Arboconvenant Grondstofallergie

Arboconvenant Grondstofallergie in de bakkerij en bij de toeleveranciers: maalindustrie en bakkerijgrondstoffenindustrie

Ondergetekenden,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer drs. M. Rutte,

hierna te noemen: de overheid,

enerzijds

en Vereniging van Nederlandse Fabrikanten van Bakkerijgrondstoffen (Nebafa),

rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer J. Hoogstad, voorzitter,

Nederlandse Vereniging voor de Bakkerij (NVB),

rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer A. Schipper, voorzitter

en de heer mr. J.G. van de Kolk, secretaris,

Nederlandse Vereniging van Meelfabrikanten (NVM),

rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer A. Verveen, voorzitter,

Nederlandse Brood- en banketbakkers Ondernemers Vereniging (NBOV),

rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer J.H.M. van de Vall, voorzitter

en de heer drs. Th.L. Volkeri, algemeen secretaris,

CNV BedrijvenBond,

rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer A. Bruggeman, voorzitter,

FNV Bondgenoten,

rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer L. van Beekum, bestuurder,

Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten,

rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer drs. J.H.M. Kienhuis, voorzitter,

hierna te noemen: de organisaties

anderzijds

verder te noemen: de partijen

Overwegende dat,

- goede arbeidsomstandigheden bijdragen aan de vermindering van gezondheidsschade, ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid, alsmede aan een verbetering van de motivatie en productiviteit van werknemers;

- de regelgeving met betrekking tot arbeidsomstandigheden werkgevers verplicht algemeen zorg te dragen voor veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers;

- nochtans een verhoudingsgewijs groot aantal werknemers is blootgesteld aan de arbeidsrisico's: tillen, geluid, RSI, werkdruk en gevaarlijke stoffen. Dit is voor de overheid de aanleiding geweest om het instrument Arboconvenanten in te stellen;

- verdere verbetering van de arbeidsomstandigheden, verzuimbegeleiding en vroegtijdige reïntegratie via maatwerk op bedrijfstakniveau en in individuele bedrijven tot stand moet komen;

- maatregelen zo dicht mogelijk bij de bron het meest effectief zijn;

- het toenmalige kabinet Kok II in het regeerakkoord voor de periode 1998 - 2002 extra geld beschikbaar heeft gesteld voor convenanten die leiden tot:

i) een reductie van het aantal werknemers dat is blootgesteld aan de arbeidsrisico's tillen, geluid, RSI, werkdruk, kwarts, OPS en allergenen, en/of

ii) een brede toepassing van maatregelen die zo dicht mogelijk bij de bron worden aangewend;

iii) reductie van het ziekteverzuim en de WAO-instroom;

- in de sectoren bakkerij en toeleveranciers, verder te noemen sectoren, werkenden worden blootgesteld aan stof als gevolg van het werken met meel, bloem en andere grondstoffen nodig voor de productie van brood en banketproducten, en dat blootstelling kan leiden tot gezondheidsklachten;

- de organisaties hun verantwoordelijkheid onderkennen als het gaat om het verder verminderen van de risico's van blootstelling aan stof als gevolg van het werken met meel, bloem en andere grondstoffen nodig voor de productie van brood en banketproducten, en deze in de praktijk trachten waar te maken;

- uit onderzoek is gebleken dat in de sectoren in vergelijking met een vergelijkbare groep van de rest van de bevolking meer luchtwegklachten voorkomen en een hoger medicijngebruik in verband met luchtwegklachten;

- uit onderzoek is verder gebleken dat de blootstelling aan stof, tarweallergeen en alpha-amylase in alle sectoren hoog is en dat de blootstellingniveaus per sector verschillen. De blootstelling bestaat in de sectoren uit een reeks kortdurende piekblootstellingen. De bestaande technieken kunnen de blootstelling in sectoren slechts in beperkte mate reduceren;

- uit onderzoek is tenslotte gebleken dat in de gemeten praktijkomstandigheden een complexe relatie bestaat tussen de mate van blootstelling aan meelstof en sensibilisatie (gevoeligheid), waardoor het op basis van dit onderzoek niet mogelijk is een (no-effect) drempelwaarde vast te stellen;

- de overheid voornemens is te komen tot het vaststellen van een wettelijke grenswaarde voor meelstof. De organisaties staan op het standpunt dat hun eigen verantwoordelijkheid primair via het convenant wordt ingevuld en dat dit zich niet verdraagt met het gelijktijdig invoeren van een wettelijke grenswaarde voor meelstof. De overheid heeft begrip voor deze zienswijze en zal zich ervoor inspannen dat tijdens de looptijd van het convenant geen MAC-waarde wordt ingevoerd;

