Procesregeling belastingkamers gerechtshoven

Artikel 1 Ontvangstbevestiging

1. De griffier van het gerechtshof verzendt de bevestiging, bedoeld in artikel 6:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), binnen een week nadat het beroepschrift bij de griffie is ingekomen.

2. De griffier van het gerechtshof verzendt de kennisgeving, bedoeld in artikel 6:14, tweede lid, van de Awb, binnen een week nadat het beroepschrift bij de griffie is ingekomen.

Artikel 2 Machtiging

Indien een belanghebbende zich laat vertegenwoordigen door een gemachtigde (niet zijnde een advocaat of procureur) dient het beroepschrift vergezeld te zijn van een schriftelijke machtiging. Zonder een schriftelijke machtiging kan het gerechtshof het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

Artikel 3 Vereisten beroepschrift

1. Indien de griffier constateert dat het beroepschrift niet voldoet aan een of meer vereisten als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb of artikel 2 van deze procesregeling, geeft hij daarvan binnen twee weken schriftelijk kennis aan de indiener van het beroepschrift.

2. Bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving stelt de griffier de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid het geconstateerde verzuim te herstellen binnen vier weken na de dag van verzending van die kennisgeving.

Artikel 4 Mededeling griffierecht

Zodra het beroepschrift aan de wettelijke vereisten voldoet, verzendt de griffier aan de indiener van het beroepschrift een mededeling met vermelding van het bedrag van het verschuldigde griffierecht.

Artikel 5 Toezenden beroepschrift aan verweerder

1. Binnen twee weken nadat de eventuele verzuimen zijn hersteld en het verschuldigde griffierecht is ontvangen zendt de griffier het beroepschrift aan het bestuursorgaan onder gelijktijdig verzoek om inzending van de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift (dit alles in drievoud).

2. Het gerechtshof maakt niet ambtshalve gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 8:42, tweede lid, van de Awb.

Artikel 6 Vereenvoudigde behandeling

Indien de indiener van het beroepschrift niet tijdig heeft voldaan aan de verplichtingen voor het in behandeling nemen van het beroep doet het gerechtshof in beginsel binnen zes weken uitspraak op de voet van artikel 8:54 van de Awb (vereenvoudigde behandeling).

2. Indien het bestuursorgaan niet tijdig heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in artikel 8:42 van de Awb kan binnen zes weken uitspraak gedaan worden op de voet van artikel 8:54 van de Awb.

Artikel 7 Repliek en dupliek

1. Indien het gerechtshof gebruik maakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 8:43, eerste lid, van de Awb, geeft het aan de indiener van het beroepschrift een termijn van vier weken om schriftelijk te repliceren.

2. Na ontvangst van de repliek, bedoeld in het eerste lid, geeft het gerechtshof aan de verweerder een termijn van vier weken om schriftelijk te dupliceren.

Artikel 8 Schriftelijke inlichtingen

1. Indien het gerechtshof gebruik maakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 8:45, eerste lid, van de Awb, geeft het aan de betrokken partij(en) en anderen een termijn van vier weken om de gevraagde inlichtingen te geven of om de gevraagde stukken in te zenden.

2. Het gerechtshof zal slechts bij hoge uitzondering gebruik maken van de mogelijkheid tot beperkte kennisneming als verwoord in artikel 8:29, derde en vijfde lid, en 8:32 van de Awb.

Artikel 9 Uitstel

1. Een door het gerechtshof gestelde termijn wordt slechts verlengd in uitzonderlijke omstandigheden en indien daarom binnen die termijn schriftelijk en gemotiveerd wordt verzocht.

2. De beslissing van het gerechtshof op het verzoek om uitstel wordt binnen een week na ontvangst schriftelijk aan de verzoeker medegedeeld.

3. Indien het gerechtshof een verzoek om uitstel inwilligt, geeft het aan de verzoeker een termijn van maximaal vier weken.

Artikel 10 Uitnodiging voor de mondelinge behandeling

1. Onverminderd artikel 8:56 van de Awb wordt de uitnodiging om op een zitting van het gerechtshof te verschijnen in de regel ten minste zes weken voorafgaande aan de betreffende zitting verzonden.

2. Het verzoek om uitstel dient zo spoedig mogelijk en gemotiveerd te worden gedaan.

3. Het gerechtshof deelt zijn beslissing op het verzoek om uitstel aan verzoeker mede binnen een week na ontvangst van dit verzoek.

4. Van de beslissing tot uitstel stelt het gerechtshof de andere partij(en) en eventuele overige betrokkenen eveneens binnen een week in kennis.

Artikel 11 Publicatie van uitspraken

Een verzoek om de uitspraak niet vrij te geven voor publicatie dient in verband met het bepaalde in artikel 27g, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen uiterlijk ter zitting te worden gedaan. Het verzoek dient te worden gemotiveerd.

Artikel 12 Slotbepalingen

1. Op de termijnen, genoemd in deze regeling, is de Algemene termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

2. De tekst van deze regeling wordt in de Staatscourant geplaatst en ook overigens op een zodanige wijze bekendgemaakt dat voldoende verzekerd is dat betrokkenen ervan op de hoogte kunnen zijn.

3. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2002. Zij is niet van toepassing op voor haar inwerkingtreding bij het gerechtshof aanhangig gemaakte zaken.

4. Deze regeling kan worden aangehaald als: Procesregeling belastingkamers gerechtshoven.

Toelichting

A. Algemeen

De in de procesregeling neergelegde bepalingen moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de wijze waarop de hoven uitvoering geven aan de wettelijke bepalingen van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorzover daarbij invulling wordt gegeven aan termijnen waarvan de Awb de invulling aan de rechter overlaat moeten deze richtlijnen in beginsel als bindend worden beschouwd. Het karakter van de richtlijnen brengt echter met zich mee, dat daar in bijzondere gevallen door de rechter ook uitzonderingen op kunnen worden gemaakt en toegelaten.

De procesregeling spreekt over beroepschrift; de procesregeling is voorzover mogelijk van overeenkomstige toepassing op een verzetschrift of een verzoekschrift.

B. Artikelsgewijs

Artikel 1, eerste lid

Artikel 6:14, eerste lid, van de Awb verplicht tot het schriftelijk bevestigen van de ontvangst van een beroepschrift. Als de indiener van het beroep (eiser) niets verneemt van het gerechtshof, kan hij contact opnemen met de griffie en eventueel wederom een beroepschrift indienen. Een dergelijke actie is alleen zinvol, indien binnen zeer korte termijn duidelijkheid bestaat over de vraag of het beroepschrift is ontvangen. Vandaar dat hier gekozen is voor een termijn van een week.

Artikel 1, tweede lid

Deze bepaling bewerkstelligt dat ook het bestuursorgaan snel op de hoogte is van een mogelijke procedure.

Artikel 2

Artikel 8:24 van de Awb geeft het gerechtshof de bevoegdheid een schriftelijke machtiging te vragen. Het overleggen van een dergelijke machtiging voorkomt misverstanden.

Artikel 5

Deze bepaling voorkomt dat het bestuursorgaan verplicht wordt tot het inzenden van stukken of het schrijven van een verweerschrift op een moment dat nog niet duidelijk is of het beroepschrift op reguliere wijze in behandeling zal worden genomen.

Artikel 6

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid dat het in verzuim zijn kan leiden tot het op vereenvoudigde wijze afdoen van de zaak.

Artikel 7

Bij de keuze van de termijn waarbinnen de indiener van het beroepschrift moet repliceren en verweerder moet dupliceren, is aansluiting gezocht bij de artikelen 8:42, eerste lid, en 8:47, vijfde lid, van de Awb.

Artikel 8, tweede lid

In fiscale zaken is er nauwelijks behoefte aan beperkte kennisneming nu veelal geen sprake is van derden-belanghebbenden.

Artikel 9, eerste lid

Het verlenen van uitstel leidt tot verlenging van de procedure. Gelet op de voortgang van de procedure ligt een terughoudend uitstelbeleid dan ook voor de hand. Bij het stellen van een termijn door het gerechtshof zal uit de brief waarbij daarvan kennis wordt gegeven aan de betrokkene moeten blijken wanneer die termijn begint en wanneer hij eindigt.

Slechts wanneer een verzoek om uitstel voor het verstrijken van de gestelde termijn wordt gedaan, zodat het gerechtshof in de gelegenheid is daarop nog voor het einde van die termijn te reageren, is een succesvol verzoek om uitstel denkbaar. Een partij dient er immers van uit te gaan, dat zolang uitstel nog niet schriftelijk is verleend de door het gerechtshof gestelde termijn niet is verlengd. Het risico voor overschrijding van een door het gerechtshof gestelde termijn dient bij de op termijn gestelde partij te blijven. Zo wordt voorkomen dat een verzoek om uitstel onnodig vertragend kan gaan werken.

Artikel 10

Ook verzoeken om uitstel van de mondelinge behandeling tot een ongewenste verlenging van de procedure. In dezelfde lijn als die van het bij artikel 9 toegelichte uitstelbeleid is terughoudendheid ook hier op haar plaats. Door partijen en andere betrokkenen zoveel mogelijk in de gelegenheid te stellen hun agenda aan de voornemens van het gerechtshof aan te passen wordt de noodzaak om om uitstel te verzoeken, zo mag worden aangenomen, beperkt. Om die reden is het aanbevelenswaardig dat het gerechtshof de uitnodiging of oproeping voor de zitting in de regel reeds verzendt voordat de termijn, bedoeld in artikel 8:56 van de Awb, aanbreekt. In voorkomend geval zal een verzoek om uitstel dan ook zodanig tijdig kunnen worden gedaan dat, bij inwilliging van dat verzoek, met inachtneming van artikel 8:56 van de Awb nog een andere zaak in de plaats van de uitgestelde zaak kan worden aangebracht.

Een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting dient op dezelfde wijze benaderd te worden als een verzoek om verlenging van een door het gerechtshof gestelde termijn. Aan een verzoek om uitstel van de behandeling hoeft echter niet de eis gesteld te worden dat het binnen de in artikel 8:45 van de Awb genoemde termijn wordt gedaan. Wel kan de eis gesteld worden dat het zo spoedig mogelijk na opkomst van de reden van verhindering wordt gedaan.

Naar boven