Wijziging Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998

Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 18 december 2002, nr. WJZ 02063206, houdende tweede wijziging van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 in verband met de wijziging van de artikelen 36a en 36i van de Wet belastingen op milieugrondslag

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 31, zevende lid, van de Elektriciteitswet 1998;

Besluit:

Artikel I

De Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 19981 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel f komt te luiden:

f. zuivere biomassa: producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw - met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen -, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken die geheel biologisch afbreekbaar zijn, alsmede industrieel en huishoudelijk afval dat geheel biologisch afbreekbaar is;

b. Na onderdeel f worden vier nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:

g. NTA 8003: de Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut, zoals deze luidde in maart 2001;

h. naar haar aard zuivere biomassa: de zuivere biomassa opgenomen in het classificatie-overzicht van de NTA 8003, met uitzondering van de zuivere biomassa met groepsnummer 701, 709, 729 of 890;

i. naar zijn aard zuiver biogas: stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas dat is ontstaan door inwerking van micro-organismen op biologisch afbreekbare materialen;

j. partij: de op basis van één specificatie geleverde hoeveelheid biomassa die voor controle op het aandeel onvermijdbare kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische oorsprong door de producent, die met behulp van de biomassa elektriciteit opwekt, gedurende een door hem vastgestelde periode als eenheid wordt aangemerkt en als zodanig identificeerbaar is.

c. Onder plaatsing van het cijfer 1 voor de huidige tekst van artikel 1 worden een nieuw lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, worden producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw - met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen -, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede industrieel en huishoudelijk afval met een aandeel onvermijdbare kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische oorsprong van ten hoogste drie massaprocent per partij geacht geheel biologisch afbreekbaar te zijn.

B

In artikel 2, eerste lid, wordt `de bij deze regeling behorende bijlage' vervangen door: de bij deze regeling behorende bijlage 1.

C

Na artikel 6 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6a Producentenverklaring voor zuivere biomassa

1. Indien de duurzame elektriciteit waarvoor boeking van groencertificaten wordt verzocht op grond van artikel 6, derde lid, wordt opgewekt met behulp van zuivere biomassa, overlegt de producent of zijn gemachtigde iedere zes kalendermaanden ten hoogste een maand voor aanvang van deze zes kalendermaanden een verklaring dat hij met behulp van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit wordt opgewekt, is aan te merken als zuivere biomassa. De verklaring wordt overgelegd aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

2. Indien de duurzame elektriciteit waarvoor boeking van groencertificaten wordt verzocht op grond van artikel 6, derde lid, wordt opgewekt met behulp van door de producent gewonnen, niet naar zijn aard zuiver biogas, hanteert de producent of zijn gemachtigde ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas gebruikt wordt, een daartoe geëigende methode om aan de hand van bemonstering per partij vast te stellen dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit is opgewekt, is aan te merken als zuivere biomassa.

3. De methode van vaststelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt geacht geëigend te zijn als de producent ter zake van de werkzaamheden voor de bepaling van de biologisch afbreekbare fractie van de zuivere biomassa beschikt over een productcertificaat als bedoeld in de Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016 voor de vaststelling van het aandeel biomassa in secundaire brandstoffen, dan wel over een schriftelijk bewijs dat hij voldoet aan vergelijkbare procesnormen als vastgelegd in de Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016.

4. Steeds wanneer de producent voornemens is andere materialen in zijn installatie te verwerken dan in de verklaring zijn opgenomen, overlegt hij ten hoogste een maand voordat hij deze andere materialen daadwerkelijk verwerkt een nieuwe verklaring. De in het eerste lid bedoelde periode van zes kalendermaanden wordt in dit geval geacht aan te vangen op het moment dat de producent de in de vorige volzin bedoelde andere materialen daadwerkelijk verwerkt.

Artikel 6b Naar haar aard zuivere biomassa en naar zijn aard zuiver biogas

1. Indien de duurzame elektriciteit waarvoor boeking van groencertificaten wordt verzocht op grond van artikel 6, derde lid, uitsluitend wordt opgewekt met behulp van naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas, behoeft de producent of zijn gemachtigde, in afwijking van artikel 6a, geen verklaring te overleggen dat hij met behulp van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit wordt opgewekt, is aan te merken als zuivere biomassa.

2. In dit geval verklaart de producent of zijn gemachtigde dat hij gedurende de periode waarop de verklaring betrekking heeft uitsluitend met behulp van naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas duurzame elektriciteit zal opwekken. De verklaring wordt overgelegd aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

Artikel 6c Groencertificaten voor zuivere biomassa

1. Indien de duurzame elektriciteit waarvoor boeking van groencertificaten wordt verzocht op grond van artikel 6, derde lid, is opgewekt met behulp van zuivere biomassa, deelt de producent of zijn gemachtigde bij het verzoek mee welk gewogen percentage van de door zijn installatie opgewekte totale hoeveelheid elektriciteit is opgewekt met behulp van zuivere biomassa in de periode, bedoeld in artikel 3, tweede lid, die voorafgaat aan het tijdstip waarop het verzoek wordt gedaan.

2. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geeft op groencertificaten, geboekt ten behoeve van duurzame elektriciteit opgewekt met behulp van zuivere biomassa, in ieder geval aan:

a. uit welke soorten zuivere biomassa de desbetreffende duurzame elektriciteit is opgewekt, met gebruikmaking van de codering van de NTA 8003;

b. of de producent andere brandstoffen dan zuivere biomassa in zijn installatie verwerkt.

Artikel 6d Accountantsverklaring

1. De producent of zijn gemachtigde zendt telkens binnen dertien weken na de periode van zes kalendermaanden, die aanvangt op 1 januari en eindigt op 30 juni en de periode van zes kalendermaanden die aanvangt op 1 juli en eindigt op 31 december, aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een verklaring van een accountant, die betrekking heeft op de voorafgaande periode van zes kalendermaanden.

2. De accountantsverklaring heeft geen betrekking op de periode, bedoeld in artikel 7, zesde lid.

3. Uit de accountantsverklaring blijkt eenduidig:

a. wat de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen zijn;

b. of de door de producent of zijn gemachtigde op grond van artikel 6c, eerste lid, meegedeelde percentages overeenstemmen met de verhouding van de onder a bedoelde brandstoffen;

c. of uit de administratie van de producent of uit andere de accountant ter beschikking staande gegevens volgt dat er gedurende de afgelopen periode van zes kalendermaanden in overeenstemming is gehandeld met de op grond van de artikelen 6a, eerste en vierde lid, en 6b overgelegde verklaringen.

4. Ten aanzien van het bepaalde in het vorige lid, onderdeel b, gaat de accountant, voor zover van toepassing, na of de in artikel 6a bedoelde geëigende methode voor de vaststelling of het in de installatie verwerkte materiaal als zuivere biomassa kan worden aangemerkt, op een juiste wijze is toegepast voor zover dit betrekking heeft op de berekening die volgt uit de toepassing van de methode op de onder b genoemde gegevens.

5. Indien de overeenkomstig artikel 6c, eerste lid, meegedeelde percentages afwijken van de percentages die uit de accountantsverklaring blijken, corrigeert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het ten gevolge van deze afwijking ontstane verschil in de hoeveelheid groencertificaten door groencertificaten bij te boeken op dan wel af te boeken van de groencertificatenrekening van de desbetreffende producent.

6. Indien uit de accountantsverklaring blijkt dat de producent in de periode, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, niet in overeenstemming heeft gehandeld met zijn op grond van artikel 6a, eerste en vierde lid, en 6b overgelegde verklaringen, wordt de in de desbetreffende periode opgewekte elektriciteit aangemerkt als niet-duurzaam. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet boekt ten onrechte geboekte groencertificaten af van de groencertificatenrekening van de desbetreffende producent.

7. Indien geen accountantsverklaring binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, wordt overgelegd, dan wel indien de accountantsverklaring niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt de in de desbetreffende periode opgewekte elektriciteit aangemerkt als niet-duurzaam. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet boekt ten onrechte geboekte groencertificaten af van de groencertificatenrekening van de desbetreffende producent.

8. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet meldt de toepasselijkheid van het vijfde, zesde en zevende lid aan de desbetreffende producent of zijn gemachtigde en aan de Belastingdienst.

D

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7 Steekproef

1. De producent die met behulp van naar haar aard zuivere biomassa duurzame elektriciteit opwekt en op het net invoedt, draagt er zorg voor dat een daartoe bevoegde instantie ten minste een keer per kalenderjaar een steekproef uitvoert met behulp van een daartoe geëigende methode waarbij zonodig aan de hand van bemonstering wordt vastgesteld of het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit wordt opgewekt, is aan te merken als naar haar aard zuivere biomassa en wat de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen zijn.

2. De producent die met behulp van naar zijn aard zuiver biogas duurzame elektriciteit opwekt en op het net invoedt, draagt er zorg voor dat een daartoe bevoegde instantie ten minste een keer per twee kalenderjaren een steekproef uitvoert met behulp van een daartoe geëigende methode waarbij zonodig aan de hand van bemonstering wordt vastgesteld of het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit wordt opgewekt, is aan te merken als naar zijn aard zuiver biogas en wat de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen zijn.

3. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt de tijdstippen waarop de in de vorige twee leden bedoelde steekproeven worden uitgevoerd en deelt deze tijdig aan de producent of zijn gemachtigde mee.

