Wijziging Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte, van 17 december 2002, Directie Arbozorg en Verzuimbeleid, nr. AVB/AIS/02 78871 tot wijziging van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers, mede in verband met de verlening van een voorschot ter tegemoetkoming in immateriële schade aan werknemers die ten gevolge van blootstelling aan asbest ernstig ziek zijn geworden

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies, de artikelen 34, eerste lid, onderdeel e, 35, vijfde lid, onderdeel b, 46, derde lid, 49, negende lid, 52, tweede lid, 54, zevende lid en 77, derde lid, van de Wet SUWI, en artikel 43, vierde lid, onderdeel b, van de Algemene bijstandswet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt `Bank' vervangen door: SVB.

2. Onder verlettering van onderdeel k tot l wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

k. voorschot: een uitkering als voorschot op de eventuele vordering op de werkgever op wie de immateriële schade kan worden verhaald;.

3. Onder vernummering van onderdeel l, ten tweede en ten derde tot ten derde en ten vierde, wordt een nieuw ten tweede ingevoegd, luidende:

2°. het voorschot;.

4. In het eerste lid, tot l verletterde onderdeel, ten derde wordt `Bank' vervangen door: SVB.

5. In het vierde lid wordt `artikel 7, tweede, derde, of vierde lid' vervangen door: artikel 7, derde lid.

B

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. De aanduiding `1' voor het eerste lid vervalt.

2. In de aanhef wordt `6 juni 1997 in leven was' vervangen door: het moment van de aanvraag in leven is.

3. Het tweede lid vervalt.

C

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4 Recht op eenmalige uitkering nabestaanden

Indien de werknemer is overleden:

a. nadat hij de aanvraag heeft ingediend, doch voordat op de aanvraag is beslist, of

b. voordat hij de aanvraag heeft ingediend, doch nadat hij bij het instituut asbestslachtoffers een verzoek tot bemiddeling heeft ingediend,

hebben in zijn plaats de nabestaanden recht op de eenmalige uitkering indien de overledene recht op de uitkering zou hebben gehad.

D

Het opschrift van artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5 Beperkingen recht op eenmalige uitkering

E

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Geen recht op een eenmalige uitkering bestaat indien aan de werknemer of diens nabestaanden reeds een voorschot als bedoeld in artikel 6a is betaald.

F

In artikel 6, derde lid, wordt `artikel 3, eerste lid, onderdeel b' vervangen door: artikel 3, onderdeel b.

G

Na artikel 6 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 2a. Het recht op en de hoogte van een voorschot

Artikel 6a Voorwaarden recht op een voorschot

De werknemer die op het moment van de aanvraag in leven is en bij wie met toepassing van het protocol diagnostiek de ziekte maligne mesothelioom is vastgesteld heeft recht op een voorschot, indien:

a. hij aannemelijk heeft gemaakt dat het maligne mesothelioom is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van arbeid als werknemer;

b. hij geen betaling in verband met de blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van die arbeid en het daardoor veroorzaakte maligne mesothelioom van de werkgever heeft ontvangen, dan wel in verband daarmee een bedrag heeft ontvangen dat lager is dan € 15.882,- ongeacht de vorm waarin de betaling is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet;

c. hij zich verplicht tot medewerking aan bemiddeling door het instituut asbestslachtoffers tussen hem en de werkgever om de schade vergoed te krijgen en, met inachtneming van onderdeel d, tot medewerking om de schade zo nodig langs gerechtelijke weg vergoed te krijgen;

d. hij de SVB een onherroepelijke volmacht als bedoeld in artikel 74 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft verleend om zo nodig de immateriële schade langs gerechtelijke weg te verhalen tot een bedrag zoals is overeengekomen in het convenant tot oprichting van het instituut asbestslachtoffers;

e. hij de SVB een onherroepelijke volmacht als bedoeld in artikel 74 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek heeft verleend om de immateriële schadevergoeding namens hem van de werkgever te innen, teneinde dit te verrekenen met het verleende voorschot;

f. hij, na ontvangst van de schadevergoeding van de werkgever, het voorschot voor het geheel of, wanneer de schadevergoeding lager is dan het verleende voorschot, het voorschot voor dat deel aan de SVB terugbetaalt, indien geen gebruik wordt gemaakt van de volmacht, bedoeld in onderdeel d, en

g. hij aan de SVB onverwijld mededeling doet van ontvangst van de schadevergoeding, bedoeld in onderdeel f.

Artikel 6b Recht op voorschot nabestaanden

Indien de werknemer is overleden nadat hij de aanvraag heeft ingediend, doch voordat op de aanvraag is beslist, hebben in zijn plaats de nabestaanden recht op het voorschot indien de overledene recht op dat voorschot zou hebben gehad.

Artikel 6c Beperking recht op voorschot

1. Indien de werknemer in verband met de blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van arbeid buiten Nederland en het daardoor veroorzaakte maligne mesothelioom een betaling van de werkgever heeft ontvangen, bestaat het recht op een voorschot in afwijking van artikel 6a uitsluitend voorzover die betaling lager is dan € 15.882,= ongeacht de vorm waarin de betaling is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet.

2. Geen recht op een voorschot bestaat indien aan de werknemer of diens nabestaanden reeds een eenmalige uitkering als bedoeld in artikel 3 is betaald.

Artikel 6d Hoogte voorschot

1. Het voorschot bedraagt € 15.882,-.

2. Indien de werkgever in verband met de blootstelling aan asbest van de werknemer tijdens het verrichten van arbeid en het daardoor veroorzaakte maligne mesothelioom een bedrag heeft betaald dat lager is dan € 15.882,- of indien de werknemer een betaling heeft ontvangen als bedoeld in artikel 6c, eerste lid, wordt de hoogte van het voorschot vastgesteld op het verschil tussen het ontvangen bedrag en € 15.882,-.

3. Voor de toepassing van het tweede lid en van artikel 6a, onderdeel b, wordt als maatstaf genomen de hoogte van de betaling nadat daarop de verschuldigde belasting op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 en premies voor de volksverzekeringen op grond van de Wet financiering volksverzekeringen in mindering zijn gebracht.

H

Het opschrift van hoofdstuk 3 komt te luiden:

Hoofdstuk 3. Het geldend maken van het recht op de eenmalige uitkering en het voorschot

I

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7 De aanvraag om de eenmalige uitkering en het voorschot

1. De SVB stelt op aanvraag van de werknemer vast of recht op de eenmalige uitkering bestaat en of er recht op het voorschot bestaat.

2. Een aanvraag om de eenmalige uitkering en een aanvraag om het voorschot wordt bij de SVB ingediend door middel van door de SVB beschikbaar gestelde aanvraagformulieren.

3. Indien de werknemer, na het indienen van een verzoek om bemiddeling bij het instituut asbestslachtoffers, is overleden kan de aanvraag om de eenmalige uitkering worden gedaan door de nabestaanden binnen twaalf maanden nadat tijdens het bemiddelingstraject toepassing van deze regeling is gebleken.

4. Indien er meer dan één nabestaande is, dragen de nabestaanden er zorg voor dat aan één van hen een volmacht wordt verleend tot vertegenwoordiging ten behoeve van de uitvoering van deze regeling, het in ontvangst nemen van de eenmalige uitkering of het voorschot daarbij inbegrepen.

J

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt `op de aanvraag is beslist' vervangen door: op de aanvraag om de eenmalige uitkering of de aanvraag om het voorschot is beslist.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Artikel 7, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

K

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 9 Informatieverplichtingen aanvraag eenmalige uitkering

2. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

1. De werknemer verstrekt de SVB of de door haar aangewezen personen of instellingen bij de indiening van de aanvraag om de eenmalige uitkering in ieder geval de inlichtingen en bewijsstukken die noodzakelijk zijn ter vaststelling van:.

3. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.

4. In het tweede lid wordt `Bank' vervangen door: SVB.

L

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a Informatieverplichtingen aanvraag voorschot

1. De werknemer verstrekt de SVB of de door haar aangewezen personen of instellingen bij de indiening van de aanvraag om een voorschot in ieder geval de inlichtingen en bewijsstukken die noodzakelijk zijn ter vaststelling van maligne mesothelioom.

2. In verband met de voorwaarde dat aannemelijk dient te worden gemaakt dat het maligne mesothelioom is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van arbeid als werknemer verstrekt de werknemer de SVB of de door haar aangewezen personen of instellingen bij de indiening van de aanvraag om een voorschot voorts in ieder geval de inlichtingen en zo mogelijk bewijsstukken omtrent:

a. de blootstelling aan asbest gedurende het verrichten van arbeid als werknemer;

b. de periode gedurende welke die blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden;

c. degenen die in verband met de arbeid waarbij de blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden als werkgever worden aangemerkt.

3. De werknemer verstrekt de SVB of de door haar aangewezen personen of instellingen op verzoek of uit eigen beweging de overige inlichtingen en bewijsstukken die nodig zijn voor de uitvoering van deze regeling en verleent ook overigens de medewerking die redelijkerwijs nodig is.

4. Indien de aanvraag om het voorschot van een werknemer na diens overlijden wordt voortgezet ten behoeve van de nabestaanden, is dit artikel op hen van overeenkomstige toepassing.

M

Artikel 10 vervalt.

N

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11 Uitbetaling

De eenmalige uitkering en het voorschot worden door de SVB zo spoedig mogelijk uitbetaald aan de werknemer of de nabestaande, bedoeld in artikel 7, vierde lid.

O

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het woord `Bank' wordt telkens vervangen door: SVB.

2. De zinsnede `eenmalige uitkering' wordt telkens vervangen door: eenmalige uitkering of het voorschot.

3. In het eerste lid, onderdeel b, wordt `de verplichting, bedoeld in artikel 9, niet of niet behoorlijk is nagekomen' vervangen door: de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 6a, onderdelen c, f en g, 9 en 9a niet of niet behoorlijk zijn nagekomen.

P

Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a Indexering van bedragen

Wanneer de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon daartoe aanleiding geeft, maakt de minister een wijziging van de bedragen, vermeld in deze regeling tijdig vóór de aanvang van een kalenderjaar, met ingang van 2004, bekend in de Staatscourant.

Q

In artikel 13 wordt `Bank' vervangen door: SVB.

R

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het woord `Bank' wordt telkens vervangen door: SVB.

2. In het eerste lid wordt `eenmalige uitkering' vervangen door: eenmalige uitkering of het voorschot.

S

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het woord `Bank' wordt telkens vervangen door: SVB.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt `eenmalige uitkering' vervangen door: eenmalige uitkering of een voorschot.

3. In het tweede lid, onderdeel g, wordt `, bedoeld in artikel 19' vervangen door: aan de minister.

T

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt `Bank' vervangen door: SVB.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Op de lasten van deze regeling komen in mindering:

a. de bedragen die op grond van artikel 6a, eerste lid, onderdelen e en f, zijn terugbetaald;

b. de eenmalige uitkeringen en voorschotten die op grond van artikel 12 zijn teruggevorderd en zijn terugbetaald.

U

Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het woord `Bank' wordt telkens vervangen door: SVB.

2. In het eerste lid wordt `onderdeel k' vervangen door: onderdeel l.

V

In artikel 18 wordt `Bank' telkens vervangen door: SVB.

W

Artikel 19 vervalt.

X

Artikel 21 vervalt.

Artikel II

Artikel 1, onderdeel b, van de Regeling vrijlating immateriële schadevergoeding Algemene bijstandswet2 komt te luiden:

b. de eenmalige uitkering en het voorschot, bedoeld in de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers.

Artikel III

De minister zendt binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk.

Artikel IV

1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling aan de werknemer of zijn nabestaanden een eenmalige uitkering is toegekend of een aanvraag van de werknemer of zijn nabestaanden om een eenmalige uitkering is afgewezen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers, zoals deze regeling luidde voor dit tijdstip, bestaat geen recht op een voorschot of een eenmalige uitkering op grond van de onderhavige regeling.

2. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag van de werknemer om een eenmalige uitkering is afgewezen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers, zoals deze regeling luidde voor dit tijdstip, kan, in afwijking van het eerste lid, de werknemer opnieuw een aanvraag om een eenmalige uitkering of een aanvraag om een voorschot op grond van de onderhavige regeling indienen, indien de werknemer op het tijdstip van de aanvraag op grond van de onderhavige regeling in leven is.

