Aanwijzing onderzoek rijden onder invloed

Categorie: opsporing, vervolging, strafvordering Rechtskarakter: aanwijzing i.d.z.v. artikel 130, lid 4 Wet RO Afzender: College van Procureurs-Generaal Adressaat: Hoofden van de parketten Registratienummer: 2002A013 Datum vaststelling: 12-11-2002, van de wijziging 09-12-2003 Datum inwerkingtreding: 01-12-2002, van de wijziging 01-01-2004 Geldigheidsduur: 01-12-2006 Publicatie in Stcrt.: 2002, 230, van de wijziging 19-12-2003, 246 Vervallen: Aanwijzing inzake rijden onder invloed d.d. 04-05-1999 (1999A016) Relevante beleidsregels OM: Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed, art. 8 lid 1 WVW 1994 (1999R030); Richtlijn voor strafvordering rijden onder invloed, artt. 8 lid 2, 162 en 163 WVW 1994 (1999R031); Aanwijzing administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (....) Wetsbepalingen: artt. 8, 160 lid 5, 163 en 164 WVW 94; artt. 10a, 15 en 20 Besluit alcoholonderzoeken (Stcrt. 1998, 42) Bijlage(n): 4

Achtergrond

Het Openbaar Ministerie is belast met opsporing, vervolging en strafvordering terzake rijden onder invloed. Bij de uitvoering van deze taak zal het Openbaar Ministerie zoveel mogelijk eenduidig optreden. Deze aanwijzing vormt daarvoor het instrument.

In deze aanwijzing wordt verstaan onder:

ademtest: een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 160, vijfde lid, Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994);

ademanalyse: een onderzoek van de uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a, WVW 1994.

Samenvatting

De aanwijzing bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de opsporing van rijden onder invloed. Hier wordt ingegaan op de tegenonderzoeken op de ademanalyse en de bloedproef. Het tweede deel handelt over het vervolgingsbeleid met betrekking tot rijden onder invloed.

Opsporing

1. Tegenonderzoek bij ademanalyse

1.1. Procedure

Artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat dadelijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse, de verdachte kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte verricht in de vorm van een bloedproef of bij medische bezwaren een vervangende urineproef. (1) De bloedproef is op dit moment als tegenonderzoek het meest doelmatig en biedt de verdachte de meest objectieve vorm van tegenonderzoek. (2)

In de Nota van Toelichting bij het Besluit alcoholonderzoeken wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de politie niet verplicht is de verdachte op de mogelijkheid van dit tegenonderzoek te wijzen. Deze opvatting sluit aan bij de regeling inzake het onderzoek van bloed (of urine) en de jurisprudentie ter zake. Het OM sluit zich op dit punt aan bij de jurisprudentie, alsmede de Nota van Toelichting bij het Besluit alcoholonderzoeken. Verwezen wordt naar de arresten HR 15 februari 1983, NJ 1983, 448 en HR 12 april 1983, NJ 1983, 569, waarin werd beslist dat de verdachte niet behoefde te worden medegedeeld dat hij recht heeft op een tegenonderzoek met betrekking tot de uitslag van een bloedproef (of urineproef). In genoemde arresten is niet het voorbehoud gemaakt dat zulks anders zou zijn bij verdachten die niet beschikken over een raadsman. Betwist verdachte echter het resultaat van de ademanalyse dan moet dat echter wel voor de opsporingsambtenaren reden zijn om hem te wijzen op de mogelijkheid van het tegenonderzoek (arrest van het gerechtshof 's-Gravenhage 21 november 1997, NJ 1998, 140). Indien de verdachte om een bloed- of urineonderzoek vraagt, dient dit uiteraard in het proces-verbaal te worden vermeld.

1. Verdachte is verplicht bij verdenking te hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 8 WVW 1994, medewerking te verlenen aan ademonderzoek en dient hiervoor ook mee te gaan naar het bureau of een andere plaats waar het ademanalyseapparaat zich bevindt; niet medewerking (dus ook niet meegaan) impliceert weigeren;

2. Maar: de verdachte meenemen met als titel aanhouding ex artikel 53 Sv heeft voordelen met betrekking tot de toetsing van het politieoptreden en verdient daarom de voorkeur.