4. Bevoegde instanties als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn de instanties die vermeld zijn op een door de Minister van Economische Zaken op te stellen lijst van instanties, die onafhankelijk zijn van producenten van elektriciteit en die naar zijn oordeel in staat zijn de steekproeven, bedoeld in het eerste en tweede lid, uit te voeren. Indien een instantie niet op de lijst is opgenomen, kan degene die het in artikel 6, derde lid, bedoelde verzoek doet de Minister van Economische Zaken verzoeken de instantie op de lijst te plaatsen. De Minister van Economische Zaken plaatst een instantie op de lijst, indien die instantie voldoet aan de vereisten, genoemd in de eerste volzin.

5. De instantie brengt de kosten van de steekproef in rekening bij de producent en deelt het resultaat van de steekproef ten hoogste vier weken na het moment waarop de monsterneming in het kader van de steekproef heeft plaatsgevonden mee aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en aan de producent of zijn gemachtigde.

6. Indien geen steekproef wordt uitgevoerd op het tijdstip, bedoeld in het derde lid, dan wel indien uit de steekproef blijkt dat de biomassa niet aangemerkt kan worden als naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas, wordt de elektriciteit, opgewekt in de periode waarop de op het moment van uitvoering van de steekproef geldende verklaring, bedoeld in de artikelen 6a, eerste en vierde lid, en 6b, betrekking heeft, aangemerkt als niet-duurzaam. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet boekt ten onrechte geboekte groencertificaten af van de groencertificatenrekening van de desbetreffende producent.

7. Indien zich een geval voordoet als bedoeld in het vorige lid, is vanaf het moment waarop het resultaat van de steekproef op grond van het vijfde lid is meegedeeld aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en aan de producent of zijn gemachtigde artikel 6a van toepassing ten aanzien van de desbetreffende producent.

8. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet meldt de toepasselijkheid van het zesde en zevende lid aan de desbetreffende producent of zijn gemachtigde en aan de Belastingdienst.

E

Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:

a. Het zesde lid komt te luiden:

6. De artikelen 6a tot en met 7 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van duurzame elektriciteit, afkomstig uit een ander land dan Nederland, met inachtneming van het achtste lid en met dien verstande dat:

a. onder `producent' in de artikelen 6a tot en met 7 mede verstaan wordt: afnemer, leverancier, handelaar of diens gemachtigde;

b. onder `verzocht op grond van artikel 6, derde lid' in de artikelen 6a tot en met 7 mede verstaan wordt: verzocht op grond van artikel 7a, eerste lid;

c. voor de toepassing van het begrip naar haar aard zuivere biomassa met de NTA 8003 wordt gelijkgesteld een norm die toepasselijk is in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte en die ten minste een gelijk beschermingsniveau biedt.

b. Na het zevende lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

8. De Minister van Economische Zaken stelt ten aanzien van duurzame elektriciteit opgewekt met behulp van zuivere biomassa, afkomstig uit een ander land dan Nederland, voor de toepassing van de artikelen 6a en 7 een lijst op van instanties, die onafhankelijk zijn van producenten en leveranciers van elektriciteit en in het land van vestiging bevoegd zijn met behulp van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering vast te stellen of het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit wordt opgewekt, is aan te merken als zuivere biomassa. Indien een instantie niet op de lijst is opgenomen, kan degene die het in het eerste lid bedoelde verzoek doet de Minister van Economische Zaken verzoeken de instantie op de lijst te plaatsen. De Minister van Economische Zaken plaatst een instantie op de lijst, indien die instantie voldoet aan de vereisten, genoemd in de eerste volzin.

Artikel II

a. Iedere producent of zijn gemachtigde die duurzame elektriciteit opwekt met behulp van biomassa en die beschikt over een groencertificatenrekening als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, overlegt uiterlijk 1 april 2003 aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een verklaring van een accountant met betrekking tot de door hem tot en met 31 december 2002 opgewekte duurzame elektriciteit, voor zover hij daaromtrent niet reeds een verklaring van een accountant heeft overgelegd. Ten aanzien van de verklaring van een accountant is artikel 7 van de Regeling groencertificaten zoals dit luidde voor het moment van inwerkingtreding van deze regeling van toepassing.

b. Met betrekking tot de periode die loopt van 1 januari 2003 tot en met 30 juni 2003 gelden de volgende voorschriften:

1°. een producent of zijn gemachtigde die in Nederland duurzame elektriciteit opwekt met behulp van zuivere biomassa, kan het productcertificaat dan wel het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 6a, derde lid, van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, dat betrekking heeft op gedurende de periode tussen 1 januari 2003 en 28 februari 2003 genomen monsters, overleggen tot en met 28 februari 2003;

2°. een producent of zijn gemachtigde die in het buitenland duurzame elektriciteit opwekt met behulp van zuivere biomassa overlegt het productcertificaat dan wel het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 6a, derde lid, van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, uiterlijk 1 maart 2003. Deze producent of zijn gemachtigde overlegt voor 1 februari 2003 een beschrijving van de wijze waarop in de periode van 1 januari 2003 tot en met 28 februari 2003 door of vanwege de producent wordt vastgesteld dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit is opgewekt als zuivere biomassa kan worden aangemerkt;

3°. een producent of zijn gemachtigde kan de verklaring, bedoeld in de artikelen 6a, eerste lid en 6b, van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 overleggen tot en met 31 januari 2003.

c. Indien de duurzame elektriciteit waarvoor na de inwerkingtreding van deze regeling boeking van groencertificaten wordt verzocht op grond van de artikelen 6, derde lid, en 7a, eerste lid, van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, is opgewekt tot en met 31 december 2002, is artikel 7 van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 zoals dit luidde voor het moment van inwerkingtreding van deze regeling van toepassing en gelden de artikelen 6a tot en met 7 van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 niet.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2003.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,J.G. Wijn.

1 Stcrt. 2001, 87, gewijzigd bij regeling van 24 oktober 2001, Stcrt. 208

Deze bijlage 2 behoort bij de artikelen 6a, eerste en vierde lid, en 6b van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998.

Biomassaverklaring

Dit formulier is bijlage 2 bij de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998.

Met dit formulier verklaart u de komende periode in uw installatie zoals opgegeven in bijlage 1 bij de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 (een) bepaalde soort(en) biomassa om te zullen zetten in elektriciteit.

Tevens verklaart u door ondertekening van dit formulier dat u aan alle regels voldoet om in aanmerking te komen voor groencertificaten voor de elektriciteit, opgewekt uit biomassa.

Voordat u (een) andere soort(en) biomassa wilt gaan omzetten in uw installatie, dient u een maand daaraan voorafgaand een nieuwe verklaring af te geven en verder een maand voorafgaand aan iedere nieuwe periode van zes kalendermaanden.

Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist, in origineel, ondertekend en - voor zover van toepassing - voorzien van de noodzakelijke bijlagen te worden ingediend bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

1. Gegevens aanvrager.

a. Naam:

b. Adres:

c. Postcode:

d. Woonplaats:

e. Land:

f. Telefoonnummer:

g. Faxnummer:

h. E-mail adres:

i. Inschrijfnummer Kamer van Koophandel:

j. Sofi-nummer Belastingdienst:

2. Locatiegegevens installatie.

a. Adres:

b. Postcode:

c. Plaats:

d. Locatienummer Kadaster:

e. Aansluitnummer volgens EAN-code:

f. Netbeheerder van het net waarop de installatie is aangesloten:

3. Soort biomassa.

A. Indien u naar haar aard zuivere biomassa omzet in elektriciteit, dient u onderstaand de codes, zoals gehanteerd in de Nederlandse Technische Afspraak NTA 8003 `Classificatie van biomassa voor energietoepassing', zoals deze luidde in maart 2001, te vermelden. Biomassa met het groepsnummer 701, 709, 729 of 890 wordt niet aangemerkt als naar haar aard zuivere biomassa.

Groepsnummers: ....

...

...

...

...

B. Indien u naar zijn aard zuiver biogas omzet in elektriciteit, dient u onderstaand aan te geven welke soort naar haar aard zuiver biogas dat is.

0 Stortgas

0 Rioolwaterzuiveringsgas

0 Biogas dat is ontstaan door de inwerking van micro-organismen op biologisch afbreekbare materialen (vergistingsproces)

Indien er uitsluitend sprake is van naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas, kan op grond van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 een methode van bemonstering achterwege worden gelaten, maar dient op verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op een door hem te bepalen moment regelmatig een steekproef te worden uitgevoerd zoals bedoeld in artikel 7 van de regeling.

C. Indien u biomassa die niet naar haar aard zuiver is of biogas dat niet naar zijn aard zuiver is omzet in elektriciteit, dient u onderstaand aan te geven welke soorten biomassa of biogas dat zijn.

0 Biomassa, namelijk:...

...

...

...

0 Biogas, namelijk:...

...

...

...

...

In de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 is bepaald dat met behulp van een daartoe geëigende methode van bemonstering moet worden bepaald of de biomassa als zuiver kan worden aangemerkt. Voor wat betreft biogas dat niet naar zijn aard zuiver is, dient de biomassa waaruit het biogas wordt geproduceerd met behulp van een daartoe geëigende methode bemonsterd te worden.

