Welzijn, Jeugdhulpverlening en

Kinderopvang Fonds Collectieve Belangen 2003/2005

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST FONDS COLLECTIEVE BELANGEN SECTOREN WELZIJN, JEUGDHULPVERLENING EN KINDEROPVANG

AI Nr. 9859

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van het Centrum Arbeidsverhoudingen (CAOP) namens de Maatschappelijke Ondernemersgroep als partij te ener zijde mede namens ABVAKABO FNV en CNV Publieke Zaak als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst Fonds Collectieve Belangen sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking treedt op 1 januari 2003;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 11 mei 2001 (Stcrt 2001, nr. 93), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Fonds Collectieve Belangen sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang, zulks met inachtneming van hetgeen onder IV en V is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 2005 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Fonds Collectieve Belangen sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Fonds Collectieve Belangen sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV en V is bepaald:

Artikel 1 Definities en begripsbepalingen

In deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt, tenzij in een artikel van deze overeenkomst van het tegendeel blijkt, verstaan onder:

  • 1. Werkgever:

  • een werkgever als bedoeld in artikel 1 onder b respectievelijk e van de CAO Welzijn, CAO Jeugdhulpverlening respectievelijk CAO Kinderopvang.

  • Welke werkgevers dit betreft wordt aangegeven in Bijlage III, die aan deze CAO is gehecht en daarvan deel uitmaakt.

  • 2. Werknemer:

  • degene die een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek met de werkgever heeft gesloten.

  • 3. Stichting:

  • de Stichting Fonds Collectieve Belangen Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang, als bedoeld in artikel 4 van deze CAO.

  • 4. Statuten en Reglement:

  • de statuten en het reglement van de in het derde lid genoemde Stichting, die respectievelijk als Bijlage I en Bijlage II aan deze CAO zijn gehecht en daarvan deel uitmaken.

  • 5. Bestuur:

  • het bestuur van de in het derde lid genoemde Stichting.

  • 6. Administrateur:

  • een natuurlijk of rechtspersoon waaraan de uitvoering van werkzaamheden van de Stichting door het bestuur wordt gedelegeerd, als bedoeld in artikel 4 van deze CAO.

Artikel 2 Werkingssfeer

Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op iedere werkgever als bedoeld in artikel 1 eerste lid en iedere werknemer als bedoeld in artikel 1 tweede lid.

Artikel 3 Doel

  • 1. Het doel van deze collectieve arbeidsovereenkomst is het bevorderen, (doen) uitvoeren en financieren van activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van:

    • goede arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden in de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang;

    • een goede uitvoering en een optimaal functioneren van de arbeidsvoorwaarden vervat in de CAO's Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang;

    • een optimale werking van de Wet op de ondernemingsraden in de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang;

    • een optimale werking van de arbeidsmarkt in de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde activiteiten bestaan binnen het doel van de Stichting uit het bevorderen, (doen) uitvoeren en financieren van:

    • a. het geven van algemeen toegankelijke (zakelijke) informatie en voorlichting over (de arbeidsvoorwaarden als vervat in) de in het eerste lid genoemde CAO's en/of andere voor deze CAO-sectoren relevante (wettelijke) voorschriften op arbeidsvoorwaardenterrein en/of het verzorgen van algemene publiciteit betreffende de arbeidsvoorwaarden in deze CAO-sectoren;

    • b. het verrichten en publiceren van onderzoek naar de gevolgen van door partijen bij het CAO-overleg gemaakte afspraken dat ten dienste staat van dit overleg, met het doel de belangen te dienen van de werkgever en de werknemer als bedoeld in artikel 1;

    • c. het ontwikkelen en implementeren van beleid op het gebied van de arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en arbeidsmarkt in de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang, met dien verstande dat kosten van CAO-partijen betreffende het eigenlijke CAO-overleg worden uitgezonderd;

    • d. het verrichten en publiceren van onderzoek ten behoeve van het tot stand brengen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemer als bedoeld in artikel 1;

    • e. het overigens verrichten en publiceren van onderzoek binnen de doelstelling van de Stichting, voor zover zulks door het bestuur ter verwezenlijking van die doelstelling wenselijk wordt geacht;

    • f. het verrichten van scholingsactiviteiten ten behoeve van de werkgever en de werknemer als bedoeld in artikel 1;

    • g. het leveren van de door de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang (wettelijk) verschuldigde financiële bijdrage in de kosten van het functioneren van de op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) ingestelde Bedrijfscommissie voor de Welzijnssector, met het doel een juiste werking van de WOR in deze CAO-sectoren te bevorderen en de werkzaamheden van de Bedrijfscommissie voor iedere werkgever en werknemer als bedoeld in artikel 1 toegankelijk te doen zijn. De Bedrijfscommissie heeft tot taak:

      • het geven van (zakelijke) informatie en voorlichting over de toepassing en uitleg van de WOR;

      • het verrichten van advisering en bemiddeling bij geschillen tussen een werkgever en de ondernemingsraad c.q. personeelsvertegenwoordiging;

    • h. de behandeling van aan arbeidsverhoudingen in de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang gerelateerde verzoeken tot CAO-dispensatie,

      • interpretatie, geschilbeslechting en -bemiddeling.

Artikel 4 Uitvoering

  • 1. De uitvoering van (het doel van) deze collectieve arbeidsovereenkomst is opgedragen aan de Stichting en geschiedt volgens de bepalingen van de statuten en het reglement van de Stichting, die respectievelijk als Bijlage I en Bijlage II aan deze CAO zijn gehecht en daarvan deel uitmaken.

  • 2. Het bestuur van de Stichting kan de uitvoering delegeren aan een administrateur onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de Stichting.

Artikel 5 Verplichtingen werkgever

De werkgever is gehouden de door de Stichting dan wel haar administrateur in het kader van de doelstelling (van deze collectieve arbeidsovereenkomst) gevraagde (loonsom) gegevens te verstrekken en de bijdrage, als bedoeld in artikel 7, te voldoen die de werkgever aan de Stichting verschuldigd is, overeenkomstig datgene wat te dezer zake in de statuten en het reglement van de Stichting is of wordt bepaald, alsmede zal zich ook overigens moeten houden aan het bepaalde in de statuten en het reglement van de Stichting.