3. De behandeling van aanvragen om een eenmalige uitkering en daarmee verbandhoudende bezwaren en beroepen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling zijn gedaan onderscheidenlijk zijn ingesteld op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers, zoals deze regeling luidde voor dit tijdstip, wordt voortgezet overeenkomstig deze regeling indien de werknemer in leven is op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling en deze regeling gunstiger is.

Artikel V

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2003

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 17 december 2002.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,M. Rutte.

Toelichting

Inleiding

De Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS) trad op 26 januari 2000 in werking. De regeling beoogt, aldus de toelichting, `een vangnet te zijn voor die asbestslachtoffers die naar geldende burgerrechtelijke maatstaven een vordering tot schadevergoeding hebben maar vanwege het ontbreken van een aansprakelijke tegenpartij of vanwege een beroep op verjaring van de claim er niet in slagen hun vordering geldend te maken.' De overheid neemt niet de aansprakelijkheid van de voormalige werkgever over. De eenmalige tegemoetkoming in de immateriële schade van slachtoffers die door beroepsmatige blootstelling aan asbest maligne mesothelioom hebben ontwikkeld maar die geen verhaalbare vordering hebben `is te beschouwen als een uiting van maatschappelijke betrokkenheid bij het leed van de asbestslachtoffers'. In de toelichting is verder tot uitdrukking gebracht `het vereiste dat het slachtoffer zelf de maatschappelijke erkenning moet kunnen verkrijgen'.

Conform artikel 21 van de TAS is een evaluatie uitgevoerd naar de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk. Het onderzoek is uitgevoerd door SEO en PwC Consulting, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het onderzoeksrapport `Van TAS tot vangnet voor asbestslachtoffers' is bij brief van 18 september 2002 door ondergetekende aan de Staten-Generaal verzonden. In die brief is aangegeven dat `het gegeven dat naar schatting 90% tot 95% van de slachtoffers niet meer in leven is bij het ontvangen van een tegemoetkoming op grond van de TAS of een schadevergoeding van de voormalige werkgever, voor mij aanleiding is om de TAS regeling te willen herzien. Mijn voornemen is deze aan te vullen met een voorschotregeling, met behoud van de bestaande uitgangspunten. Ik ga daarbij uit van een voorschot van dezelfde hoogte als de huidige tegemoetkoming op grond van de TAS.

Het moet gaan om een persoonlijk recht, dus de slachtoffers moeten zoveel mogelijk bij leven een financiële vergoeding ontvangen. De TAS regeling moet voorts een vangnetconstructie blijven, wat wil zeggen dat de verantwoordelijkheid van de (voormalige) werkgever voorop staat en niet door de overheid wordt overgenomen.'

Essentie van de wijzigingen van de TAS regeling

Beoogd wordt dat het overgrote deel van de slachtoffers dat zich aanmeldt, bij leven een voorschot op de eventuele schadevergoeding door de werkgever ontvangt. Aldus wordt gekomen tot een snelle uiting van maatschappelijke betrokkenheid bij het leed van de slachtoffers die door blootstelling aan asbest in hun verleden als werknemer maligne mesothelioom hebben ontwikkeld. Daarmee wordt recht gedaan aan het eerder al aan de regeling ten grondslag liggende doel dat het slachtoffer zelf de maatschappelijke erkenning moet kunnen verkrijgen. Doel van het voorschot is niet meer en niet minder dan erin te voorzien dat deze slachtoffers toch bij leven enige erkenning krijgen, vooruitlopend op een schadevergoeding door de aansprakelijke werkgever via bemiddeling of langs gerechtelijke weg.

Net zoals in de huidige regeling is voor de onderhavige wijzigingsregeling essentieel dat het slachtoffer zich bij leven aanmeldt bij het instituut asbestslachtoffers (hierna: IAS). Vervolgens bereidt het slachtoffer met het IAS een aanvraag om een voorschot voor (artikel 6a). Dit is een voorschot op de eventuele schadevergoeding van de werkgever. De voorschotaanvraag dient het slachtoffer bij leven bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) in te dienen. Eisen voor toekenning van het voorschot zijn dat sprake moet zijn van mesothelioom en dat aannemelijk moet zijn dat deze ziekte is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens de arbeid als werknemer. Voorts gelden enkele voorwaarden voor het vervolgproces na voorschottoekenning. Als het voorschot door de SVB wordt toegekend - wat een aparte, zelfstandige beschikking van de SVB is - gaat het IAS op basis van het convenant asbestslachtoffers onderzoeken of er een werkgever aansprakelijk is en bemiddelen tussen slachtoffer en werkgever.

Als het slachtoffer niet bij leven een voorschot aanvraagt kunnen de nabestaanden, mits het slachtoffer zich wel bij leven bij het IAS heeft aangemeld voor bemiddeling, recht hebben op een eenmalige uitkering (artikel 3), als het slachtoffer daarop recht zou hebben gehad. Het IAS bereidt dan met de nabestaanden een aanvraag om een eenmalige uitkering voor, die wordt ingediend bij de SVB. Eisen voor toekenning van de eenmalige uitkering - eveneens een aparte beschikking van de SVB - zijn dat sprake is van mesothelioom, dat moet vast zijn komen te staan dat deze ziekte is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens de arbeid als werknemer en dat de schade niet langs burgerrechtelijke weg kan of kon worden verhaald.

De regeling blijft qua karakter een vangnetregeling. De primaire verantwoordelijkheid van de werkgever staat voorop. Het voorschot noch de eenmalige uitkering is een alternatief voor een civiele rechtsgang, schikking of andere wijze van geschilbeslechting. Het voorschot noch de eenmalige uitkering is een vervanging voor de schadevergoeding vanwege de werkgever. Ook de aard van de eenmalige uitkering - een eenmalige financiële tegemoetkoming in de immateriële schade van slachtoffers met een niet verhaalbare vordering - verandert niet.

Wel wordt de werking van het vangnet verbeterd, in het licht van in het onderzoek gesignaleerde knelpunten. Zo is gebleken dat het zoeken naar aanwijzingen over de arbeidsrelatie (het verre arbeidsverleden en de asbestblootstelling in dat verleden) bij werkgever en werknemer een tijdrovend en moeizaam proces is. Gezocht wordt naar informatie van gemiddeld 30 jaar terug. Aanwijzingen zijn vaak niet bewaard. Slachtoffers kunnen dus niet altijd hard maken dat zij aan de criteria van de huidige TAS regeling voldoen. Bewijslastproblemen zorgen voor een zodanig lange doorlooptijd in de behandeling dat het slachtoffer vaak al is overleden voordat de schadevergoeding of de tegemoetkoming wordt verstrekt.

De werking van het vangnet wordt verbeterd door te werken met een lichte bewijslast voor het voorschot op het punt van het arbeidsverleden, alsmede door artikel 3, tweede lid, van de huidige regeling, inzake de eenmalige uitkering, te schrappen.

Na aanmelding door het slachtoffer bij het IAS zullen zich in het algemeen twee situaties kunnen voordoen. Of het slachtoffer vraagt op grond van artikel 6a van de TAS zelf een voorschot op de schadevergoeding van de werkgever, of de nabestaanden vragen een eenmalige uitkering op grond van de TAS (artikel 3)3. Dit komt hieronder aan de orde.

Het voorschot op de schadevergoeding

Voor wat betreft de voorwaarden voor het voorschot gaat het in de kern om het volgende (zie verderop in deze toelichting enige andere voorwaarden zoals een verplichting tot medewerking in het vervolgtraject van de bemiddeling conform het convenant asbestslachtoffers).

1. Het moet gaan om werknemers bij wie met toepassing van het protocol diagnostiek de ziekte maligne mesothelioom is vastgesteld. Dit is conform de huidige regeling.

2. Het slachtoffer moet aannemelijk hebben gemaakt dat het maligne mesothelioom is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van arbeid als werknemer.

Nadat het slachtoffer zich heeft aangemeld bij het IAS begeleidt het IAS het slachtoffer in de procedure die leidt tot de aanvraag voor het voorschot. Die aanvraag wordt bij de SVB ingediend.

Het IAS adviseert de SVB over de verstrekking van het voorschot. Dat advies is gebaseerd op van het slachtoffer in de intake door het IAS verkregen gegevens en de kennis en ervaring van het IAS. Deze intake wordt verricht op basis van een protocol `voorschotuitkering' dat in overleg tussen de SVB en het IAS wordt vastgesteld, onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tussen de SVB en het IAS en operationeel zal zijn bij inwerkingtreding van de regeling. In het protocol staan de stappen beschreven die het IAS moet doorlopen, zowel opdat het slachtoffer tot een aanvraag kan komen als om zelf als IAS tot een advies over de aanvraag te komen, in het bijzonder over de aannemelijkheid van het relevante arbeidsverleden. De SVB toetst na ontvangst van de aanvraag of de aanvraag volledig is en of het IAS alle in het protocol beschreven stappen heeft doorlopen. De SVB toetst procedureel. De bewijslast voor het voorschot is aanmerkelijk lichter dan die voor vaststelling van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de werkgever.

Zie nader de toelichting op artikel 6a.

De TAS uitkering

De TAS uitkering kan worden aangevraagd na aanmelding door het slachtoffer bij het IAS. Veelal zal het slachtoffer een voorschot op de schadevergoeding op grond van artikel 6a aanvragen. Indien die wordt toegekend bestaat geen recht op een TAS uitkering op grond van artikel 3. De TAS uitkering zal in de praktijk veelal worden aangevraagd door de nabestaanden indien het slachtoffer vóór de voorschotaanvraag bij de SVB is overleden.

Voor wat betreft de TAS uitkering gelden in essentie de volgende eisen:

1. Het moet gaan om werknemers bij wie met toepassing van het protocol diagnostiek de ziekte maligne mesothelioom is vastgesteld. Dit is conform de huidige regeling.

2. Vastgesteld moet zijn dat het maligne mesothelioom is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van arbeid als werknemer. Ook dit is conform de huidige regeling.

3. Recht op de eenmalige tegemoetkoming bestaat als de schade niet langs burgerrechtelijke weg kan of kon worden verhaald. Hierbij is artikel 3, tweede lid, komen te vervallen.

Of de schade niet langs burgerrechtelijke weg kan of kon worden verhaald kan naar zijn aard niet in de voorschotfase worden vastgesteld. Immers de eisen voor voorschotverstrekking zijn lichter dan die voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid conform de stand van de rechtspraak. De eisen aan de TAS uitkering daarentegen zijn conform die voor burgerrechtelijke aansprakelijkheid conform de stand van de rechtspraak. Voor het antwoord op de vraag of er een verhaalbare burgerrechtelijke vordering bestaat dient eerst en vooral het proces van bemiddeling, zoals in het convenant asbestslachtoffers bedoeld, te worden doorlopen.

Welke stappen het IAS moet zetten in het proces ter beantwoording van de vraag of er recht op een eenmalige uitkering bestaat wordt beschreven in een protocol `eenmalige uitkering', dat in overleg tussen de SVB en het IAS wordt vastgesteld, onderdeel uitmaakt van de overeenkomst tussen de SVB en het IAS en operationeel zal zijn bij inwerkingtreding van de regeling. Dit proces leidt tot een advies van het IAS aan de SVB, onder andere over de vraag of de schade langs burgerrechtelijke weg kan worden verhaald. De SVB toetst na ontvangst van de aanvraag of de aanvraag volledig is en of het IAS alle in het protocol beschreven stappen heeft doorlopen. De SVB toetst procedureel.

Indien dus een voorschot wordt aangevraagd ligt de nadruk op de vaststelling van mesothelioom, de aannemelijkheid van een relevant arbeidsverleden en voorwaarden voor het proces na voorschottoekenning. Het arbeidsverleden komt, waar het gaat om de rol van de SVB, na verstrekking van het voorschot in beginsel niet meer aan de orde. Dat is alleen anders als in het vervolgtraject komt vast te staan dat er zeker geen sprake was van een arbeidsrelatie c.q. arbeidsgerelateerde asbestblootstelling en dus van een onterecht verstrekt voorschot. Dat zal het IAS aan de SVB moeten melden. In deze situatie kan de SVB besluiten om de voorschotbeschikking te herzien en tot terugvordering van het verleende voorschot overgaan. Zie nader de toelichting op artikel 12.