Wordt de biomassa die u hierboven heeft aangeduid bemonsterd met behulp van een daartoe geëigende methode?

0 Ja

0 Nee

Indien u hier `ja', heeft aangekruist dient u als bijlage bij deze verklaring het originele bewijs van hantering van een daartoe geëigende methode van bemonstering mee te zenden, tenzij een eerder door u aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet gezonden origineel bewijs nog betrekking heeft op de periode ten aanzien waarvan u de onderhavige verklaring overlegt.

4. Overige vragen.

Wordt de biomassa die u heeft aangekruist bij vraag 3 in uw installatie bij- of meegestookt met één of meer fossiele brandstoffen?

0 Ja, namelijk:

0 Nee

Deze verklaring heeft betrekking op de periode van ... ... ... tot en met ... ... ...

(zes kalendermaanden)

5. Verklaring

U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:

a. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door de instantie die de bemonstering en/of certificering uitvoert, de Belastingdienst of de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uit te voeren controles van de in dit formulier opgenomen gegevens.

b. Dat u, indien u uitsluitend naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas omzet in elektriciteit zult meewerken aan de steekproeven die in opdracht van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet dienen te worden uitgevoerd.

c. Dat u uw administratie zodanig zult inrichten dat door derden op eenduidige wijze de gebruikte soort(en) biomassa en fossiele brandstof en de hoeveelheden en de calorische waarden daarvan, alsmede de juistheid van de door u opgegeven gewogen percentages, bedoeld in artikel 6c van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, achteraf kunnen worden vastgesteld.

d. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u is aangegeven bij de vragen 3 en/of 4 verandert, hier vooraf melding van maakt door dit formulier opnieuw in te vullen en uiterlijk een maand voordat bedoelde verandering plaats vindt te doen toekomen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

e. Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.

6. Ondertekening

Plaats:

Datum:

Handtekening aanvrager:

Bijlage(n):

Let op! Maak een kopie van dit ingevulde formulier voor eigen gebruik.

Ruimte voor opmerkingen netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet:

Toelichting

I Algemeen

1. Doel en aanleiding

Op 1 januari 2003 treedt een wijziging van artikel 36i van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) in werking (zie Belastingplan 2003 deel I en in het bijzonder de Tweede nota van wijziging, Kamerstukken II 2002/03, 28 607, nr. 24). Het nihiltarief van de regulerende energiebelasting (hierna: REB) wordt hierbij omgezet in een verlaagd tarief. Daarnaast worden in de Wbm enkele begrippen aangepast aan de terminologie van de Europese richtlijn duurzame elektriciteit (richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt (PbEG L 283)). Tegen de achtergrond van doel en strekking van de REB wordt hieraan een definitie van het begrip `zuivere biomassa' toegevoegd. Dit houdt verband met het onderscheid dat altijd al in de REB wordt gemaakt tussen zuivere biomassastromen en mengstromen, dat wil zeggen stromen bestaande uit biologisch afbreekbaar materiaal en materiaal dat niet op biologische wijze afbreekbaar is. Uitsluitend elektriciteit afkomstig uit zuivere biomassa komt in aanmerking voor toepassing van het verlaagde REB-tarief. In de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 werd elektriciteit opgewekt met behulp van biomassa aangeduid als `elektriciteit opgewekt in een installatie waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit.' Aangezien de belastingregelgeving en de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 terminologisch en inhoudelijk op elkaar aan moeten sluiten, is de voorliggende wijzigingsregeling opgesteld. Deze regeling draagt er zorg voor dat op voldoende betrouwbare en nauwkeurige wijze kan worden vastgesteld en gecontroleerd of een producent in zijn productie-installatie zuivere biomassa verwerkt, hetgeen resulteert in het toekennen van groencertificaten aan deze producent.

De ontwerp-regeling is op 10 december 2002 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2002/0476/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

2. Begrippen

2.1. Zuivere biomassa

In artikel 36a, eerste lid, onderdelen i tot en met k, van de Wbm (zoals dit luidt na wijziging ingevolge het Belastingplan 2003 deel II, Kamerstukken II 2002/03, 28 608, nrs. 1-2) worden drie begrippen gedefinieerd. Hernieuwbare energiebronnen (onderdeel i) en biomassa (onderdeel j) zijn twee begrippen die zijn overgenomen uit de Europese richtlijn duurzame elektriciteit. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 ten behoeve van de stimulering van de milieukwaliteit van de elektriciteitsproductie (Kamerstukken II 2002/03, 28 665, nrs. 1-2, hierna: wetsvoorstel MEP), zal deze begrippen uit de richtlijn in de Elektriciteitswet 1998 implementeren, opdat deze wet en de Wbm op elkaar aansluiten voor wat betreft de terminologie. De richtlijn hanteert een ruime definitie van biomassa door de biologisch afbreekbare fractie als uitgangspunt te nemen. Dit heeft tot gevolg dat na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel MEP naast zuivere biomassastromen ook mengstromen, dat wil zeggen stromen bestaande uit biologisch afbreekbaar én niet-biologisch afbreekbaar materiaal, in aanmerking zullen komen voor groencertificaten. In de Wbm wordt met betrekking tot de REB een onderscheid gemaakt tussen zuivere biomassastromen en biomassa die is begrepen in mengstromen. Voor situaties waarin naast zuivere biomassastromen ook mengstromen worden ingezet, is uitsluitend voor het gedeelte van de elektriciteit afkomstig uit zuivere biomassa het verlaagde REB-tarief van toepassing. Elektriciteit die is opgewekt door middel van mengstromen of door inzet van andere stromen dan zuivere biomassa naast de primaire brandstoffen steenkool, olie en gas, komt hiervoor niet in aanmerking. Daarom is in artikel 36a, eerste lid, onderdeel k, van de Wbm voor de toepassing van de REB een definitie van zuivere biomassa opgenomen, waarbij zuivere biomassa wordt ingeperkt tot producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw - met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen -, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken die geheel biologisch afbreekbaar zijn, alsmede industrieel en huishoudelijk afval dat geheel biologisch afbreekbaar is.

2.2. Maximale verontreiniging met kunststoffen; BRL

Op grond van artikel 36a, derde lid, van de Wbm kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van het begrip zuivere biomassa. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2003 deel II (Kamerstukken II 2002/03, 28 608, nr. 3, p. 42) werd daarbij destijds gedacht aan regels die aangeven welk percentage aan onvermijdbare verontreiniging van met name kunststoffen is toegestaan. De Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag, gebaseerd op artikel 36a, derde lid, geeft aan dat een onvermijdbare verontreiniging met kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische oorsprong van maximaal drie massaprocent toelaatbaar is. Ook de Regeling groencertificaten hanteert op grond van de voorliggende wijziging dit percentage (artikel 1, onderdeel f en tweede lid). Met het opnemen van een maximum aandeel kunststoffen van drie massaprocent in de definitie van zuivere biomassa wordt aangesloten bij de grenswaarde zoals die is opgenomen in de Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016 voor de vaststelling van het aandeel biomassa in secundaire brandstoffen (hierna: de BRL). Deze BRL is een recent door de sector in het kader van het kolenconvenant ontwikkeld betrouwbaar en nauwkeurig certificeringssysteem voor de bemonstering, analyse en kwaliteitscontrole van diverse biomassa- en mengstromen. Bij het opstellen van de BRL zijn alle relevante partijen van bedrijfsleven en overheid betrokken geweest. Het concept van de BRL is onder hen verspreid en vervolgens beoordeeld door het College van Deskundigen Grondstoffen en Milieu van Kiwa. Kiwa is een onafhankelijke certificerende instelling onder toezicht van de Raad van Accreditatie. Het hebben en overleggen van een BRL-productcertificaat is in de regeling opgenomen als vermoeden van bewijs dat een elektriciteitsproducent die biomassa in zijn installatie verwerkt het percentage kunststoffen daarin op een juiste manier vaststelt, bepaalt en berekent.

2.3. Naar haar aard zuivere biomassa

Naar haar aard zuivere biomassa is een onder het in de vorige paragraaf omschreven overkoepelende begrip zuivere biomassa vallende specifieke soort zuivere biomassa. Dat de in de desbetreffende installatie verwerkte materialen `naar hun aard' zijn aan te merken als zuivere biomassa, wil zeggen dat van de materialen een zodanige omschrijving kan worden gegeven, dat aan de hand daarvan redelijkerwijs als vaststaand kan worden aangenomen dat zij zijn aan te merken als zuivere biomassa. Paragraaf 4.2 van de Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut, zoals deze luidde in maart 2001 (hierna: NTA 8003), bevat een categorisering en codering van biomassa. Alle soorten biomassa die daarin genoemd worden en die niet de groepsnummers 701 (mengsel overig), 709 (overig overig), 729 (textiel met kunststof) of 890 (samengestelde stromen met kunststof) dragen, zijn biomassastromen met een maximale verontreiniging van één massaprocent. Deze kunnen aangemerkt worden als naar haar aard zuivere biomassa. Voorbeelden hiervan zijn diverse soorten hout, kurk, gras en stro, varkensmest, slib en groente- en tuinafval.