Artikel 6 Rechten werkgever en werknemer

Iedere werkgever en werknemer heeft het recht deel te nemen aan c.q. gebruik te maken van (de resultaten van) de door de Stichting gefinancierde activiteiten als bedoeld in artikel 3.

Artikel 7 Bijdrage

  • 1. De werkgever is per kalenderjaar bij wijze van vooruitbetaling aan de Stichting een bijdrage verschuldigd van 0,03% van de totale loonsom van alle in dienst van de werkgever zijnde werknemers, met dien verstande dat deze bijdrage niet lager wordt gesteld dan € 15.

  • 2. De wijze van vaststelling, verstrekken van (loonsom)gegevens over, alsmede de betaling c.q. invordering van de verschuldigde bijdrage is nader geregeld in het reglement van de Stichting, dat als Bijlage II aan deze CAO is gehecht en daarvan deel uitmaakt.

BIJLAGE I

Bijlage als bedoeld in artikel 1 vierde lid van de CAO Fonds Collectieve Belangen sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang.

Statuten van de Stichting Fonds Collectieve Belangen Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze statuten wordt verstaan onder:

  • 1. Werkgever:

  • de werkgever als bedoeld in artikel 1 eerste lid van de CAO.

  • 2. Werknemer:

  • de werknemer als bedoeld in artikel 1 tweede lid van de CAO.

  • 3. Stichting:

  • de in artikel 2 van deze statuten bedoelde Stichting.

  • 4. Bestuur:

  • het in artikel 5 van deze statuten bedoelde bestuur.

  • 5. Administrateur:

  • de in artikel 11 van deze statuten bedoelde administrateur.

  • 6. Reglement:

  • het in artikel 12 van deze statuten bedoelde reglement.

  • 7. CAO:

  • de CAO Fonds Collectieve Belangen sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang.

Artikel 2 Naam, zetel en duur

  • 1. De Stichting draagt de naam: „Stichting Fonds Collectieve Belangen Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang" en is gevestigd te Den Haag.

  • 2. De Stichting is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 3 Doel

  • 1. De Stichting heeft ten doel, overeenkomstig de bepalingen van deze statuten en het reglement, het bevorderen, (doen) uitvoeren en financieren van activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van:

    • goede arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden in de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang;

    • een goede uitvoering en een optimaal functioneren van de arbeidsvoorwaarden vervat in de CAO's Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang;

    • een optimale werking van de Wet op de ondernemingsraden in de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang;

    • een optimale werking van de arbeidsmarkt in de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang.

  • De Stichting stelt zich mede ten doel het (doen) innen en beheren van gelden ter financiering van voornoemd doel.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde activiteiten bestaan binnen het doel van de Stichting uit het bevorderen, (doen) uitvoeren en financieren van:

    • a. het geven van algemeen toegankelijke (zakelijke) informatie en voorlichting over (de arbeidsvoorwaarden als vervat in) de in het eerste lid genoemde CAO's en/of andere voor deze CAO-sectoren relevante (wettelijke) voorschriften op arbeidsvoorwaardenterrein en/of het verzorgen van algemene publiciteit betreffende de arbeidsvoorwaarden in deze CAO-sectoren;

    • b. het verrichten en publiceren van onderzoek naar de gevolgen van door partijen bij het CAO-overleg gemaakte afspraken dat ten dienste staat van dit overleg, met het doel de belangen te dienen van de werkgever en de werknemer als bedoeld in artikel 1;

    • c. het ontwikkelen en implementeren van beleid op het gebied van de arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en arbeidsmarkt in de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang, met dien verstande dat kosten van CAO-partijen betreffende het eigenlijke CAO-overleg worden uitgezonderd;

    • d. het verrichten en publiceren van onderzoek ten behoeve van het tot stand brengen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemer als bedoeld in artikel 1;

    • e. het overigens verrichten en publiceren van onderzoek binnen de doelstelling van de Stichting, voor zover zulks door het bestuur ter verwezenlijking van die doelstelling wenselijk wordt geacht;

    • f. het verrichten van scholingsactiviteiten ten behoeve van de werkgever en de werknemer als bedoeld in artikel 1;

    • g. het leveren van de door de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang (wettelijk) verschuldigde financiële bijdrage in de kosten van het functioneren van de op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) ingestelde Bedrijfscommissie voor de Welzijnssector, met het doel een juiste werking van de WOR in deze CAO-sectoren te bevorderen en de werkzaamheden van de Bedrijfscommissie voor iedere werkgever en werknemer als bedoeld in artikel 1 toegankelijk te doen zijn. De Bedrijfscommissie heeft tot taak:

      • het geven van (zakelijke) informatie en voorlichting over de toepassing en uitleg van de WOR;

      • het verrichten van advisering en bemiddeling bij geschillen tussen een werkgever en de ondernemingsraad c.q. personeelsvertegenwoordiging;

    • h. de behandeling van aan arbeidsverhoudingen in de CAO-sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang gerelateerde verzoeken tot CAO-dispensatie,

      • interpretatie, geschilbeslechting en -bemiddeling.

Artikel 4 Geldmiddelen

  • 1. De inkomsten van de Stichting bestaan uit:

    • a. bijdragen van werkgevers als bedoeld in artikel 7 van de CAO;

    • b. bijdragen van de overheid;

    • c. de te kweken renten;

    • d. schenkingen, legaten en erfstellingen;

    • e. al hetgeen op andere legale wijze wordt verworven.

  • 2. Erfstellingen kunnen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.

  • 3. De uitgaven van de Stichting bestaan uit:

    • a. de uitgaven voortvloeiend uit de realisatie van het in artikel 3 omschreven doel;

    • b. krachtens de wet en deze statuten toegestane overige uitgaven.

Artikel 5 Bestuur

  • 1. De Stichting wordt beheerd door een paritair samengesteld bestuur, bestaande uit vier natuurlijke personen, bestuurders genaamd.

  • 2. Deze bestuurders worden voor onbepaalde tijd aangewezen en benoemd door:

    • a. een bestuurder door de Maatschappelijk Ondernemers Groep, dan wel eventuele rechtsopvolgers daarvan;

    • b. een bestuurder door de Branchevereniging Ondernemers in de Kinderopvang, dan wel eventuele rechtsopvolgers daarvan;

    • c. een bestuurder door de ABVAKABO FNV, dan wel eventuele rechtsopvolgers daarvan;

    • d. een bestuurder door de CNV Publieke Zaak, dan wel eventuele rechtsopvolgers daarvan.

