Aanwijzing administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Categorie: opsporing, vervolging, executie

Rechtskarakter: aanwijzing i.d.z.v. artikel 130, lid 4 Wet RO

Afzender: College van procureurs-generaal

Adressaat: Hoofden van de parketten

Registratienummer: 2003A014

Datum vaststelling: 16-08-2003

Datum inwerkingtreding: 01-01-2004

Geldigheidsduur: 01-01-2008

Publicatie in Stcrt.: 18-11-2003 nr. 223

Relevante beleidsregels OM: Richtlijn voor strafvordering tarieven en feitomschrijvingen (...) (2003R006)

Vervallen: Aanwijzing administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (1999A027), Stcrt.1999, 137

Wetsbepalingen: -

Jurisprudentie: -

Bijlagen: 2

Achtergrond

Gelet op de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het van belang dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) door de bij de uitvoering van deze wet betrokken instanties op uniforme wijze wordt toegepast. Immers, in de Memorie van Toelichting bij de WAHV wordt het waarborgen van een deugdelijke rechtsbescherming van de betrokkene als één van de drie doelstellingen genoemd. Daartoe is op basis van artikel 3, lid 4 WAHV deze aanwijzing opgesteld.

Samenvatting

Deze aanwijzing bevat regels met betrekking tot de administratiefrechtelijke handhaving van verkeersvoorschriften.

Opsporing/vervolging

1. Uitgangspunten

Om ongewenste cumulatie van sancties te voorkomen wordt per gebeurtenis aan de betrokkene voor ten hoogste drie gedragingen een sanctie opgelegd.

Indien een gebeurtenis uit gedragingen en overtredingen bestaat, wordt ten aanzien van de betrokkene/verdachte voor ten hoogste drie feiten een sanctie opgelegd/proces-verbaal opgemaakt of een transactie aangeboden. Afdoening langs één traject is daarbij het uitgangspunt. Indien zowel de strafrechtelijke als de administratiefrechtelijke weg wordt bewandeld, moet in het proces-verbaal melding worden gemaakt van de opgelegde sanctie(s) en op de aankondiging van beschikking van het/de opgemaakte proces(sen)-verbaal. Van deze mogelijkheid dient slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik te worden gemaakt.

Indien een proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) is het niet toegestaan om daarnaast sancties op te leggen of politietransactievoorstellen te doen voor feiten die in relatie staan tot het gevaarlijke c.q. het belemmerende gedrag op de weg. Deze bepaling is opgenomen omdat in het geval dat een proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake overtreding van artikel 5 WVW 1994 en daarnaast aan dat artikel gerelateerde sancties worden opgelegd, de kans bestaat dat de officier van justitie niet meer kan vervolgen. Dit vloeit voort uit het in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht opgenomen (WvSr) ne bis in idem-beginsel. Als voorbeeld kan worden aangegeven het feit dat een bestuurder gevaarlijk rijgedrag vertoont en daarbij tevens door een rood verkeerslicht rijdt.

Indien aan een voertuig technische gebreken worden geconstateerd, wordt aan de bestuurder een sanctie opgelegd. Hiervan wordt slechts afgeweken als in de bijlage van de WAHV uitdrukkelijk is bepaald dat de eigenaar of houder voor het betreffende feit verantwoordelijk is. Naast het opleggen van een sanctie kan zo nodig gebruik worden gemaakt van de in artikel 60 van de WVW 1994 toegekende bevoegdheid om deel I van het kentekenbewijs in te vorderen als het voertuig niet meer voldoet aan de bij of krachtens de wet gestelde eisen. De in artikel 39 van het Kentekenreglement geregelde procedure dient daarbij gevolgd te worden.

Op de aankondiging van beschikking dienen de voor de beroepsprocedure relevante gegevens te worden vermeld. Indien de betrokkene verweer voert en bijvoorbeeld verklaart dat een verkeerslicht niet of niet goed werkt of dat een bord ontbreekt/niet zichtbaar is, zal in korte bewoordingen op dit verweer moeten worden ingegaan.

In de toelichting moet in voorkomende gevallen melding worden gemaakt van teksten van onderborden en het feit dat borden geplaatst zijn in verband met wegwerkzaamheden

Een verzoek van het OM om nadere informatie naar aanleiding van een beroepschrift dient zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken te zijn afgehandeld.

Als de politie de gevraagde informatie niet binnen deze termijn kan aanleveren, dient een tussenbericht aan het OM te worden toegezonden. Niet of te laat reageren leidt in beginsel tot vernietiging van de beschikking.

