Rolreglement voor het procederen in civiele zaken Gerechtshof 's-Hertogenbosch

1 Algemeen

1.1 Reikwijdte

Dit rolreglement heeft betrekking op de wijze van procederen in alle civiele zaken die met een dagvaarding worden ingeleid. In onderwerpen die niet in dit reglement zijn geregeld, kan bij bijzonder reglement worden voorzien.

De inhoud van het bijzonder rolreglement is in cursief in dit rolreglement opgenomen. De civiele griffie is geopend van 9.00 uur tot 16.00 en gedurende die uren uitsluitend telefonisch en per telefax (073-6204281) bereikbaar.

Verzoekschriften, dagvaardingen etc. die persoonlijk worden afgegeven, kunnen worden ingediend bij de Centrale Infobalie. Deze balie, die uitsluitend via de hoofdingang is te bereiken, is geopend van 08.30 uur tot 17.00 uur. Telefonische informatie over rolzaken dient bij voorkeur ingewonnen te worden tussen 9.00 en 12.00 uur.

Inlichtingen over rolzaken dienen allereerst bij de rolwaarnemer te worden ingewonnen. Indien er onduidelijkheden bestaan met betrekking tot de behandeling van rolzaken ter zitting, kan de dag na de rolzitting ter griffie worden geïnformeerd.

Arresten worden op de voor uitspraak bepaalde of nader te bepalen dag uitgesproken ter openbare terechtzitting te 10.00 uur. Telefonische informatie omtrent de uitspraak kan worden ingewonnen tussen 13.30 uur en 16.00 uur.

Omdat de stroom van gefourneerde zaken groter is dan de verwerkingscapaciteit van het hof wordt in een deel van de gefourneerde zaken niet onmiddellijk een datum voor arrest bepaald en zal de dagbepaling een of meermalen kunnen worden aangehouden.

1.2 De rolzitting

De zitting van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 344 NRv. vindt wekelijks plaats op dag en uur als in het bijzonder reglement van het hof bepaald.

De rolzitting wordt - ook in de maanden juli en augustus - gehouden op iedere dinsdag en vangt aan om 9.30 uur.

In bijzondere omstandigheden kan worden bepaald dat ook op andere dagen en tijdstippen rolzittingen worden gehouden. Rolzittingen worden niet gehouden op de in artikel 3 van de Algemene Termijnenwet genoemde algemeen erkende feestdagen en op de bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen

Toezending van de rol aan de rolwaarnemers zal plaatsvinden uiterlijk op de donderdag voorafgaande aan de rolzitting.

Zaken kunnen ook ambtshalve door de rolraadsheer, kamervoorzitter of raadsheer-commissaris op de rol worden geplaatst. Partijen ontvangen in zulk een geval vooraf schriftelijk bericht.

2 De procedure

2.1 Het aanbrengen van de zaak

2.1.a. Bij het inschrijven van een nieuwe zaak ter griffie dient de procureur van appellant over te leggen:

1) de originele dagvaarding in hoger beroep (en zo nodig: herstelexploot en verlof ingevolge art. 117 NRv.);

2) een kopie van de dagvaarding in eerste aanleg;

3) een afschrift van het vonnis of de vonnissen waarvan beroep als bedoeld in artikel 231 lid 1, eerste zin, NRv.;

4) een schrijven waarin het belang van de zaak wordt aangegeven.

Deze stukken dienen uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum, ter griffie te zijn ingediend. Een verzuim dienaangaande kan binnen twee weken na de roldatum worden hersteld; verlenging van deze termijn kan uitsluitend op grond van klemmende redenen, tot uiterlijk vier dagen vóór afloop van de termijn, schriftelijk, aan de rolraadsheer worden verzocht.

Indien bedoelde stukken niet uiterlijk op de maandag vóór de rolzitting om 14.00 uur bij de Centrale Infobalie c.q. ter griffie zijn ingediend, wordt het griffierecht voor appellant voorlopig vastgesteld op het maximaal verschuldigde griffierecht en voor geïntimeerde op het griffierecht behorende bij onbepaalde waarde. Na schriftelijk verzoek (met gelijktijdige overlegging van de bedoelde stukken) zal het griffierecht definitief worden vastgesteld.