  • 3. In een vacant komende bestuurszetel wordt voorzien door de desbetreffende in het tweede lid onder a, b, c of d genoemde organisatie die de uittredende bestuurder had(den) benoemd.

  • 4. Bij gebreke van een benoeming van een bestuurder door de desbetreffende organisatie binnen drie maanden na inkennisstelling van het zich voordoen van de vacature, geschiedt de benoeming door het bestuur. De functie van een door het bestuur benoemde bestuurder eindigt zodra een nieuwe bestuurder is benoemd overeenkomstig het bepaalde in het derde lid.

  • 5. Indien te eniger tijd het aantal bestuurders beneden vier doch niet onder het aantal van twee is gedaald, blijven de nog fungerende bestuurders een wettig college vormen.

  • De nog fungerende bestuurders dragen er echter zorg voor dat zo spoedig mogelijk in de open plaatsen wordt voorzien, eventueel door gebruikmaking van het bepaalde in artikel 299 boek 2 Burgerlijk Wetboek.

  • De functie van een ingevolge het in de voorgaande volzin genoemde artikel aangewezen tijdelijk bestuurder neemt een eindigt, zodra wederom ten minste twee bestuurders zijn benoemd overeenkomstig de bepalingen van deze statuten.

Artikel 6 Einde bestuurslidmaatschap

  • 1. De in artikel 5 tweede lid onder a t/m d genoemde organisaties, die een bestuurder benoemen, kunnen te allen tijde die benoeming intrekken en een ander in zijn of haar plaats tot bestuurder benoemen.

  • 2. Een bestuurder kan te allen tijde door een eenstemmig besluit van alle andere bestuurders worden ontslagen of geschorst. Een schorsing die niet binnen twee maanden gevolgd wordt door een ontslag, eindigt door verloop van die termijn.

  • 3. Het bestuurslidmaatschap eindigt indien en zodra de desbetreffende bestuurder niet meer verbonden is aan, dan wel de relatie van de bestuurder met de in artikel 5 tweede lid onder a, b c of d genoemde organisatie, die hem/haar heeft benoemd, is beëindigd. De desbetreffende bestuurder dient hiervan onverwijld aan het bestuur schriftelijk mededeling te doen.

  • 4. De functie van bestuurder eindigt voorts door overlijden, door vrijwillig aftreden krachtens schriftelijke mededeling daartoe aan het bestuur, door het zich voordoen van het bepaalde in de laatste volzin van artikel 5 vierde en vijfde lid, alsmede door ontslag door de rechtbank overeenkomstig het bepaalde bij artikel 298 boek 2 Burgerlijk Wetboek. Een door de rechtbank ontslagen bestuurder kan niet opnieuw tot bestuurder worden benoemd.

Artikel 7 Bestuursfuncties

  • 1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester.

  • De functies van secretaris en penningmeester kunnen in een bestuurder worden verenigd.

  • 2. De functie van voorzitter wordt in de even jaren vervuld door een bestuurder benoemd door de in artikel 5 tweede lid onder c of d genoemde organisatie en de functies van secretaris en penningmeester door bestuurders benoemd door de in artikel 5 tweede lid onder a en b genoemde organisaties.

  • Voor de oneven jaren geldt het omgekeerde.

  • 3. Het bestuur is bevoegd om van het bepaalde in het tweede lid af te wijken, met dien verstande dat indien een door de in artikel 5 tweede lid onder a en b genoemde organisaties benoemde bestuurder voorzitter is, de functies van secretaris en penningmeester worden vervuld door bestuurders benoemd door de in artikel 5 tweede lid onder c en d genoemde organisaties.

  • Het omgekeerde geldt eveneens.

Artikel 8 Bestuursbevoegdheden en vertegenwoordiging

  • 1. Het bestuur is belast met het besturen van de Stichting.

  • 2. Het bestuur behartigt de belangen van de Stichting in de ruimste zin des woords en is binnen de grenzen van deze statuten bevoegd alle daden van beheer en beschikking te verrichten die het voor de verwezenlijking van het doel nodig of wenselijk acht en is derhalve bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het verwerven, vervreemden of bezwaren van registergoederen, het sluiten van overeenkomsten waarbij de Stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt.

  • 3. Het bestuur is bevoegd tot het instellen van commissies, die het bestuur terzijde staan bij de verwezenlijking van het doel van de Stichting, alsmede tot het zich laten bijstaan door een of meer (bezoldigde) adviseurs.

  • Voorts is het bestuur bevoegd, ter uitvoering van de werkzaamheden verbonden aan het secretariaat zo mede andere door het bestuur te bepalen taken, een of meer medewerkers aan te stellen, dan wel deze werkzaamheden casu quo taken voor rekening van de Stichting en onder verantwoordelijkheid van het bestuur uit te besteden aan derden.

  • 4. Het bestuur beslist in alle zaken, waarin de beslissing niet is opgedragen of gedelegeerd aan andere organen van de Stichting.

  • 5. Het bestuur vertegenwoordigt de Stichting.

  • De Stichting wordt bovendien in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter en de secretaris gezamenlijk, dan wel door een van hen beiden tezamen met een andere bestuurder.

  • Het bestuur kan voorts een of meer van zijn leden, alleen respectievelijk gezamenlijk, machtigen namens de Stichting te handelen en de Stichting te binden. Zulk een machtiging zal kunnen blijken uit een door voorzitter en secretaris/penningmeester gemerkt afschrift van dat gedeelte der notulen, dat het desbetreffende besluit behelst.

Artikel 9 Bestuursvergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter, secretaris of ten minste twee bestuurders dit nodig oordeelt/oordelen.

  • 2. De oproep tot een bestuursvergadering geschiedt schriftelijk aan de adressen van de bestuurders door de voorzitter of secretaris, dan wel door twee bestuurders die de vergadering wensen, een en ander met inachtneming van een oproepingstermijn van ten minste zeven dagen, de dag van oproeping en die van vergadering niet meegerekend.

  • De oproep vermeldt plaats, datum en aanvangstijdstip van de vergadering, alsmede de te behandelen onderwerpen.

  • 3. De bestuursvergaderingen worden geleid door de voorzitter. Ontbreekt deze, dan voorziet de vergadering zelf in het voorzitterschap.