Indien geen voorschot wordt aangevraagd, wat zich met name zal voordoen als het slachtoffer overlijdt na aanmelding bij het IAS en vóórdat een voorschotaanvraag bij de SVB is ingediend, bereidt het IAS met de nabestaanden desgewenst een aanvraag voor een eenmalige uitkering voor, op basis van in het protocol `eenmalige uitkering' beschreven wijze.

Verbeterde werking van het vangnet

De werking van het vangnet wordt verbeterd door:

1. te werken met een lichte bewijslast voor het voorschot op het punt van het arbeidsverleden. Daardoor krijgen slachtoffers die niet hard kunnen aantonen dat sprake is van een arbeidsrelatie en een causaal verband tussen arbeid, blootstelling aan asbest en mesothelioom, maar dit wel aannemelijk kunnen maken, wel een voorschot op de eventuele schadevergoeding door de werkgever;

2. door artikel 3, tweede lid, van de huidige regeling, betreffende criteria voor de eenmalige uitkering, te schrappen.

Dat laatste betekent dat in enkele situaties die thans niet leiden tot een TAS uitkering, onder de gewijzigde regeling wel recht bestaat op een eenmalige uitkering.

Zo zullen slachtoffers die in de huidige regeling tussen wal en schip vallen omdat er wel een werkgever is (dus onder de huidige regeling geen eenmalige uitkering wordt verstrekt) maar die werkgever kan aantonen dat hij aan zijn in het Burgerlijk Wetboek neergelegde zorgplicht heeft voldaan (dus niet aansprakelijk is en dus geen schadevergoeding hoeft te geven), niet langer buiten de regeling vallen.

Van belang is ook de situatie waarin de werkgever een terecht beroep doet op verjaring van de vordering en er dus om die reden geen aansprakelijke werkgever is. Op grond van de huidige regeling is er alleen recht op een TAS tegemoetkoming als er geen werkgever is of een werkgever die zich beroept op verjaring van de vordering. Hiervoor gold tot voor kort een vaste en absolute termijn van 30 jaar, zodat snel zeker was of het slachtoffer een beroep op de TAS regeling kon doen (waarbij de zware bewijslast over het arbeidsverleden vaak struikelblok was voor toekenning van de TAS tegemoetkoming). Er zij op gewezen dat uit de stand van de rechtspraak blijkt dat onder omstandigheden op grond van de redelijkheid en billijkheid niet met succes door de schadeveroorzaker een beroep kan worden gedaan op het verstrijken van de verjaringstermijn van dertig jaar, bedoeld in artikel 310, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Naast de omstandigheden van het concrete geval is hier in het bijzonder van belang het feit dat de schade die naar haar aard verborgen is gebleven en daadwerkelijk eerst is ontstaan en dus pas kon worden geconstateerd nadat de verjaringstermijn was verstreken (HR, 28 april 2000, NJ 2000, 430 (Erven van Hese/Koninklijke Scheldegroep). De vraag of de werkgever zich terecht beroept op verjaring komt in de onderhavige wijzigingsregeling niet aan de orde bij de voorschotaanvraag maar pas in de fase daarna, waar het IAS onderzoek uitvoert en bemiddelt op basis van het convenant en bij eventuele gerechtelijke procedures. Als een werkgever aansprakelijk blijkt, vloeit het voorschot terug naar de SVB. De vraag of de werkgever zich terecht beroept op verjaring komt in de onderhavige wijzigingsregeling wel aan de orde bij de aanvraag voor een eenmalige uitkering. Benadrukt zij dat het feit dat een voorschot of eenmalige uitkering op grond van de TAS regeling geen vervanging is van de schadevergoeding door de werkgever. De eenmalige uitkering wordt alleen gegeven voor de gevallen waarin de schade niet langs burgerrechtelijke weg kan worden verhaald dat wil zeggen als er geen aansprakelijke werkgever is.

Andere eisen aan voorschotverstrekking

Het verstrekken van een voorschot door de SVB betekent niet dat de overheid de aansprakelijkheid van de werkgever overneemt. Met enige andere voorwaarden voor voorschotverlening in de gewijzigde regeling, zoals de verplichte medewerking van het slachtoffer in het vervolgtraject, wordt zeker gesteld dat de schade bij de primair aansprakelijke werkgever wordt verhaald en dat het voorschot dan terugvloeit naar de SVB. Zie de toelichting op artikel 6a. In dit verband zij voorts nog opgemerkt dat ten aanzien van het verleende voorschot bij de toepassing van artikel 100 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (voordeelstoerekening) mag worden verwacht dat de rechter bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding geen rekening zal houden met het voorschot omdat dit terugvloeit naar de SVB.

Overgangsrecht en positie nabestaanden

Het uitgangspunt dat het slachtoffer zelf de maatschappelijke erkenning moet kunnen verkrijgen, lag toen en ligt nu ten grondslag aan de regeling. Dit uitgangspunt is ook leidend voor de vormgeving van het overgangsrecht en de aanspraken van nabestaanden. Het slachtoffer moet zich bij leven bij het IAS aanmelden en bij leven een voorschot aanvragen.

Slachtoffers van wie op het moment van inwerkingtreding van de nieuwe regeling bij het IAS een verzoek om bemiddeling c.q. een aanvraag om een eenmalige uitkering in behandeling is, kunnen derhalve aanspraak op een voorschot maken - conform de daarvoor geldende vereisten - als zij bij leven een aanvraag om een voorschot indienen. Dit veronderstelt acties van het IAS om deze groep te informeren. Indien zij na inwerkingtreding van de nieuwe regeling komen te overlijden maar voor een aanvraag op grond van de nieuwe regeling is ingediend of nadat een aanvraag is ingediend maar voordat daarop is beslist, dan is artikel 4 (voor de eenmalige uitkering) respectievelijk artikel 6b (voor het voorschot) van toepassing. Is men op het moment van inwerkingtreding van de regeling niet meer in leven dan is een voorschot niet aan de orde, gelet op het doel van het voorschot om het slachtoffer bij leven erkenning te geven, vooruitlopend op een schadevergoeding van een aansprakelijke werkgever.

Slachtoffers wier aanvraag om een eenmalige uitkering op grond van de oude regeling is afgewezen kunnen zich bij leven opnieuw bij het IAS aanmelden en in overleg met het IAS een nieuwe aanvraag om een eenmalige uitkering of een aanvraag om een voorschot voorbereiden en indienen op grond van de nieuwe regeling. Dit geldt derhalve alleen voor het slachtoffer. Er is geen zelfstandig recht voor nabestaanden op het aanvragen van een voorschot of een eenmalige uitkering. Wel kunnen nabestaanden op grond van de artikelen 4 en 6b in aanmerking komen voor een uitkering indien de werknemer na de inwerkingtreding van de onderhavige regeling is overleden maar wel zich reeds opnieuw heeft gemeld bij het IAS in het kader van een nieuwe aanvraag of een aanvraag om een voorschot bij de SVB heeft ingediend.

Slachtoffers die op basis van de oude regeling geen aanvraag hebben ingediend kunnen eveneens als zij nog in leven zijn een aanvraag indienen.

Slachtoffers die al een tegemoetkoming hebben gehad op grond van de oude regeling kunnen op grond van de nieuwe regeling geen nieuwe aanvraag meer doen.

Volume-effecten

Inleiding

In deze paragraaf staat het proces centraal van het moment van vaststelling van de diagnose maligne mesothelioom tot het moment van afronding van de bemiddeling van personen die een aanvraag voor schadevergoeding hebben ingediend. Eerst wordt de huidige situatie beschreven en voorzien van volumina, daarna komen de voorstellen tot wijziging van de regeling. De beschrijving is grotendeels gebaseerd op gegevens over de uitvoering van de regeling in 2001. Daarnaast zijn voor de meerjarenramingen gegevens uit diverse kwantitatieve bronnen geanalyseerd. Centraal thema in deze analyse is of en zo ja in welke mate op grond van deze gegevens een groei van het aantal slachtoffers wordt voorzien.

Beschrijving van de huidige situatie

Voor de berekening van de volume-effecten zijn de volgende bronnen gehanteerd.

• De CBS statistiek Overledenen naar primaire doodsoorzaak: het aantal jaarlijkse sterfgevallen met als oorzaak Maligne mesothelioom.

• Het Nederlands Mesothelioom Panel (NMP): informatie over aantallen personen naar geslacht en leeftijd met als diagnose Maligne mesothelioom.

• Het Instituut Asbestslachtoffers (IAS): gegevens over afhandeling van bij het IAS ingediende aanvragen voor bemiddeling.

• De CBS statistiek Enquête Beroepsbevolking (EBB): gegevens over zelfstandigen en werknemers naar geslacht.

Op basis van de CBS-cijfers is verondersteld dat in 2001 400 personen4 (350 mannen en 50 vrouwen) zijn overleden aan maligne mesothelioom. Vrouwen blijken zich sporadisch bij het IAS te hebben gemeld. Dit was ook te verwachten, omdat in de beroepen waar sprake is geweest van blootstelling aan asbest, vrijwel uitsluitend mannen hebben gewerkt. Voorts is verondersteld dat van de mannelijke slachtoffers circa 85% op het werk als werknemer is blootgesteld aan asbest.5 Op grond van deze gegevens is aangenomen dat bij 75% van de 400 slachtoffers de blootstelling als werknemer de oorzaak is. Per saldo resteert een doelgroep van 300 ex-werknemers die een beroep zou kunnen doen op de regeling.

Het IAS schat het aantal aanvragen in 2002 op circa 275. Hiervan zijn ongeveer 250 aanvragen afkomstig van personen die op het moment van aanvraag nog in leven waren6. Het ministerie heeft bij het instituut informatie verzameld over de afhandeling van de aanvragen in 2001 door de nog in leven zijnde slachtoffers. Ten eerste is gebleken dat circa 15 % niet tot de doelgroep van ex-werknemers met maligne mesothelioom behoren. Meestal bleek toch geen sprake te zijn van maligne mesothelioom (10% van de aanvragen), maar ook zijn aanvragen van zelfstandigen en andere slachtoffers afgewezen (5%).

Uit het voorgaande blijkt dat 215 ex-werknemers met diagnose maligne mesothelioom een aanvraag hebben ingediend. Uit het evaluatieonderzoek van PWC/SEO blijkt dat de mate waarin beroep wordt gedaan op de regeling vooral afhankelijk is van de leeftijd van het slachtoffer. Met de verdeling van het aantal personen met diagnose maligne mesothelioom naar leeftijd (bron: NMP) als basis is door SZW geschat dat de doelgroep van 300 ex-werknemers bestaat uit 105 personen < 65 jaar, 115 personen 65 - < 75 jaar en 80 personen van 75 jaar en ouder.

Uit confrontatie van deze diagnosegegevens met de aanmeldingen bij het IAS naar leeftijd blijkt dat het niet-gebruik voor een belangrijk deel bij bejaarde ex-werknemers zit. 10% van de personen < 65 jaar doet geen beroep op de regeling; 20% van de personen van 65 - < 75 jaar en 65% van de personen van 75 jaar en ouder. In totaal gaat het om 85 slachtoffers.

Ongeveer 7% van de 215 aanvragen van ex-werknemers wordt alsnog afgewezen, veelal wegens het ontbreken van adequaat bewijsmateriaal. De overige circa 200 aanvragen gaan in verdere procedure, waarbij als eerste wordt onderzocht of er een aansprakelijk te stellen werkgever is. Indien de werkgever failliet of onvindbaar is dan wel er sprake is van verjaring, komt de aanvrager direct in aanmerking voor een TAS uitkering (circa 65 gevallen). Voor de resterende 135 aanvragen is de ex-werkgever aansprakelijk gesteld, waarvan bijna de helft vrij snel de aansprakelijkheid heeft erkend. De overige werkgevers hebben zich in enigerlei mate verzet tegen aansprakelijkstelling. Redenen voor verzet zijn onder meer dat de werkgever meent dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat hij vindt dat de blootstelling bij andere werkgevers kan zijn opgelopen. Een aantal werkgevers wordt in het ongelijk gesteld, maar nog vaker wordt alsnog een TAS uitkering toegekend. Echter een deel van de aanvragers valt tussen de wal en het schip: er is geen aansprakelijk te stellen werkgever en er wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor een TAS -uitkering, dus geen uitkering.