Bij betekening in het buitenland dienen de voorgeschreven bescheiden te worden overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze is betekend. Dit geldt ook als betekening aan de advocaat/procureur van de wederpartij cfm. artikel 343 Rv. heeft plaatsgevonden.

Domiciliekeuze dient schriftelijk te worden aangetoond.

Indien niet appellant, maar geïntimeerde de zaak ter rolle introduceert, dient hij zorg te dragen voor overlegging van de onder 2.1.a. genoemde bescheiden.

2.1.b. Voorts dient, indien van toepassing, te worden overgelegd een kopie van het bewijs van (voorwaardelijke) toevoeging in hoger beroep. Indien de procureur nog niet hierover beschikt, deelt hij schriftelijk mede dat een toevoeging is aangevraagd. Zodra de toevoeging is verkregen, moet een kopie hiervan aan de griffie worden overgelegd. Wanneer een kopie van de toevoeging niet is overgelegd vóórdat de zaak is afgedaan, wordt het volledige griffierecht in rekening gebracht (artikel 17 WTBZ).

Indien geïntimeerde met toevoeging procedeert moet hij het bewijs van (voorwaardelijke) toevoeging, dan wel een verklaring dat toevoeging is aangevraagd op de dag van procureurstelling ter rolzitting overleggen.

2.1.c. Bij anticipatie dient voorts het desbetreffende exploot als bedoeld in artikel 126 NRv. te worden overgelegd.

2.1.d. Indien partijen hun geschil bij wijze van prorogatie aan het hof voorleggen, dient de eisende partij bij het aanbrengen van de zaak de akte van prorogatie - indien opgemaakt - over te leggen.

2.1.e. In geval van verwijzing dient de partij die de zaak aanbrengt over te leggen: het originele oproepingsexploot - indien uitgebracht - en kopie van de stukken van de vorige instanties, met de daarbij behorende producties, alsmede een inventarisstaat waarop de overgelegde processtukken alsmede de eventuele bijbehorende producties staan vermeld.

2.2 Het verloop van de procedure

2.2.a. Memories en akten worden in enkelvoud ingediend. De partij die een memorie of akte indient, draagt zorg voor gelijktijdige toezending dan wel terhandstelling van een afschrift daarvan alsmede van de daarbij behorende producties aan de wederpartij.

2.2.b. Voor de memorie van grieven, de memorie van antwoord alsmede de memorie van antwoord in het incidenteel appèl, wordt een eerste uitstel van zes weken verleend en - behoudens partijperemptoir - een tweede uitstel van zes weken. In kort geding zijn die termijnen telkens vier weken.

De appellante die een provincie, gemeente of waterschap is, moet bij het nemen van de memorie tevens overleggen stukken waaruit blijkt dat haar bevoegde orgaan heeft besloten tot het instellen van het hoger beroep, althans de beslissing daartoe - voor zover nodig -heeft bekrachtigd.

De geïntimeerde die een provincie, gemeente of waterschap is, moet bij het nemen van de memorie tevens overleggen stukken waaruit blijkt dat haar bevoegde orgaan heeft besloten tot het voeren van verweer, althans de beslissing daartoe - voor zover nodig - heeft bekrachtigd.

Indien stukken in eerste aanleg zijn gedeponeerd, dient de betreffende partij dat depot te lichten en de stukken tegelijk met het dossier van de eerste aanleg ter griffie van het hof te deponeren.

2.2.c. Indien een partij na verloop van voormelde termijnen geen memorie neemt of akte verzoekt, volgt uitstel van vier weken of in kort geding van twee weken, ambtshalve peremptoir (AP).

Indien een procureur ter rolle mededeelt dat een der partijen in staat van faillissement is verklaard dient deze procureur het faillissementsvonnis over te leggen. Deze procureur dient tevens inlichtingen te verschaffen omtrent de aard van de (oorspronkelijke) vordering - als bedoeld in artt. 27, 28 en 29 Faillissementswet - en de fase waarin dat faillissement zich bevindt. Daartoe wordt aan deze procureur een termijn van veertien dagen ambtshalve peremptoir verleend.

Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing indien een procureur ter rolle verklaart dat ten aanzien van een der partijen de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard.