3. Dit betekent tevens dat wanneer aanhouding niet wenselijk is (bijv. omdat de voorgeleiding lastig wordt) de verdachte zonder meer kan worden gevorderd medewerking te verlenen aan het ademonderzoek en daartoe mee te gaan naar de plaats waar het apparaat zich bevindt

Net als bij de `gewone' ademanalyse of bloedonderzoek dient in het geval van een tegenonderzoek de verdachte zich op te houden in een door de opsporingsambtenaar aangewezen ruimte in het politiebureau, die hij ter voorkoming van beïnvloeding van de uitkomst van het tegenonderzoek, niet zonder toestemming mag verlaten.

Indien de verdachte toch zonder toestemming die ruimte verlaat, verleent hij onvoldoende medewerking aan het tegenonderzoek en kan de uitslag van dat tegenonderzoek geen betekenis hebben voor het bewijs. Dit dient uitdrukkelijk in het proces-verbaal te worden vermeld.

Verzoekt verdachte om een tegenonderzoek, dan zal de politie een arts moeten waarschuwen. Indien de verdachte te kennen geeft zelf een arts te willen uitkiezen, dan dient dit verzoek in beginsel te worden gehonoreerd. De verdachte neemt vervolgens contact op met de arts van zijn keuze. Wel wordt de eis gesteld dat dit niet mag leiden tot onredelijke vertraging van het onderzoek. De door de verdachte gekozen arts zal dan ook moeten aangeven of hij naar verwachting binnen een uur aanwezig zal kunnen zijn. Kan hij deze toezegging niet doen en blijft de verdachte bij zijn verzoek om een tegenonderzoek (3), dan zal de politie van haar kant een arts waarschuwen.

In de regel zal de arts naar het politiebureau komen om daar de verdachte door middel van een venapunctie de vereiste hoeveelheid bloed af te nemen, c.q. onder zijn toezicht door verdachte urine af te laten staan. De desbetreffende bepalingen uit het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek zijn van toepassing. (4)

Om procedurefouten te voorkomen wordt er nadrukkelijk op gewezen dat artikel 15 van het Besluit alcoholonderzoeken, houdende de 1-uursregeling onverkort van toepassing is. Uit het proces-verbaal dient te blijken welke situatie, zoals bedoeld in dat artikel van toepassing is. De mededeling, zoals bedoeld in lid 3 van dat artikel wordt in het proces-verbaal vermeld.

Ook het verzenden van het bloedmonster (of urinemonster) dient te geschieden overeenkomstig de geldende regels. De politie dient hierbij aan te geven dat het monster is afgenomen in het kader van een tegenonderzoek na ademanalyse. Dit dient de politie op de thans in gebruik zijnde formulieren aan te tekenen.

Het onderzoek van het bloed of de urine wordt verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Rijswijk. Ingevolge artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken dient het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte te worden medegedeeld. De mededeling van het resultaat aan verdachte geschiedt rechtstreeks door het NFI, nu niet de politie, doch de verdachte opdrachtgever is.

De kosten van het tegenonderzoek bij ademanalyse (5), te weten die van de arts, van het onderzoek door het NFI en van het bloedblok komen voor rekening van de verdachte (6). De verdachte dient - voordat de arts wordt gewaarschuwd, de kosten van het bloedblok en van de arts op het politiebureau te voldoen. De kosten van het onderzoek door het NFI dienen binnen zes weken na de bloedafname aan het NFI te worden voldaan. Pas nadat ook deze kosten zijn voldaan, gaat het NFI tot het onderzoek over. Hierbij kan worden aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 1983, NJ 1984, 97 waarin werd bepaald dat het resultaat van een bloedproef voor het bewijs wel mocht worden gebruikt, omdat de verdachte niet tijdig een financiële regeling had getroffen en het daardoor aan zichzelf had te wijten dat het tegenonderzoek (bij bloedproef) niet had plaatsgevonden. De verdachte die dus niet voldoet aan de voorwaarde van betaling van alle kosten binnen de gestelde betalingstermijn, bereikt daarmee dat het bloedproefresultaat of het resultaat van de ademanalyse zondermeer voor het bewijs kan worden gebruikt. Het NFI zal na de betalingstermijn van zes weken na afname van het bloed bij het uitblijven van een betaling het bloedmonster vernietigen.

