Wijziging Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995

Regeling van de Minister van Financiën van 24 november 2003 houdende wijziging van de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 18b, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

Besluit:

Artikel I

De Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 19951 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 16 vervalt.

B

Na artikel 17 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk IVA. Vrijstelling als bedoeld in artikel 18b, eerste lid, van de wet

Artikel 18a

1. Van artikel 18a, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend aan een instelling waarvan de beleggingstransacties in effecten, met uitzondering van obligaties uitgegeven door de Staat, andere overheden en intergouvernementele organisaties, gedurende het voorafgaande kalenderjaar ten hoogste € 20 miljoen hebben bedragen. Transacties in effecten waarvan het beheer is overgedragen aan een derde, op zodanige voorwaarden dat de instelling geen invloed heeft op de fondsselectie of op afzonderlijke effectentransacties, worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Vrijstelling wordt telkens verleend met ingang van 1 december van het lopende kalenderjaar voor een periode van een jaar.

2. Tot de beleggingstransacties in effecten, bedoeld in het eerste lid, worden niet gerekend:

a. de transacties van een bijkantoor of buitenlandse dochtermaatschappij van een in Nederland gevestigde instelling; en

b. de transacties van een buiten Nederland gevestigde onderneming waarvan de instelling een bijkantoor is.

Artikel 18b

Van artikel 18a, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend aan:

a. een instelling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de wet waarop artikel 20 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 van toepassing is;

b. een instelling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder f, van de wet die haar diensten uitsluitend aanbiedt binnen een besloten kring, of die is vrijgesteld van het in artikel 4, eerste lid, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen vervatte verbod, behalve indien de gelden of andere goederen ter deelneming in de instelling uitsluitend worden gevraagd of verkregen van natuurlijke personen of rechtspersonen die beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten;

c. een kredietinstelling die is vrijgesteld van artikel 6, eerste lid, artikel 31, eerste lid, artikel 32, eerste lid of artikel 38, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992.

Artikel 18c

Van artikel 18a, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend aan:

a. een instelling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a, van de wet met zetel buiten Nederland, die diensten verricht in Nederland;

b. een buiten Nederland gevestigde kredietinstelling of financiële instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 1°, onderscheidenlijk onderdeel c, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, niet zijnde een instelling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder h, die diensten verricht in Nederland;

c. een instelling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder f, met zetel buiten Nederland, die haar rechten van deelneming in Nederland buiten besloten kring aanbiedt in overeenstemming met artikel 17 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen.

C

In artikel 20, derde lid, wordt de zinsnede `de artikelen 12 en 14 tot en met 17' vervangen door: de artikelen 12, 14, 15 en 17.

Artikel II

De vrijstelling, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, wordt voor het eerst verleend met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling voor een periode die eindigt op 30 november van het volgende kalenderjaar.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 30 januari 2003 tot wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 in verband met uitbreiding van het effectentypisch gedragstoezicht naar alle financiële instellingen die actief zijn op de effectenmarkten (Stb. 103) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,G. Zalm.

1 Stcrt. 1995, 250; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 12 juni 2003 (Stcrt. 113).

Toelichting

Algemeen

Op grond van artikel 18a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) dienen verzekeraars, pensioenfondsen en beleggingsinstellingen, evenals kredietinstellingen en financiële instellingen die niet het effectenbedrijf uitoefenen, zich te houden aan de effectentypische gedragsregels zoals opgenomen in artikel 45a van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995. Artikel 18b van de Wte 1995 geeft de mogelijkheid hiervan vrijstelling of ontheffing te verlenen.

Blijkens de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat beide artikelen aan de Wte 1995 heeft toegevoegd1, komen voor een vrijstelling in aanmerking instellingen die:

a. niet of slechts in beperkte mate actief zijn op de effectenmarkten (voorbeeld: onroerend-goed-beleggingsinstellingen);

b. hun effectenactiviteiten hebben uitbesteed aan een derde op zodanige wijze dat de ratio achter de gedragsregels komt te vervallen; of

c. niet vergunningplichtig zijn en naar hun aard niet tot de doelgroep van het effectentypisch gedragstoezicht behoren (voorbeeld: financieringsmaatschappijen).

De genoemde criteria worden in de onderhavige regeling nader uitgewerkt.

Administratieve lasten

Het verlenen van vrijstelling heeft mede tot doel onnodige administratieve lasten te vermijden. Daarbij zij opgemerkt dat vrijstelling de toepasselijkheid van de algemene wetgeving met betrekking tot voorwetenschap en koersmanipulatie, zoals de artikelen 46 tot en met 48 van de Wte 1995 en artikel 334 van het Wetboek van Strafrecht, onverlet laat. Buiten toepassing blijft de verplichting voor financiële instellingen om interne regelingen te treffen, zoals gedragscodes, administratieve voorzieningen en controleprocedures, teneinde integer gedrag op de effectenmarkten zo goed mogelijk te waarborgen. Vrijstelling van deze verplichting voor kleinere instellingen - instellingen waarvan de activiteiten op de effectenmarkten beneden een bepaalde drempelwaarde liggen - draagt bij aan het beperkt houden van de administratieve lasten. De drempelwaarde moet daartoe voldoende hoog zijn, maar mag anderzijds niet zo hoog zijn dat afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de wet, te weten het creëren van een uniform toezichtskader voor alle financiële instellingen die actief zijn op de effectenmarkten. De hoogte van de drempelwaarde (zie de toelichting bij artikel 18a, eerste lid) is op de hier bedoelde afweging gebaseerd.

