Mandaatbesluit artikelen 176, 188b en 188c van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

11 december 2003

FM 2003-01467 M

Directie Financiële Markten

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 176, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;

Gezien artikel 10:4 van de Algemene wet bestuursrecht en de schriftelijke instemming van de Stichting Pensioen- & Verzekeringkamer van 28 november 2003, kenmerk 0.851/2002-6960;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

de Minister: De Minister van Financiën;

de PVK: De Stichting Pensioen- & Verzekeringskamer;

de wet: de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;

verzekeraar: een verzekeraar met zetel in Nederland die beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 24 van de wet;

kredietinstelling: een ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 ingeschreven kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van die wet.

Artikel 2

De PVK beslist ingevolge artikel 176, eerste lid, van de wet vanwege de Minister op aanvragen tot het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de wet, behoudens in geval van aanvragen tot het houden, verwerven dan wel vergroten van een gekwalificeerde deelneming door een verzekeraar die gerekend naar bruto premie-inkomen per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de grootste vijf verzekeraars, in een kredietinstelling die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de grootste vijf kredietinstellingen.

Artikel 3

1. De PVK beslist ingevolge artikel 176, eerste lid, van de wet vanwege de Minister op aanvragen tot het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 175, eerste lid, van de wet, behoudens in het geval van aanvragen tot het houden, verwerven dan wel vergroten van een gekwalificeerde deelneming dan wel tot het uitoefenen van enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een verzekeraar die gerekend naar bruto premie-inkomen per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de grootste vijf verzekeraars door:

a. een verzekeraar die gerekend naar bruto premie-inkomen per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de grootste vijf verzekeraars;

b. een kredietinstelling die gerekend naar balanstotaal per ultimo van het jaar voorafgaand aan de aanvraag behoorde tot de grootste vijf kredietinstellingen;

c. een ieder die niet behoort tot de onder a en b bedoelde categorieën, in geval van een belang van meer dan 20%.

2. De PVK kan ingevolge artikel 175a, tweede lid, van de wet aan een verklaring van geen bezwaar beperkingen stellen of voorwaarden verbinden, indien zij vanwege de Minister beslist op aanvragen tot het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 175, eerste lid, van de wet.

3. Bij het verlenen van een verklaring van geen bezwaar aan een onderneming of instelling die niet ingevolge artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 is ingeschreven, deelt de PVK aan deze onderneming of instelling tegelijkertijd mee, dat een nieuwe verklaring van geen bezwaar dient te worden aangevraagd, indien de onderneming of instelling voornemens is in Nederland, al dan niet door middel van een bijkantoor, het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen.

Artikel 4

De PVK kan, indien zij vanwege de Minister positief beslist op een aanvraag tot het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar, bij die gelegenheid de aanvrager tevens toestemming verlenen tot het vergroten van de gekwalificeerde deelneming tot ten hoogste het naast hogere belang van:

a. 10, 20, 33, 50 of 100 procent in geval van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de wet;

b. 20, 33, 50 of 100 procent in geval van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 175, eerste lid, van de wet.

Artikel 5

De PVK stelt ingevolge artikel 174, zesde en zevende lid, en artikel 175, vierde en zesde lid, van de wet vanwege de Minister de termijnen vast ten aanzien van door de Minister voor de inwerkingtreding van dit besluit afgegeven verklaringen van geen bezwaar, indien de PVK op grond van dit besluit bevoegd zou zijn vanwege de Minister te beslissen op de aanvraag tot het verkrijgen van de verklaring van geen bezwaar.

Artikel 6

De PVK kan ingevolge artikel 175a, derde lid, van de wet vanwege de Minister aan de verklaring van geen bezwaar de in dat artikellid bedoelde gewijzigde voorschriften verbinden:

a. in de gevallen waarin de PVK vanwege de Minister heeft beslist op de aanvraag tot het verkrijgen van de verklaring van geen bezwaar;

b. in de gevallen waarin de Minister heeft beslist op het de aanvraag tot het verkrijgen van de verklaring van geen bezwaar, indien de PVK op grond van dit besluit vanwege de Minister bevoegd zou zijn geweest te beslissen op de aanvraag tot het verkrijgen van de verklaring van geen bezwaar.