- het, onder meer om rechtsongelijkheid te voorkomen gewenst is, dat er één gestandaardiseerde en gevalideerde meet- en analysemethode komt voor het bepalen van de blootstelling aan stof, tarweallergeen en alpha-amylase, op een zodanige wijze, dat een dergelijke meting snel en efficiënt op de werkplek kan worden uitgevoerd;

- organisaties de overheid oproepen om in Europees verband aandacht te vragen voor de noodzaak om te komen tot een gelijke aanpak en regelgeving van stofblootstelling, vanwege het feit dat het bedrijfsleven ook actief is op de Europese markt en dus te maken heeft met de daarbij behorende concurrentieverhoudingen;

- de partijen op 15 december 1999 de Intentieverklaring Grondstofallergie hebben getekend, teneinde te komen tot het afsluiten van het Arboconvenant Grondstofallergie als bedoeld in de nota `Arboconvenanten nieuwe stijl: beleidsstrategie voor de komende vier jaar (1999-2002).

Komen het volgende overeen:

Definities

Artikel 1

werkgever: een werkgever als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

werknemer: een werknemer als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

blootgestelde werknemers: het deel van de werknemers dat blootgesteld wordt aan stof;

branchebegeleidingscommissie (BBC): een tripartiet samengestelde commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de ondertekenende partijen, ingesteld bij de vaststelling van de Intentieverklaring Grondstofallergie ten behoeve van de totstandkoming, aansturing en begeleiding van de implementatie van het convenant als bedoeld in artikel 9 van dit convenant;

platform Grondstofallergie: commissie van vertegenwoordigers belast met de bestuurlijke en inhoudelijke coördinatie van de uitvoering van het Plan van Aanpak;

stand van de wetenschap: de thans mogelijke maatregelen ter vermindering van de blootstelling aan stof, waarbij gelet wordt op hetgeen gezondheidskundig wenselijk, bedrijfseconomisch haalbaar en praktisch uitvoerbaar is;

nulmeting: meting en onderzoek waarbij de uitgangssituatie is vastgesteld met betrekking tot de doelstellingen uit het convenant aangaande blootstellingen aan stof. Dit betreft de resultaten van de onderzoeken in het kader van de Intentieverklaring Grondstofallergie die zijn uitgevoerd door het Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG), de Universiteit Utrecht en TNO Voeding, zoals weergegeven in het Plan van Aanpak, of metingen die in aanvulling op voornoemd onderzoek per bedrijf zijn/worden uitgevoerd. Deze meting is referentiepunt per sector of bedrijf voor het meten van de effecten die behaald worden met het uitvoeren van de afspraken uit onderhavig convenant;

arboconvenant: tripartiete overeenkomst op bedrijfstakniveau tussen werkgeversvertegenwoordigers, werknemersvertegenwoordigers en de overheid over het verminderen van arbeidsrisico van blootstelling aan stof als gevolg van het werken met tarwe, meel, bloem en andere grondstoffen nodig voor de productie van brood en banketproducten in de sectoren van de bakkerij en toeleveranciers (maalindustrie en bakkerijgrondstoffen);

stof: concentraties stof aanwezig in de bedrijven. Naast algemeen inert stof bestaat dit onder meer uit stof als gevolg van het werken met tarwe, meel, bloem en andere grondstoffen (onder meer alpha-amylase) nodig voor de productie van brood en banketproducten, dat kan leiden tot gezondheidsrisico's;

gezondheidsrisico's: klachten aan luchtwegen, ogen, neus en/of huid die een gevolg kunnen zijn van de blootstelling aan stof;

grondstofallergie: gezondheidsrisico's veroorzaakt door het inademen van en/of contact met stof die allergene componenten bevat van tarwe, meel, bloem en andere grond- en hulpstoffen (onder meer alfa-amylase);

gezondheidsbewakingssysteem: een systeem gericht op het vroegtijdig onderkennen en vaststellen van mogelijke gezondheidsrisico's. Monitoring en mogelijk gezondheids-onderzoek gebeurt op basis van een te ontwikkelen protocol;

piekblootstelling: een blootstelling aan stof gedurende een korte tijd (minimaal 60 seconden, maximaal 3 minuten) waarbij de blootstelling boven de 10 mg/m3 uitgaat, gemeten met apparatuur die frequent de blootstelling meet (dataram apparatuur);

piekbestrijding: het toepassen van beheersmaatregelen gericht op het omlaag brengen van het effect dat pieken bijdragen aan de gemiddelde blootstelling;