Aan de verdachte die om een tegenonderzoek, als bedoeld in artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken(tegenonderzoek ademanalyse) heeft verzocht, wordt door de politie een brief ter hand gesteld waarin de procedure en de verplichtingen met betrekking tot de betaling van de kosten worden vermeld (zie bijlage 1).

1.2. Tegenonderzoek bij het onder 1.1. verkregen resultaat

Op basis van de artikelen 21, eerste en tweede lid, van het Besluit alcoholonderzoeken en 13, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek kan de verdachte, die na tegenonderzoek door het NFI bij ademanalyse nog een tegenonderzoek wenst, hiertoe een van de daartoe aangewezen laboratoria aanwijzen (zie bijlage 4).

Voor de kosten en de procedure van dit tegenonderzoek wordt hier verwezen naar het tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek.

2. Kosten en procedere tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek

Het Besluit Alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek kent de verdachte het recht toe een tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek te laten verrichten na het onderzoek door het NFI bij een van de vier daartoe aangewezen laboratoria (zie bijlage 4). De kosten van dit onderzoek komen voor rekening van de verdachte (7) en dienen bij vooruitbetaling te worden voldaan. Het NFI bewaart voor dit doel, conform de bepalingen, gedurende één jaar (te rekenen vanaf de datum bloedafname of het verzamelen van de urine) een bloed- of urinemonster bij diepvriestemperatuur. De wens tot het laten verrichten van een tegenonderzoek bij bloed- en urineonderzoek dient dus binnen dat jaar kenbaar te worden gemaakt.

De praktische uitvoering van de organisatie rond het tegenonderzoek is niet tot in detail wettelijk geregeld, maar wordt overgelaten aan de afdeling Toxicologie van het NFI. Dit laboratorium heeft de onderstaande procedure opgesteld:

De verdachte of diens raadsman geeft de betreffende officier van justitie kennis van de wens een tegenonderzoek te laten uitvoeren. De officier van justitie deelt de verdachte schriftelijk mede welke laboratoria zijn aangewezen om tegenonderzoek uit te voeren. De verdachte of diens raadsman deelt aan de officier van justitie schriftelijk mede welk laboratorium hij heeft gekozen. De verdachte of diens raadsman neemt tevens contact op met het uitgekozen laboratorium.

Van de zijde van de officier van justitie wordt in vermelde brief (zie modelbrief, bijlage 2) de verdachte of diens raadsman erop gewezen, dat een alcoholbepaling door het aangewezen laboratorium pas wordt uitgevoerd nadat de kosten vooraf zijn voldaan. Over de wijze van betaling worden de nodige gegevens verstrekt.

De officier van justitie geeft het NFI schriftelijk kennis van de wens van de verdachte een tegenonderzoek te doen verrichten onder vermelding van: naam en adres verdachte; zaaks- en identiteitsnummer, plaats en datum van 'aanhouding' en de naam van het uitgekozen laboratorium.

Het NFI stelt het uitgekozen laboratorium op de hoogte van het te verwachten onderzoek. Na bevestiging van de betaling vindt verzending van het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het monster plaats.

Zodra het voor het tegenonderzoek bestemde deel van het monster is verzonden, geeft het NFI hiervan bericht aan de betreffende officier van justitie.

Het uitgekozen laboratorium deelt het resultaat van het tegenonderzoek mede aan de verdachte of diens raadsman.

Vervolging

1. Artikel 8, eerste lid, WVW 1994

Een vervolging op basis van artikel 8, eerste lid, WVW 1994 komt in aanmerking in de volgende gevallen:

- bij een AAG lager dan 235 µg/liter (BAG lager dan 0,54□), terwijl de verdachte verkeerde onder zodanige invloed van de alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de vaardigheid voor het besturen van een voertuig zodanig kon verminderen, dat hij niet tot naar behoren besturen in staat moest worden geacht;

- wanneer er andere stoffen dan alcohol in het geding zijn, zoals medicijnen en/of drugs;

- wanneer er sprake is van andere omstandigheden dan het weigeren van de ademanalyse/bloedproef waardoor de ademanalyse/bloedproef achterwege is gebleven ( bijvoorbeeld als de ademtest of ademanalyse vanwege ontbreken van beschikbaar materiaal niet konden worden verricht en afwijkend rijgedrag is geconstateerd naast de uiterlijke kenmerken);

- wanneer er sprake is van (vorm)fouten in de procedure betreffende de ademanalyse of de bloedproef, terwijl wel aan alle vereisten voor een vervolging ex artikel 8, eerste lid, WVW 1994 is voldaan (bijvoorbeeld indien bij de ademanalyse of bloedproef onherstelbare juridische procedure fouten zijn gemaakt en afwijkend rijgedrag is geconstateerd naast de uiterlijke kenmerken).