Het uiteindelijke resultaat is dat van de 215 tot de doelgroep van de regeling behorende ex-werknemers met maligne mesothelioom die een aanvraag hebben ingediend er 105 een TAS uitkering ontvangen, 85 een schadevergoeding van de werkgever ontvangen en 25 geen schadevergoeding of uitkering krijgen.

Effecten van aanpassing regelgeving

Door de lichte bewijslast in het kader van het voorschot op grond van artikel 6a zal een deel van de populatie van 85 ex-werknemers die zich thans niet meldt bij het IAS, dit in de nieuwe situatie wel gaan doen. Echter het valt te verwachten dat nog steeds een aantal vooral (hoog)bejaarden ook na verlaging van de drempel zich niet zal melden. Belangrijke redenen zijn dat er geen nabestaanden zijn of dat betrokkene geen zin heeft in het doorlopen van de procedure. Ook zal evenals nu het geval is een aantal ex-werknemers geen aanvraag indienen vanwege een geslaagde civiele procedure van aansprakelijkstelling van de oud-werkgever. Daarom is de verwachting dat circa 40% van de huidige niet-gebruikers vanaf 2003 wel een aanvraag zal indienen. Er wordt dus een toename voorzien van het beroep op bemiddeling door ex-werknemers bij wie de diagnose maligne mesothelioom is vastgesteld van 35 personen (van 215 naar 250 personen). Daarnaast is de verwachting dat ook 50 niet tot de doelgroep behorende personen een aanvraag zullen indienen, welke aanvragen zullen worden afgewezen.

De verwachting is dat het merendeel van de personen van wie de aanvraag niet wordt afgewezen een voorschot zal aanvragen. Belangrijkste reden dat geen voorschot zal worden betaald is dat het slachtoffer is overleden vóór indiening van de aanvraag voor het voorschot. Op grond hiervan is het aantal voorschotten geraamd op 220.

Door de nieuwe regelgeving treden er bij de doelgroep van ex-werknemers met diagnose maligne mesothelioom die een aanvraag hebben ingediend diverse verschuivingen op in de verhouding tussen de categorieën uitkeringen op grond van de TAS regeling, schadevergoeding door werkgevers en totale afwijzing.

• Personen die in de huidige situatie geen vergoeding ontvangen vanwege het ontbreken van voldoende bewijs, krijgen voortaan een voorschot op grond van de TAS regeling als sprake is van een aannemelijk arbeidsverleden met asbestblootstelling. De verwachting is dat hierdoor 2/3 deel van deze personen voortaan een uitkering krijgt.

• Personen met een werkgever waarvan vast staat dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, krijgen voortaan recht op een uitkering op grond van de TAS regeling.

• De recente jurisprudentie over verjaring leidt tot een verschuiving van uitkeringen op grond van de TAS -regeling naar schadevergoedingen aan werknemers, omdat minder bedrijven een succesvol beroep op verjaring kunnen doen. Het IAS meent dat het aantal gevallen van verjaring hierdoor met de helft zou kunnen afnemen. De groei van 215 naar 250 aanvragen per jaar zit daarentegen vooral bij de (hoog)bejaarden, wat de kans op verjaring weer doet toenemen. De verwachting is dat het aantal verjaringsgevallen per saldo met 1/3 deel zal dalen.

• Het grotere aantal aanvragen door (hoog)bejaarde slachtoffers vanwege verlichting van de bewijslast zal leiden tot meer gevallen met een ex-werkgever die failliet is. In de raming is uitgegaan van een toename met enkele procentpunten, waardoor meer uitkeringen worden verstrekt op grond van de TAS regeling.

• De personen die in de huidige situatie tussen wal en schip vallen en daardoor noch een schadevergoeding noch een uitkering op grond van de TAS regeling krijgen, ontvangen voortaan een TAS uitkering.

Het aantal afwijzingen onder de 250 ingediende aanvragen zal lager zal zijn dan in de huidige situatie en is tentatief geschat op vijf, met als gevolg een groei van de populatie die een uitkering krijgt op grond van de TAS regeling.

Het totale plaatje komt er als volgt uit te zien: 5 afwijzingen, 105 werkgevers die hun aansprakelijkheid erkennen en vervolgens een schadevergoeding betalen en 140 uitkeringen op grond van de TAS regeling. Van de 220 verstrekte voorschotten worden er jaarlijks 110 terugbetaald door afgewezen aanvragers en werkgevers die hun aansprakelijkheid hebben erkend. De rest wordt omgezet in een TAS uitkering.

Meerjarenramingen

Bij de totstandkoming van de huidige regeling is onderzoek verricht naar de verwachte volume ontwikkeling van het aantal jaarlijkse slachtoffers, lijdend aan maligne mesothelioom. Op grond hiervan is destijds een groei voorzien van 350 slachtoffers in 1996/1997 naar 700 in 2018. De meer recente cijferreeksen laten echter zien dat de groei in de afgelopen jaren is afgezwakt, wat ook in het evaluatieonderzoek van voorjaar 2002 is geconstateerd.

De beschikbare cijfers tot en met 2001 van NMP en PALGA indiceren dat de stijging vrijwel tot stilstand is gekomen. Hierbij is het aandeel van slachtoffers beneden 65 jaar de afgelopen jaren teruggelopen naar minder dan 40%. Daarom is in de ramingen voor de komende jaren uitgegaan van een constant volume van 400 slachtoffers en 300 aanvragen per jaar.

Overgangseffecten van de invoering van de nieuwe regelgeving

Er moet bij de ramingen in 2003 en 2004 rekening worden gehouden met overgangseffecten, omdat personen die op 31 december 2002 al een aanvraag hebben ingediend in 2003 alsnog een voorschot kunnen aanvragen. De verwachting van het IAS is dat eind 2002 circa 240 dossiers nog in behandeling zijn, waarvan circa 40% is ingediend in de jaren 2000 en 2001. Aanvragers die op 1 januari 2003 nog in leven zijn zullen een voorschot kunnen ontvangen. Gelet op het progressieve verloop van de ziekte is het merendeel van de slachtoffers op die datum al overleden, wat blijkt uit dossierinformatie van het IAS. Op grond hiervan is geraamd dat 100 voorschotten zullen worden verleend. Eveneens is in overleg met het IAS vastgesteld dat in 40% van deze aanvragen dit voorschot kan worden verhaald op een aansprakelijk gestelde werkgever. Voorzien wordt dat van deze 40 verhaalsgevallen 75% in 2003 door de werkgever zal worden betaald en de rest in 2004. Van de 140 aanvragen waarbij het slachtoffer niet meer in leven is, zal naar verwachting een overeenkomstig percentage werkgevers zijn aansprakelijkheid erkennen. Dit betekent dat uit deze categorie in 85 gevallen een uitkering op grond van de TAS regeling zal worden verstrekt.

Budgettaire effecten

Inleiding

In deze paragraaf worden de budgettaire effecten van het in de paragraaf `volume-effecten' beschrevene in beeld gebracht. Allereerst worden in onderstaande tabel de kosten voor de regeling, zoals die tot en met 2002 luidt, vergeleken met de nieuwe regeling vanaf 2003. Daarna wordt een toelichting op de gegevens uit het overzicht verstrekt en wordt aangegeven wanneer dekking van de meerkosten geregeld gaat worden.

stcrt-2002-246-p28-SC37775-1.gif

Uitkeringen/voorschotten

De uitkeringslasten nemen ten opzichte van de in de SZW-begroting 2003 voor de oude regeling geraamde uitgaven structureel met € 80.000 toe naar ruim € 2,2 miljoen. In 2003 nemen de kosten daarenboven € 2,9 miljoen extra toe. Deze toename kent drie oorzaken. Ten eerste worden door de introductie van de voorschotregeling en de overgangsbepalingen meer voorschotten verstrekt (€ 1,0 miljoen). Ten tweede kost de afhandeling van de aanvragen enige tijd, waardoor de verrekening met werkgevers die hun aansprakelijkheid erkennen in 2003 nog niet op het structurele niveau zit (€ 0,6 miljoen extra). Ten derde worden in 2003 de laatste stuwmeergevallen per eind 2002 afgehandeld, wat leidt tot meerkosten aan directe uitkeringen op grond van de regeling (€ 1,3 miljoen extra).

Uitvoeringskosten

Van de uitvoeringskosten wordt ruim 70% gemaakt door het IAS, de SVB maakt de overige kosten. De uitvoeringskosten stijgen van € 680.000 naar € 996.000. Oorzaken hiervan zijn de toenemende volumina, voorziene kosten voor bevoorschotting, voorziene kosten voor juridische procedures in die gevallen waarin de SVB en de betrokken werkgever niet tot overeenstemming komen over de aansprakelijkheid7 en het door het Rijk gaan vergoeden van de uitvoeringskosten voor aanvragen waarop het IAS negatief adviseert en die worden afgewezen door de SVB. Bij negatieve adviezen werden door het IAS dossiers gevormd, zonder dat daar een vergoeding tegenover stond. Deze lacune in de financieringsconstructie gaf bij het instituut financiële problemen. Dat zou zonder maatregelen binnen afzienbare tijd tot het faillissement van het instituut kunnen leiden. Daarom zullen de negatieve advieskosten voor rekening van het Rijk komen. De kostenvergoeding zal volledig aan de SVB ter beschikking worden gesteld; het IAS krijgt haar kosten door de SVB vergoed.

Door de snelheid waarmee de gewijzigde regeling wordt ingevoerd is het niet mogelijk gebleken om voor de verschillende door de uitvoeringsorganen uit te voeren acties tarieven te bepalen die door de convenantspartijen zullen worden vergoed. In de loop van 2003 zullen daarom in samenspraak met de SVB en het IAS en in afstemming met de andere convenantspartijen tarieven worden afgesproken die de uitvoeringsorganen bij de convenantspartijen in rekening kunnen brengen. Omdat de negatieve adviezen minder arbeidsintensief zijn dan de positieve adviezen, zal voor deze adviezen een lager tarief kunnen worden afgesproken.

Invoeringskosten

Voor de invoering van de nieuwe regeling en eenmalige extra acties die daaruit voortkomen hebben de uitvoeringsorganen in 2003 eenmalig € 0,17 miljoen extra nodig; 75% hiervan komt ten laste van het IAS, de resterende 25% van de kosten wordt door de SVB gemaakt.

Dekking meerkosten

Voor de aan de nieuwe regeling verbonden structurele meerkosten wordt bij de besluitvorming over de begroting in het voorjaar 2003 door SZW een oplossing gevonden. Voor de incidentele meerkosten 2003 wordt, zo veel als mogelijk zal zijn, ook de eindejaarsmarge 2002-2003 ingezet.

Uitvoeringstoets

De SVB heeft een uitvoeringstoets uitgebracht. De SVB acht in beginsel het voorstel uitvoerbaar en de beoogde invoeringsdatum 1 januari 2003 haalbaar. Daartoe dient voor die datum tussen SVB en IAS een nieuwe overeenkomst met protocollen te worden afgesloten. Daar is een gezamenlijke inspanning van SZW, SVB en IAS op gericht. Voorts zal vanuit SZW geregeld bezien worden, onder meer in periodiek overleg met het IAS, hoe de uitvoering van de regeling door betrokken partijen ter hand wordt genomen.

In het aan de SVB voor de uitvoeringstoets voorgelegde ontwerp was voorzien in cessie van de vordering van het slachtoffer aan de SVB. In het thans voorliggende ontwerp is gekozen voor een andere juridische vormgeving, te weten de volmacht zoals beschreven in artikel 6a, om zeker te stellen dat verstrekte voorschotten, in de gevallen dat er een aansprakelijke werkgever is, terugvloeien naar de SVB. Cessie bleek niet mogelijk voor vorderingen tot immateriële schadevergoeding.

De figuur van de volmacht heeft de voorkeur boven de figuur van regres, waarvoor de SVB zich uitspreekt. Regres is immers beperkt tot het bedrag van het voorschot, terwijl de volmacht als bedoeld in artikel 6a, onderdelen d en e, zeker stelt dat op eenvoudige wijze verstrekte voorschotten terugvloeien en dat nalevingseffecten zoals in de navolgende paragraaf beschreven worden voorkómen.