  • Van elke bestuursvergadering worden notulen gemaakt, die op de eerstvolgende vergadering, dan wel door middel van van schriftelijke accordering door de afzonderlijke bestuurders die ter vergadering aanwezig zijn geweest, worden vastgesteld.

Artikel 10 Besluitvorming

  • 1. Het bestuur besluit – voor zover in deze statuten of de wet niet anders is bepaald – met gewone meerderheid van stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft van het aantal bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is, met dien verstande dat besluiten slechts rechtsgeldig kunnen worden genomen indien ten minste één bestuurder benoemd door de in artikel 5 tweede lid onder a en b genoemde organisaties, alsmede ten minste één bestuurder benoemd door de in artikel 5 tweede lid onder c en d genoemde organisaties aanwezig of vertegenwoordigd is.

  • Indien in een vergadering door het niet voldaan zijn aan de hieromtrent in de voorgaande volzin gestelde vereisten geen besluiten kunnen worden genomen, kan het bestuur in een ten hoogste vier weken nadien te houden vergadering besluiten nemen ongeacht het aantal alsdan aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders alsmede namens welke van de benoemende organisaties zij aanwezig zijn, mits in de bijeenroeping tot deze laatste vergadering van het verloop van de vorige melding is gemaakt.

  • 2. Een bestuurder kan zich door een andere bestuurder bij schriftelijke volmacht doen vertegenwoordigen.

  • 3. Iedere bestuurder brengt één stem uit, tenzij ter vergadering een ongelijke verhouding bestaat tussen het aantal aanwezige bestuurders benoemd door de in artikel 5 tweede lid onder a en b genoemde organisaties, alsmede het aantal aanwezige bestuurders benoemd door de in artikel 5 tweede lid onder c en d genoemde organisaties. In dat geval kunnen door de ene categorie bestuurders niet meer stemmen worden uitgebracht dan van de andere categorie bestuurders aanwezig zijn.

  • Blanco stemmen worden beschouwd niet te zijn uitgebracht.

  • 4. Het ter vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter, dat door de vergadering een besluit is genomen, is beslissend. Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen besluit, voor zover gestemd werd over een niet schriftelijk vastgelegd voorstel.

  • 5. Wordt echter onmiddellijk na het uitspreken van het in het voorgaande lid bedoelde oordeel de juistheid daarvan betwist, dan vindt een nieuwe stemming plaats wanneer de meerderheid van de vergadering of, indien de oorspronkelijke stemming niet hoofdelijk of schriftelijk geschiedde, één aanwezige bestuurder dit verlangt.

  • 6. Indien bij een verkiezing van personen uit meer dan twee kandidaten niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, vindt een herstemming plaats over de twee personen die bij de eerste stemming het hoogste aantal stemmen hebben verkregen.

  • Ingeval in een herstemming tussen twee personen de stemmen staken, beslist het lot wie van beiden is gekozen.

  • 7. Indien de stemmen staken over een voorstel, niet betreffende verkiezing van personen, wordt het voorstel in de volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen dan wederom, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 8. Alle stemmingen geschieden mondeling, tenzij de voorzitter een schriftelijke stemming gewenst acht of een van de stemgerechtigden dat vóór de stemming verlangt. Schriftelijke stemming geschiedt bij ongetekende, gesloten briefjes. Besluitvorming bij acclamatie is mogelijk, tenzij een stemgerechtigde hoofdelijke stemming verlangt.

  • 9. Zolang in een bestuursvergadering alle bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd zijn kunnen geldige besluiten worden genomen, mits met algemene stemmen, omtrent alle aan de orde komende onderwerpen – dus mede een voorstel tot statutenwijziging of tot ontbinding – ook al heeft geen oproeping plaatsgehad of is deze niet op de voorgeschreven wijze geschied of is enig ander voorschrift omtrent het oproepen en houden van vergaderingen of een daarmee verband houdende formaliteit niet in acht genomen.

  • 10. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden kan geldige besluitvorming door het bestuur ook schriftelijk tot stand komen, mits het desbetreffende voorstel schriftelijk aan bestuurders is toegezonden en alle bestuurders zich schriftelijk – waaronder begrepen telegrafisch of per telex- of telefaxbericht – over het desbetreffende voorstel hebben uitgesproken.

  • Het bepaalde in het eerste t/m derde lid en het zesde t/m zevende lid is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij staking van stemmen het voorstel in de eerstkomende vergadering aan de orde wordt gesteld.

Artikel 11 Administrateur

  • 1. Het administratief en geldelijk beheer van de Stichting, alsmede de inning van bijdragen als bedoeld in artikel 4 eerste lid onder a, wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur verricht door een daarvoor door het bestuur aan te wijzen administrateur.

  • 2. De opdracht tot het voeren van het administratief en geldelijk beheer alsmede de inning van bijdragen wordt tot wederopzegging schriftelijk aan de administrateur verstrekt.

  • De kosten verbonden aan dit beheer alsmede deze inning komen voor rekening van de Stichting.

Artikel 12 Reglement

  • 1. Het bestuur stelt een reglement vast waarin bepalingen worden opgenomen omtrent de vaststelling en invordering van bijdragen als bedoeld in artikel 4 eerste lid onder a, alsmede de wijze waarop de doelstelling zal worden gerealiseerd.

  • 2. Ten aanzien van besluiten tot vaststelling of wijziging van het reglement is het bepaalde in artikel 14 tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De bepalingen van het reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.

Artikel 13 Financieel beheer

  • 1. Het boekjaar van de Stichting is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de Stichting zodanige aantekening te (doen) houden, dat daaruit te allen tijde de financiële rechten en verplichtingen van de Stichting kunnen worden gekend.

  • 3. Jaarlijks, uiterlijk negen maanden na afloop van het boekjaar, stelt het bestuur een door een externe registeraccountant gecontroleerde balans, staat van baten en lasten, alsmede een verslag omtrent de financiële toestand van de Stichting vast, welke bescheiden steeds ten minste tien jaar bewaard dienen te blijven.

  • Het bestuur legt in het (financieel) verslag rekening en verantwoording af over het gevoerde beleid.

  • Door de vaststelling door het bestuur van de door de externe registeraccountant gecontroleerde jaarstukken wordt de penningmeester gedechargeerd voor het financiële beleid over het afgelopen boekjaar.