De vrijstellingen op grond van de artikelen 18b en 18c zijn van een andere orde. Daarbij gaat het om instellingen die niet tot de doelgroep van het effectentypisch gedragstoezicht behoren (zie de toelichting bij die artikelen).

Exacte gegevens over de aantallen instellingen die onder artikel 18a van deze regeling vallen zijn op dit moment niet beschikbaar. Schattingen wijzen erop dat het gaat om enkele honderden instellingen, waaronder een aanzienlijk deel van de schade- en natura-uitvaartverzekeraars, een substantieel aantal kleine (ondernemings)pensioenfondsen en beleggingsinstellingen, alsmede enkele levensverzekeraars en kredietinstellingen. Dit aantal moet worden afgezet tegen het aantal van circa 2000 instellingen die in beginsel binnen de reikwijdte van de wet vallen en die niet zijn vrijgesteld op grond van artikel 18b of artikel 18c. Voor de administratieve lasten betekent een en ander een evenredige vermindering ten opzichte van de berekening zoals opgenomen in de memorie van toelichting bij het eerder genoemde wetsvoorstel.

Ontvangen adviezen

De regeling is tot stand gekomen in nauw overleg met de Autoriteit Financiële markten, de Pensioen- & Verzekeringskamer en de Nederlandsche Bank, en voor advies voorgelegd aan de representatieve organisaties van de pensioenfondsen, verzekeraars, banken en beleggingsinstellingen. De ontvangen adviezen hebben ertoe geleid dat de tekst van de regeling en de toelichting op een aantal punten is aangepast en verduidelijkt.

Het commentaar had in hoofdzaak betrekking op artikel 18a: het gekozen criterium en de hoogte van de bijbehorende drempelwaarde. Het criterium is gehandhaafd, omdat de omvang van de effectentransacties beter dan het in effecten belegd vermogen aangeeft in welke mate een instelling actief is op de effectenmarkten. Wel is de drempelwaarde verhoogd van € 10 miljoen tot € 20 miljoen, aangezien eerstgenoemd bedrag met name volgens de organisaties van de pensioenfondsen te laag zou zijn om het boogde doel (voorkomen van onevenredige lasten voor kleinere instellingen) te bereiken.

Aan verhoging van de drempelwaarde is de voorkeur gegeven boven het uitzonderen, naast transacties in overheidsobligaties, van transacties in deelnemingsrechten van beleggingsinstellingen, dan wel van transacties in niet ter beurze verhandelde effecten of in derivaten. Zulke verfijningen, nog los van de vraag in hoeverre deze theoretisch gerechtvaardigd zijn, zouden de berekening van het relevante bedrag onnodig complex maken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Pensioenfondsen en vermogensbeheerders die uitsluitend diensten verrichten ten behoeve van het pensioenfonds waarmee zij zijn verbonden, zijn vrijgesteld van de vergunningplicht volgens de Wte 1995. Deze vrijstelling was geregeld in artikel 16 van de onderhavige vrijstellingsregeling, maar is overgeheveld naar de Wte 1995 zelf (artikel 7, tweede lid, onderdelen k en l). Artikel 16 kan derhalve vervallen.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 18a, eerste lid

Artikel 18a bevat een generieke vrijstelling voor instellingen waarvan de beleggingstransacties in effecten op jaarbasis niet meer bedragen dan € 20 miljoen euro (drempelwaarde). Voor het criterium van de jaarlijkse stroom van beleggingstransacties is gekozen omdat het weergeeft in welke mate een instelling actief is op de effectenmarkten. Tot de hier bedoelde categorie behoren uiteraard ook instellingen die (al dan niet op grond van statutaire bepalingen) in het geheel niet, of hooguit in zeer beperkte mate, in effecten beleggen, zoals onroerend-goedbeleggingsinstellingen. Bij het bepalen van de omvang van de effectentransacties blijven obligaties van de staat, andere binnen- en buitenlandse overheden en intergouvernementele organisaties buiten beschouwing, aangezien deze uit een oogpunt van handel met voorkennis en koersmanipulatie niet relevant zijn.

Eveneens buiten beschouwing blijven transacties in effecten waarvan de instelling het beheer heeft uitbesteed aan een derde (een vermogensbeheerder) en waarbij zij geen invloed heeft op de keuze van de aandelen waarin wordt belegd (fondsselectie) of op afzonderlijke effectentransacties. In dat geval is er geen reden de overdragende instelling, in aanvulling op de regels die reeds vanuit het prudentiële toezicht worden gesteld aan de uitbesteding van deze activiteiten, te onderwerpen aan effectentypische gedragsregels.