2.4. Biogas

Biogas is de `verzamelnaam' voor alle gassen die door pyrolyse, vergassing, vergisting en dergelijke van biomassa tot stand komen. Biogas kan zuiver en niet-zuiver zijn. Ten aanzien van de meeste soorten biogas staat vast dat deze door inwerking van micro-organismen op biologisch afbreekbaar materiaal tot stand komen. Aangezien deze micro-organismen niet inwerken op kunststoffen dragen deze kunststoffen in het geheel niet bij aan de gasproductie en is het desbetreffende biogas zuiver biologisch van aard. Dit biogas wordt dan ook aangemerkt als naar zijn aard zuiver biogas. Stortgas en rioolwaterzuiveringsgas kunnen worden beschouwd als een bijzondere soort naar zijn aard zuiver biogas. Ten aanzien van overig biogas dient aan de hand van de BRL of een gelijkwaardige methode met betrekking tot de grondstof waaruit dit gas ontstaat vastgesteld te worden of er sprake is van zuivere biomassa. Is dat het geval, dan is er sprake van zuiver biogas en daarmee van zuivere biomassa.

3. Uitvoering

3.1. Wijzigingen ten opzichte van het oude systeem

Ten opzichte van de oude uitvoeringssystematiek voor elektriciteit uit biomassa heeft deze regeling de nodige wijzigingen ten gevolge. Onder het oude systeem kon worden volstaan met een eenmalige vaststelling vooraf van het feit dat er sprake is van een installatie waarin biomassa kan worden omgezet in elektriciteit en een halfjaarlijkse accountantscontrole achteraf, waaruit moet blijken of de door de producent maandelijks opgegeven percentages duurzame elektriciteit juist zijn. De implementatie van de Europese definitie van het begrip biomassa in de Wbm en in de loop van 2003 in de Elektriciteitswet 1998 door middel van het wetsvoorstel MEP, maakt aanvullende regels noodzakelijk. Door de brede definitie van het begrip biomassa is het niet langer uitgesloten dat ook kunststoffen samen met de biomassa worden omgezet in elektriciteit. Zowel in het verlaagde REB-tarief als in de nog in te voeren MEP-subsidies, wordt een onderscheid gemaakt tussen zuivere en niet-zuivere biomassa. Dit onderscheid moet eenduidig kunnen worden vastgesteld. De vele verschillende soorten biomassa, de verschillende manieren waarop deze biomassa kan worden omgezet in elektriciteit en de verschillende financiële voordelen voor producenten die hieraan gekoppeld zijn, rechtvaardigen de gedetailleerde regelgeving met strengere controles, zoals in de voorliggende wijzigingsregeling is vastgelegd.

In het kader van een goede overgang van het oude naar het nieuwe systeem moet een accountantsverklaring worden afgegeven voor de productie van duurzame elektriciteit uit biomassa tot en met 31 december 2002, voor wat betreft de periode in 2002 waarover nog geen accountantsverklaring is afgegeven. Het gevolg hiervan is, dat biomassaproducenten 2003 met een `schone lei' kunnen beginnen. De biomassa-installaties waarvoor reeds een groencertificatenrekening bestaat, hoeven niet opnieuw te worden aangemeld. Aan hun groencertificatenrekening verandert dus ook niets. Voor de groencertificaten die betrekking hebben op de productie van elektriciteit in 2002, maar die pas (begin) 2003 worden afgegeven, geldt als overgangsbepaling het oude regime. Dit geldt eveneens voor de toepassing van het verlaagde REB-tarief van artikel 36i, zesde lid, van de Wbm. Daartoe wordt in de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag een overgangsbepaling opgenomen op grond waarvan groencertificaten die zijn afgegeven terzake van elektriciteit die voor 1 januari 2003 is opgewekt door middel van biomassa-installaties waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit, worden aangemerkt als groencertificaten ter zake van elektriciteit uit zuivere biomassa.

Voor de groencertificaten die worden afgegeven voor de elektriciteitsproductie vanaf 1 januari 2003 verandert wel het nodige. Uit het groencertificaat zal namelijk moeten blijken of het betrekking heeft op duurzame elektriciteit uit zuivere biomassa of niet en op wat voor soort biomassa het groencertificaat precies betrekking heeft. Alleen als het certificaat betrekking heeft op zuivere biomassa is het mogelijk om in aanmerking te komen voor het verlaagde REB-tarief. In de loop van 2003 zal dit onderscheid ook relevant zijn met het oog op de subsidies die op grond van het wetsvoorstel MEP aan producenten van duurzame elektriciteit worden verstrekt.

3.2. Uitvoering in stappen

Onderstaand wordt een stapsgewijze toelichting gegeven over hoe een en ander in de uitvoering werkt:

1. Ten minste één maand voor de aanvang van een productieperiode van een half jaar, dient een producent een ingevulde en ondertekende biomassaverklaring (overeenkomstig bijlage 2 bij de regeling) in bij de beheerder van het landelijk hoogspanningsnet (hierna: TenneT). Ieder half jaar moet een nieuwe verklaring worden ingediend en als een producent binnen een half jaar een andere soort biomassa gaat omzetten in elektriciteit moet ook een nieuwe verklaring worden ingediend;

2. Indien uit de verklaring blijkt dat in de installatie alleen naar haar aard zuivere biomassa wordt omgezet in elektriciteit, is het niet noodzakelijk om bij de verklaring een productcertificaat of een schriftelijk bewijs zoals bedoeld in artikel 6a, tweede lid te overleggen. Indien sprake is van biomassa die niet naar haar aard zuiver is, is dat wel noodzakelijk;

3. De producent geeft vervolgens maandelijks aan TenneT door welk percentage van de door hem opgewekte en op het net ingevoede elektriciteit als duurzaam moet worden aangemerkt c.q. is toe te rekenen aan de door hem verwerkte zuivere biomassa. TenneT boekt op basis van de door de netbeheerder aangeleverde meetgegevens en de door de producent opgegeven percentages groencertificaten bij op de groencertificatenrekening van de producent. Op de certificaten is aangegeven welke biomassa is verwerkt en dat het om zuivere biomassa gaat. Deze gegevens worden ontleend aan de biomassaverklaring die voor de desbetreffende periode van toepassing is;

4. Indien blijkens de door de producent afgegeven biomassaverklaring in de installatie uitsluitend naar haar aard zuivere biomassa wordt omgezet in elektriciteit, dient de producent in opdracht van TenneT en op een door TenneT te bepalen moment tenminste één maal per jaar een steekproef te laten uitvoeren om te controleren of hij overeenkomstig de verklaring heeft gehandeld;

5. Binnen 13 weken na het verstrijken van ieder half jaar, dus uiterlijk 30 september en 31 maart, zendt de producent een accountantsverklaring met betrekking tot dit half jaar naar TenneT. Uit deze verklaring blijkt wat de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen zijn, of de door de producent opgegeven gewogen percentages juist zijn en of in overeenstemming is gehandeld met de voor die periode geldende biomassaverklaring(en).

Bovenstaande procedure is ook van toepassing als de elektriciteit wordt opgewekt uit stortgas, rioolwaterzuiveringsgas of biogas, met dien verstande dat, indien er sprake is van niet naar zijn aard zuiver biogas, een productcertificaat of schriftelijk bewijs nodig is zoals bedoeld in artikel 6a, derde lid, dat betrekking heeft op het materiaal waaruit het biogas is ontstaan. Voorts dient, indien er sprake is van naar zijn aard zuiver biogas, tenminste één maal per twee jaar een steekproef te worden uitgevoerd in plaats van tenminste één maal per jaar.

4. Controle en handhaving

Met de voorliggende wijzigingsregeling wordt de controle en handhaving op de productie van elektriciteit uit biomassa aangepast. Naast de verklaring van de producent vooraf, aan de hand waarvan wordt vastgesteld of er sprake is van een installatie waarin biomassa kan worden omgezet in elektriciteit, wordt aanvullend halfjaarlijks - en zoveel vaker als een andere biomassasoort in de installatie wordt verwerkt - ook vooraf een biomassaverklaring gevraagd. Uit de verklaring moet eenduidig blijken welke soorten biomassa of biogas de producent in de in de verklaring genoemde periode zal gaan omzetten in elektriciteit. Tevens verklaart de producent dat hij aan alle in de regeling gestelde eisen zal voldoen en zal meewerken aan de daarop van toepassing zijnde controles.

Daarnaast wordt geregeld dat door middel van een geëigende methode aan de hand van bemonstering moet worden bepaald of er sprake is van zuivere biomassa, dat wil zeggen of het aandeel onvermijdbare kunststoffen niet meer dan drie massaprocent bedraagt. Als uitgangspunt voor deze methode is de BRL gekozen (zie paragraaf 2.2 van deze toelichting). Een vergelijkbare richtlijn met vergelijkbare procesnormen voldoet ook. Voor de biomassasoorten die kunnen worden aangemerkt als naar haar aard zuivere biomassa is bemonstering niet nodig, omdat het gezien de aard van de biomassa in principe is uitgesloten dat er sprake is van een onvermijdbare verontreiniging van meer dan drie massaprocent. Hierbij kan worden gedacht aan allerlei soorten schoon hout, gras, stro, mest en dergelijke.. De in de NTA 8003 opgenomen lijst met biomassasoorten wordt als uitgangspunt gebruik voor de vaststelling of er sprake is van naar haar aard zuivere biomassa. Voor naar zijn aard zuiver biogas, dus inclusief stortgas en rioolwaterzuiveringsgas, is evenmin bemonstering nodig (zie verder de paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4 van deze toelichting).