2. Correctie-politie

De politie is uitsluitend met inachtneming van de overeengekomen procedures en voorwaarden bevoegd een bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) aangeleverde zaak in te trekken(correctie politie). De politie is in deze situatie verantwoordelijk voor berichtgeving aan de betrokkene. Een betrokkene die naar aanleiding van een opgelegde beschikking inhoudelijk verweer voert moet worden verwezen naar de beroepsprocedure, tenzij er sprake is van een aperte misslag.

A. Wanneer is correctie-politie toegestaan?

• Nadat gebleken is dat een fout heeft geleid tot het opleggen van een sanctie aan een (rechts)persoon die de gedraging niet heeft verricht.

• Nadat gebleken is dat een fout heeft geleid tot het opleggen van een sanctie aan een betrokkene, die over een ter zake dienende geldige ontheffing/vergunning/vrijstelling beschikt.

• Op verzoek van de beschikkende c.q. de daarvoor aangewezen ambtenaar.

B. Voorwaarden

• De correctie vindt plaats binnen zes weken na dagtekening van de beschikking en wordt schriftelijk vastgelegd. Indien een correctie noodzakelijk wordt geacht na het verstrijken van de periode van zes weken, dan dient deze aan het OM te worden voorgelegd. Hierbij dient gebruik te worden gemaakt van de als bijlagen opgenomen formulieren.

• De correctie wordt gedaan:

- door de beschikkende ambtenaar indien sprake is van inhoudelijke fouten, en/of

- door de applicatiebeheerder van het bekeuringsafhandelingssysteem indien er sprake is van invoerfouten.

C. Uitzondering

• De correctie-politie kan ook plaatsvinden op initiatief van het CJIB. Dit kan uitsluitend in die gevallen waarin de aanwijzing niet voorziet.

3. Vrijwillige betaling

Een bevoegd ambtenaar mag een vrijwillige betaling van de sanctie van een ieder accepteren indien:

a. de gedraging is geconstateerd op kenteken, van een voertuig dat niet in het Nederlands kentekenregister staat geregistreerd en waarbij een aankondiging van beschikking op of aan het voertuig is achtergelaten en de betaling plaatsvindt binnen een periode van drie weken;

b. een voertuig na het constateren van een gedraging in het kader van de wegsleepregeling (artikelen 170-174 WVW 1994) naar een bewaarplaats is overgebracht;

c. er sprake is van bijzondere gevallen als bedoeld in artikel 4 Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 (BAHV 1994).

Het uitgangspunt is dat een betrokkene een aan hem opgelegde sanctie betaalt door middel van de door het CJIB aan hem toegezonden acceptgirokaart. In de hierboven beschreven gevallen is het echter gewenst om ook een vrijwillige betaling te accepteren.

N.B. Bijzondere gevallen als bedoeld in artikel 4 BAHV 1994 zijn speciale verkeerscontroles, die na overleg met het OM worden verricht.

4. Voorlopige maatregel `inbewaringstelling'

Wanneer het toepassen van een dwangmiddel mogelijk is, dient inbewaringstelling achterwege te blijven.

Nadat de politie een voertuig in bewaring heeft gesteld, wordt dit zo spoedig mogelijk aan de kentekenhouder kenbaar gemaakt. Aan hem wordt de mogelijkheid geboden om binnen één week de sanctie(s), verhogingen en de kosten bij de politie te voldoen. Nadat deze termijn is verlopen, wordt het voertuig door de Dienst der Domeinen bij de politie opgehaald. Daarna kan er nog bij deze dienst worden betaald.

De Dienst der Domeinen taxeert de in bewaring gestelde voertuigen.

De in verband met de inbewaringstelling van een voertuig door de politie te maken kosten worden vergoed op basis van de door de leden van de Nederlandse Vereniging van Bergingsspecialisten (VBS) gehanteerde tarieven.

Na het voertuig bij de politie te hebben opgehaald en getaxeerd, regelt de Dienst der Domeinen de vernietiging of de verkoop van het voertuig.

Indien de politie heeft gehandeld conform deze aanwijzing kan zij kosten gemaakt voor de inbewaringstelling volgens de daarvoor door het CJIB vastgestelde procedure bij het CJIB declareren.

5. Dwangmiddel `inneming rijbewijs'

5.1. Mutatie in het Centraal register Rijbewijzen- en Bromfietscertificaten (CRB)

Indien de betrokkene niet voldoet aan de vordering het rijbewijs bij het CJIB in te leveren, dan wel het sanctiebedrag inclusief de verhogingen en de kosten niet alsnog betaalt, wordt de vordering tot inneming van het rijbewijs door het CJIB gemuteerd in het CRB.

