Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2003, 250 pagina 18 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2003, 250 pagina 18 | Overig |
Besluit van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 19 december 2003, nr. DCO/OO-347/03, tot vaststelling van een subsidieplafond en twee beleidsvoornemens voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Gelet op de artikelen 1.1.6, 1.1.10, 2.4.6, 2.4.11 en 2.4.12 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken1 ;
Besluit:
Voor subsidieverlening op grond van artikelen 2.4.6, 2.4.11, onder c, en 2.4.12, onder b en c, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken geldt – onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring – voor de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 voor het Programma voor institutionele versterking van post-secundaire onderwijs- en trainingscapaciteit (NPT) en de beurzenprogramma’s voor bijscholing van professioneel middenkader gericht op capaciteitsopbouw van organisaties in ontwikkelingslanden (NFP), exclusief uitvoeringskosten, het volgende subsidieplafond: € 24.000.000.
Ten aanzien van de in artikel 1 genoemde programma’s gelden voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 de als respectievelijk bijlage 1 en 2 bij dit besluit gevoegde beleidsvoornemens.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt.
Dit besluit zal met bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
namens deze:
de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,
R. Keller.
De Nederlandse regering acht het belangrijk dat er een programma bestaat voor samenwerkingsprojecten ten behoeve van de duurzame versterking van post-secundaire opleidingscapaciteit in ontwikkelingslanden, waardoor deze landen beter in staat zullen zijn zelf (op de wat langere termijn) in de benodigde opleidingen en menskracht te voorzien. Het NPT voorziet hierin.
Het programma is gericht op capaciteit die van belang is voor de bilaterale samenwerkingssectoren, en op sectordoorsnijdende dan wel -overstijgende terreinen. Daarnaast is steun aan de post-secundair onderwijs sector in meer algemene zin mogelijk.
Het programma zal zich in aansluiting op het Nederlandse bilaterale beleid beperken tot de groep van 36 partnerlanden waarmee Nederland meerjarig samenwerkt (zie de annex).
Vraagidentificatie en doelgroep
Vraaggerichtheid en ownership staan centraal. De ontwikkelingslanden zullen zelf aangeven waar hun prioritaire behoeften voor ondersteuning van post-secundaire onderwijs- en trainingscapaciteit liggen. Lokale ‘stakeholder’ overlegstructuren zullen een cruciale rol spelen bij de vraagidentificatie en nationale prioriteitstelling. Zij zullen aangeven op welke sectoren en/of sectordoorsnijdende dan wel overstijgende terreinen het programma zich in het land zal richten. Dit wordt neergelegd in een globaal plan van aanpak voor NPT-interventies, waarin onder andere wordt aangegeven welke organisaties vanuit het programma ondersteund zullen worden. Dat hoeft niet beperkt te blijven tot opleidingsinstituten. Ook andere typen organisaties die een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van post-secundair onderwijs en training (ministeries, nationale commissies, NGO’s) komen in aanmerking.
De te ondersteunen organisaties zullen in de projecten samenwerken met Nederlandse organisaties, die de technische expertise leveren. Daartoe zal uit het gehele in Nederland aanwezige aanbod geput kunnen worden. Teneinde op een zo transparant en objectief mogelijke wijze het meest geschikte aanbod bij de vraag te kunnen vinden wordt een tenderprocedure gehanteerd.
De uitvoering van het programma is in 2002 door de Minister voor een periode van 4 jaar uitbesteed aan de stichting Nuffic. De Nuffic zal het beheer over het programma voeren en, in nauwe samenwerking met de ambassades, een belangrijke faciliterende rol vervullen bij de vraagidentificatie en vraag-aanbod koppeling. Verder zal de Nuffic namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking subsidiesverlenen voor de uitvoering van de projecten.
De voor het programma in totaal beschikbare middelen, dat wil zeggen inclusief de vergoeding voor de Nuffic, bedragen op jaarbasis € 30,0 miljoen minus de voor de afbouw van het voormalige Academische Samenwerkings-programma benodigde middelen.
De Nuffic zal per deelnemend land een globale budgetindicatie geven. De budgetindicaties worden afhankelijk van de vraag nader ingevuld. Het streven is minimaal 50% van de programmamiddelen aan projecten in sub-Sahara Afrika te besteden.