In de regeling is voor producenten die naar haar aard zuivere biomassa omzetten in elektriciteit wel bepaald dat zij op aanwijzing van TenneT ten minste één maal per jaar een steekproef moeten laten uitgevoerd door een onafhankelijke gekwalificeerde instantie. De Minister van Economische Zaken stelt een lijst op van instanties die aan deze vereisten voldoen. Bij de steekproef wordt gecontroleerd of de producent overeenkomstig de door hem ondertekende biomassaverklaring handelt, c.q. of hij inderdaad uitsluitend naar haar aard zuivere biomassa (eventueel samen met fossiele brandstoffen) omzet in elektriciteit. Als uit de steekproef blijkt dat de producent niet overeenkomstig de verklaring heeft gehandeld, wordt alle elektriciteit die is geproduceerd in de in de verklaring opgeven periode als niet-duurzaam beschouwd. Tevens zal die producent voortaan worden behandeld als een producent die niet naar haar aard zuivere biomassa omzet in elektriciteit, wat betekent dat hij voortaan aan de hand van bemonstering moet vaststellen of er sprake is van zuivere biomassa, zoals geregeld in artikel 6a.

Tenslotte blijft de halfjaarlijkse accountantscontrole onverkort van kracht. Deze controles zullen voortaan altijd betrekking hebben op de perioden tussen 1 januari en 30 juni en 1 juli en 31 december. Aangezien producenten hebben aangegeven dat de op dit moment geldende termijn van 8 weken voor de indiening van de verklaring niet haalbaar is, wordt deze termijn verlengd naar 13 weken. De verklaring heeft voortaan ook betrekking op meerdere aspecten, zoals vastgelegd in artikel 6d. Naast controle op de juistheid van de door de producent opgegeven percentages, dient ook controle plaats te vinden op de aard en de verhouding van de verwerkte brandstoffen, en op het in overeenstemming handelen met de biomassaverklaring. Verder moet, voor zover van toepassing, uit de accountantsverklaring blijken of de methode van vaststelling van de zuivere biomassa juist is toegepast. Indien uit de accountantsverklaring blijkt dat er een verschil is tussen de door de producent opgegeven percentages en de door de accountant geconstateerde percentages, wordt dit verschil gecompenseerd door bij- of afboeking van groencertificaten. Indien uit de accountantsverklaring blijkt dat de producent niet in overeenstemming heeft gehandeld met zijn biomassaverklaring, wordt de desbetreffende hoeveelheid elektriciteit alsnog als niet-duurzaam aangemerkt. Hetzelfde is het geval, als de accountantsverklaring niet voldoet aan de daartoe gestelde vereisten of wanneer er in het geheel geen accountantsverklaring wordt overgelegd. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet boekt in deze gevallen alle ten onrechte geboekte groencertificaten af van de groencertificatenrekening

5. Buitenland

Producenten die in het buitenland elektriciteit opwekken uit zuivere biomassa, deze elektriciteit naar Nederland exporteren en daarvoor groencertificaten willen ontvangen moeten aan dezelfde vereisten voldoen als de Nederlandse producenten. Aangezien er in het buitenland vaak nog geen regels bestaan met betrekking tot de bemonstering en certificering van biomassa, hoeft voor zover deze eis van toepassing is, de eerste twee maanden van 2003 nog niet aan die eis te worden voldaan. Wel zullen deze producenten vóór 1 februari 2003 een beschrijving moeten overleggen van de wijze waarop zij met betrekking tot de periode van 1 januari 2003 tot en met 28 februari 2003 vaststellen dat zij zuivere biomassa verwerken. De Minister van Economische Zaken zal een lijst opstellen van instanties in de andere lidstaten van de Europese Unie, Noorwegen en Zwitserland, die onafhankelijk zijn en voldoende gekwalificeerd worden geacht om aan de hand van een daartoe geëigende methode van bemonstering vast te stellen of er sprake is van zuivere biomassa en om de steekproeven uit te voeren.

II Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

In artikel 1 van de regeling (onderdeel f en nieuw tweede lid) wordt de definitie van biomassa-installatie vervangen door de definitie van zuivere biomassa, conform artikel 36a, eerste lid, onderdeel k van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm) en artikel 8aa van de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag. Er is sprake van zuivere biomassa als de onvermijdbare verontreiniging van het biologisch afbreekbare materiaal met kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische oorsprong niet meer bedraagt dan drie massaprocent. Tot materialen van langcyclisch organische oorsprong behoren niet alleen synthetisch vervaardigde stoffen, maar ook fossiele brandstoffen. In de praktijk wordt doorgaans uitsluitend over kunststoffen gesproken. De toegelaten verontreiniging geldt echter voor alle materialen van langcyclisch organische oorsprong. Voor alle duidelijkheid worden daarom naast kunststoffen ook de overige materialen van langcyclisch organische oorsprong aangeduid. Waar hierna sprake is van kunststoffen worden daarmee ook andere materialen van langcyclisch organische oorsprong bedoeld.

De reden dat een zekere verontreiniging met kunststoffen wordt toegelaten, is, dat het in de praktijk niet mogelijk is de aanwezigheid daarvan geheel uit te sluiten. Met het opnemen van een maximum aandeel kunststoffen van drie massaprocent in de definitie van zuivere biomassa wordt aangesloten bij de grenswaarde zoals die is opgenomen in de Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016 voor de vaststelling van het aandeel biomassa in secundaire brandstoffen (hierna: de BRL). Indien onderzoeks- of ervaringsgegevens daartoe aanleiding geven, zal dit percentage in de toekomst in nader overleg met de betrokken branche worden aangepast.

Met betrekking tot de toegelaten verontreinigingen moet onderscheid gemaakt worden tussen verontreiniging met kunststoffen enerzijds en andere verontreinigingen anderzijds. Bij de laatste categorie moet worden gedacht aan niet-brandbaar materiaal, zoals zand en metalen. Dergelijke materialen dragen niet bij aan de opwekking van elektriciteit zodat de aanwezigheid ervan voor zuivere biomassa niet bezwaarlijk is. Ten aanzien van verontreinigingen met kunststoffen is van belang of deze vermijdbaar dan wel onvermijdbaar in het materiaal aanwezig zijn. Deze zijn vermijdbaar, als zij door actief menselijk handelen aan de biomassa zijn toegevoegd of ermee zijn vermengd, dan wel op eenvoudige wijze van de biomassa te scheiden zijn. Ze zijn onvermijdbaar, als zij niet door actief menselijk handelen aan de biomassa zijn toegevoegd of ermee vermengd, en niet op eenvoudige wijze van de biomassa te scheiden zijn. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan kunststoffen die intrinsiek in de biomassa aanwezig zijn, zoals het geval is bij gelijmd afvalhout, bijvoorbeeld triplex, of afvalhout met bindmiddel of lijm, bijvoorbeeld spaanplaat of MDF. Uitsluitend de categorie onvermijdbare kunststoffen komt in aanmerking voor toetsing aan de maximumgrens van drie massaprocent. Bij verontreinigingen met vermijdbare kunststoffen kan dus nimmer sprake zijn van zuivere biomassa.

Onderdeel h definieert naar haar aard zuivere biomassa, een onder het overkoepelende begrip zuivere biomassa vallende specifieke soort zuivere biomassa. Dat de in de desbetreffende installatie verwerkte materialen `naar hun aard' zijn aan te merken als zuivere biomassa, wil zeggen dat van de materialen een zodanige omschrijving kan worden gegeven, dat aan de hand daarvan redelijkerwijs als vaststaand kan worden aangenomen dat zij zijn aan te merken als zuivere biomassa. De Nederlandse Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut, zoals deze luidde in maart 2001 (hierna: NTA 8003, tevens opgenomen in onderdeel g), bevat een categorisering en codering van biomassa die overeenstemt met deze omschrijving. Alle soorten biomassa die daarin genoemd worden en die niet de groepsnummers 701 (mengsel overig), 709 (overig overig), 729 (textiel met kunststof) of 890 (samengestelde stromen met kunststof) dragen, zijn biomassastromen met een maximale verontreiniging van één massaprocent. Deze kunnen aangemerkt worden als naar haar aard zuivere biomassa.

Onderdeel i tenslotte omschrijft het begrip naar zijn aard zuiver biogas. Biogas is de `verzamelnaam' voor gassen die ontstaan uit de grondstof biomassa en is een species van het genus biomassa. Deze regeling definieert naar zijn aard zuiver biogas separaat vanwege enkele specifieke kenmerken daarvan en te stellen regels daaromtrent. Stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas dat ontstaat door middel van vergisting, dat wil zeggen door inwerking van micro-organismen op uitsluitend biologisch afbreekbare materialen, worden aangemerkt als naar zijn aard zuiver biogas. Deze micro-organismen werken niet in op kunststoffen en dragen derhalve in het geheel niet bij aan de gasproductie. Ten aanzien van stortgas en rioolwaterzuiveringsgas is dit per definitie het geval, derhalve zijn deze beide soorten als eerste en apart opgenomen in de definitie van naar zijn aard zuiver biogas. Overig biogas, dat niet ontstaat op een wijze als hier omschreven, kan derhalve wel onder het begrip zuivere biomassa vallen, echter dit zal aangetoond moeten worden (zie artikel 6a).