Artikel 7

De PVK beslist ingevolge artikel 176, zesde lid, van de wet vanwege de Minister tot het wijzigen of intrekken van een door de Minister voor de inwerkingtreding van dit besluit afgegeven verklaring van geen bezwaar, indien de PVK op grond van dit besluit vanwege de Minister bevoegd zou zijn geweest te beslissen op de aanvraag tot het verkrijgen van de verklaring van geen bezwaar.

Artikel 8

De PVK oefent in de gevallen, waarin zij op grond van dit besluit bevoegd is vanwege de Minister verklaringen van geen bezwaar te verlenen en daarmee samenhangende bevoegdheden uit te oefenen, de volgende bevoegdheden uit:

1. het opleggen van een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 188b, eerste lid, van de wet terzake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 174, eerste, zesde en zevende lid, 175, eerste, vierde en zesde lid, en 176, zevende lid, van de wet;

2. het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 188c, eerste lid, van de wet terzake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 174, eerste, zesde en zevende lid, 175, eerste, vierde en zesde lid, en 176, zevende lid, van de wet;

3. de bevoegdheden, bedoeld in Hoofdstuk XI B van de wet, die noodzakelijk zijn met betrekking tot het opleggen van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete terzake van overtreding van voorschriften, gesteld bij of krachtens de artikelen 174, eerste, zesde en zevende lid, 175, eerste, vierde en zesde lid, en 176, zevende lid, van de wet.

Artikel 9

Een document dat is opgesteld door de PVK en waarin is vastgelegd een besluit of handeling genomen respectievelijk verricht op grond van dit besluit, vermeldt aan het slot:

‘De Minister van Financiën,

namens deze:

de Pensioen- & Verzekeringskamer,’

Artikel 10

De PVK treedt in overleg met de Minister, indien in bijzondere gevallen sprake is van handelingen die de structuur van het verzekeringswezen in zijn wezen raken, ook wanneer op die handelingen het gestelde in artikelen 2 en 3 van toepassing zou zijn.

Artikel 11

Het mandaat verleend bij brief van 29 juni 1994, kenmerk BGW94-796 (Stcrt. 1994, 122), wordt ingetrokken.

Artikel 12

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als ‘Mandaatbesluit artikelen 176, 188b en 188c van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993’.

De Minister van Financiën, G. Zalm.

Toelichting

Op grond van artikel 174, eerste lid, van de wet is het een verzekeraar met zetel in Nederland, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar (vvgb), verboden een gekwalificeerde deelneming in een ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 geregistreerde kredietinstelling te houden, te verwerven of te vergroten. Dit verbod geldt ook voor een onderneming of instelling die aan het hoofd staat van een groep waarin een of meer verzekeraars zijn opgenomen (artikel 175, derde lid, van de wet). Op grond van artikel 175, eerste lid, van de wet is het iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon verboden, anders dan na verkregen vvgb, een gekwalificeerde deelneming te houden, te verwerven of te vergroten dan wel enige zeggenschap verbonden aan een gekwalificeerde deelneming in een verzekeringsbedrijf uit te oefenen.

In artikel 176, eerste lid, van de wet is bepaald, dat op een aanvraag tot het verkrijgen van een vvgb als bedoeld in de artikelen 174, eerste lid, of 175, eerste lid, van de wet wordt beslist door de Minister, de PVK gehoord, dan wel in door de Minister bepaalde gevallen vanwege de Minister door de PVK.

Bij brief van 29 juni 1994 is door de Minister gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslissingbevoegdheid ten aanzien van aanvragen tot het verkrijgen van een vvgb als bedoeld in artikel 175, eerste lid, van de wet aan de PVK te mandateren, behoudens indien de daarin genoemde natuurlijke persoon of rechtspersoon een ingevolge artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 ingeschreven kredietinstelling is.

Vvgb’s als bedoeld in de artikelen 174, eerste lid, of 175, eerste lid, worden verleend, tenzij onder andere de PVK of de Minister van oordeel is, dat de handeling zou leiden of zou kunnen leiden tot een ongewenste ontwikkeling van het verzekeringswezen. Onder dit toetsingscriterium viel enkel het criterium ‘verstrengeling tussen bankieren en verzekeren’1 . Als gevolg van de liberalisering van het structuurbeleid in 1990 is verstrengeling tussen bankieren en verzekeren niet meer verboden en is een dergelijke verstrengeling toegestaan, mits het verzekeren en het bankieren in gescheiden entiteiten plaatsvindt.