De toetsing of een instelling aan het eerste lid voldoet zal telkens geschieden per 1 december van elk jaar, te beginnen op de datum van inwerkingtreding (zie artikel II), op basis van de cijfers over het voorafgaande kalenderjaar. De toezichthouder zal de instellingen nog nader informeren over de precieze berekeningswijze. De vrijstelling wordt verleend voor een jaar.

Artikel 18a, tweede lid

Aangezien de instellingen, bedoeld in het eerste lid, bijkantoren of dochtermaatschappijen in het buitenland kunnen hebben, of zelf bijkantoor van een buitenlandse onderneming kunnen zijn, is het van belang het begrip beleggingstransacties in effecten nader te specificeren. Uitgangspunt is dat alleen wordt gekeken naar de transacties van de Nederlandse vestigingen. Transacties van buitenlandse bijkantoren of dochtermaatschappijen worden derhalve niet meegerekend, evenmin als transacties van het buitenlandse (hoofd)kantoor ingeval de instelling zelf een bijkantoor is.

Artikel 18b

Artikel 18b bevat vrijstellingen voor enkele specifieke categorieën instellingen. Onderdeel a ziet op verzekeraars die geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, te weten kleine onderlinge waarborgmaatschappijen en publiekrechtelijke ziektekostenverzekeraars. De vrijstelling voor kleine onderlingen is opgenomen ter wille van de duidelijkheid. Deze instellingen, met een premie-inkomen van ten hoogste € 1 miljoen, zullen in de praktijk (tevens) voldoen aan artikel 18a, eerste lid. De hier bedoelde ziektekostenverzekeraars (IZA en IZR) voeren ziektekostenregelingen uit voor in hoofdzaak provincie- en gemeenteambtenaren. Het zijn openbare lichamen, ingesteld op basis van de Wet op de gemeenschappelijke regelingen, die als zodanig zijn onderworpen aan de Wet financiering decentrale overheden en buiten het beoogde bereik van het effectentypisch gedragstoezicht vallen.

Onderdeel b heeft betrekking op beleggingsinstellingen die binnen besloten kring opereren en daarom niet vergunningplichtig zijn op grond van de Wet toezicht beleggingsinstellingen (Wtb), en op beleggingsinstellingen die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, te weten: instellingen die overwegend ondernemingsactiviteiten verrichten; erkende participatiemaatschappijen en beleggingsclubs. Bedoelde instellingen behoren niet tot de doelgroep van het effectentypisch gedragstoezicht, zoals onder andere is uiteengezet in de memorie van toelichting bij het hierboven onder Algemeen vermelde wetsvoorstel. Een uitzondering is van toepassing op beleggingsinstellingen waarin uitsluitend kan worden deelgenomen door (financiële) marktpartijen die beroeps- of bedrijfsmatig handelen of beleggen in effecten. Voor deze interprofessionele handel geldt een vrijstelling van de Wtb-vergunningplicht, maar zij behoren naar de aard van hun activiteiten wel onder effectentypisch gedragstoezicht te vallen.

Onderdeel c heeft betrekking op kredietinstellingen die zijn vrijgesteld van een aantal verboden in de Wet toezicht kredietwezen 1992. Hiertoe behoren uiteenlopende soorten instellingen, waaronder financieringsmaatschappijen en special purpose vehicles. Verwezen zij opnieuw naar de memorie van toelichting bij het eerder genoemde wetsvoorstel, in het bijzonder paragraaf 6 van het algemene deel daarvan.

Artikel 18c

Onder de in artikel 18a van de wet genoemde instellingen bevinden zich ook instellingen die buiten Nederland gevestigd zijn. Voor zover deze in Nederland actief zijn door middel van grensoverschrijdende dienstverrichting ligt toepassing van de effectentypische gedragsregels niet voor de hand. Deze regels zien immers niet op de relatie van de instelling met (Nederlandse) cliënten, maar op hun activiteiten op de effectenmarkten, om integer gedrag op die markten te bevorderen. Zij hebben betrekking op zaken als het omgaan met koersgevoelige informatie, het voorkomen van koersmanipulatie en privé effectentransacties van bestuurders en personeelsleden, die alle verband houden met de interne organisatie van de instelling. Regulering daarvan behoort tot de verantwoordelijkheid van het land waar de betrokken instelling is gevestigd.

Artikel I, onderdeel C

Dit betreft een technische wijziging, die samenhangt met het vervallen van artikel 16.

Artikel II

Zie de toelichting bij artikel I, onderdeel B (artikel 18a, eerste lid).

Artikel III

De onderhavige regeling treedt in werking op hetzelfde tijdstip als de wijziging van de Wte 1995 inzake het effectentypisch gedragstoezicht. Inwerkingtreding is voorzien op 1 december 2003.

De Minister van Financiën,

G. Zalm.

1 Kamerstukken II 2001/02, 28 361, nr. 3, blz. 8.

Naar boven