden verminderd te worden vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor. Uiteraard kan van dit artikel slechts gebruik worden gemaakt voor zover de ambtenaar nog beschikt over vakantie uit het jaar 2002. De waarde van de vakantieaanspraak over het jaar 2002 die als bron wordt ingezet, wordt berekend op basis van het salaris per uur dat de ambtenaar geniet op de peildatum.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

voor deze,

de waarnemend directeur-generaal Management en Personeelsbeleid,

C.J.A. Maas.

Naar boven