2. Artikel 8, tweede lid, WVW 1994

Wanneer met inachtneming van de wettelijke voorschriften een adem- of bloedmonster is afgenomen, zodat het resultaat van het onderzoek voor het bewijs kan worden gebruikt, wordt in beginsel een vervolging op basis van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a of b, WVW 1994 ingesteld.

3. Artikel 163, tweede, zesde en achtste lid, WVW 1994

Indien de ademanalyse/bloedproef wordt geweigerd, kunnen twee situaties worden onderscheiden:

I. De verdachte verkeerde naar het oordeel van de politie onder zodanige invloed van de alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de vaardigheid voor het besturen van een voertuig zodanig kon verminderen, dat hij niet tot het naar behoren kunnen besturen in staat moest worden geacht;

II. De politie heeft geen of onvoldoende bijzonderheden met betrekking tot het rijgedrag van verdachte of zijn verdere gedrag geconstateerd, zodat niet gezegd kan worden dat verdachte onder zodanige invloed van alcohol verkeerde, al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof, dat hij niet tot behoorlijke besturen in staat moest worden geacht.

Hoewel in het onder I omschreven geval artikel 163 en artikel 8, eerste lid, WVW 1994 cumulatief ten laste gelegd zouden kunnen worden, dient om bewijsreden in een dergelijk geval primair artikel 163 en subsidiair artikel 8, eerste lid ten laste te worden gelegd.

4. Artikel 163, negende lid, WVW 1994

Ten aanzien van artikel 163, negende lid, WVW 94 valt met betrekking tot `de verdachte die niet in staat is zijn wil kenbaar te maken' een drietal situaties te onderscheiden:

a. De verdachte die door zijn fysieke dan wel psychische hoedanigheid niet in staat is zijn wil kenbaar te maken (bijvoorbeeld na betrokkenheid bij een verkeersongeval en aansluitende ziekenhuisopname vanwege verwondingen).

Bestaat de verdenking dat hij onder invloed van alcohol gereden heeft, dan kan het bloedmonster met toestemming van de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of van daartoe door de Minister van justitie aangewezen ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, door een arts worden afgenomen, tenzij aannemelijk is dat dit bij de verdachte om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is

Een onderzoek van het bloed vindt niet plaats dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld zijn toestemming daartoe te geven. Weigert hij, dan kan hij vervolgd worden op basis van artikel 163, negende lid, WVW 1994, strafbaar gesteld in artikel 176, derde lid, WVW 1994. Indien de verdachte weigert zijn medewerking te verlenen, wordt het bloedmonster vernietigd. Het oordeel van de medicus is bepalend voor de beoordeling of verdachte in staat moet worden geacht zijn wil te bepalen.

b. De verdachte die niet in staat moet worden geacht zijn wil kenbaar te maken ten gevolge van overmatig alcoholgebruik.

Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad komt ook deze categorie in aanmerking voor vervolging op grond van artikel 163, negende lid, WVW 1994, strafbaar gesteld in artikel 176, derde lid, WVW 1994.

Het criterium om de bepalen of verdachte onder het negende lid of onder de regeling van het tweede of het zesde lid valt, ligt met name in de aanspreekbaarheid van de verdachte. Reageert hij niet of geeft hij - al dan niet daarnaar gevraagd - aan dat hij niet begrijpt wat er gebeurt, dan moet worden overgegaan naar de regeling van artikel 163, negende lid, WVW 1994. Ook hier is het oordeel van de arts die de bloedproef moet afnemen een goede maatstaf bij de beantwoording van de vraag of verdachte simuleert. Een en ander moet dan ook in het proces-verbaal verwerkt worden.

c. Indien verdachte is komen te overlijden.