Op de volumina is in een vorige paragraaf ingegaan.

De begroting van de SVB maakt geen onderscheid tussen incidentele en structurele kosten. Het door de SVB geclaimde bedrag voor 2003 komt overeen met wat SZW raamt voor zowel de incidentele als structurele kosten. In samenspraak met de SVB is een splitsing van de incidentele kosten 2003 tot stand gebracht.

Er is sprake van een nieuwe situatie waarbij de gehanteerde veronderstellingen met onzekerheden zijn omgeven. Ook zal sprake zijn van een aanloopjaar waarin mogelijk nog niet het structurele niveau in de uitvoeringskosten zal worden bereikt (m.n. proceskosten). Zoals onder `Budgettaire effecten' al is aangegeven, is ook nog niet duidelijk hoe hoog de kosten voor de negatieve advisering zullen zijn. Met de SVB is afgesproken om in het budget uitvoeringskosten 2003 de nu door SZW voorziene additionele kosten te verwerken. Medio 2003 kan op basis van realisatiegegevens de feitelijke kostenontwikkeling worden vastgesteld en bezien worden wat een realistisch niveau voor de structurele uitvoeringskosten is en of aanpassingen in 2003 noodzakelijk zijn. Mede ten behoeve van het jaarplan 2004 kan deze informatie dan worden verwerkt.

Overigens is over de voornemens ook met betrokken andere partijen van gedachten gewisseld, in het bijzonder ook met het IAS.

Nalevingseffecten

Na aanmelding bij het IAS dient met een volledige beschrijving van het arbeidsverleden en zo mogelijk bewijsstukken aannemelijk te worden gemaakt dat het maligne mesothelioom is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens de arbeid als werknemer (zie toelichting op artikel 6a). Voorts dient middels het protocol diagnostiek maligne mesothelioom vast komen te staan dat sprake is van mesothelioom. Dit stelt, gelet ook op de kennis en ervaring van het IAS, voldoende zeker dat de regeling beperkt blijft tot de doelgroepen waarvoor zij bedoeld is. Indien later blijkt dat bij een voorschotaanvraag onjuiste gegevens zijn verstrekt, zodanig dat het voorschot niet verstrekt zou zijn, is in beginsel herziening van de uitkeringsbeslissing aan de orde en kan de SVB terugvorderen. Zie de toelichting op artikel 12.

Het is niet de bedoeling van de regeling om effecten te genereren op de hoogte van de immateriële schadevergoeding, waarover in het convenant asbestslachtoffers normbedragen zijn opgenomen dan wel in gerechtelijke procedures. Waar de SVB namens het slachtoffer procedeert, met name in situaties dat de werkgever niet wil meewerken in het vervolgtraject na voorschottoekenning (zie de toelichting op artikel 6a), zullen daarbij de normbedragen van het convenant voor immateriële schade de inzet zijn. Als het slachtoffer kiest voor procederen staat het hem vrij een hogere inzet te kiezen. De procesvoorwaarden na voorschottoekenning (zie artikel 6a) beogen zeker te stellen dat er serieus werk wordt gemaakt om de schade op de primair aansprakelijke werkgever te verhalen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I onderdeel A (artikel 1; begripsbepalingen)

In het nieuwe onderdeel k is een definitie gegeven van het begrip `voorschot'. Dit betreft een uitkering in afwachting van een immateriële schadevergoeding van de aansprakelijk gestelde werkgever. De immateriële schadevergoeding van de werkgever ten bedrage van het voorschot wordt op grond van de volmacht als bedoeld in artikel 6a, onderdeel e, (terug)betaald aan de SVB. Feitelijk gebeurt dit door verrekening door de SVB van de door de SVB namens de werknemer ontvangen schadevergoeding met het verleende voorschot. Gelet op het karakter van het voorschot mag worden verwacht dat bij de toepassing van artikel 100 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (voordeelstoerekening) de rechter bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding geen rekening zal houden met het voorschot omdat dit terugvloeit naar de SVB.

Zowel in de situatie waarbij de schadevergoeding wordt verrekend met het voorschot, als in de situatie dat de schade niet meer kan worden verhaald, wordt de voorschotbeschikking niet herzien; het voorschot valt dan definitief toe aan de werknemer.

Artikel I onderdeel B (artikel 3; voorwaarden recht op eenmalige uitkering)

Veelal zal het slachtoffer een voorschot aanvragen, wat bij toekenning daarvan betekent dat geen aanspraak op een eenmalige uitkering op grond van artikel 3 bestaat. Als het slachtoffer geen prijs stelt op een voorschot kan hij een eenmalige uitkering aanvragen. Dat dient hij bij leven te doen. Om te regelen dat het recht op het indienen van een aanvraag niet komt te vervallen als het slachtoffer komt te overlijden tijdens de bemiddeling door het IAS zonder dat nog een formele aanvraag is ingediend, is in artikel 4 van de regeling een bepaling opgenomen dat in die gevallen de nabestaanden ook in aanmerking komen voor een tegemoetkoming en is in artikel 7, derde lid geregeld, dat de nabestaanden alsnog een aanvraag voor een eenmalige uitkering kunnen indienen.

Voor slachtoffers, die in de periode van 6 juni 1997 tot en met 31 juli 2000 zijn overleden was in de regeling, vanwege de invoeringstermijn van de regeling, een uitzondering gemaakt op de algemene regel dat het slachtoffer zelf de aanvraag moet indienen. Omdat de invoeringstermijn is verstreken, is bedoelde uitzondering vervallen.

Het tweede lid is geschrapt. Voorop staat dat de mogelijkheden die het burgerlijk recht biedt aan asbestslachtoffers in beginsel toereikend zijn en zoveel mogelijk worden benut. Tot nu toe gold een beperkt aantal gronden waarom de schade niet langs burgerrechtelijke kon worden verhaald en die in plaats daarvan een aanspraak op de eenmalige uitkering opleveren. In het geschrapte tweede lid ging het hierbij om een beroep op het verstrijken van de verjaringstermijn, bedoeld in artikel 310, lid 2, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het feit dat de woonplaats of plaats van vestiging van de werkgever onbekend is, de werkgever heeft opgehouden te bestaan, dan wel in staat van faillissement is verklaard.

Thans geldt de eis dat de schade niet langs burgerrechtelijke weg kan of kon worden verhaald. Er kunnen meer gronden zijn die ertoe leiden dat de schade niet langs burgerrechtelijke kan worden verhaald.

Naast het feit dat de woonplaats of plaats van vestiging van de werkgever onbekend is, de werkgever heeft opgehouden te bestaan, dan wel in staat van faillissement is verklaard of dat een geslaagd beroep op verjaring (zie de boven beschreven stand van de rechtsspraak terzake) wordt gedaan, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de werkgever zijn zorgplicht is nagekomen en daarmee niet onrechtmatig heeft gehandeld terwijl zich bij het slachtoffer desondanks mesothelioom heeft ontwikkeld. Deze situatie kan derhalve leiden tot een recht op uitkering. Echter situaties bijvoorbeeld dat een vordering ten aanzien van een vroegere werkgever weliswaar is verjaard, of dat een vroegere werkgever failliet is, maar een andere werkgever is nog aanspreekbaar, leiden niet tot een recht op uitkering.

Of de schade niet langs burgerrechtelijke weg kan of kon worden verhaald moet daadwerkelijk komen vast te staan. De voorwaarde dat de schade niet langs burgerrechtelijke weg kan of kon worden verhaald betekent in het uiterste geval dat, wanneer een aansprakelijk gestelde werkgever niet meewerkt aan een bevredigende oplossing, er moet worden geprocedeerd. Zie nader de toelichting op artikel 6a.

Artikel I onderdeel C (artikel 4; recht op eenmalige uitkering nabestaanden)

Deze bepaling heeft betrekking op situaties dat de werknemer is overleden, terwijl het recht op uitkering nog niet is vastgesteld. Het recht op uitkering komt dan niet toe aan de (nalatenschap van de) werknemer, maar aan de nabestaanden. Hierbij gaat het in de eerste plaats om de situatie waarin de aanvraag om de eenmalige uitkering wel is ingediend, maar de SVB nog niet tot een beslissing is gekomen op het moment van overlijden. Vervolgens de situatie, waarin een slachtoffer een verzoek tot bemiddeling door het IAS heeft ingediend, maar het slachtoffer nog geen aanvraag heeft gedaan voor hij kwam te overlijden. Hierbij geldt dat het recht op een uitkering overgaat indien de overledene recht op een uitkering zou hebben gehad. Dit brengt met zich dat de nabestaanden zijn gehouden om mee te werken aan het onderzoek of recht op uitkering zou hebben bestaan. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de medewerking aan de bemiddeling om de schade van de werkgever vergoed te krijgen.

Voor slachtoffers, die in de periode van 6 juni 1997 tot en met 31 juli 2000 zijn overleden was in de regeling, vanwege de invoeringstermijn van de regeling, een uitzondering gemaakt op de algemene regel dat het slachtoffer zelf de aanvraag moet indienen. In verband met deze uitzondering gold op grond van artikel 4 ook een recht op uitkering voor de nabestaanden indien de werknemer gedurende voornoemde periode was overleden. Omdat de invoeringstermijn is verstreken, is ook het recht op uitkering voor de nabestaanden in dit geval komen te vervallen.

Artikel I onderdeel E (artikel 5; beperkingen recht op eenmalige uitkering)

Op grond van artikel 5, derde lid, komen de werknemer of diens nabestaanden niet in aanmerking voor een eenmalige uitkering indien al een voorschot is verstrekt.

Artikel I onderdeel G (hoofdstuk 2a; recht op en hoogte van het voorschot)

Artikel 6a Voorwaarden voor het recht op een voorschot

In dit artikel zijn de voorwaarden geformuleerd voor het recht op een voorschot. De voorwaarden zijn cumulatief weergegeven, er moet zowel zijn voldaan aan de voorwaarden in de aanhef als in de verschillende onderdelen. Voor de betekenis van het begrip `voorschot' wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel A.

De bedoeling van het voorschot is om zoveel mogelijk bij leven van het slachtoffer een tegemoetkoming te verstrekken bij wijze van voorschot op de eventuele schadevergoeding van de werkgever. Evenals het recht op de eenmalige uitkering is ook het recht op een voorschot een persoonlijk recht van de door maligne mesothelioom getroffen werknemer. Het slachtoffer moet er dus zelf blijk van hebben gegeven het voorschot te willen ontvangen. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door de voorwaarde dat de werknemer in beginsel zelf het voorschot moet aanvragen. In de praktijk zal het zo zijn dat wanneer een slachtoffer zich bij het IAS meldt voor bemiddeling om de schade vergoed te krijgen van de werkgever, een zorgvuldige intake door het IAS plaatsvindt waarbij wordt onderzocht of kan worden voldaan aan de voorwaarden voor een voorschot, uiteraard wanneer het slachtoffer prijs stelt op het voorschot.

De voorwaarden in de aanhef in combinatie met de voorwaarden a en b betreffen de inhoudelijke eisen die aan de verlening van een voorschot worden gesteld. De overige voorwaarden betreffen procesgerelateerde eisen en hebben betrekking op de verplichting tot medewerking in het vervolgtraject indien eenmaal een voorschot is verleend.

In de aanhef wordt een aantal voorwaarden gesteld voor het recht op een voorschot. Het moet gaan om een werknemer die op het moment van de aanvraag in leven is, ten aanzien van wie op een eenduidige wijze is vastgesteld dat sprake is van maligne mesothelioom. Niet-werknemers, zoals zelfstandigen of huisgenoten van werknemers kunnen dus geen beroep doen op het voorschot. Evenmin bestaat recht op een voorschot indien niet aannemelijk is dat de blootstelling aan asbest tijdens arbeid in Nederland heeft plaatsgevonden. Ten behoeve van een goede uitvoering is van groot belang dat op een uniforme wijze wordt vastgesteld of het slachtoffer lijdt aan maligne mesothelioom. Om die reden wordt in de aanhef van artikel 6a bepaald dat die vaststelling plaatsvindt als beschreven in het protocol diagnostiek.