Een actuele beleidsoverweging die het laatste decennium echter een belangrijkere rol is gaan spelen als onderdeel van het financiële toezicht, is de stabiliteit van het financiële stelsel. Voorkomen dient te worden dat financiële groepen ontstaan die qua structuur en activiteiten een te groot potentieel risico vormen voor de stabiliteit van de financiële sector. Ten eerste bestaat de mogelijkheid dat het omvallen van de instelling zelf leidt tot een verstoring van de economische ontwikkeling, bijvoorbeeld via het wegvallen van een substantieel deel van verzekeringscapaciteit. Ten tweede bestaat de mogelijkheid dat problemen bij een financiële instelling ertoe zouden kunnen leiden, dat ook andere instellingen in de problemen komen. Bij beoordeling van deze twee punten kunnen de volgende factoren een rol spelen: de absolute omvang van de betrokken financiële instellingen, de aard van de activiteiten, het belang daarvan voor het functioneren van de financiële markten en de aanwezigheid van noodscenario’s. Het ligt in de bedoeling het huidige toetsingscriterium te vervangen en als nieuw criterium in de wet op te nemen ‘ongewenste ontwikkeling van de financiële sector’.

Ten aanzien van de vvgb-verlening is verder van belang, dat met ingang van 1 januari 2000 aan de Minister en aan de PVK de bevoegdheid is toegekend om ter zake van overtredingen van voorschriften bij of krachtens de wet gesteld een last onder dwangsom of bestuurlijke boete op te leggen. Gelet op de toezichtstructuur van de wet komt deze bevoegdheid ten aanzien van een beperkt aantal artikelen aan de Minister toe, waaronder de artikelen 174, eerste, zesde en zevende lid, 175, eerste, vierde en zesde lid, en 176, zevende lid, van de wet. Voor een consistente inzet van het dwangsom- en boete-instrumentarium verdient het, in het kader van de mandatering van het afgeven van vvgb’s, de voorkeur ook de bevoegdheid aangaande het opleggen van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete betreffende de genoemde artikelen door de PVK namens de Minister te laten uitvoeren.

Het onderhavige besluit voorziet in een nieuwe mandatering aan de PVK van de beslissing op aanvragen voor het verkrijgen van vvgb’s als bedoeld in artikel 174, eerste lid, en artikel 175, eerste lid, van de wet, tegelijk met de mandatering van de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom of bestuurlijke boete in het kader van de mandatering van de vvgb-bevoegdheid. De gemandateerde bevoegdheid tot het afgegeven van vvgb’s impliceert tevens het uitoefenen van de bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 174, vijfde lid, en 175, derde lid, van de wet.

De mandatering is zo vorm gegeven, dat alle vvgb’s, waarbij het toetsingscriterium ‘ongewenste ontwikkeling van de financiële sector’ geen rol speelt, door de PVK worden afgegeven. Door de Minister zullen worden afgegeven de vvgb’s voor de deelnemingen van kredietinstellingen in verzekeraars en van verzekeraars in verzekeraars en kredietinstellingen, indien het kredietinstellingen dan wel verzekeraars betreft die behoren tot één van de vijf instellingen binnen Nederland met het hoogste balanstotaal, respectievelijk het hoogste bruto premie-inkomen. Wanneer een deelneming binnen de gestelde grens valt, kan er sprake zijn van een ongewenste ontwikkeling van de financiële sector, waarop ook de Minister dient te toetsen.

Mutatis mutandis zal op vergelijkbare wijze en gronden de mandatering aan De Nederlandsche Bank NV voor het afgegeven van vvgb’s in het kader van de Wet toezicht kredietwezen 1992 worden vormgegeven. Het ligt in de bedoeling het in deze wet genoemde toetsingscriterium ‘ongewenste ontwikkeling van het kredietwezen’ eveneens te vervangen door het nieuwe criterium ‘ongewenste ontwikkeling van de financiële sector’.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven