Instellingsregeling Commissie Innovatie Openbaar Bestuur

16 april 2002

MPA/U63306

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Besluit:

§ 1. Instelling, taken en bijdrage experimenten

Artikel 1: instelling

Er is een Commissie Innovatie Openbaar Bestuur; hierna te noemen de Commissie.

Artikel 2: taken

De Commissie heeft tot taak om binnen de aanwijzingen van de Minister:

1. te streven naar innovatie van Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, gericht op een betere kwaliteit van dienstverlening aan burgers en op hogere arbeidsproductiviteit van medewerkers. Binnen deze organisaties zijn de aandachtsgebieden van de Commissie: management en sturing, HRM-beleid, inrichting en werkwijze alsmede processen en technieken, waaronder de inzet van ICT;

2. de uitvoering van experimenten te stimuleren;

3. kennis te ontwikkelen door het analyseren van praktijkvoorbeelden en experimenten alsmede door het doen uitvoeren van onderzoek. Deze kennis maakt zij vervolgens toegankelijk;

4. ideeën te verzamelen uit Nederland en uit andere landen voor innovatie van het openbaar bestuur en deze te analyseren;

5. kennis te delen over praktijkvoorbeelden van innovatie door het creëren van een website, het uitbrengen van nieuwsbrieven en het organiseren van conferenties;

6. verslag te doen aan de Minister van haar bevindingen aangaande de wijze waarop vernieuwingen kunnen worden geïmplementeerd.

Artikel 3: financiële bijdrage stimulering experimenten

De Commissie kan namens de Minister financiële bijdragen verstrekken aan experimenten, zoals bedoeld in artikel 1 van de Tijdelijke bijdrageregeling Innovatie Openbaar Bestuur.

§ 2. Samenstelling, inrichting en vergoeding

Artikel 4: samenstelling

1. De Commissie bestaat uit een voorzitter, tevens lid, en ten hoogste 10 andere leden.

2. De Commissie wijst uit haar midden een plaatsvervangend voorzitter aan.

Artikel 5: benoeming en ontslag

1. De leden van de Commissie worden benoemd door de Minister.

2. De leden van de Commissie worden benoemd op grond van hun deskundigheid van en betrokkenheid bij organisaties binnen het openbaar bestuur.

3. De voorzitter en de andere leden van de Commissie kunnen te allen tijde hun functie neerleggen door een schriftelijke kennisgeving aan de Minister.

4. In bijzondere gevallen kunnen de voorzitter en andere leden van de Commissie door de Minister worden geschorst en ontslagen.

Artikel 6: namen leden

1. Tot lid van de Commissie worden benoemd:

a) als onafhankelijk voorzitter: de heer prof. dr. W. Lemstra;

b) vanuit het Rijk:

- de heer drs. L.A.M. van Halder,

- de heer drs. M.J. van Rijn,

- de heer drs. J.W. Oosterwijk,

- mevrouw mr. J. Thunnissen-Tonneman;

c) vanuit de provincies:

- de heer drs. G. van der Veen;

d) vanuit de gemeenten:

- de heer drs. E. Gerritsen,

- mevrouw dr. G. ter Horst,

- de heer mr. drs. G.A.A. Verkerk,

- de heer drs. H.W.M. Wesseling;

e) vanuit de waterschappen:

- mevrouw M.M. Kool.

2. De leden van de Commissie hebben zitting op persoonlijke titel.

Artikel 7: ondersteuning Commissie

1. De Minister voorziet voor de ondersteuning van de Commissie in een secretariaat.

2. Het secretariaat staat onder leiding van een ambtelijk secretaris, waaraan een ambtelijk adjunct-secretaris wordt toegevoegd.

3. De ambtelijk secretaris en de ambtelijk adjunct-secretaris zijn voor de uitoefening van hun taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de Commissie.

4. De secretaris en de adjunct-secretaris zijn geen lid van de Commissie.

Artikel 8: vergoedingen leden Commissie

Naast de vergoeding op basis van het Vacatiegeldenbesluit 1988 ontvangen de leden een tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland, voorzover zij niet reeds aanspraken kunnen maken op grond van een andere regeling.

§ 3. Werkwijze

Artikel 9: meerjarenprogramma; thema's; jaarverslag

1. De Commissie stelt voor 1 juli 2002 een meerjarenprogramma op voor haar zittingsperiode. Het meerjarenprogramma behoeft de goedkeuring van de Minister.

2. De Commissie stelt met ingang van 2003 jaarlijks voor 1 april een verslag op van de werkzaamheden ter uitvoering van de in artikel 3, eerste tot en met het zesde lid, genoemde taken alsmede van de resultaten daarvan. De Commissie zendt het verslag aan de Minister.

3. De Commissie actualiseert met ingang van 2003 jaarlijks voor 1 juli het meerjarenprogramma en de thema's daarbinnen die het komende jaar de hoogste prioriteit zullen krijgen. De actualisering behoeft de goedkeuring van de Minister.

Artikel 10: begroting

1. De Minister stelt jaarlijks de benodigde middelen ter beschikking voor de werkzaamheden van de Commissie en haar secretariaat. De Commissie oefent haar taken uit binnen het raam van die middelen.

2. De Commissie legt jaarlijks voor 1 november aan de Minister een begroting van inkomsten en uitgaven ter goedkeuring voor, aangaande het volgende kalenderjaar.

Artikel 11: voorbereidende stukken

De Commissie verstrekt de Minister alle door hem gevraagde inlichtingen.

Artikel 12: evaluatie

Voor 31 maart 2006 brengt de Commissie een rapport uit aan de Minister, waarin de rol van de Commissie alsmede de bereikte resultaten zijn geëvalueerd.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 13: inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 16 april 2002 en vervalt met ingang van 15 mei 2006.

Artikel 14: citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Instellingsregeling Commissie Innovatie Openbaar Bestuur.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,K.G. de Vries.

Naar boven