In onderdeel a wordt de voorwaarde gesteld dat aannemelijk gemaakt moet worden dat de werknemer tijdens het verrichten van arbeid is blootgesteld aan asbest en dat de opgedane ziekte daarvan het gevolg is. Onderdeel a brengt dus voor de beoordeling of er recht bestaat op een voorschot een verlichting mee van de bewijslast. Dat is essentieel om snel erkenning te geven aan die slachtoffers die dat behoeven. De verlichting komt er op neer dat slachtoffers niet meer hard hoeven aan te tonen dat ze een relevant arbeidsverleden hebben, maar kunnen volstaan met het aannemelijk maken dat het maligne mesothelioom is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens het verrichten van arbeid als werknemer. Voor de vaststelling van die `aannemelijkheid' zal het slachtoffer op grond van artikel 9a, tweede lid, bij de aanvraag enige gegevens moeten verstrekken die het relevante arbeidsverleden aannemelijk maken. Voor de `aannemelijkheid' geldt een eigen verklaring van het slachtoffer over het arbeidsverleden als minimaal noodzakelijke voorwaarde. Dat omvat een volledige beschrijving van de arbeidsgeschiedenis en werkzaamheden van het slachtoffer. Dit wordt in het protocol voorschotuitkering verder gepreciseerd. Gedacht moet worden aan het in beeld brengen van de arbeidsomstandigheden, de beroepen of functies waarin de aanvrager gedurende welke periode werkzaam is geweest en blootgesteld is geweest aan asbest, welke taken en werkzaamheden zijn verricht, de aard van de arbeidsverhoudingen en de plaats waar de werkzaamheden zijn verricht, in Nederland of daarbuiten en de identiteit van de werkgever(s) c.q. rechtsopvolgers.

Deze gegevens zullen nadrukkelijk aan de orde komen tijdens de intake door het IAS waarbij de aanvraag wordt voorbereid. Het IAS zal in zijn advisering aan de SVB over de aannemelijkheid van het relevante arbeidsverleden zich baseren op van het slachtoffer verkregen gegevens en - met name als er geen bewijsstukken kunnen worden geleverd - op de kennis en ervaring die het IAS heeft opgebouwd van het bedrijfsleven in relatie tot arbeid met asbest. De stappen die het IAS moet zetten bij de voorbereiding van de aanvraag en de advisering naar de SVB toe, worden in een protocol `voorschotuitkering' beschreven, dat in overleg tussen SVB en IAS wordt vastgesteld en operationeel zal zijn bij inwerkingtreding van de regeling. De SVB toetst de aanvraag procedureel, op volledigheid ervan en op grond van het protocol door het IAS en slachtoffer gezette stappen. Zo nodig kunnen terzake beleidsregels worden gesteld. Het protocol maakt deel uit van de (te wijzigen) overeenkomst tussen de SVB en het IAS, bedoeld in artikel 15.

In onderdeel b is de voorwaarde gesteld dat de werknemer geen betaling van de werkgever heeft ontvangen in verband met asbestblootstelling tijdens de arbeid, of een betaling die lager is dan het bedrag van het voorschot van € 15.882,-. Dit criterium is identiek aan de voorwaarde die wordt gesteld aan het recht op de eenmalige uitkering; zie verder op dit punt de bestaande toelichting op artikel 3, onderdeel b.

In onderdeel c is de voorwaarde gesteld dat de werknemer zich verplicht tot medewerking aan de bemiddeling door het IAS tussen hem en de werkgever om de schade vergoed te krijgen en voorts dat de werknemer verplicht is tot medewerking om de schade zo nodig langs gerechtelijke weg vergoed te krijgen.

In dit verband zij er op gewezen dat hoewel een voorschot kan worden toegekend, de regeling uitdrukkelijk een vangnetregeling behelst. Indien een voorschot is verleend dan moet vervolgens worden getracht om via bemiddeling de schade van de werkgever vergoed te krijgen. Hierbij vervult het IAS een belangrijke rol. Het IAS zet zich in om op basis van het convenant asbestslachtoffers een schikking inzake de immateriële schadevergoeding tot stand te brengen tussen slachtoffer en werkgever.

Indien blijkt dat met succes de schade kan worden verhaald, dan vloeit het voorschot terug naar de SVB, ingevolge onderdeel e. In het geval er wel een aansprakelijk gestelde werkgever is maar desondanks de bemiddeling niet tot succes heeft geleid, dan zal in de praktijk het IAS dat melden aan de werknemer en de SVB. In voorkomende gevallen zal dan door de werknemer of - op basis van de volmacht van onderdeel d - namens de werknemer door de SVB moeten worden geprocedeerd om alsnog de immateriële schade op de werkgever te kunnen verhalen. Voor de toepassing van deze regeling kan met een uitspraak van een rechter in eerste aanleg worden volstaan. Dit betekent dat wanneer in rechte de werkgever aansprakelijk kan worden gesteld en de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding, het aan de werknemer verleende voorschot op grond van onderdeel e terugvloeit naar de SVB. In het geval de werkgever niet wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, staat het de werknemer uiteraard vrij om in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak van de rechter in eerste aanleg om alsnog te bereiken dat de werkgever schadeplichtig wordt zodat later alsnog een schadevergoeding kan worden verkregen. In deze situatie dient de werknemer het voorschot op grond van de onderdelen f en g terug te betalen aan de SVB.

In onderdeel d is de voorwaarde gesteld dat de werknemer de SVB een onherroepelijke volmacht tot vertegenwoordiging verleent om namens hem te procederen. Dit sluit niet uit dat slachtoffer of diens nabestaanden zelf kunnen procederen. Uiteraard zal de SVB geen gebruik maken van deze machtiging indien door of anderszins namens het slachtoffer wordt geprocedeerd.

De voorwaarde dat in het uiterste geval, wanneer een aansprakelijk gestelde werkgever niet meewerkt aan een bevredigende oplossing, er moet worden geprocedeerd, regardeert dus de werknemer en de SVB. De voorwaarden onder c en d zijn gesteld om te waarborgen dat, nadat een voorschot is betaald, er serieus werk van wordt gemaakt om de schade van de werkgever vergoed te krijgen. De werknemer dient een onherroepelijke volmacht te verlenen. Een kenmerk van een onherroepelijke volmacht is dat de werknemer niet zonder meer de volmacht kan intrekken, terwijl hij wel steeds de bevoegdheid behoudt om zelf te procederen. Voorts heeft een onherroepelijke volmacht het voordeel dat wanneer de werknemer is overleden niet daarmee gelijk de volmacht vervalt. In deze situatie kan (verder) worden geprocedeerd ten behoeve van de nalatenschap van de werknemer.

In de praktijk zal op basis van de conclusies van het IAS door betrokkenen worden bekeken of het slachtoffer c.q. diens nabestaande gaat procederen of dat de SVB dat namens het slachtoffer zal doen. Daarbij is van belang dat de SVB zal procederen voor de immateriële schadevergoeding volgens de normbedragen van het convenant, terwijl het slachtoffer vrij is om in een procedure ook vermogensschade en ruimere vergoedingen voor immateriële schade te eisen.

In onderdeel e is de voorwaarde gesteld dat de werknemer de SVB een onherroepelijke volmacht verleent om namens hem de immateriële schadevergoeding van de werkgever te innen en vervolgens deze vergoeding te verrekenen met het verleende voorschot. Deze volmacht ziet zowel op de situatie dat de werkgever via een geslaagde bemiddeling schadevergoeding betaalt als de situatie dat de werkgever in rechte wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Bij een geslaagde bemiddeling zal in de praktijk het IAS de werkgever wijzen op het bestaan van de volmacht van de SVB opdat de werkgever de schadevergoeding aan de SVB betaalt. In de situatie dat met toepassing van onderdeel d de SVB namens de werknemer procedeert jegens de aansprakelijk gestelde werkgever, zal, wanneer de werkgever wordt veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, de SVB de werkgever wijzen op het bestaan van de volmacht. Door de volmachtverlening kan op praktische wijze de schadevergoeding worden verrekend met het verleende voorschot. Indien de schadevergoeding hoger is dan het voorschot, wordt het verschil aan de werknemer of diens nabestaanden uitbetaald. Indien de schadevergoeding lager is dan het voorschot - wat zich zelden zal voordoen - zal de werknemer of diens nabestaanden het verleende voorschot kunnen behouden en zal de SVB het verschil tussen het voorschot en de schadevergoeding niet terugvorderen.

In de onderdelen f en g zijn voorwaarden gesteld om in situaties dat de SVB niet namens de werknemer of diens nabestaanden procedeert, maar dat de werknemer of diens nabestaanden zelf hiertoe het initiatief nemen, er zeker van te zijn dat het voorschot aan de SVB wordt terugbetaald wanneer de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat de SVB geen gebruik maakt van de volmacht te procederen omdat al dan niet in overleg met de SVB de werknemer of diens nabestaanden zelf de rechtsvordering instellen. Ook is het mogelijk dat de werknemer of diens nabestaanden in hoger beroep gaan tegen een uitspraak (in eerste aanleg) waarbij de vordering is afgewezen. In deze gevallen wordt er buiten de SVB om geprocedeerd zodat een eventuele schadevergoeding rechtstreeks aan de werknemer of diens nabestaanden wordt uitgekeerd. Om er zeker van te zijn dat het verleende voorschot terug wordt betaald aan de SVB is hiertoe in onderdeel f een zodanige verplichting geformuleerd. In onderdeel g is de voorwaarde opgenomen dat de werknemer onverwijld aan de SVB moet melden dat hij een schadevergoeding heeft ontvangen zodat de SVB in het geval dat het voorschot niet wordt terugbetaald, in de gelegenheid wordt gesteld om eventueel met toepassing van artikel 12 het verleende voorschot als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Indien de ontvangen schadevergoeding lager is dan het verleende voorschot gaat de terugbetalingsverplichting van het voorschot op grond van onderdeel f niet verder dan het bedrag van de ontvangen schadevergoeding.

Artikel 6b Recht op voorschot nabestaanden

Deze bepaling heeft betrekking op de situatie waarin de aanvraag om het voorschot wel is ingediend, maar de SVB nog niet tot een beslissing is gekomen op het moment van overlijden. Het recht op het voorschot komt dan niet toe aan de (nalatenschap van de) werknemer, maar aan de nabestaanden. Anders dan het recht op een eenmalige uitkering op grond van artikel 4, onder b, hebben de nabestaanden geen recht op een voorschot wanneer het slachtoffer een verzoek tot bemiddeling door het IAS heeft ingediend, maar is komen te overlijden voordat hij een aanvraag bij de SVB heeft ingediend. Het voorschot komt de nabestaanden dus alleen toe wanneer de voorschotaanvraag al is ingediend bij de SVB. Het recht op een voorschot gaat slechts op de nabestaanden over indien de overledene recht op een uitkering zou hebben gehad. Dit brengt met zich mee dat de nabestaanden zijn gehouden om mee te werken aan het onderzoek of recht op een voorschot zou hebben bestaan. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de medewerking aan de bemiddeling om de schade van de werkgever vergoed te krijgen.

Artikel 6c Beperking recht op voorschot

De bepaling van het eerste lid is equivalent aan artikel 5, tweede lid, met betrekking tot de beperkingen van het recht op een eenmalige uitkering. Het is denkbaar dat blootstelling aan asbest zowel gedurende arbeid in Nederland als daarbuiten heeft plaatsgevonden. Het is niet opportuun dat een belanghebbende wegens binnenlandse werkzaamheden op grond van de regeling aanspraak op een voorschot kan maken, indien in verband met buitenlandse werkzaamheden al een schadeloosstelling is betaald en deze op grond van artikel 6a, onderdeel b, in aanmerking zou zijn genomen indien het een `binnenlandse betaling' zou betreffen. Dit artikel voorziet erin dat een `buitenlandse betaling' dezelfde gevolgen heeft voor het recht op het voorschot als een `binnenlandse'.

Op grond van het tweede lid komen de werknemer of diens nabestaanden niet in aanmerking voor een voorschot indien reeds een eenmalige uitkering als bedoeld in artikel 3 is verstrekt.

Artikel 6d Hoogte voorschot

Het voorschot betreft een uitkering in afwachting van een schadevergoeding van de aansprakelijk gestelde werkgever.