Na een ambtshalve peremptoir wordt geen verder uitstel toegestaan, behoudens indien positief wordt beslist op een tijdig en gemotiveerd ingediend schriftelijk verzoek tot uitstel (zie hiervoor de cursieve tekst onder 2.2.f.) op grond van bijzondere omstandigheden.

2.2.d. Kopie van de stukken van de eerste aanleg, met de daarbij behorende producties, alsmede een inventarisstaat - waarop de overgelegde processtukken alsmede de eventuele producties van de eerste aanleg staan vermeld - worden overgelegd bij het nemen van de eerste memorie, bij gebreke waarvan die memorie wordt geweigerd met aanhouding van de zaak voor twee weken voor het alsnog nemen van die memorie met de genoemde bijlagen. De inventarisstaat dient aan de desbetreffende memorie te worden gehecht.

2.2.e. Na de memorie van antwoord respectievelijk de memorie van antwoord in het incidenteel appèl wordt twee weken uitstel verleend voor hetzij vragen van pleidooi, hetzij verzoeken van akte, hetzij vragen van arrest.

2.2.f. De partij die langer uitstel verlangt, dient zulks schriftelijk, uiterlijk één week voor de rolzitting en onder opgave van redenen aan de rolraadsheer te verzoeken, waarbij tevens moet worden aangegeven of de wederpartij hiermee akkoord gaat. Is dit laatste het geval, dan wordt een ambtshalve peremptoir uitstel verleend, tenzij naar het oordeel van de rolraadsheer hierdoor het geding onredelijk zou worden vertraagd. Gaat de wederpartij niet akkoord, dan beslist de rolraadsheer.

Alle brieven worden gericht aan de `rolgriffier' en dienen in ieder geval het rolnummer van de zaak te vermelden. De procureurs zenden van alle brieven aan het hof onverwijld een kopie aan de procureur van de wederpartij en maken daarvan in die brieven ook melding.

Bij gebreke van bedoelde vermeldingen kan de desbetreffende brief door het hof terzijde worden gelegd.

In beginsel dienen rolbrieven uiterlijk een week voor de zitting te worden ingezonden. Onder bijzondere, in die rolbrief aan te geven omstandigheden, kan van die termijn worden afgeweken. Rolbrieven (ook faxberichten), welke op de dag voorafgaande aan de rolzitting, na 13.00 uur bij de Centrale Infobalie c.q. ter griffie worden ontvangen, worden terzijde gelegd.

2.2.g. Een op schrift gesteld akteverzoek dient kort en bondig te zijn en is alleen bedoeld voor een bewijsaanbod, het overleggen van producties of een summiere reactie op een nieuwe stelling of productie. Akten die hieraan niet voldoen, worden in beginsel geweigerd.

De te nemen akte, die in beginsel beperkt dient te blijven tot hooguit één A4 in standaardlettertype, corpsgrootte 12, met gebruikelijke marge en regelafstand, dient tenminste 24 uur voor de aanvang van een rolzitting ter beoordeling aan de rolraadsheer te worden voorgelegd. De procureur die meent dat op deze regel een uitzondering moet worden gemaakt, kan zich schriftelijk en gemotiveerd tot de rolraadsheer wenden, onder overlegging van de betreffende akte.

Indien de akte wordt geweigerd krijgt de betreffende procureur één week voor beraad, ambtshalve peremptoir.

Indien bij gelegenheid van een comparitie, enquête, tussenarrest, descente of pleidooi aan partijen toestemming is verleend voor het verzoeken van een uitgebreide akte of het nemen van een nadere memorie, dienen partijen zulks in die akte/memorie uitdrukkelijk te vermelden.

De uitgebreide akte of de nadere memorie kan slechts worden genomen indien de toestemming daartoe blijkt uit het slot van het desbetreffende proces-verbaal/audiëntieblad.

Voor een akte en een nadere memorie wordt slechts éénmaal een uitstel, ambtshalve peremptoir, verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.

2.2.h. Partij-peremptoir (PP) kan steeds worden gevraagd en dient uiterlijk twee weken vóór de rolzitting waarop de peremptoirstelling formeel wordt gedaan schriftelijk aan de wederpartij te worden aangezegd, met afschrift daarvan aan de rolraadsheer.

Partij-peremptoirstelling houdt de aanzegging in dat niet ingestemd zal worden met een nader uitstel dan in de aanzegging uitdrukkelijk is toegestaan en impliceert de waarschuwing van de partij dat aanzegging van akte van niet-dienen kan volgen.