In een dergelijk geval bestaat er binnen de WVW 1994 geen enkele basis om na het overlijden( bijvoorbeeld aan de gevolgen van een verkeersongeval) alsnog bloed af te nemen. Gelet op artikel 69 WvSr. vervalt het recht tot strafvordering bij het overlijden van verdachte. Indien niet onmiddellijk duidelijkheid bestaat omtrent de doodsoorzaak dan heeft het OM de mogelijkheid om een opdracht tot sectie te geven (art.73, eerste lid, onder a, van de Wet op de Lijkbezorging). Vanzelfsprekend zal met die bevoegdheid uiterst terughoudend moeten worden omgegaan.

Strafvordering

1. Aanvragen van een voorlichtingsrapport

Uitgangspunt is dat in beginsel steeds ten behoeve van de strafmaatbepaling een voorlichtingsrapport bij de verslavingsreclassering kan worden aangevraagd indien:

- de verdachte voor de derde maal binnen een termijn van vijf jaren een soortgelijk delict heeft gepleegd;

- gebleken is van andere bijzondere omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte.

2. Overtredingen van 160, vijfde lid WVW 1994

In het geval iemand weigert medewerking te verlenen aan een ademtest (artikel 160, vijfde lid WVW 94), kan er een administratieve sanctie in de zin van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) worden opgelegd. Doet er zich naast dit `Mulderfeit' een of meer van de in de artikelen 8, 163 en 6 jo. 175, tweede lid, WVW 1994 genoemde strafbare feiten voor, dan dient geen beschikking te worden opgelegd ten aanzien van het `Mulderfeit', Er dient dan proces-verbaal worden opgemaakt ter zake van het/de gepleegde strafbare feit(en).(7)

Overgangsrecht

De beleidsregels in de aanwijzing hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

Eindnoten

1. Bij het uitvoeren van het onderzoek dient verder op dezelfde wijze te worden gehandeld als wanneer op initiatief van de politie tot het afnemen van een bloedmonster (of urinemonster) zou zijn overgegaan. De artikelen 12 t/m 15, 18 t/m 21 (met uitzondering van het eerste en het tweede lid) en 22 van het Besluit alcoholonderzoeken, respectievelijk de artikelen 3 t/m 7 (met uitzondering van de tweede volzin van het eerste lid), 8 t/m 13 (met uitzondering van het eerste lid) en 14 van de Regeling bloed- en urine-onderzoek zijn van (overeenkomstige) toepassing.

2. In dit verband wordt verwezen naar de conclusie van het OM bij het zgn. Ademanalysearrest (HR 6 maart 1990, NJ 1990, 467).

3. Uiteraard kan de verdachte zijn verzoek om een tegenonderzoek herroepen, indien de arts van zijn keuze niet binnen een uur beschikbaar blijkt te zijn. Dit dient in het proces-verbaal te worden vermeld.

4. Een en ander is geregeld in artikel 13a van de Regeling bloed- en urineonderzoek (Stcrt. 2001,214).

5. Het huidige tarief voor de bloedafname door een arts bedraagt € 53, dan wel - indien het afnemen van het bloed geschiedt in de periode tussen 18.00 uur 's avonds en 8.00 uur 's ochtends of in de periode tussen 18.00 uur vrijdagavond en 8.00 uur maandagochtend - € 79,-. Voor het onderzoek van het bloedmonster door het Nederlands Forensisch Instituut wordt € 91,- gerekend. Daarnaast komt nog een bedrag van € 4,50 voor het bloedblok bij de politie.

6. Het huidige tarief bedraagt € 136,13

7. Dit sluit aan bij het uitgangspunt van de Aanwijzing administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, te weten `afdoening langs één traject'.

Bijlage 1

Modelbrief politie

Betreft: tegenonderzoek ademanalyse

Op de datum als vermeld op het formulier ten behoeve van de afname van een bloed/urinemonster met het hieronder aangebrachte identiteitszegel is van u een bloed- c.q. urinemonster afgenomen door een arts in aanwezigheid van een opsporingsambtenaar.

Deze afname vond plaats op uw verzoek, nadat u de bedoelde arts opdracht had verstrekt. Het monster is overeenkomstig het bepaalde in de regeling bloed- en urineonderzoek gewaarmerkt, verpakt en voorzien van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel. Een exemplaar hiervan is op dit formulier aangebracht.