  • Het verslag wordt ten kantore van de administrateur ter inzage van werkgevers- en werknemers(organisaties) neergelegd, alsmede is voor werkgevers en werknemers(organisaties) op aanvraag en tegen vergoeding van de hieraan verbonden kosten verkrijgbaar. Voorts wordt het verslag ter inzage neergelegd op een of meer door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

Artikel 14 Statutenwijziging

  • 1. In de statuten van de Stichting kan geen verandering worden gebracht dan door een besluit van een bestuursvergadering, waartoe is opgeroepen met de mededeling dat aldaar wijziging van de statuten zal worden voorgesteld.

  • 2. Een besluit tot statutenwijziging kan slechts worden genomen met algemene stemmen in een vergadering waarin ten minste drie/vierde van het aantal bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is. Is niet drie/vierde van het aantal bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd, dan kan binnen vier weken daarna een tweede bestuursvergadering bijeengeroepen en gehouden worden, waarin over het voorstel zoals dat in de vorige vergadering aan de orde is geweest ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders kan worden besloten, mits met een meerderheid van ten minste drie/vierde van de geldig uitgebrachte stemmen.

  • 3. Een statutenwijziging treedt eerst in werking nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt en verleden.

Artikel 15 Ontbinding en vereffening

  • 1. Het bestuur is bevoegd een besluit te nemen tot ontbinding van de Stichting. Zodanig besluit aangaande de ontbinding van de Stichting wordt genomen overeenkomstig het bepaalde bij het voorgaande artikel.

  • 2. Ingeval van ontbinding geschiedt de liquidatie door de ten tijde daarvan fungerende bestuurders. Met betrekking tot die liquidatie behouden de statuten, ook ten aanzien van de voorziening in vacatures, overeenkomstige toepassing.

  • 3. Aan hetgeen na voldoening van alle schulden van het vermogen van de ontbonden Stichting overblijft wordt op door het bestuur te bepalen wijze een bestemming gegeven, ten behoeve van een doel dat zoveel mogelijk met de geest van het doel van de Stichting in overeenstemming is.

Artikel 16 Onvoorziene gevallen

  • 1. In alle gevallen welke binnen de grenzen van deze statuten vallen, doch daarin niet zijn geregeld, wordt door een bestuursbesluit voorzien.

  • 2. Het bestuur is bevoegd in onvoorziene gevallen af te wijken van het bepaalde in het reglement, mits daarbij niet in strijd wordt gehandeld met deze statuten.

BIJLAGE II

Bijlage als bedoeld in artikel 1 vierde lid van de CAO Fonds Collectieve Belangen sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang.

Reglement van de Stichting Fonds Collectieve Belangen Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit reglement worden geacht te zijn opgenomen de begripsbepalingen als omschreven in artikel 1 van de statuten.

Artikel 2 Hoogte van de bijdrage

  • 1. De hoogte van de bijdrage, als bedoeld in artikel 7 van de CAO, wordt bepaald door het in dat artikel genoemde percentage te berekenen over de totale loonsom van alle in dienst van de werkgever zijnde werknemers.

  • 2. Onder loonsom als bedoeld in lid 1 dient in dit verband te worden begrepen:

  • het totaal van alle verloonde bedragen waarover loonbelasting en premies volksverzekeringen moet worden afgedragen (totaal loon voor de loonheffing), zoals vastgesteld voor het jaar direct voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft.

Artikel 3 Opgave gegevens en vaststelling bijdrage

  • 1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting dan wel haar administrateur bepaald de (loonsom)gegevens te verstrekken die de Stichting dan wel haar administrateur nodig acht om de door de werkgever voor het doel van de Stichting verschuldigde bijdrage vast te stellen, alsmede in dat kader iedere medewerking te verlenen die door de Stichting dan wel haar administrateur noodzakelijk of gewenst wordt geacht. Indien de werkgever nalaat de gevraagde gegevens tijdig te verstrekken, is de Stichting dan wel haar administrateur bevoegd deze gegevens naar beste vermogen vast te stellen.

  • 2. De gegevens die de werkgever op grond van het voorgaande lid verstrekt c.q. geacht wordt te hebben verstrekt dienen uitsluitend ter bepaling van de door de werkgever verschuldigde bijdrage.

  • 3. De Stichting dan wel haar administrateur deelt het te betalen bedrag van de bijdrage schriftelijk aan de werkgever mede, met mededeling van de termijn waarbinnen betaling dient te geschieden. De werkgever is verplicht de door hem over een kalenderjaar verschuldigde bijdrage bij vooruitbetaling te voldoen vóór de door de Stichting dan wel haar administrateur vastgestelde datum. De Stichting dan wel haar administrateur is bevoegd van de werkgever te vorderen, dat deze op door de Stichting dan wel haar administrateur vast te stellen tijdstippen en tot door de Stichting dan wel haar administrateur vast te stellen bedragen voorschotten op de verschuldigde bijdrage zal betalen.

  • 4. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het van hem gevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in gebreke. De Stichting dan wel haar administrateur is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag van de maand af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn, alsmede

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de Wet.

  • De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke interessen bedoeld in artikel 119 jo. 120 boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, dat geldt voor de periode waarover de rente door de Stichting dan wel haar administrateur wordt gevorderd. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van € 25.

Artikel 4 Realisering doelstelling en werkwijze

  • 1. De Stichting verwezenlijkt het in artikel 3 van de statuten genoemde doel door het toekennen van financiële middelen aan organisaties die activiteiten als bedoeld in deze doelstelling verrichten.

  • 2. Een aanvraag om toekenning van financiële middelen als bedoeld in het eerste lid dient schriftelijk bij het bestuur van de Stichting te worden ingediend en wel als volgt:

    • voor een incidentele financiering: zo spoedig mogelijk na het nemen van het besluit een financieringsaanvraag in te dienen;

    • voor een structurele of periodieke financiering: jaarlijks voor de eerste oktober voorafgaand aan het jaar waarop de financieringsaanvraag betrekking heeft.

  • Bij de aanvraag dient een begroting betreffende de (voorgenomen) aanwending van de aangevraagde financiële middelen te worden meegezonden.

  • 3. Betreffende de (plaatsgevonden) besteding van de ontvangen financiële middelen dient schriftelijk bij het bestuur van de Stichting een verantwoording te worden ingediend en wel als volgt:

    • voor een incidentele financiering: zo spoedig mogelijk na de besteding van de middelen;

    • voor een structurele of periodieke financiering: jaarlijks voor de eerste juli volgend op het jaar waarop de financieringsaanvraag betrekking had.