De hoogte van het voorschot is gelijk aan de hoogte van de eenmalige uitkering. Artikel 6d betreft een equivalente bepaling aan artikel 6 met betrekking tot de hoogte van de eenmalige uitkering. Het stellen of aannemelijk maken van schade en de omvang daarvan is geen voorwaarde voor het bepalen van het recht op en de hoogte van het voorschot. Het voorschot is niet bedoeld als schadeloosstelling voor specifieke kosten, maar als een voorschot op een immateriële schadevergoeding van de aansprakelijk gestelde werkgever.

Belasting ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 en premie voor de volksverzekeringen ingevolge de Wet financiering volksverzekeringen is over het voorschot niet verschuldigd.

Op grond van het tweede en derde lid wordt het voorschot verminderd met het bedrag dat de werknemer al heeft ontvangen. Voor de vergelijking van het bedrag van het voorschot en het door de werkgever betaalde bedrag worden op grond van het derde lid netto bedragen tegen elkaar afgezet. Het kan zijn dat het eerder ontvangen bedrag wel aan heffing van belasting en premies was onderworpen. Bij de vergelijking gaat het om netto bedragen.

Artikel I onderdeel I (artikel 7; de aanvraag)

De aanvraag van de uitkering en het voorschot wordt op grond van artikel 7, tweede lid, in alle gevallen bij de SVB ingediend. De SVB is het tot beslissen bevoegde bestuursorgaan. De aanvraag kan dus niet bij het IAS worden gedaan. Wel zal het slachtoffer zich in de regel eerst bij het IAS melden voor bemiddeling en de voorbereiding van aanvragen. In de praktijk stelt het IAS de aanvraagformulieren aan asbestslachtoffers ter beschikking. Ook bij de SVB zijn aanvraagformulieren beschikbaar.

Alvorens de werknemer een aanvraag doet om een voorschot of een eenmalige uitkering, zal hij zich tot het IAS wenden. Het IAS zal de werknemer dan bijstaan bij de voorbereiding van de aanvraag zodat deze zo volledig mogelijk wordt gedaan. Zodoende kan worden voorkomen dat de SVB, na indiening van de aanvraag, de werknemer moet verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken omdat de aanvraag niet volledig is. Dit zou namelijk met zich meebrengen dat de beslistermijn in de zin van de Awb wordt opgeschort. Bij de opzet van het IAS is bij het verlenen van dergelijke ondersteunende diensten rekening gehouden. Ten behoeve van een correcte indiening van een aanvraag worden - zoals eerder vermeld - door de SVB en het IAS protocollen ontwikkeld op grond waarvan zorgvuldig een aanvraag wordt voorbereid.

In de artikelen 9 en 9a is een aantal gegevens opgesomd die bij de indiening van de aanvraag dienen te worden overlegd. Indien de aanvraag niet compleet is, kan de SVB op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door de SVB gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Indien de SVB een dergelijke termijn ter aanvulling van de aanvraag stelt, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Het recht op de eenmalige uitkering en het voorschot is een persoonlijk recht van de door maligne mesothelioom getroffen werknemer. De uitkering en het voorschot zijn primair bedoeld als tegemoetkoming aan het slachtoffer zelf in verband met ondervonden leed vooruitlopend op de eventuele schadevergoeding door de werkgever. Het slachtoffer moet er zelf blijk van hebben gegeven de uitkering of het voorschot te willen ontvangen. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door de eis dat de werknemer de uitkering of het voorschot aanvraagt.

Er kan zich de situatie voordoen dat het slachtoffer komt te overlijden tijdens de bemiddeling door het IAS zonder dat nog een formele aanvraag om een eenmalige uitkering is ingediend. In artikel 4 is bepaald, dat in die gevallen, waarin het slachtoffer recht op de eenmalige uitkering zou hebben gehad, het recht overgaat op de nabestaanden. Hiermee wordt voorkomen dat asbestslachtoffers, die zich aanmelden voor bemiddeling, zekerheidshalve ook een aanvraag om een eenmalige uitkering indienen. In het derde lid is daarom bepaald dat nabestaanden in bovengenoemde situatie binnen 12 maanden nadat tijdens het bemiddelingstraject is gebleken dat de regeling van toepassing is, een aanvraag om de eenmalige uitkering kunnen indienen. Vanaf het moment waarop het IAS de nabestaanden een aanvraagformulier heeft toegezonden, hebben zij dus 12 maanden de gelegenheid voor het indienen van een aanvraag om de eenmalige uitkering. Deze mogelijkheid voor nabestaanden om na overlijden van het slachtoffer alsnog een aanvraag te kunnen indienen geldt niet voor een aanvraag om een voorschot. Het voorschot is juist bij uitstek bedoeld om aan het slachtoffer zelf bij leven reeds een uitkering te verstrekken in afwachting van een vergoeding van de werkgever. Hieraan is ook geen behoefte omdat nabestaanden juist nog een aanvraag om een eenmalige uitkering kunnen indienen wanneer het slachtoffer tijdens het bemiddelingstraject is overleden en de toepassing van deze regeling is gebleken.

In het oorspronkelijke artikel 7 waren voorts nog een tweetal mogelijkheden gecreëerd (de oorspronkelijke leden twee en drie) dat nabestaanden nog een aanvraag om een eenmalige uitkering konden indienen. Voor slachtoffers, die in de periode van 6 juni 1997 tot en met 31 juli 2000 zijn overleden was in de regeling, vanwege de invoeringstermijn van de regeling, een uitzondering gemaakt op de algemene regel dat het slachtoffer zelf de aanvraag moet indienen (tweede lid). Omdat de invoeringstermijn is verstreken, is bedoelde uitzondering vervallen. Op grond van het derde lid konden de nabestaanden nog een aanvraag indienen wanneer de werknemer niet zelf een aanvraag heeft kunnen indienen, ingeval blijkens een rechterlijke uitspraak mocht worden verwacht dat de schade langs burgerrechtelijke weg kon worden verhaald, doch nadien (op een tijdstip dat de werknemer al is overleden) blijkt dat de uitspraak niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd in verband met faillissement van de werkgever. Deze mogelijkheid is geschrapt omdat bij de onderhavige wijziging van de regeling al in een vroeg stadium een voorschot kan worden aangevraagd, waarop de nabestaanden op grond van artikel 6b recht hebben als de overledene recht hierop zou hebben gehad.

Afgezien van de hiervoor omschreven situatie kunnen de nabestaanden na het overlijden van de werknemer alleen aanspraak maken op de eenmalige uitkering of het voorschot indien deze eerst zelf een aanvraag heeft ingediend (artikel 7, eerste lid, en artikel 8, eerste lid).

Indien er meer dan één nabestaande is, kan de aanvraag op grond van het vierde lid alleen worden gedaan indien de nabestaanden iemand uit hun midden machtigen tot vertegenwoordiging ten behoeve van de uitvoering van de regeling, de uitbetaling daaronder begrepen. Hierdoor is voor de SVB helder aan wie eventueel nadere inlichtingen moeten worden gevraagd, de beslissing moet worden gezonden, terugvordering moet plaatsvinden, enz.

Het kan zich voordoen dat een slachtoffer een aanvraag voor een voorschot dan wel een eenmalige uitkering bij de SVB indient zonder dat het IAS daarbij betrokken is. In de praktijk zal de SVB zo'n aanvraag voor advies aan het IAS voorleggen.

In geval van een voorschotaanvraag zal het IAS dan conform het vastgestelde protocol advies uitbrengen aan de SVB over de aannemelijkheid van het arbeidsverleden, de vraag of vast is komen te staan dat sprake is van mesothelioom en of aan de procesmatige vereisten voor het voorschot is voldaan. Als de aanvraag onvolledig is zal de SVB vervolgens het slachtoffer een hersteltermijn kunnen bieden.

In geval van een aanvraag om een eenmalige uitkering zal het advies van het IAS ingaan op de vraag of is vast komen te staan dat sprake is van mesothelioom en dat de ziekte is veroorzaakt door blootstelling aan asbest tijdens de arbeid als werknemer, alsmede op de vraag of er een aansprakelijke werkgever is.

Artikel I onderdeel J (artikel 8; overlijden na aanvraag)

Dit artikel regelt dat na het overlijden van de werknemer de behandeling van de aanvraag wordt voortgezet, tenzij de nabestaanden daaraan geen behoefte hebben. Dit artikel is in overeenstemming gebracht met de onderhavige wijzigingsregeling waarbij de verstrekking van een voorschot mogelijk wordt gemaakt.

Artikel I onderdeel K (artikel 9; informatieverplichtingen aanvraag eenmalige uitkering)

Op de werknemer rust de verplichting om de informatie aan te leveren die nodig is voor de beoordeling van de aanvraag om een eenmalige uitkering. In de praktijk zal deze aanvraag veelal door de nabestaanden worden gedaan, indien het slachtoffer zich bij leven heeft gemeld bij het IAS. Het IAS staat het slachtoffer c.q. de nabestaanden daarin bij. Het IAS verricht de intake en helpt de aanvraag voor te bereiden. Deze stappen die het IAS zet zijn - als gezegd - in protocollen vastgelegd.

In het eerste lid zijn basisgegevens vermeld, die bij de indiening van de aanvraag in ieder geval moeten worden geleverd. Op basis van deze gegevens, en eventuele aanvullende informatie, die kan worden verlangd op basis van het tweede lid, kan zowel het advies van het IAS als de beslissing op de aanvraag door de SVB met voortvarendheid worden voorbereid. Indien de aanvraag niet volledig is, kan de SVB op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb een termijn stellen waarbinnen de ontbrekende gegevens moeten worden aangeleverd. In dat geval wordt op grond van artikel 4:15 Awb de beslistermijn opgeschort.

In de praktijk zal ingevolge artikel 14 het IAS aan de SVB advies uitbrengen betreffende het recht op een eenmalige uitkering. Het IAS dient daarbij te kunnen beschikken over de informatie die relevant is voor het recht op de uitkering. De werknemer is daarom op grond van het eerste en tweede lid verplicht op aanwijzing van de SVB aan het IAS de noodzakelijke medewerking te verlenen. De SVB is het bestuursorgaan dat beslist op de aanvraag.

Van de expertise van het IAS wordt gebruik gemaakt door de SVB door advies te vragen. Tussen de SVB en het IAS worden op grond van artikel 15 onder meer afspraken gemaakt over de wijze waarop het onderzoek plaatsvindt, het advies wordt ingericht en de daarbij gevoegde gegevens. Dit wordt in het protocol eenmalige uitkering vastgelegd. De Awb stelt enkele algemene regels betreffende de verhouding tussen het bestuursorgaan en de adviesinstantie, zowel met betrekking tot de voorbereiding van het besluit, als het besluit zelf.

Artikel I onderdeel L (artikel 9a; informatieverplichtingen aanvraag voorschot)

Op de werknemer rust de verplichting om de informatie aan te leveren die nodig is voor de beoordeling van de aanvraag om een voorschot. Het IAS verricht de intake en helpt de aanvraag voor te bereiden. De stappen die het IAS zet, zijn - als gezegd - in het protocol voorschotuitkering vastgelegd.

In het eerste en tweede lid is een aantal basisgegevens vermeld, dat bij de indiening van de aanvraag in ieder geval moet worden geleverd. Zie in het bijzonder de toelichting op artikel 6a, aanhef en onderdeel a. Op basis van deze gegevens, en eventuele aanvullende informatie, die kan worden verlangd op basis van het derde lid, kan zowel het advies van het IAS als de beslissing op de aanvraag door de SVB met voortvarendheid worden voorbereid. Indien de aanvraag niet volledig is kan de SVB op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb een termijn stellen waarbinnen de ontbrekende gegevens moeten worden aangeleverd. In dat geval wordt op grond van artikel 4:15 Awb de beslistermijn opgeschort.

In de praktijk zal ingevolge artikel 14 het IAS aan de SVB advies uitbrengen betreffende het recht op het voorschot. Het IAS dient daarbij te kunnen beschikken over de informatie die relevant is voor het recht op het voorschot. De werknemer is daarom op grond van het eerste tot en met het derde lid verplicht op aanwijzing van de SVB aan het IAS de noodzakelijke medewerking te verlenen. De SVB is het bestuursorgaan dat beslist op de aanvraag.