Plan van Aanpak: bijlagen die onlosmakelijk deel uitmaken van het convenant, met (minimaal) een begroting en afspraken over implementatie en monitoring van de voorgenomen maatregelen zoals omschreven in artikel 4, 5 en 6. Het Plan van Aanpak omvat de volgende deelplannen:

a) Algemeen plan van aanpak, omvattende de algemene maatregelen die voor alle branches gelijk zijn,

b) Sectorplan van aanpak, omvattende de sectorspecifieke maatregelen die per sector worden genomen,

c) Stofbeheersingsplan: plan gericht op het per bedrijf nemen van maatregelen met als doel de stofblootstelling te reduceren. Voor het Stofbeheersingsplan wordt een format ontwikkeld.

sector: het convenant omvat de ondernemingen die bakkersartikelen produceren en waarvan de bedrijvigheid overeenkomt met de definitie, zoals genoemd in hoofdstuk 2, artikel 2.1 van de CAO voor het bakkersbedrijf 2002, bedrijven die tarwe vermalen tot meel en bloem en de bedrijven die producten produceren die worden toegevoegd aan bakkersartikelen.

Kwantitatieve doelstellingen

Artikel 2

1. Partijen stellen zich met betrekking tot de gezondheidskundige effecten van het convenant ten doel:

a. een gezondheidsbewakingssysteem te ontwikkelen.

Alle blootgestelde werknemers worden geïnformeerd over de inhoud en opzet van het protocol voor het gezondheidsbewakingssysteem. Uiterlijk twee jaar na het beschikbaar komen van een protocol, is onder alle blootgestelde werknemers een vragenlijst uitgezet. Voor het einde van het convenant is, aan iedereen waarvan met de vragenlijst is vastgesteld dat zij een grotere kans op sensibilisatie (en dus op mogelijke klachten) hebben, aanvullend gericht gezondheidsonderzoek aangeboden. De gegevens daarvan worden verwerkt tot eindrapportages, waarin aangegeven is wie zijn ingedeeld in een directe gevarenzone, een risicozone en buiten risicozone 1;

b. de deelname aan het gezondheidsbewakingssysteem aantoonbaar actief te stimuleren door het geven van voorlichting en informatie aan werknemers en bedrijven.

2. Partijen stellen zich met betrekking tot algemene voorlichting en communicatie ten doel dat:

a. na 2 jaar minimaal 80% en voor het einde van het convenant 100% van de werknemers bekend is met de gezondheidsrisico's van meelstof;

b. voor het einde van het convenant minimaal 75% van de werknemers in een anonieme enquête aangeeft de `nieuwe' voorschriften en aanwijzingen vanuit het communicatieplan te kennen en te hanteren in de praktijk.

3. Partijen betrokken bij het Sectorplan van aanpak Bakkerij stellen zich met betrekking tot specifieke op de bakkerij gerichte voorlichting ten doel dat:

a. voor alle bedrijven in de bakkerijsector voorlichting beschikbaar komt gericht op het terugdringen van de mogelijke risico's van stofblootstelling. De wijze waarop deze voorlichting beschikbaar komt wordt nader uitgewerkt in artikel 5 lid 3;

b. na 2 jaar minimaal 50% en voor het einde van het convenant 100% van alle bedrijven in de bakkerijsector door een voorlichter is bezocht;

c. een helpdesk wordt ingericht om bedrijven van advies te dienen en vragen te beantwoorden.

4. Partijen betrokken bij het Sectorplan van aanpak Bakkerij stellen zich met betrekking tot de structurele effecten van het convenant ten doel dat:

a. voor het einde van het convenant minimaal 60% van alle bedrijven in de bakkerijsector over een Stofbeheersingsplan beschikt, omvattend minimaal 75% van de blootgestelde werknemers. Een dergelijk Stofbeheersingsplan is opgesteld door de voorlichter, of door het bedrijf zelf aan de hand van het te ontwikkelen format (artikel 4 lid 9);

b. pieken in de blootstelling worden teruggedrongen.

In een deel van de bakkerijsector (MKB) wordt hiertoe het Stofbeheersingsplan uitgewerkt in een arbeidshygiënische aanpak. In het Plan van Aanpak wordt deze aanpak nader omschreven. Voor het einde van het convenant maakt minimaal 60% van de MKBbedrijven, omvattend minimaal 75% van de blootgestelde werknemers, gebruik van deze arbeidshygiënische aanpak.

In het overige deel van de bakkerijsector (het grootbedrijf) is de piekbestrijding gericht op een reductie van een aantal nader te benoemen pieken, waarvan het effect voor de totale blootstelling aan meelstof en alpha-amylase is, dat deze voor het einde van het convenant met minimaal 50% wordt gereduceerd.

5. Partijen betrokken bij het Sectorplan van aanpak Maalindustrie stellen zich ten doel dat:

a. pieken in de blootstelling worden teruggedrongen. Deze piekbestrijding is gericht op een reductie van een aantal nader te benoemen pieken, waarvan het effect op de totale blootstelling aan meelstof en alpha-amylase is dat deze voor het einde van het convenant met minimaal 50% wordt gereduceerd;

b. na 1 jaar 100% van de bedrijven in de maalindustrie beschikt over een Stofbeheersingsplan;

c. voor een aantal nader te benoemen werkzaamheden met grond- en hulpstoffen de beschikbare veiligheidsvoorschriften, zoals het gebruik van adequate beschermingsmiddelen (PBM's), door alle bedrijven worden toegepast.

6. Partijen betrokken bij het Sectorplan van aanpak Bakkerijgrondstoffenindustrie stellen zich tot doel dat:

a. voor een aantal nader te benoemen werkzaamheden met grond- en hulpstoffen de beschikbare veiligheidsvoorschriften, zoals het gebruik van adequate beschermingsmiddelen (PBM's), door alle bedrijven worden toegepast;

b. de blootstelling aan meelstof en alpha-amylase in de bedrijven van de bakkerijgrondstoffenindustrie na 2 jaar met minimaal 10%, na 3 jaar met minimaal 25% en voor het einde van het convenant met minimaal 50% is verminderd;

c. na 1 jaar alle bedrijven in de bakkerijgrondstoffenindustrie beschikken over een Stofbeheersingsplan;

d. alle bedrijven binnen Nebafa na 1 jaar geen verbetermiddelen en mixen op de Nederlandse markt (meer) aanbieden die een hogere stoffigheidswaarde hebben dan 1000 mg/kg;

e. Nebafa binnen 1 jaar actief aan de bakkerij adviezen zal verstrekken over de handling van broodverbetermiddelen.

Overige doelstellingen

Artikel 3

Partijen stellen zich ten doel de maatregelen, zoals omschreven in artikel 4 van onderhavig convenant, uiterlijk op 31 december 2006 te hebben gerealiseerd.

Maatregelen

Artikel 4 Algemeen Plan van Aanpak

1. Om de in artikel 2 en 3 geformuleerde doelstellingen te realiseren, verplichten de partijen zich een algemeen Plan van Aanpak uit te voeren, waarin de overeengekomen maatregelen zijn opgenomen. Dit algemeen Plan van Aanpak is een onlosmakelijk onderdeel van dit convenant.

2. Het bestaande instrument van een sectorspecifieke risicoinventarisatie en -evaluatie (RI&E) wordt gebruikt om de mogelijke risico's van de blootstelling aan stof in kaart te brengen. Hiertoe wordt een gerichte lijst met grondstofallergievragen opgesteld. Deze sectorspecifieke RI&E en de vragenlijst komen ter beschikking van partijen en sectoren.

3. Een protocol voor een gezondheidsbewakingssysteem (GBS) wordt ontwikkeld. Dit protocol bestaat onder meer uit een vragenlijst en mogelijk aanvullend gezondheidsonderzoek met daaraan gekoppeld een monitorings- en registratiesysteem op sectorniveau. Dit geheel is gericht op het preventief volgen en toetsen van de gezondheidsontwikkeling van werknemers, het toetsen van de ontwikkeling aan bepaalde criteria en het treffen van maatregelen naar aanleiding van de uitkomst van deze toetsen welke gericht zijn op het zoveel mogelijk reduceren van het risico op gezondheidsschade bij werknemers.

4. Voor de uitvoering van het gezondheidsbewakingssysteem heeft afstemming plaats met in de bedrijven gebruikte gezondheidskundige systemen en worden werkafspraken gemaakt met arbodiensten gericht op een efficiënte uitvoering van het GBS, het voorkomen van dubbel werk en ter afstemming van het GBS op de reguliere dienstverlening van arbodiensten.

5. Partijen onderzoeken de mogelijkheden van het afsluiten van een raamovereenkomst met één of meerdere arbodiensten en stellen de overeenkomst beschikbaar aan alle bedrijven.

6. Partijen (laten) ontwikkelen een praktijkhandboek omvattende een overzicht met effectieve en efficiënte maatregelen die aansluiten bij de stand van de wetenschap.