5.2. Artikel 9, lid 8, WVW 1994

Indien het rijbewijs niet is ingeleverd bij het CJIB en de betrokkene wordt als bestuurder aangetroffen dient proces-verbaal te worden opgemaakt ter zake van overtreding van art. 9, lid 8, WVW 1994 en:

a. Als de betrokkene alsnog het rijbewijs inlevert zal de inneming door de politie in het CRB worden gemuteerd. Het rijbewijs dient binnen drie dagen aangetekend naar het CJIB verstuurd te worden. Als het ingenomen rijbewijs niet binnen tien dagen bij het CJIB is ontvangen rappelleert het CJIB bij de opsporingsinstantie.

b. Als de betrokkene alsnog de sanctie(s) inclusief verhogingen voldoet wordt dit door de politie in het CRB gemuteerd. Het geïnde bedrag wordt afgedragen aan het CJIB via de daarvoor tussen het CJIB en de opsporingsinstantie afgesproken procedure.

c. Als de betrokkene het rijbewijs niet inlevert en tevens de sanctie niet betaald wordt een beschikking opgemaakt ter zake het niet op eerste vordering tonen van het rijbewijs. Tevens dient conform artikel 31 WAHV de voorlopige maatregel te worden toegepast. De politie meldt dit direct bij het CJIB.

5.3. Artikel 34 WAHV

Indien het rijbewijs niet is ingeleverd bij het CJIB en de betrokkene wordt anders dan als bestuurder aangetroffen, wordt proces-verbaal opgemaakt terzake van overtreding van artikel 34 WAHV:

a. Als de betrokkene alsnog het rijbewijs inlevert vindt de afhandeling plaats conform punt 5.2 onder a

b. Als de betrokkene alsnog betaalt, vindt de afhandeling plaats conform punt 5.2 onder b.

N.B. De bevoegdheid tot inneming van het rijbewijs is gecentraliseerd bij de officier van justitie in Leeuwarden. Deze heeft zijn bevoegdheid gemandateerd aan het CJIB.

6. Dwangmiddel `buitengebruikstelling voertuig'

6.1 Algemeen

Het dwangmiddel `buitengebruikstelling voertuig' kan worden toegepast op personenauto's, bedrijfsauto's, motorfietsen, kentekenplichtige aanhangwagens/opleggers en brom- en snorfietsen. Het buiten gebruik stellen van voertuigen is overigens niet beperkt tot voertuigen op naam van natuurlijke personen, ook voertuigen op naam van rechtspersonen kunnen buiten gebruik worden gesteld. Nadat de politie een voertuig buiten gebruik heeft gesteld, wordt dit zo spoedig mogelijk aan de kentekenhouder kenbaar gemaakt. Aan hem wordt de mogelijkheid geboden om binnen één week de sanctie(s), verhogingen en de kosten bij de politie te voldoen. Nadat deze termijn is verlopen, wordt het voertuig door de Dienst der Domeinen bij de politie opgehaald. Daarna kan er nog bij deze dienst worden betaald.

De Dienst der Domeinen taxeert de buiten gebruik gestelde voertuigen.

De in verband met het buiten gebruik stellen van een voertuig door de politie te maken kosten worden vergoed op basis van de door de leden van de VBS gehanteerde tarieven.

Na het voertuig bij de politie te hebben opgehaald en getaxeerd, regelt de Dienst der Domeinen de vernietiging of de verkoop van het voertuig.

Indien de politie heeft gehandeld conform deze aanwijzing kan zij kosten gemaakt voor de buitengebruikstelling volgens de daarvoor door het CJIB vastgestelde procedure bij het CJIB declareren.

6.2 Het begrip `soortgelijk voertuig'

In artikel 28b van de WAHV is bepaald dat de officier van justitie te Leeuwarden het voertuig, waarmee de gedraging is gepleegd of een soortgelijk voertuig, buiten gebruik kan stellen. Zoals bekend kan worden geacht houdt dit in dat indien de gedraging met een personenauto is gepleegd, uitsluitend de personenauto, waarmee de gedraging is gepleegd, dan wel een andere personenauto buiten gebruik kan worden gesteld.

Voor kentekenplichtige aanhangwagens/opleggers wordt het volgende bepaald. Indien de gedraging is gepleegd met een aanhangwagen/oplegger, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg dan wordt als soortgelijk voertuig aangemerkt elke andere aanhangwagen/

oplegger, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken. Ditzelfde geldt voor aanhangwagens/opleggers, waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg.

7. Dwangmiddel `gijzeling'

Indien een betrokkene tijdens de gijzeling een of meer sancties inclusief verhogingen en kosten wil betalen, dient hij zelf aan te geven voor welke zaken hij betaalt.