De partij-peremptoirstelling dient ter rolzitting te worden gedaan om gelding te hebben.

De aanzegging van partij-peremptoir mag worden gecombineerd met de aanzegging van akte van niet-dienen.

2.2.i. Indien de partij die aan het woord is, schriftelijk verzoekt de zaak vervroegd op de rol te plaatsen, staat deze partij ambtshalve peremptoir en zal vervolgens geen uitstel worden verleend.

2.2.j. Akte van niet-dienen kan op verzoek van één partij worden verleend indien de wederpartij die ter zitting waartegen peremptoir is gesteld, peremptoir staat, in verzuim is een memorie te nemen of akte te verzoeken, mits dit ten minste twee weken vóór die rolzitting schriftelijk aan de wederpartij is aangezegd, met afschrift daarvan aan de rolraadsheer.

De aanzegging dient ter rolzitting te worden gedaan om gelding te hebben.

2.2.k. Op eenparig schriftelijk verzoek van partijen wordt de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen voor ten hoogste twaalf weken aangehouden.

2.2.l. Zaken die met de aantekening peremptoir op de rol staan zonder dat één van partijen een proceshandeling verricht, worden voor twaalf maanden aangehouden. Op schriftelijk verzoek van één der partijen wordt de zaak op een eerder tijdstip weer op de rol geplaatst. Op de dienende dag kan geen uitstel worden gevraagd. De bestaande termijn van twaalf maanden loopt door indien alsdan niet de proceshandeling plaatsvindt waarvoor de zaak staat.

Voormeld schriftelijk verzoek dient uiterlijk te 10.00 uur op de donderdag, voorafgaand aan de desbetreffende rolzitting bij de Centrale Infobalie c.q. ter griffie van het hof te zijn binnengekomen.

2.2.m. Indien één van partijen royement verzoekt, wordt de zaak voor vier weken aangehouden voor uitlating door de wederpartij. Op schriftelijk verzoek van die wederpartij wordt de termijn éénmaal verlengd met vier weken.

2.2.n. Bij het vragen van arrest leggen beide partijen een - volgens bijgevoegd model opgemaakte - kostenstaat van alle instanties, alsmede een inventarisstaat - waarop de overgelegde processtukken alsmede de eventuele producties van het hoger beroep staan vermeld - over.

2.2.o. Arrest wordt gewezen op (de inhoud van) het griffiedossier. Partijen hebben recht op inzage van het griffiedossier.

Partijen kunnen na telefonische afspraak met de griffie inzage krijgen.

2.2.p. Datumbepaling voor arrest vindt plaats ter rolle, in beginsel twee weken nadat arrest wordt gevraagd. Binnen deze twee weken wordt bekeken of het griffiedossier compleet is. Zonodig worden ontbrekende stukken opgevraagd. Indien de opgevraagde stukken niet binnen twee weken na opvragen zijn overgelegd, wordt nog geen datum bepaald voor het wijzen van arrest. De zaak wordt in plaats daarvan wederom met twee weken aangehouden voor het alsnog overleggen van de ontbrekende stukken. Alsdan zal in beginsel recht worden gedaan op alleen de aanwezige stukken.

2.2.q. Een akte houdende verzet tegen een wijziging/vermeerdering van de eis moet binnen twee weken ambtshalve peremptoir worden genomen. De partij, die de eis wijzigt of vermeerdert, dient zich op dezelfde dag dat de wederpartij zich over de eiswijziging uitlaat, uit te laten over de vraag of zij de zaak mondeling wenst toe te lichten. Indien dit het geval is, zal er tot dat doel een datum worden bepaald.

De mondelinge toelichting kan worden gegeven op de dinsdagochtend volgend op die, waarop het daartoe strekkende verzoek is gedaan en om 9.00 uur.

Op de rolzitting, volgend op die, waarop de akte houdende verzet is genomen dan wel de mondelinge toelichting is gegeven, wordt door de rolraadsheer schriftelijk op het verzet beslist.

2.3 Pleidooi

2.3.a. Bij het vragen van pleidooi legt de partij die om pleidooi vraagt, kopie van haar volledige procesdossier in viervoud over.