Landenlijst Programma voor institutionele versterking van post‑secondaire onderwijs- en trainingscapaciteit (NPT)
1. Afghanistan
2. Albanië
3. Armenië
4. Bangladesh
5. Benin
6. Bolivia
7. Bosnië-Herzegowina
8. Burkina Faso
9. Colombia
10. Egypte
11. Eritrea
12. Ethiopië
13. Georgië
14. Ghana
15. Guatemala
16. Indonesië
17. Jemen
18. Kaap-Verdië
19. Kenia
20. Macedonië
21. Mali
22. Moldavië
23. Mongolië
24. Mozambique
25. Nicaragua
26. Pakistan
27. Palestijnse autoriteit
28. Rwanda
29. Senegal
30. Sri Lanka
31. Suriname
32. Tanzia
33. Uganda
34. Vietnam
35. Zambia
36. Zuid Afrika
De Nederlandse regering acht het belangrijk dat er beurzenprogramma's bestaan die mensen uit ontwikkelingslanden in staat stellen deel te nemen aan academische graadverlenende (Masters, PhD) opleidingen van een tot enkele jaren, en aan diplomacursussen en tailor-made groepstrainingen, van maximaal 1 jaar, die geheel of gedeeltelijk door Nederlandse organisaties worden verzorgd. Deze programma's voorzien hierin. De programma's concentreren zich op het tegemoetkomen aan behoeftes aan bijscholing op de korte termijn, gericht op capaciteitsopbouw in een breed spectrum van overheids-, privé- en niet-gouvernementele organisaties (onderwijsinstellingen, planningsinstituten, ministeries, basisorganisaties, bedrijven et cetera). De doelgroep bestaat uit personen die reeds afgestudeerd en werkzaam zijn. Zij dienen door hun werkgever te worden voorgedragen voor deelname aan een van de opleidingen.
De programma's zijn breed inzetbaar en niet beperkt tot de bilaterale OS-samenwerkingsterreinen.
De programma's bieden ook mogelijkheden voor financiering van zogenaamde refresher courses ter opfrissing van ‘verouderde’ kennis die alumni bij eerdere door Nederlandse organisaties aangeboden opleidingen hebben opgedaan. Refresher courses vergroten de impact en de duurzaamheid van de eerder gevolgde opleiding.
Het programma staat open voor 56 landen. Het betreft de 19 structurele samenwerkingslanden, de +3 landen voor samenwerking met beperktere tijdshorizon, alle themalanden, alsmede Iran en Suriname (zie de annex).
Ter vergroting van de impact van de beurzen op capaciteitsopbouw wordt de beursverlening gekoppeld aan de institutionele ontwikkeling van organisaties in ontwikkelingslanden. Beurzen zullen weliswaar op individuele basis worden verstrekt maar de individuele opleidingsbehoefte van kandidaten dient ingebed te zijn binnen de institutionele ontwikkeling van de lokale organisaties waarvoor zij werkzaam zijn. Dat kunnen opleidingsinstituten zijn, maar ook overheidsdiensten, midden- en klein bedrijf, NGO’s, et cetera. Vraaggerichtheid staat centraal. Vooralsnog kunnen kandidaten uit alle 56 landen zich individueel aanmelden. Daarnaast wordt, om te beginnen in 10 landen, een nieuwe vorm van vraagidentificatie ingevoerd. Daarbij worden op nationaal niveau organisaties geïdentificeerd waarmee meerjarenafspraken gemaakt worden en die hun stafleden voor kunnen dragen voor deelname aan een opleiding. Afhankelijk van de ervaringen kan het aantal landen in een later stadium uitgebreid worden.
Wat betreft tailor-made trainingen komen alleen bijscholingsverzoeken afkomstig van een (groep van) lokale organisatie(s) in aanmerking. Deze verzoeken dienen bij de Nederlandse ambassades ingediend te worden.
Aanvragen voor refresher courses kunnen vanuit ontwikkelingslanden maar ook vanuit de Nederlandse organisaties ingediend worden.
Om zo breed mogelijk tegemoet te kunnen komen aan de vraag worden binnen dit programma beurzen verstrekt voor een groot deel van de door Nederlandse organisaties aangeboden opleidingen. Voor het NFP-TP kunnen dat zijn internationale cursussen waaraan geen graad is verbonden (bijv diplomacursussen of modules van Mastersopleidingen) maar ook tailor-made trainingen die nog ontwikkeld moeten worden. Voor het NFP-AP zijn dat post-graduate Masters en PhD opleidingen. Wat de bestaande cursussen betreft moet het aanbod aan bepaalde minimumeisen voldoen om opgenomen te worden in een voor het programma samen te stellen opleidingenlijst. Deze minimumeisen (zoals formele erkenning opleidingsinstituut en opleiding, OS-relevantie en toepassingsgerichtheid van de opleiding, faciliteiten voor buitenlandse studenten, et cetera) zijn vastgesteld door de Minister. Om adequaat en flexibel op nieuwe ontwikkelingen in te kunnen spelen zal de opleidingenlijst elk jaar opnieuw worden vastgesteld.