Artikel I, onderdeel B

Aangezien de voorliggende regeling een bijlage 2 aan de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 toevoegt, de biomassaverklaring (zie artikel 6a), wordt de reeds bij deze regeling behorende bijlage `Verzoek tot meting van duurzame elektriciteit' genummerd tot bijlage 1.

Artikel I, onderdeel C

Artikel 6a, eerste lid

Dit artikel bevat de hoofdregel: een elektriciteitsproducent die zuivere biomassa verwerkt in zijn installatie dient in beginsel ieder half jaar een maand voor aanvang van het desbetreffende productietijdvak van zes maanden de in de bijlage opgenomen biomassaverklaring aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te overleggen. Bij zijn verklaring dient hij een bewijs te voegen dat hij voor de bepaling van de zuiverheid van de in zijn installatie verwerkte biomassa een daartoe geëigende methode toepast, waarbij hij per partij aan de hand van bemonstering onderzoekt en vaststelt dat het aandeel onvermijdbare kunststoffen niet meer bedraagt dan drie massaprocent. Ingevolge de biomassaverklaring is de producent verplicht de meetresultaten van de bemonstering, alsmede de berekening van het aandeel onvermijdbare kunststoffen aan de hand van die meetresultaten, op zodanige wijze in zijn administratie op te nemen, dat daaruit achteraf kan worden vastgesteld dat sprake is van zuivere biomassa en welke hoeveelheid elektriciteit daaruit is opgewekt. Artikel 8l van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag bevat een aantal in dit kader aan de administratie van de producent te stellen eisen. Een accountant zal hierop halfjaarlijks een controle uitvoeren (zie artikel 6d). De monsterneming, het onderzoek aan de monsters en de berekening van het aandeel onvermijdbare kunststoffen dienen plaats te vinden volgens een daarvoor geëigende methode, dat wil zeggen een methode die met zodanige waarborgen is omkleed, dat redelijkerwijs niet aan de resultaten getwijfeld behoeft te worden. Daarbij kan worden gedacht aan een methode waarbij de werkzaamheden worden uitgevoerd door een daartoe bevoegde onafhankelijke instelling of waarbij de juistheid van de resultaten door een dergelijke instelling bevestigd worden.

Artikel 6a, tweede lid

Biogas dat ontstaat op een andere wijze dan door inwerking van micro-organismen op uitsluitend biologisch afbreekbare materialen en dat dus niet `naar zijn aard' zuiver is kan wel zuiver zijn, echter dat zal eerst vastgesteld moeten worden. Het is immers mogelijk dat biogas ook (thermisch) wordt geproduceerd uit biomassa met een verontreiniging van meer dan drie massaprocent kunststoffen en/of fossiele brandstoffen. Aangezien aan biogassen op zich niet te bepalen is uit welke materialen ze zijn ontstaan, regelt het tweede lid dat de BRL moet worden toegepast op het basismateriaal, de grondstof, waaruit het biogas wordt geproduceerd. Indien daaruit voortvloeit dat er sprake is van zuivere biomassa wordt het daaruit ontstane biogas eveneens aangemerkt als zuiver biogas, waardoor het feitelijk ook onder de definitie van zuivere biomassa valt.

Artikel 6a, derde lid

Teneinde de bewijslast ten aanzien van de geëigende methode te verlichten, is in het derde lid een wettelijk vermoeden opgenomen, op grond waarvan de methode van vaststelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, geacht wordt geëigend te zijn als degene die elektriciteit opwekt uit zuivere biomassa beschikt over een productcertificaat als bedoeld in de BRL. Dit productcertificaat houdt in, dat Kiwa op grond van daartoe ingesteld onderzoek verklaart dat betrokkene de in het certificaat gespecificeerde werkzaamheden uitvoert overeenkomstig de voorschriften die ter zake in de BRL gegeven zijn. Op grond van dit artikellid moet het daarbij ten minste gaan om de werkzaamheden voor de bepaling van de biologisch afbreekbare fractie. Volgens de daarop betrekking hebbende bepalingen in de BRL moet de producent per toeleverancier periodiek een karakteriseringsonderzoek naar de samenstelling van de biomassa laten verrichten, dat moet worden uitgevoerd door een daarvoor gekwalificeerde instelling en met toepassing van door Kiwa goedgekeurde methoden. Het karakteriseringsonderzoek moet jaarlijks worden herhaald, en ook indien uit informatie van de toeleverancier blijkt dat de samenstelling van het materiaal gewijzigd is. Indien de producent beschikt over een certificaat waaruit blijkt dat hij zich aan deze voorschriften houdt, behoeft hij geen nader bewijs te leveren dat hij een geëigende methode toepast. Dit heeft tot gevolg dat de biomassa waarvan de producent aan de hand van bemonstering heeft vastgesteld dat het aandeel onvermijdbare kunststoffen minder dan drie massaprocent bedraagt, zonder nader bewijs wordt aangemerkt als zuivere biomassa.

Dit wettelijk vermoeden geldt ook voor producenten die om welke reden ook niet beschikken over een productcertificaat als bedoeld in de BRL, maar een schriftelijk bewijs kunnen overleggen dat zij met betrekking tot de bepaling van de biologisch afbreekbare fractie voldoen aan dezelfde normen als die welke zijn vastgelegd in de BRL. Dit laatste is het geval als de juistheid van de door hen toegepaste methode op dezelfde wijze en onder dezelfde condities wordt bevestigd als onder de werking van de BRL. Dit kan bijvoorbeeld worden aangetoond aan de hand van een certificaat waaruit blijkt dat wordt voldaan aan een kwaliteitsborgingssysteem dat gelijkwaardig is aan de BRL of uit een verklaring van een onafhankelijke instelling, waaruit blijkt dat op dezelfde wijze gehandeld wordt als in de BRL is voorgeschreven. Hiermee wordt met name voor buitenlandse elektriciteitsproducenten de mogelijkheid geboden om aan de bewijslast te kunnen voldoen (zie ten aanzien van buitenlandse producenten verder onder artikel I, onderdeel E - wijziging van artikel 7a van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998).

Artikel 6a, vierde lid

Steeds wanneer er wijzigingen zullen plaatsvinden in de in de biomassaverklaring opgenomen gegevens (soorten biomassa of soorten bijgestookte andere brandstoffen) dient de producent een maand van tevoren een nieuwe verklaring te overleggen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. De aanvang van de periode van zes maanden waarna hij een nieuwe verklaring moet overleggen verschuift in dat geval naar het moment waarop de wijzigingsverklaring ingaat, dat wil dus zeggen het moment waarop de producent daadwerkelijk de daarin aangegeven wijzigingen in zijn installatie doorvoert. Het kan dus voorkomen, indien sprake is van een aantal wijzigingen met betrekking tot de in de installatie verwerkte brandstoffen, dat een producent in een jaar meer dan de gebruikelijke twee verklaringen overlegt.

Artikel 6b

Dit artikel bevat de uitzondering op de hoofdregel: indien een elektriciteitsproducent kan aantonen dat hij in zijn installatie, afgezien van de in separate stromen verwerkte fossiele brandstoffen, duurzame elektriciteit opwekt met behulp van uitsluitend materialen die naar hun aard zijn aan te merken als zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas, is het niet nodig hem de verplichting op te leggen de verwerkte biomassa per partij te bemonsteren, het aandeel onvermijdbare kunststoffen vast te stellen en de resultaten hiervan administratief vast te leggen, aangezien de uitkomst daarvan bij voorbaat vaststaat. Om deze reden bepaalt dit artikel dat een dergelijke producent, in afwijking van artikel 6a, geen verklaring behoeft te overleggen dat hij een geëigende methode van vaststelling hanteert. In dit geval moet de producent of zijn gemachtigde wel een biomassaverklaring overeenkomstig bijlage 2 overleggen, waarin hij opneemt dat alle in zijn installatie verwerkte partijen biomassa zijn aan te merken als naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas. De juistheid van deze verklaring, die voorts onder de regels van artikel 6a valt en derhalve een geldigheid heeft van maximaal zes maanden, wordt op twee vaste momenten per jaar administratief gecontroleerd door een accountant (artikel 6d) en feitelijk door middel van het uitvoeren van steekproeven (artikel 7).

Artikel 6b is alleen van toepassing als alle in de installatie verwerkte materialen - afgezien van separaat verwerkte fossiele brandstoffen - voldoen aan het begrip zuivere biomassa zoals vastgelegd in artikel 1, onderdeel f, en tweede lid, van de regeling en als er dus geen niet-zuivere biomassa in de installatie verwerkt wordt; dit is vervat in de regeling door middel van het woord `uitsluitend.' Artikel 6b is niet van toepassing als de in de installatie verwerkte soort(en) biomassa reden zou kunnen geven tot twijfel of de bedoelde materialen zijn aan te merken als zuivere biomassa.