De vragende partij dient daarbij opgave te doen van de eigen verhinderingen en die van de wederpartij.

De kopieerkosten kunnen op de kostenstaat worden opgevoerd. Redelijk te achten kosten kunnen bij de veroordeling van de wederpartij in de proceskostenveroordeling in aanmerking worden genomen.

Als de kopieën van het procesdossier niet worden overgelegd, wordt aangenomen dat de partij die pleidooi heeft gevraagd dat verzoek niet heeft gehandhaafd. Zonodig wordt aan de wederpartij een termijn van veertien dagen voor beraad gegeven.

Voor de handelwijze ten aanzien van het mededelen van verhinderdata en voor verzoeken om uitstel wordt verwezen naar 3.c.

Indien beide partijen, nadat pleidooi en een pleitdatum zijn gevraagd, alsnog te kennen geven te willen volstaan met een schriftelijk pleidooi en de betreffende Kamervoorzitter zich hiermee kan verenigen, wordt de zaak verwezen naar de rolzitting en wordt gehandeld overeenkomstig het hierna onder 2.3.e. bepaalde ten aanzien van schriftelijk pleidooi.

2.3.b. De partij die bij pleidooi nieuwe stukken in het geding wenst te brengen (anders dan de pleitnota), dient ervoor zorg te dragen dat deze stukken uiterlijk op de vierde werkdag vóór de datum van het pleidooi ter griffie in viervoud alsmede door de wederpartij zijn ontvangen, tenzij de voorzitter een andere termijn bepaalt. De partij die pleitnotities in het geding wenst te brengen, legt deze bij de aanvang van haar pleidooi in viervoud aan het hof over onder terhandstelling van een vijfde exemplaar aan de wederpartij.

2.3.c. De procureurs dragen er zorg voor dat partijen bij de pleidooien in persoon aanwezig zijn, opdat zij, indien het hof dat nodig vindt, inlichtingen kunnen verstrekken. Rechtspersonen dienen zich voor dat doel te laten vertegenwoordigen door één of meer personen die van de zaak op de hoogte zijn. De voorzitter kan desverzocht bepalen dat de aanwezigheid van partijen niet is vereist.

Bedoelde vertegenwoordigers van rechtspersonen dienen, bij voorkeur, ook met het oog op eventuele schikkingen of afspraken bevoegd te zijn de rechtspersoon in rechte te vertegenwoordigen.

2.3.d. In geval van pleidooi krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt gedurende ten hoogste dertig minuten toe te lichten. Indien een partij langer wenst te pleiten, dient zij dit bij het vragen van het pleidooi te verzoeken, onder opgave van de gewenste tijdsduur en onder opgave van redenen.

2.3.e. Op éénparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer/voorzitter schriftelijk pleidooi toestaan. Een keuze voor het schriftelijk doen bepleiten van de zaak zal worden verstaan als het afstand doen van het recht op mondeling pleidooi.

2.3.f. De zaak zal voor overlegging van de pleitnota's acht weken peremptoir worden aangehouden. Op eenparig verzoek van de partijen kan eenmalig een uitstel van maximaal acht weken, peremptoir, worden verleend. Indien alsdan niet schriftelijk wordt gepleit, zal de zaak twee weken worden aangehouden voor arrestbepaling.

2.3.g. Uiterlijk twee weken voor de rolzitting waarop de pleitnota's zullen worden overgelegd, zenden de advocaten/procureurs elkaar de pleitnota's toe, opdat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door onder de eigen pleitnota een beknopte repliek onderscheidenlijk dupliek op te nemen. Het staat de advocaten/procureurs niet vrij - behoudens uitdrukkelijke instemming van de wederpartij - de tekst van de toegezonden pleitnota te wijzigen.

2.4 Bijzondere bepalingen inzake spoedappèl in kort geding

2.4.a. De appellant die wenst dat het hoger beroep van een kort-gedingvonnis als `spoedappèl' wordt behandeld, dient de grieven en de toelichting daarop in de appèldagvaarding op te nemen dan wel gelijk met de appèldagvaarding te doen betekenen. In de appèldagvaarding en bij het aanbrengen van de zaak dient te worden vermeld dat een spoedbehandeling wordt verzocht, onder vermelding van de reden, waarom niet de voor kort-gedingzaken geldende, op zich zelf reeds korte, termijnen in acht genomen kunnen worden.

