Vaststelling subsidieplafond en beleidsvoornemens programma’s ontwikkelingssamenwerking

Besluit van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 19 december 2003, nr. DCO/OO-347/03, tot vaststelling van een subsidieplafond en twee beleidsvoornemens voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op de artikelen 1.1.6, 1.1.10, 2.4.6, 2.4.11 en 2.4.12 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken1 ;

Besluit:

Artikel 1

Voor subsidieverlening op grond van artikelen 2.4.6, 2.4.11, onder c, en 2.4.12, onder b en c, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken geldt – onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring – voor de periode 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 voor het Programma voor institutionele versterking van post-secundaire onderwijs- en trainingscapaciteit (NPT) en de beurzenprogramma’s voor bijscholing van professioneel middenkader gericht op capaciteitsopbouw van organisaties in ontwikkelingslanden (NFP), exclusief uitvoeringskosten, het volgende subsidieplafond: € 24.000.000.

Artikel 2

Ten aanzien van de in artikel 1 genoemde programma’s gelden voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 de als respectievelijk bijlage 1 en 2 bij dit besluit gevoegde beleidsvoornemens.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het geplaatst wordt.

Dit besluit zal met bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
namens deze:
de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, R. Keller.

Bijlage 1. Beleidsvoornemen inzake het Programma voor institutionele versterking van post-secundaire onderwijs- en trainingscapaciteit (NPT)

Doelstelling

De Nederlandse regering acht het belangrijk dat er een programma bestaat voor samenwerkingsprojecten ten behoeve van de duurzame versterking van post-secundaire opleidingscapaciteit in ontwikkelingslanden, waardoor deze landen beter in staat zullen zijn zelf (op de wat langere termijn) in de benodigde opleidingen en menskracht te voorzien. Het NPT voorziet hierin.

Het programma is gericht op capaciteit die van belang is voor de bilaterale samenwerkingssectoren, en op sectordoorsnijdende dan wel -overstijgende terreinen. Daarnaast is steun aan de post-secundair onderwijs sector in meer algemene zin mogelijk.

Landenlijst

Het programma zal zich in aansluiting op het Nederlandse bilaterale beleid beperken tot de groep van 36 partnerlanden waarmee Nederland meerjarig samenwerkt (zie de annex).

Vraagidentificatie en doelgroep

Vraaggerichtheid en ownership staan centraal. De ontwikkelingslanden zullen zelf aangeven waar hun prioritaire behoeften voor ondersteuning van post-secundaire onderwijs- en trainingscapaciteit liggen. Lokale ‘stakeholder’ overlegstructuren zullen een cruciale rol spelen bij de vraagidentificatie en nationale prioriteitstelling. Zij zullen aangeven op welke sectoren en/of sectordoorsnijdende dan wel overstijgende terreinen het programma zich in het land zal richten. Dit wordt neergelegd in een globaal plan van aanpak voor NPT-interventies, waarin onder andere wordt aangegeven welke organisaties vanuit het programma ondersteund zullen worden. Dat hoeft niet beperkt te blijven tot opleidingsinstituten. Ook andere typen organisaties die een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van post-secundair onderwijs en training (ministeries, nationale commissies, NGO’s) komen in aanmerking.

Vraag-aanbod koppeling

De te ondersteunen organisaties zullen in de projecten samenwerken met Nederlandse organisaties, die de technische expertise leveren. Daartoe zal uit het gehele in Nederland aanwezige aanbod geput kunnen worden. Teneinde op een zo transparant en objectief mogelijke wijze het meest geschikte aanbod bij de vraag te kunnen vinden wordt een tenderprocedure gehanteerd.

Uitvoering en beheer

De uitvoering van het programma is in 2002 door de Minister voor een periode van 4 jaar uitbesteed aan de stichting Nuffic. De Nuffic zal het beheer over het programma voeren en, in nauwe samenwerking met de ambassades, een belangrijke faciliterende rol vervullen bij de vraagidentificatie en vraag-aanbod koppeling. Verder zal de Nuffic namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking subsidiesverlenen voor de uitvoering van de projecten.

Verdeling van middelen

De voor het programma in totaal beschikbare middelen, dat wil zeggen inclusief de vergoeding voor de Nuffic, bedragen op jaarbasis € 30,0 miljoen minus de voor de afbouw van het voormalige Academische Samenwerkings-programma benodigde middelen.

De Nuffic zal per deelnemend land een globale budgetindicatie geven. De budgetindicaties worden afhankelijk van de vraag nader ingevuld. Het streven is minimaal 50% van de programmamiddelen aan projecten in sub-Sahara Afrika te besteden.