Het monster is verzonden naar het Nederlands Forensisch Instituut. Bepaling van het alcoholgehalte zal niet eerder geschieden dan nadat door u een bedrag van € 91 is gestort op bankrekening 192325701 t..n.v. Nederlands Forensisch Instituut, Volmerlaan 17, 2288 GD Rijswijk.

Ruimte voor

identiteitszegel

Betaling van het bovenvermelde bedrag dient uiterlijk binnen 6 weken na de afname van het monster te geschieden onder vermelding van het op dit formulier aangebrachte zegelnummer.

Bij het uitblijven van betaling zal na deze periode het monster worden vernietigd. De uitslag van de alcoholbepaling zal door het Nederlands Forensisch Instituut zo spoedig mogelijk na ontvangst van de betaling, worden doorgezonden aan het door u op het rapportformulier vermelde adres.

Bijlage 2

Modelbrief

PARKET VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE TE

Aan:

Betreft: tegenonderzoek bloedalcoholgehalte

Parketnr.:

Naar aanleiding van uw mededeling dat u in bovenvermelde zaak een tegenonderzoek wenst te doen uitvoeren naar het bloedalcoholgehalte, bericht ik u dat u een keuze kunt maken uit de vier op bijgaand informatieblad genoemde laboratoria. Ik verzoek u mij schriftelijk mede te delen op welk laboratorium uw keuze is gevallen, opdat ik ervoor kan zorgdragen dat het bloedmonster naar dat laboratorium wordt verzonden.

Ik wijs u er nog op dat de kosten van het tegenonderzoek voor uw rekening komen en dat het laboratorium eerst tot een tegenonderzoek overgaat nadat het verschuldigde bedrag is betaald. Ten aanzien van de hoogte van het bedrag, de manier waarop kan worden betaald en de gegevens die bij de betaling dienen te worden vermeld, verwijs ik tevens naar bijgaand informatieblad.

Het resultaat van het tegenonderzoek wordt u te zijner tijd door het door u aangewezen laboratorium medegedeeld.

Mocht u echter binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief niet schriftelijk hebben gereageerd, ga ik er van uit dat u op het tegenonderzoek geen prijs meer stelt.

De officier van justitie,

Bijlage 3

Informatieblad tegenonderzoek bloedproef

Bij de betaling aan het laboratorium van uw keuze moet duidelijk worden vermeld: 'tegenonderzoek bloedalcoholbepaling' en de naam en het adres van de verdachte. Bij gebruikmaking van een giro- of bankrekening van een ander dan de verdachte zelf (bijvoorbeeld van echtgeno(o)t(e) of raadsman) mag dit geen aanleiding tot misverstanden kunnen geven.

De kosten van het tegenonderzoek bedragen € 136,13. Pas na betaling van dit bedrag voert het laboratorium het tegenonderzoek uit.

Bijlage 4

Laboratoria

Laboratorium voor Klinische Farmacie van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis

1e Oosterparkstraat 179

1091 HA Amsterdam-Oost

contactpersoon: dr. W. Lameijer

telefoon: 020-5993026

postgiro: 32044 t.n.v. Patiëntenboekhouding Onze Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam

Laboratorium der Apotheek van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt

Dr. Molenwaterplein 40

3015 GD Rotterdam

contactpersoon: dr. A.G. Vulto/dhr. R. Kleppestö

telefoon: 010-4633672 of 4633142

postgiro: 236100 t.n.v. Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt te Rotterdam

Laboratorium der Apotheek van het Academisch Ziekenhuis Groningen

Oostersingel 59

Postbus 30001

9700 RB Groningen

contactpersoon: dr. D.R.A. Uges

telefoon: 050-3614080 of 3619111

rekeningnummer: 16.22.53.494 bij de Rabobank te Groningen

t.n.v. Staf Apotheek AZG

Klinisch-chemisch Laboratorium van het De Wever Ziekenhuis

Henri Dunantstraat 5

6401 CX Heerlen

contactpersoon: dr. L.W.J.J.M. Westerhuis/mw. M.L.F. Poetschlack-Sieler

telefoon: 045-5766340 of 5767802

postgiro: 1031890 t.n.v. De Wever Ziekenhuis te Heerlen

Naar boven