Regeling vergoedingen en verstrekkingen zakelijk vervoer 2004

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 17 december 2003, nr. SV/F&W/ 2003/96097b tot vaststelling van de Regeling vergoedingen en verstrekkingen zakelijk vervoer 2004

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 6, vijfde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering;

Besluit:

Artikel 1

Vergoedingen

1. Als vergoedingen, die geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, worden aangemerkt vergoedingen voor:

a. vervoer, waaronder woon-werkverkeer, indien dat vervoer niet plaatsvindt per taxi, luchtvaartuig, schip of ter beschikking gesteld vervoermiddel, voorzover de vergoeding niet meer bedraagt dan € 0,18 per kilometer;

b. openbaar vervoer, voorzover de vergoeding niet meer bedraagt dan de prijs van de vervoersbewijzen voor de per openbaar vervoer afgelegde reisafstand, en indien:

1°. de werknemer de vervoerbewijzen ter vergoeding overhandigt of zo spoedig mogelijk zal overhandigen aan de werkgever; en

2°. de werkgever de vervoerbewijzen per werknemer administreert en voor controle beschikbaar houdt.

2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, is slechts van toepassing, indien de vergoeding niet in aanmerking wordt genomen als vergoeding als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a.

3. Het eerste lid is ter zake van woon-werkverkeer slechts van toepassing indien geen verstrekking heeft plaatsgevonden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a.

Artikel 2

Verstrekkingen

1. Als verstrekkingen, die geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten en lasten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, worden aangemerkt verstrekkingen, in redelijkheid, ter zake van:

a. woon–werkverkeer in de vorm van vervoer vanwege de werkgever;

b. parkeergelegenheid bij de plaats van werkzaamheden, tenzij dit parkeergelegenheid in of bij de woning van de werknemer betreft.

2. Onder vervoer vanwege de werkgever wordt verstaan:

a. vanwege de werkgever georganiseerd vervoer;

b. het reizen per openbaar vervoer op basis van door de werkgever aangeschafte en door hem aan de werknemer verstrekte plaatsbewijzen.

Artikel 3

Intrekking en overgangsbepalingen

1. De Regeling vergoeding kosten woon–werkverkeer 2002 wordt ingetrokken. De bepalingen van die regeling blijven van kracht ten aanzien van premiebetalingstijdvakken gelegen tussen 1 januari 2002 en 1 januari 2004.

2. De bepalingen van de Regeling vergoeding kosten woon–werkverkeer 2001 blijven van kracht ten aanzien van premiebetalingstijdvakken gelegen tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2002.

3. De bepalingen van de regeling Vergoeding kosten woon–werkverkeer 1998 blijven van kracht ten aanzien van premiebetalingstijdvakken die zijn gelegen tussen 1 januari 1998 en 1 januari 2001.

4. De bepalingen van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 juli 1990, nr. 90/3736 (Stcrt. 140) inzake vergoeding kosten woon–werkverkeer blijven van kracht ten aanzien van premiebetalingstijdvakken die zijn geëindigd vóór 1 januari 1998.

Artikel 4

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Artikel 5

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vergoedingen en verstrekkingen zakelijk vervoer 2004.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 17 december 2003.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Algemeen

In het Belastingplan 2004 en in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zijn maatregelen getroffen ter vereenvoudiging van de belastingheffing over vergoedingen en verstrekkingen voor het woon–werkverkeer per 1 januari 2004. De onderhavige regeling zorgt er – in samenhang met de wijziging van de Regeling vergoeding gemengde kosten en waardering loon in natura, vergoedingen en verstrekkingen 2002 en van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 december 1989, nr. 89/7155 (Vaststelling maximaal te vergoeden bedrag per kilometer ex artikel 6 Coördinatiewet Sociale Verzekering) – voor dat ook de premieheffing werknemersverzekeringen op deze vereenvoudigde wijze zal plaatsvinden. De vereenvoudigde regeling leidt naar verwachting tot een administratieve lastenverlichting voor werkgevers van € 25 mln. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

De belangrijkste vereenvoudiging wordt bereikt door het woon–werkverkeer geheel als zakelijk verkeer aan te merken. Hierdoor geldt voor woon–werkverkeer en voor de overige zakelijke kilometers dezelfde premievrije maximum kilometervergoeding. Het voordeel hiervan is dat de werkgever niet meer hoeft vast te stellen of er op ten minste 60 dagen is gewerkt (de 60-dagenregeling vervalt).