7. Teneinde de deskundigheid van werkgevers en werknemers in de branches te vergroten, zal een training en een cursus op brancheniveau of op bedrijfsniveau worden ontwikkeld en aangeboden. Partijen zullen het gebruik hiervan door opleidingsinstituten in het onderwijs bevorderen.

8. Partijen (laten) ontwikkelen een protocol voor de opzet en uitvoering van stofmetingen voor op het bepalen van de blootstelling aan stof, tarweallergeen en alpha-amylase. Dit protocol dient gebruikt te worden voor alle stofmetingen in het kader van dit convenant.

9. Een format voor het opstellen van een Stofbeheersingsplan met zogenaamde `gezondverstand oplossingen' wordt ontwikkeld en beschikbaar gesteld aan de bedrijven.

10. Activiteiten worden ontwikkeld in de vorm van pilot-projecten, gericht op het realiseren van structurele oplossingen voor de lange termijn, zoals nader uitgewerkt in het Plan van Aanpak.

11. Indien één van de partijen het voornemen heeft om tijdens, of na afloop van het convenant initiatieven te ontwikkelen in het kader van een MAC-waarde voor meelstof, of een andere voor de sectoren relevante stof, zal door de partijen vooraf inhoudelijk overleg worden gevoerd.

Artikel 5 Sectorplannen van Aanpak

1. De Sectorplannen van aanpak zijn een onlosmakelijk deel van het convenant.

2. De brancheorganisatie, of een andere in overleg met de BBC aan te wijzen organisatie, coördineert de uitvoering van het Sectorplan van aanpak.

3. De ambachtelijke en industriële bakkerijsectoren gaan specifieke voorlichting geven aan alle bedrijven. De ambachtelijke bakkerij doet dit door twee of drie voorlichters aan te stellen. Deze voorlichters bezoeken alle bedrijven voor het geven van voorlichting over grondstofallergie en mogelijke beheersmaatregelen en desgevraagd wordt advies gegeven bij het opstellen van het Stofbeheersingsplan.

De voorlichting kan in situaties waar dat effectiever is ook worden uitgevoerd door zogenaamde Service Eenheden Grondstofallergie (SEG). Een dergelijke SEG stelt per bedrijf of groep bedrijven een Stofbeheersingsplan op en is betrokken bij en ziet toe op de uitvoering van dit plan. Dit gericht op het realiseren van de in artikel 2 lid 3 en 4 genoemde doelstellingen.

4. De maalindustrie zal per bedrijf een Stofbeheersingsplan opstellen gericht op het terugdringen van de piekblootstelling. In dit plan worden maatregelen opgenomen gericht op het realiseren van de in artikel 2 lid 5 genoemde doelstellingen.

5. De bakkerijgrondstoffenindustrie zal per bedrijf een Stofbeheersingsplan opstellen waarin maatregelen worden opgenomen die gericht zijn op de in artikel 2 lid 6 genoemde doelstellingen. Dit plan zal bestaan uit de volgende onderdelen:

a. de uitgevoerde nulmeting van de stofblootstelling van werknemers op alle punten in het bedrijf waar werknemers met stof in aanraking (kunnen) komen (afweegpunten, mengafdeling, afzakpunten, proefbakkerij);

b. jaarlijkse doelstellingen (vallend onder de hoofddoelstelling van het convenant) op blootstellingniveau op alle geïdentificeerde punten met een lijst van actiepunten en beheersmaatregelen en een budget in tijd en geld;

c. investering en onderhoud;

d. opleiding en training;

e. specificaties stoffigheid grondstoffen (Heubachmethode);

f. jaarlijkse managementverificatie van de stofdoelstellingen;

g. opleidings- en trainingsprogramma voor werknemers die met stof in aanraking kunnen komen.

Artikel 6 Communicatie

1. Om de in artikel 2 en 3 genoemde doelstellingen te realiseren, verplichten partijen zich om het convenant met gerichte communicatie te ondersteunen. Een communicatieplan wordt hiertoe uitgevoerd. Bij de ontwikkeling kan gebruik worden gemaakt van een daartoe ontwikkelde aanzet voor een communicatieplan genaamd `Stop Stof'.

2. De volgende activiteiten maken deel uit van het communicatieplan:

a. het informeren van werkgevers en werknemers over het convenant en over de voortgang van de implementatie van de convenantafspraken door middel van publicaties in hun periodieken (procescommunicatie);

b. het gericht geven van voorlichting ter bevordering van de bewustwording van werkgevers en werknemers over de mogelijke arbeidsrisico's van blootstelling aan stof;

c. het gericht geven van voorlichting aan werkgevers en werknemers over de mogelijkheden om het hier bedoelde risico te beperken en te voorkomen;

d. het monitoren van afspraken over voorlichting zoals genoemd in artikel 2 lid 2 gebeurt in een aparte effectmeting. De uitvoering en planning worden in het communicatieplan opgenomen.