Zolang uitsluitend materialen worden gebruikt die in de biomassaverklaring zijn gespecificeerd, behoeft de producent de biomassaverklaring slechts twee maal per jaar te laten opmaken. De verklaring moet echter worden vernieuwd, zodra een of meer materialen worden verwerkt die nog niet eerder in de verklaring zijn opgenomen; artikel 6a, vierde lid is hier immers gewoon van toepassing. Indien achteraf bij accountantscontrole dan wel bij een steekproef blijkt dat materialen zijn verwerkt die niet in de biomassaverklaring zijn opgenomen, komt de toepassing van dit artikel ten aanzien van de desbetreffende installatie te vervallen (zie verder de artikelen 6d, zesde lid, en 7, zesde en zevende lid).

Artikel 6c

Tot op heden diende de producent wanneer hij een biomassa-installatie exploiteerde periodiek bij zijn verzoek tot boeking van groencertificaten aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet mee te delen wat het percentage van de in de desbetreffende periode opgewekt elektriciteit was dat als duurzaam aangemerkt kon worden. Dit werd achteraf administratief halfjaarlijks gecontroleerd door een accountant, die daaromtrent een verklaring gaf. Gezien de wijziging van de systematiek die de voorliggende regeling bewerkstelligt wordt dit enigszins veranderd: de producent dient periodiek - dit is in de praktijk vaak maandelijks - mee te delen hoeveel procent van de door hem opgewekte elektriciteit is opgewekt met behulp van zuivere biomassa (eerste lid). Op basis van deze gegevens weet de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet hoeveel groencertificaten hij gedurende die periode op de rekening van de desbetreffende producent moet boeken, immers, alleen duurzame elektriciteit opgewekt met behulp van zuivere biomassa komt in aanmerking voor een groencertificaat. Op deze groencertificaten voor zuivere biomassa dient de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op grond van het tweede lid gegevens op te nemen omtrent de soort(en) zuivere biomassa conform de codering in de NTA 8003 alsmede omtrent de overige soorten in de installatie verwerkte brandstoffen. In het geval van zuiver biogas wordt de soort biogas op het groencertificaat vermeld.

Artikel 6d

De accountantsverklaring zoals die tot op heden in artikel 7 van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 is opgenomen wordt door dit artikel 6d aanzienlijk uitgebreid en met duidelijke waarborgen omkleed. Uit de accountantsverklaring dient eenduidig te blijken of de door de producent overeenkomstig artikel 6c, eerste lid, periodiek meegedeelde gewogen percentages gezien de biomassaverklaring en gezien de administratie van de producent en eventuele andere de accountant ter beschikking staande gegevens, correct zijn. De accountant gaat, na afloop van de het desbetreffende productietijdvak van zes maanden, na welke brandstoffen in de installatie zijn verwerkt, in welke verhouding deze brandstoffen zijn verwerkt en of de verhouding van in de installatie verwerkte brandstoffen (zuivere biomassa en anderszins) inderdaad kan leiden tot de percentages opgewekte duurzame elektriciteit als door de producent opgegeven (derde lid, onderdelen a en b). Dit laatste is af te leiden uit de energiebalans van de desbetreffende installatie. De accountant hanteert hierbij een berekeningswijze die overeenkomt met hetgeen in de BRL of een vergelijkbare methode is opgenomen (vierde lid). Voorts geeft de accountant in zijn verklaring expliciet aan of hij op basis van zijn controle van mening is dat de producent zich gehouden heeft aan hetgeen hij vooraf in de biomassaverklaring verklaard heeft (derde lid, onderdeel c). De accountantsverklaring heeft in de meeste gevallen betrekking op de biomassaverklaring die zes maanden eerder is overgelegd en die dus gold gedurende de desbetreffende zes maanden. Echter, indien de producent op grond van artikel 6a, vierde lid, tussentijds een nieuwe verklaring overlegt, controleert de accountant zowel ten aanzien van de eerste als ten aanzien van de latere verklaring(en) of de producent in overeenstemming daarmee gehandeld heeft. Eén accountantscontrole kan derhalve meerdere verklaringen omvatten, maar betreft altijd hetzelfde tijdvak van zes maanden (januari tot en met juni en juli tot en met december).

De producent of zijn gemachtigde dient de accountantsverklaring telkens binnen dertien weken na afloop van ieder halfjaar aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te overleggen. In de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 is tot op heden bepaald dat de producent die een biomassa-installatie instandhoudt deze accountantsverklaring telkens binnen acht weken na afloop van een periode van zes maanden aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet dient te overleggen. Echter, producenten hebben aangegeven dat de huidige termijn van acht weken niet altijd gehaald kan worden vanwege de complexiteit van de door de accountant uit te voeren controles, die bovendien afwijken van de financiële controles die accountants gewoonlijk uitvoeren. Met het oog op de verstrekkende gevolgen van het te laat overleggen van de accountantsverklaring - de desbetreffende hoeveelheid opgewekte elektriciteit wordt in haar geheel aangemerkt als niet-duurzaam - is van de gelegenheid gebruik gemaakt deze termijn te verruimen naar dertien weken.

Indien uit de accountantsverklaring blijkt dat er een verschil is tussen de door de producent opgegeven percentages en de door de accountant geconstateerde percentages, wordt dit verschil gecompenseerd. Omdat voor die elektriciteit in de praktijk meestal al (teveel of te weinig) groencertificaten zijn toegekend, wordt in de daarop volgende periode gecompenseerd door de desbetreffende hoeveelheid ten onrechte verkregen of niet verkregen groencertificaten af te boeken van respectievelijk bij te boeken op de groencertificatenrekening van de producent (vijfde lid). Afboeking van groencertificaten betekent niet dat groencertificaten zullen worden ingetrokken, maar dat een geconstateerd verschil tussen de door de producent opgegeven percentages en de door de accountant vastgestelde percentages zal worden verrekend door middel van het invoeren van negatieve meetwaarden. Dit zal gebeuren totdat het negatieve verschil volledig gecompenseerd is, waarna er weer groencertificaten geboekt kunnen worden.

Het is van belang dat bij de accountantscontrole de percentages eenduidig worden vastgesteld. Om dit mogelijk te maken is nodig dat de producent zorgt voor een overzichtelijke administratie zoals vereist in artikel 8l van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag. Verder is het van belang dat er sprake is van een sluitende energiebalans, gebaseerd op voldoende onderbouwde normen en juist en volledig vastgestelde meet- en installatiegegevens. Onder een sluitende energiebalans wordt in dit verband verstaan dat er net zoveel energie in de vorm van fossiele brandstoffen, zuivere biomassa en dergelijke in de installatie is ingevoerd als eruit komt in de vorm van elektriciteit, warmte en dergelijke.

Indien uit de accountantsverklaring blijkt dat de producent niet in overeenstemming heeft gehandeld met zijn op grond van de artikelen 6a, eerste en vierde lid en 6b overgelegde verklaringen, wordt de desbetreffende hoeveelheid elektriciteit alsnog als niet-duurzaam aangemerkt. Hetzelfde is het geval, als de accountantsverklaring niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in het derde en vierde lid, of wanneer er in het geheel geen accountantsverklaring wordt overgelegd. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet boekt in deze gevallen alle ten onrechte geboekte groencertificaten af van de groencertificatenrekening (zesde en zevende lid). Indien sprake is van een geval als bedoeld in het vijfde, zesde of zevende lid, meldt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet dit aan de Belastingdienst (achtste lid).

Gezien het feit dat dezelfde consequenties (alle opgewekte elektriciteit wordt aangemerkt als niet-duurzaam en de desbetreffende groencertificaten worden afgeboekt) voortvloeien uit een negatief resultaat van de steekproef, uitgevoerd op grond van artikel 7, is in het tweede lid bepaald dat de accountantsverklaring op de periode waarin de desbetreffende verklaring gold, geen betrekking heeft. Immers, de accountant behoeft niet administratief nogmaals te controleren wat op grond van feitelijke waarneming reeds vastgesteld is en ten aanzien waarvan de sanctie - niet-duurzaamverklaring en afboeking van groencertificaten - reeds toegepast is.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 7

Op grond van dit artikel moeten bij iedere producent van elektriciteit opgewekt met behulp van naar haar aard zuivere biomassa ten minste een maal per jaar en van elektriciteit opgewekt met behulp van naar zijn aard zuiver biogas ten minste een maal per twee jaar, steekproeven uitgevoerd worden door een daartoe bevoegde instantie. De steekproef is derhalve een methode om door middel van feitelijke waarneming te controleren wat de in artikel 6d opgenomen accountantsverklaring op administratieve wijze controleert: of de door de producent in de biomassaverklaring opgegeven soorten zuivere biomassa correct zijn, of dit inderdaad naar haar aard zuivere biomassa betreft en tevens of de opgegeven verhouding tussen zuivere biomassa en overige brandstoffen klopt (eerste lid). Indien dat door de controlerende instantie noodzakelijk wordt geacht, kunnen monsters worden afgenomen en onderzocht, zoals dat ook gebeurt bij niet naar haar aard zuivere biomassa. Bij biogas kan worden volstaan ten minste eenmaal per twee jaar een steekproef te doen uitvoeren, aangezien het met het oog op de samenstelling van het gas en het proces waarin dit tot stand komt en in de productie-installatie van de producent verwerkt wordt, zeer onwaarschijnlijk is dat het desbetreffende biogas verontreinigd is met kunststoffen. Tijdens deze steekproeven zal dan ook met name nagegaan worden of de producenten geen aardgas of synthetische gassen meestoken bij hun biogas. Gezien de grote hoeveelheid en relatief kleine omvang van de biogasinstallaties zou het de desbetreffende producenten bovendien teveel administratieve lasten bezorgen indien zij verplicht zouden worden ten minste eenmaal per jaar een steekproef te doen uitvoeren.

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt op welke tijdstippen in het desbetreffende kalenderjaar deze steekproeven plaats dienen te vinden. Dit zijn willekeurige tijdstippen, die steeds kunnen verschillen en die van tevoren niet bekend zijn (derde lid). Iedere keer dat een steekproef uitgevoerd dient te worden deelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet het tijdstip van de steekproef op een zodanig moment aan de producent mee, dat deze in staat is tijdig een bevoegde instantie in te schakelen om de steekproef te doen uitvoeren. Dit moment van mededeling door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is gelegen tussen vier weken en één week voordat de steekproef aangevangen dient te worden. De kosten van de steekproef worden door de instantie bij de producent in rekening gebracht (vijfde lid). Bij het uitvoeren van de steekproef gaat de instantie na wat de aard en de verhouding van de op het moment van de steekproef in de installatie verwerkte brandstoffen zijn, waarbij zij controleert, indien zij dat noodzakelijk acht door middel van bemonstering, of het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit wordt opgewekt, is aan te merken als naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas. De instantie deelt het resultaat van de steekproef binnen vier weken na uitvoering daarvan mee aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en aan de desbetreffende producent (vijfde lid).

Bevoegde instanties zijn die instanties, die onafhankelijk zijn van producenten en die gekwalificeerd zijn om dergelijke steekproeven uit te voeren. De Minister van Economische Zaken stelt een lijst op met bevoegde instanties; indien een producent van mening is dat een instantie toegevoegd moet worden aan de lijst, kan hij deze voordragen ter plaatsing op de lijst. Indien de instantie voldoet aan de vereisten van onafhankelijkheid en voldoende gekwalificeerd is, hetgeen ter beoordeling staat aan de Minister van Economische Zaken, wordt deze instantie op de lijst geplaatst.

Indien de producent, ondanks het verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet daartoe, geen steekproef laat uitvoeren dan wel indien uit de steekproef naar voren komt dat de door de producent tevoren opgegeven gegevens niet correct zijn, wordt de opgewekte elektriciteit voor de periode waarop de verklaring van de producent van toepassing was in haar geheel als niet-duurzaam aangemerkt. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet boekt ten onrecht verkregen groencertificaten af van de rekening van de desbetreffende producent (zesde lid). Bovendien zal de producent vanaf dat moment altijd de BRL of een andere geëigende methode moeten hanteren om aan te tonen dat er in zijn installatie sprake is van zuivere biomassa. Als een producent dus heeft verklaard naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas te verstoken, maar uit de steekproef blijkt dat hij niet overeenkomstig die verklaring gehandeld heeft, zal deze producent vanaf het moment waarop dit aan het licht komt definitief aangemerkt worden als producent die niet naar haar aard zuivere biomassa of niet naar zijn aard zuiver biogas verstookt en valt hij derhalve onder artikel 6a (zevende lid). Indien er sprake is van toepasselijkheid van het zesde en zevende lid, meldt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet dit aan de Belastingdienst (achtste lid).

Artikel I, onderdeel E

Ten aanzien van buitenlandse biomassa-producenten zijn de artikelen 6a tot en met 7 van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van de inhoud van het begrip zuivere biomassa is hierbij een wederzijdse erkenningsclausule opgenomen: een in een ander land van de Europese Unie geldende norm voor biomassa die een gelijkwaardig beschermingsniveau biedt als de NTA 8003 wordt met de NTA 8003 gelijkgesteld. Voor wat betreft de instanties die bevoegd zijn met behulp van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering vast te stellen of het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit wordt opgewekt, is aan te merken als zuivere biomassa (artikel 6a) en een steekproef uit te voeren (artikel 7), zal de Minister van Economische Zaken een niet-limitatieve lijst opstellen met instanties die in ieder geval als bevoegde instantie worden aangemerkt. Ten aanzien van instanties die niet op de lijst voorkomen kan degene die verzoekt om boeking van groencertificaten de Minister van Economische Zaken verzoeken de instantie op de lijst te plaatsen. De Minister van Economische Zaken toetst daartoe of die instantie onafhankelijk van producenten, leveranciers en handelaren is en of deze in het land van vestiging bevoegd is dergelijke activiteiten uit te voeren.

Artikel II, onderdeel a

Deze bepaling bewerkstelligt dat alle producenten die met behulp van biomassa duurzame elektriciteit opwekken en die over een groencertificatenrekening beschikken, op hetzelfde moment het oude regime afsluiten en een nieuw productietijdvak van zes maanden kunnen starten waarin de nieuwe regeling van kracht is. Alle producenten dienen daartoe uiterlijk op 1 april 2003 een accountantsverklaring te overleggen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, die betrekking heeft op de in 2002 met behulp van biomassa geproduceerde elektriciteit, waarvoor nog geen accountantsverklaring is overgelegd. Ten aanzien van deze accountantsverklaringen is het tot op heden geldende artikel 7 van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998 van toepassing. Het kan in dit geval dus voorkomen dat er accountantsverklaringen worden overgelegd die betrekking hebben op een periode van minder dan zes maanden. Echter, daarna zullen alle accountantsverklaringen op hetzelfde productietijdvak betrekking hebben en op - ongeveer - hetzelfde moment overgelegd worden.

Artikel II, onderdeel b, onder 1 en 2

Deze overgangsbepalingen hebben ten gevolge dat het ten aanzien van niet naar haar aard zuivere biomassa of niet naar zijn aard zuiver biogas mogelijk is het bewijs van hantering van een daartoe geëigende methode (BRL of vergelijkbare methode) tot twee maanden na inwerkingtreding van deze regeling aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te overleggen (binnenland) c.q. pas met ingang van 1 maart 2003 te overleggen (buitenland). Het is voor alle partijen, zowel in Nederland als in het buitenland, namelijk niet mogelijk de BRL of een vergelijkbare methode reeds op 1 januari 2003 volledig geïmplementeerd te hebben en toe te passen. Een overgangsperiode van twee maanden waarin zij de nodige voorbereidingen daartoe kunnen treffen is derhalve noodzakelijk. Aangezien er in Nederland reeds een certificeringssysteem is ontwikkeld (de BRL), dat echter nog niet door partijen wordt toegepast, is ten aanzien van Nederlandse elektriciteitsproducenten bepaald dat zij het BRLproductcertificaat of een vergelijkbaar bewijs omtrent de maanden januari en februari in maart mogen overleggen. In het buitenland moet een dergelijk systeem nog ontwikkeld worden, derhalve geldt voor hen een andere overgangsbepaling: buitenlandse elektriciteitsproducenten behoeven pas vanaf 1 maart 2003 te starten met een certificeringssysteem. Wel dienen zij met betrekking tot de eerste twee maanden van 2003 een beschrijving op te stellen en vóór 1 februari 2003 te overleggen waarin wordt aangegeven op welke wijze zij in die twee maanden hebben gewaarborgd dat het materiaal waaruit hun duurzame elektriciteit is opgewekt als zuivere biomassa kan worden aangemerkt.

Artikel II, onderdeel b, onder 3

Aangezien het ten aanzien van de eerste periode niet mogelijk is de biomassaverklaring een maand vóór aanvang daarvan in te dienen, wordt producenten een maand de tijd gegeven om hun verklaring met betrekking tot de eerste zes maanden (1 januari 2003 tot en met 30 juni 2003) in te dienen tot en met 31 januari 2003.

Artikel II, onderdeel c

Groencertificaten die zijn afgegeven met betrekking tot elektriciteit geproduceerd voor 1 januari 2003 kunnen ten aanzien van de vermelde productiewijze nog niet de term zuivere biomassa hanteren. Immers, ten aanzien van de in 2002 geproduceerde elektriciteit was het de biomassaproducenten nog niet bekend dat zij moesten aangeven dat het om zuivere biomassa ging, daar de voorliggende regels op dat moment nog niet golden. Zonder nadere regeling zouden de administratieve eisen voor zuivere biomassa met terugwerkende kracht van toepassing worden op deze elektriciteit. Het gaat hier echter om zuivere biomassa, gezien de eisen die onder het tot 1 januari 2003 geldende regime aan biomassa-installaties werden gesteld. Daarom wordt in dit artikel voorzien in een overgangsregeling op grond waarvan ten aanzien van groencertificaten die worden afgegeven ten behoeve van duurzame elektriciteit die tot en met 31 december 2002 is opgewekt met behulp van biomassa nog niet de nieuwe regeling geldt. De tot op heden gehanteerde regels, namelijk dat op het desbetreffende groencertificaat vermeld wordt dat het om biomassa gaat, blijven derhalve ten aanzien van deze biomassa-elektriciteit van toepassing. De Belastingdienst beschouwt deze groencertificaten blijkens haar overgangsbepaling (artikel II) in de wijzigingsregeling van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag als groencertificaten voor zuivere biomassa, die derhalve kwalificeren voor toepassing van het verlaagd tarief van de regulerende energiebelasting (artikel 36i, zesde lid, van de Wbm).

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J.G. Wijn.

Naar boven