Indien een betrokkene is gegijzeld voor één zaak, moet hij het volledige bedrag van de sanctie inclusief verhogingen en kosten voldoen, ongeacht de duur van de gijzeling op dat moment.

8. Opdracht tot toepassing dwangmiddel (hierna: dwangopdracht)

In beginsel dient de politie een dwangopdracht binnen drie maanden ten uitvoer te leggen. Na het afhandelen van een dwangopdracht meldt de politie de wijze van afloop aan het CJIB. Het CJIB kan de politie verzoeken om een dwangopdracht te retourneren. De betrokkene kan aan de politie slechts het volledige bedrag van de sanctie(s), verhogingen en kosten betalen. Betaling van een gedeelte van het totaalbedrag is dus niet mogelijk.

Ook is het de politie niet toegestaan een betalingsregeling aan te gaan met de betrokkene. Bij volledige betaling meldt de politie de afloop aan het CJIB onder vermelding van het bedrag dat is geïnd. Dit bedrag wordt afgedragen aan het CJIB via de daarvoor tussen het CJIB en de opsporingsinstantie afgesproken procedure.

Indien de politie constateert dat de betrokkene onvindbaar is, wordt dit onder opgaaf van de bevindingen (vertrokken met onbekende bestemming, niet ingeschreven, etc.) aan het CJIB gemeld. Indien de betrokkene wel is ingeschreven op een bevolkingsadres dan wel de verblijfplaats bekend is kan de politie dat slechts constateren indien zij minimaal driemaal, waarvan ten minste eenmaal 's avonds, daadwerkelijk dit adres of deze adressen heeft bezocht. Indien dit geen resultaat heeft zal het CJIB na het afloopbericht van de politie te hebben ontvangen de beschikking aanbieden aan de divisie Centrale Recherche Informatie van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) voor opname in het opsporingsregister (OPS).

Indien de betrokkene is verhuisd binnen de grens van een regiokorps handelt hetzelfde korps de zaak af. Indien de betrokkene is verhuisd buiten de grens van een regiokorps meldt de politie dit in een afloopbericht aan het CJIB. Het CJIB zendt in dat geval een nieuwe dwangopdracht aan de politieregio waarin de woon- of verblijfplaats van de betrokkene is gelegen. Het is de politie niet toegestaan om de dwangopdracht zelfstandig door te zenden.

De politie registreert de data en de tijdstippen van de door haar afgelegde bezoeken en een eventuele verhuizing buiten de politieregio bij de tenuitvoerlegging van een dwangopdracht.

Het CJIB kan de politie verzoeken om een dwangopdracht te retourneren o.a. in verband met het zaakverband, een nieuw adres en het alsnog betalen.

Indien de betrokkene is overleden verifieert de politie dit bij het bevolkingsregister en meldt dit bij het CJIB onder vermelding van de overlijdensdatum en de gemeente waar het overlijden van de betrokkene is geregistreerd.

9. Signalering in het OPS

Beschikkingen op naam van personen die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, worden, indien voldoening van het sanctiebedrag niet dan wel niet volledig heeft plaatsgevonden, door het CJIB ter opname in het OPS aangeboden aan de divisie CRI van het KLPD. Ook de beschikkingen ten laste van niet-ingezetenen die niet dan wel niet volledig het sanctiebedrag hebben betaald, worden ter signalering aangeboden bij de divisie CRI. De signalering zal tevens het toegestane dwangmiddel noemen. Dit kan zijn:

* MB = Mulder Buitengebruikstelling;

* MG = Mulder Gijzeling;

* MBG = Mulder Buitengebruikstelling c.q. Gijzeling.

Bij aanhouding op grond van een OPS signalering handelt de politie de zaak af conform de procedure voor het genoemde dwangmiddel (zie paragraaf 6 en 7). Daarbij wordt gijzeling pas toegepast als de buitengebruikstelling niet tot betaling heeft geleid, dan wel niet toepasbaar is gebleken.

De politie draagt zorg voor versluiering van de signalering1 bij de divisie CRI. De divisie CRI meldt deze versluiering bij het CJIB. De politie meldt de afloop van de OPS aan het CJIB overeenkomstig de afwerking van de dwangopdrachten.

Overgangsrecht

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.

1 De signalering is dan niet zichtbaar meer in de systemen van de opsporingsinstanties.

Bijlage 1

stcrt-2003-223-p14-SC62210-1.gif

Bijlage 2

stcrt-2003-223-p14-SC62210-2.gifstcrt-2003-223-p14-SC62210-3.gif
Naar boven