Van de expertise van het IAS wordt gebruik gemaakt door de SVB door advies te vragen. Tussen de SVB en het IAS worden op grond van artikel 15 onder meer afspraken gemaakt over de wijze waarop het onderzoek plaatsvindt, het advies wordt ingericht en de daarbij gevoegde gegevens. Dit wordt in het protocol voorschotuitkering vastgelegd. De Awb stelt enkele algemene regels betreffende de verhouding tussen het bestuursorgaan en de adviesinstantie, zowel met betrekking tot de voorbereiding van het besluit, als het besluit zelf.

Op grond van het vierde lid is artikel 9a ook van toepassing indien de aanvraag om het voorschot van een werknemer na diens overlijden wordt voortgezet ten behoeve van de nabestaanden.

Artikel I onderdeel M (artikel 10; beslistermijnen)

Artikel 10 is geschrapt. Aan het eerste en derde lid is geen behoefte meer omdat de standaard beslistermijnen en verlengingsmogelijkheden ingevolge de Awb (artikelen 4.13 en 4.14) voldoende worden geacht voor de afhandeling van aanvragen.

In het tweede lid was een voorziening getroffen om te voorkomen dat onmiddellijk bij inwerkintreding van de (oorspronkelijke) regeling een beroep op de regeling zou worden gedaan in het kader van de getroffen overgangsregeling. Omdat de invoeringstermijn is verstreken, is deze voorziening niet langer noodzakelijk.

Artikel I onderdelen N, O, Q, R, S, T, U, V en X

In deze onderdelen zijn de betreffende artikelen in overeenstemming gebracht met de mogelijkheid tot het verstrekken van een voorschot. Voorts is de aanduiding `Bank' gewijzigd in: SVB. Artikel 21 is geschrapt omdat bedoelde evaluatie heeft plaatsgevonden.

Artikel I onderdeel O (artikel 12; herziening, intrekking en terugvordering)

Artikel 12 is ook van toepassing op een besluit waarbij een voorschot is toegekend. Indien bij de indiening van de aanvraag onjuiste gegevens zijn overlegd, wordt in beginsel de uitkeringsbeslissing herzien en kan vervolgens het voorschot worden teruggevorderd. Evenzo als thans bij de terugvordering van de eenmalige uitkering, geldt als uitgangspunt dat de persoon van wie wordt teruggevorderd dezelfde is als degene die het voorschot heeft ontvangen. Indien de werknemer zelf onjuiste gegevens heeft overlegd, doch het voorschot in verband met zijn overlijden voordat op de aanvraag was beslist aan de nabestaanden is toegekend, wordt de uitkering niet van laatstgenoemden teruggevorderd. Indien de nabestaanden zelf echter onjuiste gegevens hebben verstrekt, kan wel terugvordering plaatsvinden. Ook kan de uitkeringbeslissing worden herzien en het voorschot worden teruggevorderd indien de werknemer zijn verplichtingen op grond van de artikelen 6a, onder c, f en g, en de artikelen 9 en 9a, niet nakomt.

Indien het voorschot aan de werknemer is toegekend en uitbetaald, en na zijn overlijden blijkt dat er grond is voor terugvordering, zou dit in de praktijk geëffectueerd dienen te worden ten laste van de nalatenschap. Dit wordt gelet op het bijzondere karakter van deze regeling en het zeer geringe aantal gevallen waarin dit mogelijk aan de orde zal zijn, te ingrijpend geacht.

Zoals ook al in de oorspronkelijke toelichting op artikel 12 is vermeld, verplicht de hierin vervatte regeling de SVB niet om een actief en permanent beleid te voeren gericht op het signaleren van gevallen waarin terugvordering aan de orde is, doch is primair gericht op het aanpakken van gevallen waarin concreet blijkt dat ten onrechte een voorschot is verstrekt.

Daarbij heeft de SVB een discretionaire bevoegdheid. De SVB zal niet behoeven terug te vorderen indien een voorschot is verstrekt op basis van het voorlopig verslag van het Nederlands Mesothelioom Panel als bedoeld in artikel 3.4 van het protocol diagnostiek maligne mesothelioom terwijl achteraf de definitieve conclusie toch andersluidend is.

Indien dringende redenen aanwezig zijn, kan op grond van het tweede lid van herziening (en daarmee dus van terugvordering) worden afgezien. Wanneer daarvan sprake is, staat per individueel geval ter beoordeling van de SVB. Het begrip dringende redenen heeft hier dezelfde betekenis als in overeenkomstige bepalingen in de Algemene Ouderdomswet (artikel 24, vierde lid), de Algemene nabestaandenwet (artikel 53, vierde lid) en de Algemene Kinderbijslagwet (artikel 24, vierde lid).

Artikel I onderdeel P (artikel 12a; indexering bedragen)

Op grond van artikel 12a worden de in de regeling vermelde bedragen eenmaal per jaar en voor het eerst per 1 januari 2004 geïndexeerd aan de hand van de indexering van het wettelijke minimumloon. Dit betekent dat de bedragen op 1 januari 2004 op basis van de procentuele verhoging van het wettelijke minimumloon in 2003 worden aangepast. De gewijzigde bedragen worden voor het eind van elk kalenderjaar bekend gemaakt in de Staatscourant. De indexering heeft niet alleen betrekking op de bedragen van de eenmalige uitkering en het voorschot maar ook op de (verrekening van) bedragen (die overigens wat de hoogte betreft gelijk zijn aan de eenmalige uitkering en het voorschot) die reeds van een werkgever zijn ontvangen (zie de artikelen 3, onderdeel b; 5, tweede lid; 6, tweede lid; 6a, onderdeel b, 6c, eerste lid en 6d, tweede lid. De formulering van artikel 12a is afgeleid van artikel 9 van de Regeling schoonmaakdiensten particulieren die eveneens is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies.

Artikel I onderdeel S (artikel 15; overeenkomst tussen SVB en instituut asbestslachtoffers)

Het is van groot belang dat de SVB en het IAS in onderling overleg een aantal afspraken maken, gericht op een goede samenwerking in het belang van het asbestslachtoffer. In artikel 15 is bepaald dat de SVB en het IAS een overeenkomst opstellen, waarin een aantal essentiële punten in ieder geval is geregeld.

Artikel I, onderdeel W (artikel 19; informatieverplichting SVB)

Artikel 19 kan vervallen in verband met de regels omtrent verantwoordings- en beleidsinformatie ingevolge de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI), die op de SVB van toepassing zijn (artikel 72 wet SUWI). Een verdere precisering zal in bestuurlijk overleg tussen de SVB en het ministerie van SZW worden afgesproken.

Artikel II (wijziging Regeling vrijlating immateriële schadevergoeding Algemene bijstandswet)

Naar aanleiding van de onderhavige wijzigingsregeling is de Regeling vrijlating immateriële schadevergoeding Algemene bijstandswet hiermee in overeenstemming gebracht. De eenmalige uitkering noch het voorschot, als zijnde een vergoeding voor immateriële schade, wordt gerekend tot de middelen in de zin van de Algemene bijstandswet. Artikel 43, vierde lid, onderdeel b, van deze wet geeft de bevoegdheid ten aanzien van een uitkering in verband met geleden immateriële schade te bepalen wanneer die niet tot de middelen worden gerekend. Evenals de eenmalige uitkering, wordt het voorschot niet meegenomen bij het inkomen, dat bepalend is voor de hoogte van de uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte en werkloze werknemers (IOAW) en gedeeltelijk arbeidsongeschikte en gewezen zelfstandigen (IOAZ) en voor de uitkeringen op grond van de Algemene nabestaandenwet, AOW en Toeslagenwet. Het gaat hier in feite om een voorschot op een eenmalige bijdrage die op grond van (belasting)jurisprudentie niet als inkomen in verband met arbeid is aan te merken en niet als vergoeding voor inkomensderving. De redenering voor de belastingheffing is daarbij, dat de uitkering geen loon is (en dan als - voorschot op - een eenmalige immateriële vergoeding onbelast is), hoewel er wel enig verband bestaat tussen de uitkering en de dienstbetrekking, maar die vindt niet zo zeer zijn grond in de dienstbetrekking dat deze als daaruit genoten loon moet worden aangemerkt, behoudens bijzondere omstandigheden als afspraken in of aanspraken op grond van de arbeidsovereenkomst of een relatie met het verdiende loon. Van die omstandigheden is hier geen sprake.

Artikel III (evaluatie)

In deze bepaling is de termijn voor evaluatie gesteld op drie jaar na de inwerkingtreding van de regeling. Daarbij speelt ook het tijdelijke karakter van de wettelijke grondslag van de regeling ex artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies.

Artikel IV (overgangsrecht)

In dit artikel is het overgangsrecht geformuleerd. Uitgangspunt van de regeling is, zoals ook in het algemene deel van de toelichting is vermeld, dat het slachtoffer bij leven erkenning krijgt van zijn leed.

Met inachtneming hiervan is in het eerste lid bepaald dat indien aan het slachtoffer op het moment van inwerkingtreding van deze (wijzigings)regeling al een uitkering is toegekend op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers, er geen recht meer bestaat op een voorschot en een eenmalige uitkering op grond van de onderhavige (wijzigings)regeling. Hetzelfde geldt indien een aanvraag van de werknemer of zijn nabestaanden om een eenmalige uitkering op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers is afgewezen vóór het moment van inwerkingtreding van deze (wijzigings)regeling. Dit laatste lijdt op grond van het tweede lid uitzondering indien de werknemer in leven is op het moment van aanvraag om een voorschot of een eenmalige uitkering op grond van de onderhavige (wijzigings)regeling.

Het derde lid ziet op de aanvragen die op het moment van inwerkingtreding van deze (wijzigings)regeling in behandeling zijn bij de SVB. Indien de werknemer die deze aanvraag heeft gedaan, in leven is op het moment van inwerkingtreding van deze (wijzigings)regeling, zal zijn aanvraag worden voortgezet overeenkomstig de onderhavige (wijzigings)regeling wanneer de wijzigingsregeling voor hem gunstiger is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer er wel een aansprakelijke werkgever is, maar niet schadeplichtig is omdat hij aan zijn zorgverplichtingen jegens de werknemer heeft voldaan. Deze situatie kan wel leiden tot een eenmalige uitkering, terwijl dit onder het oude recht niet het geval was. Het oude recht is bijvoorbeeld wel gunstiger in de situatie dat de werkgever zich beroept op verjaring ingevolge het vervallen artikel 3, tweede lid, onder a, zonder dat verder onderzoek noodzakelijk is of terecht hierop een beroep wordt gedaan (op grond van jurisprudentie kan er sprake zijn van omstandigheden die, ondanks het verstrijken van de verjaringstermijn, een geslaagd beroep op verjaring verhinderen).

In het geval de werknemer is overleden vóór de inwerkingtreding van deze (wijzigings)regeling zal de aanvraag ten behoeve van de nabestaanden voortgezet kunnen worden overeenkomstig de regeling zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de onderhavige (wijzigings)regeling.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte.

1 Regeling van 21 januari 2000, Stcrt. 16, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 18 februari 2002, Stcrt. 37.

2 Ministeriële regeling van 13 december 1999, Stcrt. 243, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 12 juli 2000, Stcrt. 134.

3 Een derde situatie is dat het slachtoffer geen prijs stelt op een voorschot op grond van artikel 6a maar meteen een eenmalige uitkering op grond van artikel 6 aanvraagt. Dit zal zich naar verwachting niet vaak voordoen.

4 Dit is een raming, gebaseerd op realisatiecijfers 1999 en 2000. Het cijfer over 2001 komt volgens het CBS eind december 2002 beschikbaar.

5 Het betreft hier een globale raming van SZW die is afgeleid uit CBS gegevens (EBB). De rest bestaat uit zelfstandigen en mannen die in de privé-sfeer zijn blootgesteld.

6 Deze raming is gebaseerd op de stand tot en met 26 november 2002. De overige aanvragen komen van nabestaanden die begin 2002 krachtens de overgangsregeling een aanvraag hebben ingediend.

7 In gevallen waarin de SVB in het ongelijk wordt gesteld komen de proceskosten voor rekening van het Rijk.

Naar boven