  • De verantwoording dient vergezeld te gaan van een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegheid verstrekte verklaring betreffende de besteding van de middelen.

Artikel 5 Begroting

Het bestuur van de Stichting stelt jaarlijks voor 1 november een begroting van inkomsten en uitgaven van de Stichting vast, betrekking hebbend op het eerstvolgende kalenderjaar. Deze begroting omvat in ieder geval:

  • a. de geraamde opbrengst van de inkomsten bedoeld in artikel 4 eerste lid van de statuten;

  • b. een raming van de kosten van het administratief en geldelijk beheer van de Stichting alsmede van de inning van de bijdragen bedoeld in artikel 4 eerste lid onder a van de statuten, voor zover opgedragen aan derden;

  • c. het bedrag beschikbaar voor financiering van activiteiten als bedoeld in artikel 3 van de statuten;

  • d. de kosten van de Stichting en eventuele andere lasten.

De begroting wordt ten kantore van de administrateur ter inzage van werkgevers en werknemers (organisaties) neergelegd.

BIJLAGE III

Bijlage als bedoeld in artikel 1 eerste lid van de CAO Fonds Collectieve Belangen sectoren Welzijn, Jeugdhulpverlening en Kinderopvang.

A. Werkingssfeerbepaling van de CAO Welzijn:

Artikel 2

Deze CAO is van toepassing op:

  • A. Instellingen die zich bezig houden met het uitvoeren van activiteiten (of de ondersteuning daarvan) op een of meer van de volgende gebieden, ongeacht de financieringswijze van de activiteiten en of deze met of zonder winstoogmerk worden verricht:

    • 1. Sociaal Cultureel Werk, waaronder wordt verstaan:

      • a. sociaal-culturele, educatieve, vormende en/of recreatieve activiteiten, die algemeen toegankelijk zijn en die bevordelijk kunnen zijn voor de maatschappelijke participatie en/of ontplooiing van individuen en/of groepen;

      • b. activerende, ondersteunende en/of belangenbehartigende activiteiten, die gericht zijn op bevordering van de leefbaarheid en het welzijn van (groepen van) burgers in hun woon- en leefomgeving en/of op de participatie aan en emancipatie in de samenleving van (groepen van) burgers;

      • c. vrijwilligerscentrales: het stimuleren, ondersteunen en/of bemiddelen ten behoeve van vrijwilligerswerk.

    • 2. Bevorderen arbeidsparticipatie, waaronder wordt verstaan: het bieden van (traject)begeleiding en/of werk(ervaring) en/of scholing, gericht op personen die belemmeringen ondervinden in hun toetreding tot de reguliere betaalde arbeidsmarkt.

    • Deze CAO is niet van toepassing is op de arbeidsverhouding van werknemers die onder de CAO-WIW, CAO-WSW of CAO-Arbeidsvoorzieningsorganisatie vallen.

    • 3. Peuterspeelzaalwerk, waaronder wordt verstaan:

    • het bieden van speel- en/of aanvullende ontwikkelingsmogelijkheden aan kinderen in de leeftijd vanaf 2 jaar tot aan het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, gedurende minder dan 4 aaneengesloten uren per dag.

    • 4. Welzijn jeugd, waaronder wordt verstaan:

      • a. organisaties voor (ondersteuning van) jeugd- en jongerenwerk, speeltuinwerk en voor internationale jongerenactiviteiten;

      • b. activiteiten, gericht op het bevorderen van de maatschappelijke participatie van jongeren en het voorkomen van maatschappelijke uitval van jongeren.

    • 5. Welzijn Minderheden, Vluchtelingen en Asielzoekers, waaronder wordt verstaan:

      • a. activiteiten gericht op de (medische) opvang, introductie, maatschappelijke oriëntatie en/of integratie van (etnische) minderheden, vluchtelingen en asielzoekers;

      • b. activiteiten gericht op de begeleiding, ondersteuning en deskundigheidsbevordering van organisaties die zich in hun activiteiten richten op (etnische) minderheden, vluchtelingen en asielzoekers;

      • c. tolkencentra;

      • d. zelforganisaties van minderheden.

    • 6. Maatschappelijke Dienst- en Hulpverlening, waaronder wordt verstaan:

      • a. sociaal raadsliedenwerk: informatieverstrekking, advisering en dienstverlening als eerste opvang aan personen bij onvoldoende kennis van regelingen, voorzieningen en mogelijkheden in de samenleving om zich voldoende zelfstandig te kunnen handhaven en te kunnen voorzien in genoegzame elementaire bestaansvoorwaarden.

      • b. telefonische hulpdiensten: informatieverstrekking, advisering en dienstverlening als eerste opvang aan personen bij:

        • verwerking van gebeurtenissen en omstandigheden die ingrijpen in hun leven;

      • en/of

        • verstoorde of onvoldoende aanwezige relaties tussen mensen en hun sociale omgeving.

      • c. fiom-hulpverlening: ambulante hulpverlening aan vrouwen en mannen op het gebied van zwangerschap, ouderschap, seksueel geweld, adoptie en/of kindafstand.

      • d. slachtofferhulp: opvang, dienstverlening en/of ondersteuning – zowel emotioneel, praktisch als juridisch – aan slachtoffers van misdrijven en verkeersongevallen.

      • e. algemeen maatschappelijk werk: algemeen toegankelijke, ambulante psychosociale, informatieve en/of concrete hulpverlening aan personen die kampen met problemen van maatschappelijke en/of individuele aard.

      • f. specifiek maatschappelijk werk: ambulante psychosociale, informatieve en/of concrete hulpverlening aan personen die kampen met problemen van maatschappelijke en/of individuele aard, specifiek gericht op een bepaalde groep personen in de samenleving en/of op een bepaalde problematiek.

      • g. schuldhulpverlening: advisering, praktische hulpverlening en/of bemiddeling bij het verantwoord (leren) omgaan met een huishoudbudget en/of het oplossen van een schuldprobleem.

      • h. sociaal pedagogische zorg: ambulante hulp- en dienstverlening aan verstandelijk en/of meervoudig gehandicapten en het milieu waartoe zij behoren, ter voorkoming, vermindering of oplossing van problemen (immaterieel en materieel) die in verband staan met het gehandicapt zijn, alsmede begeleiding (immaterieel en materieel) van (licht) verstandelijk gehandicapten (en eventuele levenspartner en/of kinderen) bij het zelfstandig wonen.