Annex

Landenlijst Programma voor institutionele versterking van post‑secondaire onderwijs- en trainingscapaciteit (NPT)

1. Afghanistan

2. Albanië

3. Armenië

4. Bangladesh

5. Benin

6. Bolivia

7. Bosnië-Herzegowina

8. Burkina Faso

9. Colombia

10. Egypte

11. Eritrea

12. Ethiopië

13. Georgië

14. Ghana

15. Guatemala

16. Indonesië

17. Jemen

18. Kaap-Verdië

19. Kenia

20. Macedonië

21. Mali

22. Moldavië

23. Mongolië

24. Mozambique

25. Nicaragua

26. Pakistan

27. Palestijnse autoriteit

28. Rwanda

29. Senegal

30. Sri Lanka

31. Suriname

32. Tanzia

33. Uganda

34. Vietnam

35. Zambia

36. Zuid Afrika

Bijlage 2. Beleidsvoornemen inzake het beurzenprogramma voor opleidingen met een academische graad, van één tot enkele jaren (NFP-AP) en het beurzenprogramma voor korte opleidingen en (tailor-made) trainingen, van maximaal 1 jaar (NFP-TP)

Doelstelling en doelgroep

De Nederlandse regering acht het belangrijk dat er beurzenprogramma's bestaan die mensen uit ontwikkelingslanden in staat stellen deel te nemen aan academische graadverlenende (Masters, PhD) opleidingen van een tot enkele jaren, en aan diplomacursussen en tailor-made groepstrainingen, van maximaal 1 jaar, die geheel of gedeeltelijk door Nederlandse organisaties worden verzorgd. Deze programma's voorzien hierin. De programma's concentreren zich op het tegemoetkomen aan behoeftes aan bijscholing op de korte termijn, gericht op capaciteitsopbouw in een breed spectrum van overheids-, privé- en niet-gouvernementele organisaties (onderwijsinstellingen, planningsinstituten, ministeries, basisorganisaties, bedrijven et cetera). De doelgroep bestaat uit personen die reeds afgestudeerd en werkzaam zijn. Zij dienen door hun werkgever te worden voorgedragen voor deelname aan een van de opleidingen.

De programma's zijn breed inzetbaar en niet beperkt tot de bilaterale OS-samenwerkingsterreinen.

De programma's bieden ook mogelijkheden voor financiering van zogenaamde refresher courses ter opfrissing van ‘verouderde’ kennis die alumni bij eerdere door Nederlandse organisaties aangeboden opleidingen hebben opgedaan. Refresher courses vergroten de impact en de duurzaamheid van de eerder gevolgde opleiding.

Landenlijst

Het programma staat open voor 56 landen. Het betreft de 19 structurele samenwerkingslanden, de +3 landen voor samenwerking met beperktere tijdshorizon, alle themalanden, alsmede Iran en Suriname (zie de annex).

Vraagidentificatie

Ter vergroting van de impact van de beurzen op capaciteitsopbouw wordt de beursverlening gekoppeld aan de institutionele ontwikkeling van organisaties in ontwikkelingslanden. Beurzen zullen weliswaar op individuele basis worden verstrekt maar de individuele opleidingsbehoefte van kandidaten dient ingebed te zijn binnen de institutionele ontwikkeling van de lokale organisaties waarvoor zij werkzaam zijn. Dat kunnen opleidingsinstituten zijn, maar ook overheidsdiensten, midden- en klein bedrijf, NGO’s, et cetera. Vraaggerichtheid staat centraal. Vooralsnog kunnen kandidaten uit alle 56 landen zich individueel aanmelden. Daarnaast wordt, om te beginnen in 10 landen, een nieuwe vorm van vraagidentificatie ingevoerd. Daarbij worden op nationaal niveau organisaties geïdentificeerd waarmee meerjarenafspraken gemaakt worden en die hun stafleden voor kunnen dragen voor deelname aan een opleiding. Afhankelijk van de ervaringen kan het aantal landen in een later stadium uitgebreid worden.

Wat betreft tailor-made trainingen komen alleen bijscholingsverzoeken afkomstig van een (groep van) lokale organisatie(s) in aanmerking. Deze verzoeken dienen bij de Nederlandse ambassades ingediend te worden.

Aanvragen voor refresher courses kunnen vanuit ontwikkelingslanden maar ook vanuit de Nederlandse organisaties ingediend worden.

Opleidingenaanbod

Om zo breed mogelijk tegemoet te kunnen komen aan de vraag worden binnen dit programma beurzen verstrekt voor een groot deel van de door Nederlandse organisaties aangeboden opleidingen. Voor het NFP-TP kunnen dat zijn internationale cursussen waaraan geen graad is verbonden (bijv diplomacursussen of modules van Mastersopleidingen) maar ook tailor-made trainingen die nog ontwikkeld moeten worden. Voor het NFP-AP zijn dat post-graduate Masters en PhD opleidingen. Wat de bestaande cursussen betreft moet het aanbod aan bepaalde minimumeisen voldoen om opgenomen te worden in een voor het programma samen te stellen opleidingenlijst. Deze minimumeisen (zoals formele erkenning opleidingsinstituut en opleiding, OS-relevantie en toepassingsgerichtheid van de opleiding, faciliteiten voor buitenlandse studenten, et cetera) zijn vastgesteld door de Minister. Om adequaat en flexibel op nieuwe ontwikkelingen in te kunnen spelen zal de opleidingenlijst elk jaar opnieuw worden vastgesteld.