Instanties

Artikel 7 Werknemersvertegenwoordigingen

1. Om de in artikel 2 en 3 genoemde doelstellingen te realiseren, verplichten de partijen zich werknemersvertegenwoordigingen (WVT'en) via de Ondernemingsraad (OR) of Personeelsvertegenwoordiging (PVT), actief bij de implementatie van het Plan van Aanpak te betrekken, in het bijzonder bij de maatregelen zoals opgenomen in het Stofbeheersingsplan. Daartoe is in het Plan van Aanpak een hoofdstuk werknemersvertegenwoordiging opgenomen.

2. De volgende activiteiten maken deel uit van het WVT-hoofdstuk:

a. het raadplegen op bedrijfsniveau van WVT'en tijdens de implementatiefase van het convenant;

b. het vormgeven van structureel contact tussen WVT, werkgever en arbodienst over implementatie van convenantafspraken op bedrijfsniveau;

c. het waarborgen van medezeggenschap bij implementatie van convenantafspraken op bedrijfsniveau;

d. het uitvoeren van een bewustwordingscampagne over de convenantafspraken in de richting van WVT en hun achterban, als onderdeel van het communicatieplan zoals beschreven staat in artikel 6;

e. het ontwikkelen van informatie- en instructiemateriaal voor WVT'en gericht op de implementatie van convenantafspraken op bedrijfsniveau;

f. het organiseren van informatie- en instructiebijeenkomsten voor WVT'en, Veiligheid, Gezondheid en Welzijnscommissies en staffunctionarissen;

g. het monitoren van afspraken over de betrokkenheid van de WVT'en in de effectmeting, zoals bedoeld in artikel 6.

Artikel 8 Arbeidsinspectie

1. De afspraken, vastgelegd in het convenant, laten onverlet dat de Arbeidsinspectie (AI) het reguliere handhavingsbeleid blijft toepassen. Dit houdt in dat de AI handhaaft op reeds bestaande wettelijke normen en afspraken en reageert op meldingen van klachten en ongevallen.

2. Indien de AI op grond van haar wettelijke taak gedurende de looptijd van het convenant een inspectieproject initieert in de bedrijfstak, in het bijzonder als dit project onderwerpen uit het convenant betreft, zullen de organisaties hierover vooraf worden geïnformeerd.

3. De afspraken met betrekking tot de maatregelen, zoals vastgelegd in het bij het convenant behorende Plan van Aanpak, zullen niet eerder dan 1 juni 2007 onderdeel gaan vormen van het handhavingsbeleid van de AI.

4. Onverminderd het in lid 1 bepaalde, worden specifieke maatregelen, zoals overeengekomen in het kader van het Plan van Aanpak, omgezet in (een) beleidsregel(s), voorzover deze normen en maatregelen binnen de wettelijke kaders vallen en ook overigens in overeenstemming zijn met de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het toezicht op de naleving van de regelgeving. Deze beleidsregel(s) zal (zullen) bekend worden gemaakt op 1 juli 2005 en van kracht worden op een nader met de organisaties te overleggen tijdstip, maar uiterlijk 1 januari 2007.

5. Op de beleidsregel(s) die voortvloeit (voortvloeien) uit de convenantafspraken zal de AI met ingang van het van kracht worden van de beleidsregel(s) eveneens gaan handhaven.

Artikel 9 BBC

1. De BBC bestaat uit vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en de overheid.

2. De BBC komt uiterlijk binnen twee maanden na ondertekening van onderhavig convenant bij elkaar. Bij deze bijeenkomst wordt bepaald of de BBC in de tot dan toe gebruikelijke samenstelling wordt voortgezet, dan wel dat voor een nieuwe samenstelling wordt gekozen. Indien de BBC in een nieuwe samenstelling verder gaat, dienen in elk geval alle ondertekenende partijen vertegenwoordigd te zijn.

3. De BBC is verantwoordelijk voor de aansturing en begeleiding van de implementatie van het convenant en richt hiertoe een Projectbureau in met de daarbij behorende projectleiding en ondersteuning.

4. De BBC stelt een Platform Grondstofallergie in, dat wordt belast met de inhoudelijke coördinatie en afstemming van de uitvoering van het Plan van Aanpak.

5. De BBC kan, indien nodig en gewenst, uit haar midden werkgroepen instellen voor de behandeling van afzonderlijke onderwerpen.