De tailor-made trainingen en refresher courses maken geen onderdeel van deze lijst uit. De in te schakelen Nederlandse expertise hoeft zich niet te beperken tot formele onderwijsinstellingen. Ook andere kenniscentra zoals onderzoeksinstellingen en trainingsinstituten kunnen hun korte opleidingen aanbieden of ingeschakeld worden voor het verzorgen van een tailor-made training.
Selectie van beursaanvragen en vraag-aanbod koppeling
Wat betreft de selectie van beursaanvragen voor de academische graadverlenende opleidingen en de korte diplomacursussen wordt de verdeling van beurzen over de verschillende opleidingen gerelateerd aan het totaal van de gekwalificeerde aanvragen en aan de mate waarin de opleidingen een ‘studie in de regio’-component bevatten. Bij de selectie van kandidaten wordt voorkeur gegeven aan zich kwalificerende kandidaten afkomstig van geïdentificeerde partnerorganisaties in de 10 landen.
Voor nog te ontwikkelen tailor-made trainingen zal uit het gehele in Nederland aanwezige aanbod geput kunnen worden. Teneinde op een zo transparant en objectief mogelijke wijze het meest geschikte aanbod bij de vraag te kunnen vinden wordt een tenderprocedure gehanteerd.
De administratieve en logistieke ondersteuning van de beursverlening wordt in principe door de Nederlandse instelling verleend.
De uitvoering van het programma is in 2002 door de Minister voor een periode van 4 jaar uitbesteed aan de stichting Nuffic. De Nuffic zal het beheer over het programma voeren en, in nauwe samenwerking met de ambassades, een belangrijke rol vervullen bij de vraagidentificatie, bij de bekendstelling van het aanbod, bij de vraag-aanbod koppeling en bij de externe monitoring en evaluatie van de tailor-made trainingen. Verder zal de Nuffic namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking subsidies (in de vorm van beurzen) verlenen aan Nederlandse organisaties voor deelname van geselecteerde beursaanvragers aan de desbetreffende opleiding of voor het opzetten en uitvoeren van een tailor-made training.
De voor beide programma's in totaalbeschikbare middelen, dat wil zeggen inclusief de vergoeding voor de Nuffic, bedragen op jaarbasis € 24,3 miljoen minus de voor de afbouw van de voormalige beurzen-programma’s benodigde middelen.
Er zal geen sprake zijn van landenallocaties vooraf of van een verdeling van fondsen vooraf over de organisaties in de 10 landen waarmee meerjarenafspraken worden gemaakt. Deze afspraken zullen wel een indicatie bevatten. De Nuffic zal in de financiële planning op programmaniveau rekening houden met de meerjarenafspraken die met de zuidelijke organisaties worden gemaakt.
Het streven is minimaal 50% van de programmamiddelen aan bursalen afkomstig uit sub-Sahara Afrika te besteden en minimaal 50% van de beurzen aan vrouwen te verlenen.
Landenlijst Programma voor institutionele versterking van post‑secondaire onderwijs- en trainingscapaciteit (NPT)
1. Afghanistan
2. Albanië
3. Armenië
4. Bangladesh
5. Benin
6. Bhutan
7. Bolivia
8. Bosnië-Herzegowina
9. Brazilië
10. Burkina Faso
11. Cambodja
12. China
13. Colombia
14. Costa Rica
15. Cuba
16 Ecuador
17. Egypte
18. El Salvador
19. Eritrea
20. Ethiopië
21. Filippijnen
22. Georgië
23. Ghana
24. Guatemala
25. Guinee Bissau
26. Honduras
27. India
28. Indonesië
29. Iran
30. Ivoorkust
31. Jemen
32. Jordanië
33. Kaapverdië
34. Kenia
35. Macedonië
36. Mali
37. Moldavië
38. Mongolië
39. Mozambique
40. Namibië
41. Nepal
42. Nicaragua
43. Nigeria
44. Oeganda
45. Pakistan
46. Palestijnse autoriteit
47. Peru
48. Rwanda
49. Senegal
50. Sri Lanka
51. Suriname
52. Tanzania
53. Thailand
54. Vietnam
55. Zambia
56. Zimbabwe
57. Zuid-Afrika
Stcrt. 1998, nr. 249; laatstelijk gewijzigd bij ministerieel besluit van 17 maart 2003 (Stcrt. 2003, 55).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2003-250-p18-SC62974.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.