De tailor-made trainingen en refresher courses maken geen onderdeel van deze lijst uit. De in te schakelen Nederlandse expertise hoeft zich niet te beperken tot formele onderwijsinstellingen. Ook andere kenniscentra zoals onderzoeksinstellingen en trainingsinstituten kunnen hun korte opleidingen aanbieden of ingeschakeld worden voor het verzorgen van een tailor-made training.

Selectie van beursaanvragen en vraag-aanbod koppeling

Wat betreft de selectie van beursaanvragen voor de academische graadverlenende opleidingen en de korte diplomacursussen wordt de verdeling van beurzen over de verschillende opleidingen gerelateerd aan het totaal van de gekwalificeerde aanvragen en aan de mate waarin de opleidingen een ‘studie in de regio’-component bevatten. Bij de selectie van kandidaten wordt voorkeur gegeven aan zich kwalificerende kandidaten afkomstig van geïdentificeerde partnerorganisaties in de 10 landen.

Voor nog te ontwikkelen tailor-made trainingen zal uit het gehele in Nederland aanwezige aanbod geput kunnen worden. Teneinde op een zo transparant en objectief mogelijke wijze het meest geschikte aanbod bij de vraag te kunnen vinden wordt een tenderprocedure gehanteerd.

De administratieve en logistieke ondersteuning van de beursverlening wordt in principe door de Nederlandse instelling verleend.

Uitvoering en beheer

De uitvoering van het programma is in 2002 door de Minister voor een periode van 4 jaar uitbesteed aan de stichting Nuffic. De Nuffic zal het beheer over het programma voeren en, in nauwe samenwerking met de ambassades, een belangrijke rol vervullen bij de vraagidentificatie, bij de bekendstelling van het aanbod, bij de vraag-aanbod koppeling en bij de externe monitoring en evaluatie van de tailor-made trainingen. Verder zal de Nuffic namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking subsidies (in de vorm van beurzen) verlenen aan Nederlandse organisaties voor deelname van geselecteerde beursaanvragers aan de desbetreffende opleiding of voor het opzetten en uitvoeren van een tailor-made training.

Verdeling van middelen

De voor beide programma's in totaalbeschikbare middelen, dat wil zeggen inclusief de vergoeding voor de Nuffic, bedragen op jaarbasis € 24,3 miljoen minus de voor de afbouw van de voormalige beurzen-programma’s benodigde middelen.

Er zal geen sprake zijn van landenallocaties vooraf of van een verdeling van fondsen vooraf over de organisaties in de 10 landen waarmee meerjarenafspraken worden gemaakt. Deze afspraken zullen wel een indicatie bevatten. De Nuffic zal in de financiële planning op programmaniveau rekening houden met de meerjarenafspraken die met de zuidelijke organisaties worden gemaakt.

Het streven is minimaal 50% van de programmamiddelen aan bursalen afkomstig uit sub-Sahara Afrika te besteden en minimaal 50% van de beurzen aan vrouwen te verlenen.

Annex

Landenlijst Programma voor institutionele versterking van post‑secondaire onderwijs- en trainingscapaciteit (NPT)

1. Afghanistan

2. Albanië

3. Armenië

4. Bangladesh

5. Benin

6. Bhutan

7. Bolivia

8. Bosnië-Herzegowina

9. Brazilië

10. Burkina Faso

11. Cambodja

12. China

13. Colombia

14. Costa Rica

15. Cuba

16 Ecuador

17. Egypte

18. El Salvador

19. Eritrea

20. Ethiopië

21. Filippijnen

22. Georgië

23. Ghana

24. Guatemala

25. Guinee Bissau

26. Honduras

27. India

28. Indonesië

29. Iran

30. Ivoorkust

31. Jemen

32. Jordanië

33. Kaapverdië

34. Kenia

35. Macedonië

36. Mali

37. Moldavië

38. Mongolië

39. Mozambique

40. Namibië

41. Nepal

42. Nicaragua

43. Nigeria

44. Oeganda

45. Pakistan

46. Palestijnse autoriteit

47. Peru

48. Rwanda

49. Senegal

50. Sri Lanka

51. Suriname

52. Tanzania

53. Thailand

54. Vietnam

55. Zambia

56. Zimbabwe

57. Zuid-Afrika

  • 1

    Stcrt. 1998, nr. 249; laatstelijk gewijzigd bij ministerieel besluit van 17 maart 2003 (Stcrt. 2003, 55).

Naar boven