6. Gedurende de looptijd van het convenant vergadert de BBC ten minste tweemaal per jaar, en verder zo vaak als nodig wordt geacht.

7. De BBC bepaalt de wijze waarop de evaluatie, bedoeld in artikel 15 van dit convenant, wordt uitgevoerd.

8. De BBC wijst conform art. 7 van de Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden (Stcrt. 1999, 187) een rechtspersoon aan, namelijk het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten, die optreedt als opdrachtgever van de in art. 2, 3, 4, 5, 6, en 7 omschreven activiteiten.

9. De BBC beslist bij welke van haar taken en bevoegdheden de inzet van externe deskundigen of een extern projectbureau noodzakelijk is.

Artikel 10 Rapportage en monitoring

1. De brancheorganisatie, of de aangewezen derde organisatie stelt jaarlijks een verslag op over de voortgang van de uitvoering van de diverse Sectorplannen van aanpak. Dit verslag bevat in elk geval een overzicht van de voortgang van het opstellen en uitvoeren van de Stofbeheersingsplannen. De gegevens voor dit overzicht worden aangeleverd volgens een standaard format. De brancheorganisatie, of de aangewezen derde organisatie stuurt het verslag van de betreffende sector aan de BBC.

2. De BBC stelt op basis van de verslagen uit lid 1 jaarlijks een voortgangsrapport op.

3. Indien partijen vaststellen dat de voortgang aanmerkelijk achterblijft bij de doelstelling, beraadt de BBC zich over welke maatregelen noodzakelijk worden geacht om de voortgang in lijn te brengen met de doelstelling, en bevordert de BBC dat deze maatregelen worden uitgevoerd.

4. Aan het einde van de looptijd van het convenant wordt een eindmeting in de vorm van een monitoringsonderzoek uitgevoerd. De BBC neemt zo spoedig mogelijk een besluit over de te hanteren systematiek voor deze eindmeting. Als referentie voor de opzet en aanpak van het monitoringsonderzoek geldt de in artikel 1 lid 7 genoemde nulmeting. De analyses van de gegevens worden telkens op eenduidige wijze uitgevoerd. Op deze wijze wordt daadwerkelijke vergelijking van de resultaten op de verschillende momenten mogelijk, waardoor conclusies getrokken kunnen worden over de voortgang. Voor de uitvoering van het communicatieplan (artikel 6) wordt een aparte effectmeting uitgevoerd.

5. De resultaten van het monitoronderzoek worden vastgelegd in een onderzoeksrapport, dat wordt gepubliceerd in de zogenaamde SZW Arboconvenantenreeks van Reed Elsevier (Reed Business Information BV). De gegevens van zowel de nulmetingen als de vervolgmetingen worden beschikbaar gesteld aan het bureau dat de uiteindelijke evaluatie van de doeltreffendheid van de convenantenaanpak als geheel zal gaan uitvoeren.

Uitvoering

Artikel 11 Bekendmaking

1. Partijen informeren hun leden zo spoedig mogelijk na ondertekening van dit convenant door middel van publicaties in hun periodieken.

2. De tekst van dit convenant wordt zo spoedig mogelijk na ondertekening in de Staatscourant gepubliceerd.

Artikel 12 Financiering

1. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt voor de uitvoering en evaluatie van dit convenant een bedrag van maximaal € 1.100.000,- (incl. BTW) ter beschikking. De organisaties stellen voor de uitvoering en evaluatie van dit convenant een bedrag van € 1.695.000,- (incl. BTW) ter beschikking. De kosten voor de uitvoering van het gezondheidsbewakingssysteem zijn als pro memoriepost in de begroting opgenomen en komen ten laste van de sectoren.

2. Voor de uitvoering van de activiteiten, genoemd in artikel 3 van de Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden (Stcrt. 1999, 187) draagt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij aan de kosten, met inachtneming van de in deze subsidieregeling vastgelegde voorwaarden en criteria, echter tot het maximale subsidiebedrag als genoemd in lid 1.

3. Voor de totale kosten van de in het Plan van Aanpak opgenomen activiteiten kan binnen het kader van de Subsidieregeling Convenanten Arbeidsomstandigheden tot een maximum van 50 procent subsidie worden verstrekt. De totale subsidie voor activiteiten in de convenantfase is begrensd tot 50% van de totale in het Plan van Aanpak geraamde kosten, echter tot het maximale subsidiebedrag zoals genoemd onder lid 1.