2.4.b. Indien de voorzitter van de kamer die het kort geding zal behandelen dan wel de rolraadsheer de zaak voldoende spoedeisend acht (geïntimeerde dient daarvan uit te gaan) zal de zaak verder als spoedappèl worden behandeld en zal op de eerste rechtsdag aan geïntimeerde een peremptoir uitstel van twee weken voor antwoord worden verleend. Daarna geldt het hierna in artikel 2.4.e en verder bepaalde.

2.4.c. Indien door appellant geen spoedappèl is verzocht, kan geïntimeerde op de eerstdienende dag ter rolle mededelen dat hij behandeling als spoedappèl wenst, onder vermelding van de reden, waarom niet de voor kort-gedingzaken geldende, op zich zelf reeds korte, termijnen in acht genomen kunnen worden. Hij stelt van zodanig voornemen de griffie en de procureur van de wederpartij tijdig schriftelijk op de hoogte.

2.4.d. Indien de voorzitter dan wel de rolraadsheer de zaak voldoende spoedeisend acht (appellant dient daarvan uit te gaan), krijgt appellant een peremptoir uitstel van twee weken voor grieven. Geïntimeerde krijgt vervolgens een peremptoir uitstel van ten hoogste twee weken voor antwoord.

2.4.e. Komt geïntimeerde bij zijn antwoord in incidenteel hoger beroep of doet hij een beroep op niet-ontvankelijkheid, dan zal (principaal) appellant daarop bij pleidooi kunnen antwoorden, tenzij hij schriftelijk wenst te reageren. In dat geval zal aan appellant daartoe een peremptoir uitstel van ten hoogste twee weken worden verleend. Dit uitstel kan tot één week worden verkort.

2.4.f. Een partij die pleidooi wenst, dient zich met een daartoe strekkend verzoek zo spoedig mogelijk (bij voorkeur reeds vóór of op de eerste rechtsdag) tot de griffie te wenden. Zij dient daarbij opgave te doen van de eigen verhinderingen en die van de wederpartij.

De opgave van de verhinderdata betreft een periode van drie maanden volgend op de dag waarop van grieven is of wordt gediend. Bij gebreke van een dergelijke opgave stelt het hof de datum voor het pleidooi ambtshalve vast.

2.4.g. In geval van pleidooi krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt gedurende ten hoogste twintig minuten, inclusief re- en dupliek, toe te lichten. Indien een partij in verband met de bijzondere gecompliceerdheid van de zaak langer dan twintig minuten wenst te pleiten, dient zij dit bij het vragen van het pleidooi te verzoeken. De voorzitter beslist zo spoedig mogelijk op dit verzoek.

Art. 2.3.c. is van overeenkomstige toepassing.

2.4.h. Nog niet in het geding zijnde producties (andere dan de pleitnota's) die partijen ter gelegenheid van het pleidooi alsnog in het geding willen brengen, dienen tijdig op voorhand in viervoud aan het hof alsmede aan de wederpartij te worden toegezonden.

2.4.i. Het hof doet op zo kort mogelijke termijn uitspraak.

2.4.j. Op éénparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer een langere termijn toestaan voor het nemen van een memorie of voor pleidooi. In het algemeen zal dit meebrengen dat de zaak niet meer als spoedappèl wordt behandeld.

2.4.k. In geval van uiterste spoed kan van bovenstaande regeling worden afgeweken en kunnen termijnen worden verkort. De meest gerede partij dient zich dan vóór het aanhangig maken van de zaak per brief tot de rolraadsheer te wenden, die naar bevind van zaken zal handelen.

In beginsel kan in spoed-appèlzaken niet schriftelijk worden gepleit.

3 Overige bepalingen

3.a. De stukken welke aan het hof worden overgelegd, mogen geen opmerkingen in de kantlijn of tussen de regels of onderstrepingen bevatten, die niet in het originele stuk voorkomen. Stukken die hieraan niet voldoen, zullen niet worden geaccepteerd en zullen worden geretourneerd aan de procureur. Deze dient de stukken binnen twee weken te vervangen door exemplaren die daarvan geschoond zijn.

In zaken van spoedappèl in kort geding bedraagt deze termijn één week.