    • 7. Maatschappelijke Opvang, waaronder wordt verstaan:

      • a. het bieden van korte of meer langdurige opvang en psychosociale begeleiding aan personen die (tijdelijk) niet beschikken over eigen woonruimte of die hun woonomgeving hebben verlaten als gevolg van een crisissituatie op relationeel gebied of van materiële en/of psychische problemen.

      • Hieronder worden begrepen: instellingen voor dak- en thuislozenzorg, algemene (crisis)opvangcentra, vrouwen(crisis)opvangcentra, blijf van mijn lijf-huizen, centra voor intensieve opvang (fiom-internaten), instellingen voor begeleid wonen, sociale pensions.

      • b. het bieden van residentiële, kortdurende, somatische en/of psychosomatische hulpverlening aan personen die na ziekte, medische behandeling of ten gevolge van mentale overbelasting (door lichamelijke oorzaken) gedurende 24 uur per dag tijdelijk opvang, begeleiding en verpleging behoeven. Hierbij is de hulpverlening gericht op de terugkeer naar een zelfstandig maatschappelijk functioneren van het individu (herstellingsoorden). Deze CAO is niet van toepassing op herstellingsoorden die op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden gefinancierd.

    • 8. Welzijn Ouderen, waaronder wordt verstaan:

      • a. ambulante praktische dienstverlening op materieel gebied en/of recreatieve activiteiten voor individuele en groepen ouderen, die bevordelijk kunnen zijn voor hun individuele welzijn, gezondheid, maatschappelijke participatie en/of zelfredzaamheid;

      • b. activiteiten, direct of indirect gericht op het bevorderen van het maatschappelijk functioneren, de begeleiding of verpleging en verzorging of de belangenbehartiging van ouderen.

    • 9. Welzijn Gehandicapten, waaronder wordt verstaan:

      • activiteiten, direct of indirect gericht op het bevorderen van de maatschappelijke integratie en ontplooiing of de belangenbehartiging van lichamelijk en/of verstandelijk gehandicapten.

    • 10. Emancipatie, pleitbezorging, voorlichting, belangenbehartiging en bestrijding discriminatie ten behoeve van vrouwen, homoseksuelen, alleenstaanden, gezinnen, ouderen en minderheden.

    • 11. Vorming, Training en Advies, waaronder wordt verstaan:

    • vorming, training en/of advisering van personen en/of groepen, gericht op hun maatschappelijke participatie, individuele omstandigheden, functioneren in organen van medezeggenschap en/of inspraak (voor werknemers).

  • B. Instellingen die (nagenoeg) uitsluitend ondersteunende diensten verlenen aan c.q. activiteiten verrichten ten behoeve van de hiervoor onder A1 t/m 11 bedoelde instellingen, indien en voor zover deze diensten c.q. activiteiten bestaan uit:

    • beleidsontwikkeling, -vernieuwing en -advisering;

    • kwaliteitsontwikkeling, -bewaking en deskundigheidsbevordering;

    • onderzoek, documentatie en informatie;

    • managementondersteuning;

    • ondersteuning en advisering op het gebied van financieel-economische, administratieve, automatiserings, juridische, public relation en personeelsaangelegenheden.

  • C. Instellingen die geheel of ten dele worden gefinancierd op grond van de door de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid getroffen Regeling subsidiëring samenwerkingsverbanden en gezamenlijke rechtspersoon minderheden (Stc. 1999, 183).

B. Werkingssfeerbepaling van de CAO Jeugdhulpverlening:

Artikel 2

De CAO is van toepassing op:

In Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende, privaatrechtelijke organisaties, indien en voorzover deze organisaties de navolgende voorzieningen van jeugdhulpverlening in stand houden c.q. beheren:

  • I. Primaire hulpverlening:

    • 1. jongerenadviescentra, waaronder worden verstaan voorzieningen die aan jeugdigen met maatschappelijke of emotionele problemen open opvang bieden, behandeling en begeleiding en adviezen verstrekken;

    • 2. kindertelefoons, waaronder worden verstaan voorzieningen die op aan hen voorgelegde vragen en problemen van jeugdigen ingaan en de jeugdigen zo nodig verwijzen naar andere hulpverleningsinstanties, een en ander uitsluitend per telefoon;

    • 3. instellingen voor spel- en opvoedingsvoorlichting, waaronder worden verstaan voorzieningen die voorlichting en advies geven aan instellingen en instanties ter ondersteuning van hun betrokkenheid bij de opvoeding en vorming van jeugdigen in het primaire leefmilieu;

    • 4. bureaus vertrouwensartsen (Advies- en Meldpunten Kindermishandeling), waaronder worden verstaan voorzieningen waaraan kindermishandeling vertrouwelijk gemeld kan worden en die na onderzoek door middel van verwijzing naar of inschakeling van andere hulpverleners trachten een oplossing te realiseren voor het probleem van de mishandeling en de daaraan ten grondslag liggende oorzaken.

  • II. Secundaire hulpverlening:

    • 1. voorzieningen voor crisisopvang, waaronder worden verstaan tehuizen voor voorlopige opneming van en hulpverlening gedurende dag en nacht aan jeugdigen die onverwijld moeten worden opgenomen in afwachting van een beslissing omtrent de meest aangewezen vorm van hulpverlening dan wel in afwachting van hun definitieve bestemming;

    • 2. observatietehuizen, waaronder worden verstaan tehuizen voor onderzoek naar de persoonlijkheid van jeugdigen ten einde te bezien welke hulpverlening de meest aangewezene moet worden geacht, alsmede verzorging gedurende dag en nacht wordt geboden;

    • 3. tehuizen voor opvoeding en verzorging, waaronder worden verstaan tehuizen waarin aan jeugdigen gedurende dag en nacht opvoeding en verzorging wordt geboden in verband met problemen of stoornissen van lichamelijke, geestelijke, sociale of pedagogische aard die hun ontwikkeling naar volwassenheid ongunstig beïnvloeden;

    • 4. tehuizen voor buitengewone behandeling, waaronder worden verstaan tehuizen waarin jeugdigen gedurende dag en nacht worden behandeld in verband met hun problemen of stoornissen van lichamelijke, geestelijke, sociale of pedagogische aard die hebben geleid tot sociaal onaanvaardbaar gedrag;