4. Voor de toepassing van het vorige lid worden slechts die activiteiten in aanmerking genomen die tot subsidiëring kunnen leiden. Bestaande projecten en individuele bedrijfsinvesteringen worden niet in aanmerking genomen.

5. De financiering van de afzonderlijke activiteiten is vastgelegd in het Plan van Aanpak met een daarbij behorende begroting. De begroting volgt de indeling van het Plan van Aanpak en is op jaarbasis opgesteld.

6. De partijen dragen er zorg voor dat conform het bepaalde in artikel 7 van de Subsidieregeling Convenanten Arbeidsomstandigheden als subsidieaanvrager zal optreden het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten.

7. De subsidieaanvraag in het kader van de Subsidieregeling Convenanten Arbeidsomstandigheden wordt ingediend met behulp van het Aanvraagformulier Subsidieregeling Convenanten Arbeidsomstandigheden, vergezeld van een door de BBC goedgekeurde subsidieplanning.

8. Uiterlijk drie maanden nadat het convenant tot stand is gekomen, wordt door de BBC een activiteitenplanning opgesteld ter nadere invulling van het Plan van Aanpak en de daarin opgenomen begroting. De subsidieaanvragen worden ingediend op basis van deze activiteitenplanning en conform het daarvoor door SZW verstrekte Uitvoeringsregels Subsidies Arboconvenanten.

Artikel 13 Inwerkingtreding en looptijd

Dit convenant treedt in werking onmiddellijk na ondertekening door alle convenantpartijen en eindigt op 31 december 2006.

Artikel 14 Wijziging of vroegtijdige beëindiging

1. De BBC treedt in overleg over de noodzaak van wijziging van dit convenant indien:

a) de verplichtingen uit dit convenant niet worden nagekomen;

b) er zich onvoorziene omstandigheden voordoen (waaronder in elk geval begrepen wijzigingen in wet- en regelgeving) die van dien aard zijn dat het convenant redelijkerwijs niet kan worden voortgezet;

c) door anderen dan de convenantpartijen de wens te kennen wordt gegeven om tot dit convenant toe te treden.

2. De BBC treedt in overleg over uitbreiding van dit convenant wanneer door een van de convenantpartijen een aanvullend onderwerp wordt voorgedragen voor opname in het convenant.

3. De BBC komt in vergadering bijeen voor overleg als bedoeld in lid 1 binnen zes weken nadat een partij de wens daartoe schriftelijk heeft kenbaar gemaakt. Indien het overleg niet binnen een termijn van vier weken tot overeenstemming heeft geleid, is elke partij gerechtigd het convenant schriftelijk op te zeggen.

4. De BBC kan unaniem besluiten de termijn van vier weken, bedoeld in lid 3, te verlengen, tot een maximum van twaalf weken.

Artikel 15 Evaluatie en vervolg

De partijen evalueren na beëindiging van het convenant en in elk geval voor juni 2007 de uitvoering en de resultaten van onderhavig convenant. De resultaten van deze evaluatie worden neergelegd in een onderzoeksrapport en gepubliceerd in de zogenaamde SZW Arboconvenantenreeks van Reed Elsevier (Reed Business Information BV).

Artikel 16 Verankering

Partijen streven ernaar dat de afspraken uit dit convenant van toepassing zijn op alle bedrijven in de sectoren en onderzoeken daartoe de aanwezige mogelijkheden zoals nader uitgewerkt in het Plan van Aanpak.

Rotterdam, 4 juni 2003.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,voor deze:
de directeur-generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen
R.IJ.M. Kuipers.
Vereniging van Nederlandse Fabrikanten van Bakkerijgrondstoffen (Nebafa)
J. Hoogstad.
Nederlandse Vereniging van Meelfabrikanten (NVM),
A. Verveen.
Nederlandse Vereniging voor de Bakkerij (NVB),
A. Schipper en J.G. van de Kolk.
Nederlandse Brood- en banketbakkers Ondernemers Vereniging (NBOV)
J.H.M. van de Vall en Th.L. Volkeri.
CNV BedrijvenBond,
A. Bruggeman.
FNV Bondgenoten,
L. van Beekum.
Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten,
J.H.M. Kienhuis.

1 Uit bedrijfsgeneeskundig onderzoek blijkt dat slechts bij een deel van de blootgestelde werknemers (ca 25%) aanvullend gezondheidskundig onderzoek nodig kan zijn. (Diagnostiek en preventie van allergische beroepsziekten als gevolg van blootstelling aan hoogmoleculaire allergenen; een handleiding ten behoeve van de bedrijfskundige praktijk door dr.ir.D. Heederik (universiteit Utrecht, november 2002))

Naar boven