3.b. Indien omstandigheden van het geval daartoe nopen kan de rolraadsheer/voorzitter van dit rolreglement afwijken. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist de rolraadsheer/voorzitter.

3.c. Richtlijnen datumbepaling en uitstelbeleid

1) Indien in een zaak bij tussenarrest een comparitie, enquête of descente is bepaald, of indien pleidooi is gevraagd, vindt opgave van verhinderdata schriftelijk, en gelijktijdig door beide partijen, ter rolle plaats. Deze opgave heeft betrekking op van verhinderdata van procureurs, partijen en zo mogelijk eventuele getuigen. De procureurs gaan dit tevoren na.

Indien bij tussenarrest een comparitie, enquête of descente is bepaald wordt vermeld op welke rolzitting de opgave moet worden gedaan; indien pleidooi wordt gevraagd wordt ter rolle voor deze opgave een termijn van veertien dagen verleend.

Er wordt slechts eenmaal uitstel van ten hoogste veertien dagen ambtshalve peremptoir verleend.

Vóór de vaststelling van de datum van de zitting kunnen nieuwe, na de opgave van de verhinderdata alsnog opgekomen verhinderdata schriftelijk aan de griffie worden gemeld.

Twee weken na de datum waarop de verhinderdata zijn - resp. uiterlijk hadden moeten worden - medegedeeld wordt zal ter rolle medegedeeld op welke dag en uur de comparitie, enquête of descente dan wel het pleidooi zal worden gehouden.

2) Indien een datum is bepaald met inachtneming van de opgegeven verhinderdata, kan het feit dat partijen (en/of, in geval van een enquête, getuigen) nadien verhinderd blijken te zijn, zeer bijzondere omstandigheden daargelaten, geen reden tot uitstel opleveren.

Slechts indien verhinderdata waren opgegeven, komt een verzoek om uitstel voor eventuele honorering in aanmerking. Op dit verzoek zal positief worden beslist, mits sprake is van zeer bijzondere omstandigheden en bovendien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

Het uitstelverzoek

a) is gericht aan de voorzitter van de kamer (bij een pleidooi) of aan de raadsheer-commissaris (in andere gevallen)

b) is zo tijdig mogelijk en schriftelijk ingediend

c) is deugdelijk gemotiveerd, in het bijzonder ten aanzien van de aard van de verhindering en het tijdstip waarop de reden voor de verhindering bekend is geworden,

d) is voorzien van een opgave van nieuwe verhinderdata van beide partijen,

e) vermeldt of de wederpartij wel of niet met uitstelverlening akkoord gaat.

Op het verzoek wordt door het hof beslist; de beslissing wordt door de griffie aan partijen medegedeeld.

3) Een verzoek om uitstel namens de partij(en) die geen verhinderdata heeft (hebben) opgegeven, zal niet worden gehonoreerd. De partij die desondanks bij het uitstelverzoek volhardt dan wel niet verschijnt, krijgt geen nieuwe datum voor een zitting.

4) Bij eventuele voortzetting van de zitting wordt de datum, zo mogelijk ter zitting, bepaald in overleg met de advocaten/procureurs en de partijen. Indien zulks niet mogelijk is wordt de zaak verwezen naar de rol voor overleggen verhinderdata.

4 Overgangsbepaling

4.a. Ten aanzien van de verdere behandeling door het hof van zaken die op de datum van inwerkingtreding van NRv. reeds zijn aangebracht, blijft artikel 2.2.o buiten toepassing en geldt voor het overleggen der stukken voor arrest het voordien geldende recht.

4.b. In zaken die op de datum van inwerkingtreding van NRv. reeds zijn aangebracht, dient, indien ter rolle uitspraak wordt gevraagd op een gedaan verzet tegen de wijziging/vermeerdering van eis, of indien opgave wordt gedaan van verhinderdata met het oog op een te houden enquête, comparitie van partijen of descente, een kopie van het procesdossier ter rolle te worden overgelegd dan wel aan de griffier te worden gezonden.

Dit reglement is vastgesteld bij bestuursbesluit van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 januari 2002 en treedt, met terugwerkende kracht, in werking op 1 januari 2002.

Bijlage: model kostenstaat ex art. 2.2.n.

stcrt-2002-25-p23-SC33171-1.gif
Naar boven