    • 5. gezinshuizen, waaronder worden verstaan tehuizen als bedoeld onder 3., waarbij zoveel mogelijk een normale leef- en gezinssituatie wordt benaderd en waarbij de hulpverlening in belangrijke mate is gericht op het primaire leefmilieu van de jeugdigen;

    • 6. instellingen voor therapeutische gezinsverpleging, waaronder worden verstaan voorzieningen die aan zeer moeilijk opvoedbare jeugdigen in pleeggezinnen intensieve steun en begeleiding door een gespecialiseerd maatschappelijk werker bieden;

    • 7. instellingen voor begeleid wonen, waaronder worden verstaan voorzieningen die aan zelfstandig gehuisveste jeugdigen begeleiding bieden, gericht op zelfstandig functioneren;

    • 8. voorzieningen voor pleegzorg, waaronder worden verstaan voorzieningen die aan jeugdigen opneming in een pleeggezin bieden en aan pleegkinderen, pleegouders en (stief)ouders begeleiding bieden met betrekking tot opvoeding en verzorging van de pleegkinderen;

    • 9. adviesbureaus voor de jeugd en gezin, waaronder worden verstaan voorzieningen die aan jeugdigen en ouders psycho-sociale adviezen en begeleiding bieden;

    • 10. centrales voor pleeggezinnen, waaronder worden verstaan voorzieningen die de plaatsing van jeugdigen in pleeggezinnen voorbereiden;

    • 11. dagcentra voor schoolgaande jeugd, waaronder worden verstaan voorzieningen die buiten schooltijd begeleiding bieden aan schoolgaande kinderen wier functioneren door psycho-sociale problemen wordt belemmerd, alsmede aan hun (stief)ouders;

  • III. Tertiaire hulpverlening:

    • 1. internaten voor zeer intensieve behandeling, waaronder worden verstaan tehuizen waarin aan jeugdigen met zeer zware gedragsproblemen, al dan niet gepaard gaande met psychotische of neurotische stoornissen, behandeling wordt geboden. alsmede verpleging en verzorging gedurende dag en nacht;

    • 2. tuchtscholen, waaronder worden verstaan tehuizen uitsluitend bestemd voor jeugdigen aan wie de straf van jeugddetentie, bedoeld in artikel 77h, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd of die ingevolge een beslissing van de rechter op grond van artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek daar worden geplaatst.

  • IV. Bureaus Jeugdzorg.

  • V. Instellingen voor voogdij als bedoeld in artikel 1:302 BW, mede in hun functie van instelling voor begeleiding van de vrijwillige pleegzorg.

  • VI.   Instellingen voor gezinsvoogdij als bedoeld in de artikelen 1:255 en 1:257 BW, mede in hun functie van instelling voor begeleiding van de vrijwillige pleegzorg.

  • VII. In Nederland gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende privaatrechtelijke organisaties, die zich het volgende ten doel stellen: het ondersteunen van de activiteiten van één of meer van de onder I t/m VI van dit artikel genoemde voorzieningen van jeugdhulpverlening door ten behoeve van één of meer van deze voorzieningen zonder winstoogmerk personeel ter beschikking te stellen.

  • VIII.  In Nederland gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende privaatrechtelijke organisaties, die ten behoeve van één of meer van de onder I t/m VII van dit artikel genoemde voorzieningen van jeugdhulpverlening werkzaam zijn, indien en voor zover deze organisaties de volgende voorzieningen in stand houden c.q. beheren: centrale en/of regionale bureaus, samenwerkingsverbanden of service-instituten.

  • IX. In Nederland gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende privaatrechtelijke organisaties:

    • die eenzelfde doelstelling kennen als de onder I t/m VI en VIII van dit artikel genoemde organisaties, dan wel;

    • die werkzaamheden verrichten die naar hun aard dezelfde zijn als de werkzaamheden die verricht worden door de onder I t/m VI en VIII van dit artikel genoemde organisaties.

C. Werkingssfeerbepaling van de CAO Kinderopvang:

Artikel 2

  • 1. Deze CAO is van toepassing op ondernemingen die tegen vergoeding kinderopvang verzorgen voor kinderen vanaf 0 jaar tot en met het einde van de basisschoolleeftijd.

  • Deze kinderopvang omvat: kindercentra (hele en halve dagopvang, buiten-, tussen- en naschoolse opvang) alsmede (bemiddeling bij) gastouderopvang.

  • 2. De werkgever die naast de in lid 1 genoemde dienstverlening tevens tegen vergoeding andere diensten aan derden aanbiedt, kan ten aanzien van een werknemer die in hoofdzaak werkzaamheden voor die andere diensten verricht in plaats van deze CAO de op die andere diensten van toepassing zijnde collectieve arbeidsvoorwaardenregeling toepassen.

  • 3. Deze CAO is niet van toepassing op de werknemer die belast is met de statutaire eindverantwoordelijkheid, blijkend uit de bevoegdheid tot aanname en ontslag van werknemers en tot het opstellen van de begroting, jaarrekening en het jaarverslag.

  • Deze CAO is eveneens niet van toepassing op de vakantiekracht als bedoeld in artikel 1 onder t.

  • 4. De artikelen 48 t/m 53 en Uitvoeringsregeling SI van deze CAO zijn niet van toepassing op de werknemer van wie is vastgesteld dat zijn salarisschaal, behorend bij een gemiddeld 36-urige werkweek, eindigt boven volgnummer 56 van de in deze CAO opgenomen salaristabel. Werkgever en werknemer dienen over de hierin geregelde onderwerpen individuele afspraken te maken.

  • 5. De werkgever die naast de in lid 1 genoemde dienstverlening tevens een peuterspeelzaal exploiteert kan op de daarvoor werkzame werknemers eveneens deze CAO toepassen, na hiertoe verkregen schriftelijke toestemming van het Overleg Arbeidsvoorwaarden Kinderopvang (OAK) en van partijen bij de CAO Welzijnswerk. Onder peuterspeelzaal wordt verstaan: het bieden van speel- en/of aanvullende ontwikkelingsmogelijkheden aan kinderen vanaf 2 jaar tot aan het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, gedurende minder dan 4 aaneengesloten uren per dag.

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt op 1 januari 2003 en heeft geen terugwerkende kracht.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 20 december 2002

P. B. Koster.

Naar boven