Ook de 10- en de 30-kilometergrens komen te vervallen en de regeling krijgt in beginsel betrekking op alle soorten zakelijk vervoer. De regeling geldt bijvoorbeeld ook voor zakelijke fietskilometers en in carpoolsituaties, maar de uitzonderingen voor vervoer per taxi, luchtvaartuig of schip blijven gehandhaafd. Voor het openbaar vervoer geldt een keuzeregime. De werkgever kan kiezen tussen de maximum premievrije kilometervergoeding en het premievrij vergoeden van de werkelijke kosten voor het openbaar vervoer. Voor vergoedingen en verstrekkingen voor het openbaar vervoer die niet zijn beperkt tot het vaste traject voor woon–werkverkeer blijven de bepalingen in artikel 11 van de Regeling vergoeding gemengde kosten en waardering loon in natura, vergoedingen en verstrekkingen 2002 van toepassing.

Het maximum premievrije bedrag is € 0,18 per zakelijk afgelegde kilometer. Ten aanzien van de tot 1 januari 2004 geldende regelgeving betekent dit een verlaging van de premievrije vergoeding voor zakelijke kilometers (voorheen bedroeg deze € 0,28 per kilometer). Daar staat tegenover dat de premievrije vergoeding voor woon–werkkilometers wordt verhoogd en dat deze premievrije vergoeding voor het hele traject van woon–werkverkeer geldt.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Vergoedingen

Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, regelt dat voorzover een vergoeding voor zakelijk vervoer niet meer bedraagt dan € 0,18 per kilometer, deze vergoeding geacht kan worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Een uitzondering op deze regeling wordt gehandhaafd voor vervoer per taxi, luchtvaartuig of schip. Voorzover het zakelijke vervoer per taxi, luchtvaartuig of schip plaatsvindt, kunnen de werkelijke kosten premievrij worden vergoed. Het vervoer per taxi blijft uitgezonderd om een verhoging van de administratieve lasten te voorkomen. Het vervoer per luchtvaartuig of schip blijft uitgezonderd aangezien de werkelijke kosten aanmerkelijk hoger kunnen liggen dan € 0,18 per kilometer. Bovendien zijn de werkelijke kosten bij deze vormen van vervoer in het algemeen eenvoudig vast te stellen.

Artikel 1, eerste lid, onderdeel b, regelt dat onder bepaalde voorwaarden de werkelijke kosten voor het openbaar vervoer premievrij kunnen worden vergoed.

Artikel 1, tweede lid, regelt dat indien de werkgever ervoor kiest de maximum premievrije kilometervergoeding toe te passen voor het zakelijk vervoer per openbaar vervoer, de werkelijke kosten van het openbaar vervoer niet langer premievrij vergoed kunnen worden. Deze keuzemogelijkheid is met name van belang voor situaties, waarin het bezwaarlijk wordt gevonden om te voldoen aan de administratieve verplichtingen die vereist zijn om de werkelijke kosten aan te tonen.

In het derde lid is geregeld dat indien een werkgever een premievrije verstrekking voor woon–werkverkeer geeft, de werkgever niet tevens een premievrije vergoeding voor woon–werkverkeer kan geven.

Artikel 2. Verstrekkingen

Op grond van artikel 2 kunnen verstrekkingen voor woon–werkverkeer, in de vorm van vanwege de werkgever georganiseerd vervoer en door de werkgever aangeschafte en door hem aan de werknemer verstrekte plaatsbewijzen voor het reizen per openbaar vervoer, geacht worden te strekken tot bestrijding van kosten en lasten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

De in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen vrijstelling bewerkstelligt dat de werkgever het genot van parkeergelegenheid vrij kan verstrekken aan zijn werknemers, indien deze parkeergelegenheid zich bevindt op of bij de plaats van werkzaamheden. Bij de plaats van werkzaamheden kan in de nabije omgeving van de vaste werkplaats van de werknemer zijn, maar ook in de nabije omgeving van andere werkplaatsen, zoals bij het adres van een klant. Het opnemen van deze vrije verstrekking betekent een formalisering van de praktijk. Deze heffing is achterwege gebleven wegens het waarderingsprobleem met betrekking tot de ter beschikking gestelde parkeergelegenheid en omdat het gebruik van deze parkeergelegenheid door de werknemer niet als loon ervaren wordt. Indien de parkeergelegenheid zich in of bij de woning van de werknemer bevindt, dan is deze vrijstelling niet van toepassing. In een dergelijke situatie overheerst het privé-aspect van de verstrekking.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven