Baksteenindustrie

Vrijwillig Vervroegde Uittreding 2001/2006

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR DE BAKSTEENINDUSTRIE

AI Nr. 9858

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie (VUBA) namens het Koninklijk Verbond van Nederlandse Baksteenfabrikanten als partij te ener zijde mede namens FNV Bondgenoten, de CNV BedrijvenBond en De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 5 juli 2000 (Stcrt 2000, nr. 131), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindend verklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder IV en V is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 juni 2006 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV en V is bepaald:

Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie

Artikel 1 Werkingssfeer

Deze overeenkomst geldt voor de baksteenindustrie, waaronder wordt verstaan het in een onderneming in Nederland vervaardigen van baksteen, waaronder te rekenen zowel metselbaksteen als straatbaksteen of daaruit samengestelde elementen, in welke productiestadia, formaten en soorten ook, doch met uitzondering van zuur- en vuurvaste steen.

Artikel 3 Begripsbepalingen

Deze overeenkomst verstaat onder:

Werkgever: iedere werkgever in de baksteenindustrie.

Werknemer: iedere werknemer in dienst van een werkgever.

De Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie (VUBA).

De VUT-regeling: de regeling Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie, zoals neergelegd in deze CAO en in de statuten en het reglement.

Het reglement: het reglement inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Baksteenindustrie.

Het Vroegpensioenfonds: de Stichting Vroegpensioenfonds voor de Baksteenindustrie.

De vroegpensioenregeling: de voor de werknemers in de baksteenindustrie geldende pensioenregeling welke voorziet in een periodieke uitkering vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

Het vroegpensioenreglement: het reglement van de Stichting Vroegpensioenfonds voor de Baksteenindustrie

Vroegpensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer in de vroegpensioenregeling 62 jaar wordt.

Pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer in de vroegpensioenregeling 65 jaar wordt.

Baksteenindustrie: de baksteenindustrie als omschreven in artikel 1 van deze CAO.

De administrateur: de door het Stichtingsbestuur aangewezen organisatie in casu PVF Nederland N.V. te Amsterdam.

De deelnemer: de werknemer op wie deze CAO van toepassing is en wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.

Dienstjaren: de jaren gedurende welke een werknemer in dienstverband werkzaam is geweest bij een werkgever in de baksteenindustrie, (de betonprodukten- en/of kalkzandsteenindustrie).

Heffingsloon: het voor de individuele werknemers voor de betreffende periode geldende bruto loon sociale verzekering vermeerderd met het niet als bruto loon sociale verzekering in aanmerking genomen zijnde spaarloon.

Bruto salaris: het voor de individuele werknemer geldende vaste salaris in geld daaronder begrepen de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering, de ploegentoeslag, de consignatievergoeding, de persoonlijke toeslag alsmede de overwerktoeslag met uitzondering van de overwerktoeslag voor overwerk dat niet inherent is aan de functie. Tot het bruto salaris wordt mede gerekend de door de werkgever aan de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer verstrekte suppletie op diens salaris.

Artikel 4 Uitvoering

De uitvoering wordt opgedragen aan de Stichting, die onder zijn verantwoordelijkheid zulks kan delegeren aan de administrateur. Deze uitvoering geschiedt volgens de statuten en het reglement van de Stichting, die aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken. De werkgever en werknemers zijn verplicht de inlichtingen te verschaffen die de Stichting noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van de regeling.

Indien de werkgever of de werknemers, ook na aanmaning niet aan deze verplichting voldoen, dan is de Stichting bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.

Artikel 5 Financiering en premieheffing

  • 1. In het kader van de overgang van de VUT-regeling naar de afzonderlijke vroegpensioenregeling wordt de VUT-regeling gecontinueerd, teneinde:

    • a. de aanspraken te regelen, welke voortvloeien uit de zogenaamde staartverplichtingen van de VUT-regeling zoals deze van kracht was in de periode van 2 juli 1997 tot en met 30 juni 2001;

    • b. de aanspraak te regelen op de aanvullende uitkering zoals geregeld in artikel 7.

  • 2. De werkgever is verplicht een bijdrage aan de Stichting te betalen die benodigd is voor de financiering van de in het eerste lid genoemde aanspraken. Deze bijdrage bedraagt 5% van het voor de werknemers van de werkgever geldende heffingsloon. De bijdrage komt geheel voor rekening van de werkgever.

  • 3. In afwijking van het in het vorige lid bepaalde is degene die de deelneming in de vroegpensioenregeling voortzet conform het bepaalde in artikel 10.1 van het vroegpensioenreglement verplicht zelf de in het vorige lid genoemde bijdrage aan de Stichting te betalen gedurende de periode van vrijwillige voortzetting. De bijdrage wordt berekend naar het voor de betreffende werknemer geldende heffingsloon dat gold onmiddellijk voor de ingangsdatum van de vrijwillige voortzetting. Het heffingsloon wordt, zolang de vrijwillige voortzetting voortduurt, op de eerste januari van elk jaar aangepast met het percentage, afgerond op twee decimalen, waarmee de lonen in de baksteenindustrie in de periode van 2 januari van het kalenderjaar voorafgaand aan de aanpassingsdatum tot en met 1 januari van het lopende kalenderjaar zijn gewijzigd.

  • 4. Het in het tweede lid genoemde percentage wordt periodiek vastgesteld, bij gezamenlijk besluit door werkgevers- en werknemerspartijen welke betrokken zijn bij deze CAO, nadat hierover advies is ingewonnen bij het bestuur van de Stichting.

  • 5. De in het tweede en derde lid bedoelde bijdragen worden geïnd door het Vroegpensioenfonds. De Stichting en het Vroegpensioenfonds hebben ten behoeve van de gecombineerde inning van de bijdragen een overeenkomst gesloten, waarin de nadere afspraken met betrekking tot de financiering van de aanspraken als bedoeld in het eerste lid en als bedoeld in de afzonderlijke vroegpensioenregeling zijn vastgelegd.

  • 6. Tot het heffingsloon wordt ook gerekend het salaris van de niet (meer) voor de werknemersverzekeringen verzekerde directeur/ grootaandeelhouder van een N.V. of B.V., echtgeno(o)t(e), partner en familieleden, dat mee in aanmerking zou zijn genomen als bedoelde verplichte verzekeringen voor hen zouden gelden.

  • 7. De Stichting kan subsidies, donaties en andere bijdragen ontvangen van derden ter financiering van de VUT-regeling.

Artikel 6 Aanspraken in de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2006

  • 1. In de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2006 kan aanspraak op de aanvulling op het vroegpensioen krachtens artikel 7 maken degene die:

    • in genoemde periode gebruik maakt van de vroegpensioenregeling; en

    • zowel op 30 juni 2001 als op 1 juli 2001 werknemer is en dit onafgebroken blijft tot de ingangsdatum van het vroegpensioen; en

    • ten genoegen van het bestuur aantoont dat hij in de periode gelegen tussen zijn vijfentwintigste verjaardag en de vroegpensioendatum als werknemer ten minste tien dienstjaren heeft vervuld, waarvan ten minste vijf jaar direct voorafgaand aan de vroegpensioendatum.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder werknemer ook begrepen: degene die de deelneming in de vroegpensioenregeling voortzet conform het bepaalde in artikel 10.1 van het vroegpensioenreglement.

Artikel 7 Aanvulling op het vroegpensioen

  • 1. De aanvulling is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer op 1 juli 2001. De aanvulling is gelijk aan:

  • a x b.

  • In deze formule is:

    • a. 2,027% van het per 1 juli 2001 geldende bruto salaris van de betreffende werknemer, en

    • b. het aantal jaren (tot in volle maanden nauwkeurig berekend) tussen de eerste dag van de maand waarin de werknemer 25 jaar is geworden en 1 juli 2001.

  • Van het onder a bedoelde bruto salaris wordt niet meer in aanmerking genomen dan 1,5 x het maximum-dagloon voor de premieheffing ingevolge de Werkloosheidswet, herleid tot een jaarbedrag.

  • De volgens bovenstaande formule berekende aanvulling wordt vervolgens verhoogd met de aanpassingen die tussen 1 juli 2001 en de ingangsdatum van het vroegpensioen ingevolge artikel 9.1 van het vroegpensioenreglement op de verkregen vroegpensioenaanspraken zijn verleend.

  • 2. Bij vervroegde ingang van het vroegpensioen wordt het totaal van de aanvulling waarop ingevolge het vorige lid aanspraak zou bestaan in de periode van de vroegpensioendatum tot de pensioendatum, gelijkelijk verdeeld over de periode van de ingangsdatum van het vroegpensioen tot aan de pensioendatum.

  • Daarnaast worden tot de vroegpensioendatum de ingevolge artikel 5 gemiste bijdragen voor de overgangsregeling verdisconteerd in de hoogte van de aanvulling waarop op grond van de vorige volzin aanspraak zou bestaan.

Artikel 8 Inhoudingen

Door de Stichting wordt op de aanvullingen ingehouden:

  • a. de verschuldigde loonheffing;

  • b. het werknemersdeel van de premie Ziekenfondswet indien verschuldigd;

  • c. het werknemersdeel van de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Baksteenindustrie respectievelijk volgens de voor de deelnemer bij zijn laatste werkgever geldende pensioenregeling.

Artikel 9 Bijkomende verplichtingen van de Stichting

  • 1. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 6 van deze CAO, neemt de Stichting de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

    • het werkgeversdeel van de premie Ziekenfondswet of, indien de deelnemer niet verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet, de werkgeversbijdrage in de particuliere ziektekostenverzekering met als maximum de maximale werkgeversbijdrage in de premie voor de Ziekenfondswet.

  • 2. Verder neemt de Stichting de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

    • het werkgeversdeel van de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Baksteenindustrie. Indien de deelnemer niet verzekerd is bij het Bedrijfspensioenfonds, zal de Stichting het werkgeversaandeel in de voor hem geldende pensioenverzekering voor haar rekening nemen tot ten hoogste 1,5 x het bedrag dat als werkgeversaandeel verschuldigd zou zijn indien de deelnemer verzekerd was geweest volgens de verplichte pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds.

Artikel 10 Aanmelding voor deelneming en opzegging van het dienstverband

  • 1. Om voor een aanvulling in aanmerking te komen dient de werknemer:

    • zijn dienstverband op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste drie maanden;

    • zich aan te melden bij de administrateur onder overlegging van de vereiste gegevens en wel ten minste twee maanden vóór aanvangsdatum van de deelneming.

  • 2. De deelneming kan uitsluitend aanvangen op de eerste dag van een kalendermaand.

Statuten

Artikel 1 Naam en zetel

De Stichting draagt de naam Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie, verder te noemen de Stichting. De Stichting is gevestigd te Amsterdam en is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 2 Doel

Het doel van de Stichting is om:

  • aanvullende uitkeringen te verstrekken aan werknemers, die in aanmerking komen voor een aanvulling op hun vroegpensioen ingevolge de in de collectieve arbeidsovereenkomst regelende het vrijwillig vervroegd uittreden voor de baksteenindustrie vastgelegde overgangsregeling;

  • uitkeringen, voortvloeiend uit de staartverplichtingen, te verstrekken aan werknemers die van de in de periode van 2 juli 1997 tot en met 30 juni 2001 in de collectieve arbeidsovereenkomst regelende het vrijwillig vervroegd uittreden voor de baksteenindustrie geboden mogelijkheid om vervroegd uit het arbeidsproces te treden gebruik hebben gemaakt.

Artikel 3 Begripsbepalingen

De CAO: De collectieve arbeidsovereenkomst, regelende de vrijwillig vervroegde uittreding in de baksteenindustrie.

Partijen bij de CAO:

Werkgeversorganisatie:

  • Het Koninklijk Verbond van Nederlandse Baksteenfabrikanten te De Steeg, gemeente Rheden.

    Werknemersorganisaties:

  • FNV Bondgenoten te Amsterdam;

  • CNV BedrijvenBond te Houten;

  • De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening te Houten.

Baksteenindustrie: De baksteenindustrie als omschreven in de CAO (werkingssfeer).

Artikel 4 Samenstelling van het bestuur

  • 1. Het bestuur van de Stichting bestaat uit zes leden, waarvan worden aangewezen:

    • drie leden door het Koninklijk Verbond van Nederlandse Baksteenfabrikanten;

    • één lid door FNV Bondgenoten;

    • één lid door de CNV BedrijvenBond;

    • één lid door De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening.

  • 2. De genoemde organisaties benoemen voor elk bestuurslid een plaatsvervanger, die zitting zal nemen in het bestuur bij ontstentenis van het zittend bestuurslid.

  • 3. De leden en plaatsvervangende leden worden voor twee jaren aangewezen; zij zijn terstond herbenoembaar.

  • 4. De in het eerste lid genoemde organisaties hebben te allen tijde het recht de door haar aangewezen bestuursleden en plaatsvervangende bestuursleden te vervangen door anderen.

  • 5. Het bestuurslidmaatschap eindigt door:

    • a. bedanken;

    • b. vervanging overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van dit artikel.

Artikel 5 Bevoegdheden van het bestuur

  • 1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. Het bestuur benoemt voorts een secretaris.

  • 2. De functies van voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden in de even kalenderjaren vervuld door werkgeversleden en in de oneven kalenderjaren door werknemersleden.

  • 3. De voorzitter en de secretaris vertegenwoordigen gezamenlijk de Stichting in en buiten rechte. Bij ontstentenis van de voorzitter treedt in zijn plaats de plaatsvervangend voorzitter op.

  • 4. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en het reglement van de Stichting. Het is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking binnen de kring van de doelstelling van de Stichting.

  • 5. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur en met inachtneming van een door het bestuur vastgestelde instructie gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur.

  • 6. Het bestuur is bevoegd één of meer van zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk te delegeren aan één of meer door het bestuur uit zijn midden aan te wijzen commissies of aan derden. Degene aan wie de bevoegdheid wordt gedelegeerd is voor de uitoefening van die bevoegdheid verantwoording schuldig aan het bestuur.

Artikel 6 Vergaderingen van het bestuur

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee bestuursleden dit nodig achten, doch ten minste éénmaal per jaar.

  • 2. De agenda voor de vergadering wordt ten minste 14 dagen van te voren aan de bestuursleden toegezonden.

  • 3. De leden van het bestuur ontvangen voor elke door hen bijgewoonde vergadering van het bestuur een jaarlijks door het bestuur vast te stellen vacatiegeld. Reis- en verblijfkosten, door de leden van het bestuur in hun functie gemaakt, worden vergoed volgens door het bestuur vast te stellen regelen.

Artikel 7 Besluitvorming

  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen, indien niet ten minste één van de door de werkgeversorganisatie aangewezen bestuursleden en één van de door de werknemersorganisaties aangewezen bestuursleden, als genoemd in artikel 4, aanwezig zijn.

  • 2. De besluiten van het bestuur worden, voorzover in deze statuten niet anders is bepaald, genomen bij meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Elk werkgeverslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemersleden. Elk werknemerslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werkgeversleden.

  • 3. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in de volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen dan opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 4. Over personen wordt schriftelijk gestemd; over zaken mondeling, tenzij de meerderheid schriftelijke stemming gewenst acht. Bij onzekerheid over de vraag of het om een zaak respectievelijk om een persoon gaat, beslist in laatste instantie de voorzitter.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden kan besluitvorming door het bestuur ook schriftelijk tot stand komen, mits alle bestuursleden hun stem uitbrengen. Het bepaalde in de voorgaande leden is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij staking van stemmen het voorstel in de eerstkomende vergadering aan de orde wordt gesteld.

Artikel 8 Financiën

De financiële middelen van de Stichting bestaan uit:

  • 1. de door de werkgevers en werknemers te betalen bijdragen, als bepaald in de CAO;

  • 2. andere baten.

Artikel 9 Aanwending middelen

  • 1. De geldmiddelen als bedoeld in artikel 8 worden aangewend:

    • a. tot het doen van uitkeringen als bedoeld in artikel 2, onder inhouding van, ten laste van de uitkeringsgerechtigde komende, premies en loonbelasting;

    • b. tot het betalen van de premies die ten laste komen van de Stichting;

    • c. tot betaling van c.q. reservering voor kosten, verband houdende met de uitvoering van de werkzaamheden van de Stichting.

  • 2. Voor zover gelden van de Stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 3. Gerede gelden worden in rekening-courant gestort bij de administrateur. De titels betreffende geldleningen op onderhandse schuldbekentenis worden bewaard in de kluis van de administrateur. De effecten en andere waardepapieren aan toonder worden bewaard door een door het bestuur aan te wijzen trustinstelling.

  • 4. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.

Artikel 10 Verslag, rekening en verantwoording, begroting

  • 1. Jaarlijks na afloop van het kalenderjaar stelt het bestuur een door een externe registeraccountant gecontroleerde balans, rekening van baten en lasten en verslag over de financiële toestand van de Stichting vast. Ten blijke van de vaststelling worden deze stukken door de voorzitter en de secretaris van de Stichting ondertekend.

  • 2. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde stukken worden ter inzage van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de Stichting;

    • b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 4. Het verslag wordt op aanvraag aan de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 5. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 6. Voorafgaand aan ieder kalenderjaar stelt het bestuur een begroting vast. De begroting is voor betrokkenen beschikbaar.

Artikel 11 Statutenwijziging en ontbinding

  • 1. Besluiten tot wijziging van de statuten respectievelijk ontbinding van de Stichting kunnen slechts worden genomen met driekwart van de stemmen in een vergadering, waarin ten minste tweederde der bestuursleden aanwezig is. Indien geen besluit kon worden genomen, omdat het vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig was, wordt binnen een maand een tweede vergadering bijeengeroepen. Is in die vergadering het vereiste aantal bestuursleden weer niet aanwezig, dan kan een besluit worden genomen, indien:

    • in die vergadering ten minste twee bestuursleden aanwezig zijn, waaronder ten minste één werkgeverslid en één werknemerslid en

    • het besluit wordt genomen met ten minste tweederde van de uitgebrachte stemmen.

  • 2. Het bestuur treedt op als vereffenaar.

  • 3. De Stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan, indien en voor zover dit voor de vereffening van haar zaken nodig is.

  • 4. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • 5. Het bestuur bepaalt welke bestemming, na betaling van alle schulden, aan de overgebleven bezittingen van de Stichting zal worden gegeven. Deze bestemming zal zoveel mogelijk liggen binnen het doel van de Stichting.

Artikel 12 Reglement

Het bestuur stelt een reglement Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie vast. De bepalingen van het reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.

Artikel 13 Ter visie legging

Dit reglement, alsmede de in statuten en reglement aangebrachte wijzigingen zullen eerst in werking treden, als een volledig exemplaar van de stukken, onderscheidenlijk van de wijziging daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter Griffie van het Kantongerecht te Amsterdam.

Artikel 14 Slotbepaling

In alle gevallen waarin de statuten niet voorzien beslist het bestuur.

Reglement

Artikel 1 Begripsbepalingen

Werkgever: iedere werkgever in de baksteenindustrie.

Werknemer: iedere werknemer in dienst van een werkgever.

De Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie (VUBA).

De VUT-CAO: collectieve arbeidsovereenkomst regelende het Vrijwillig Vervroegde Uittreden voor de Baksteenindustrie.

Baksteenindustrie: het in een onderneming in Nederland vervaardigen van baksteen, waaronder te rekenen zowel metselbaksteen als straatbaksteen of daaruit samengestelde elementen, in welke productiestadia, formaten en soorten ook, doch met uitzondering van zuuren vuurvaste steen.

De deelnemer: de werknemer op wie de VUT-CAO van toepassing is en wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.

Vroegpensioenregeling: de voor de werknemers in de baksteenindustrie geldende pensioenregeling welke voorziet in een periodieke uitkering vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

Het vroegpensioenreglement: het reglement van de Stichting Vroegpensioenfonds voor de Baksteenindustrie

Vroegpensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer in de vroegpensioenregeling 62 jaar wordt.

Pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer in de vroegpensioenregeling 65 jaar wordt.

Dienstjaren: de jaren gedurende welke een werknemer op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam is geweest bij een werkgever in de baksteenindustrie, (de betonprodukten- en/of kalkzandsteenindustrie).

Bruto salaris: het voor de individuele werknemer geldende vaste salaris in geld daaronder begrepen de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering, de ploegentoeslag, de consignatievergoeding, de persoonlijke toeslag alsmede de overwerktoeslag met uitzondering van de overwerktoeslag voor overwerk dat niet inherent is aan de functie. Tot het bruto salaris wordt mede gerekend de door de werkgever aan de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer verstrekte suppletie op diens salaris.

Artikel 2 Vaststelling en betaling van de bijdrage

  • 1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald, de gegevens te verstrekken, die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever ingevolge de VUT-CAO verschuldigde bijdrage vast te stellen.

  • 2. De werkgever is verplicht de over een kalenderjaar verschuldigde bijdrage te voldoen binnen 14 dagen na de dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting. De Stichting is bevoegd van de werkgever een voorschot te vorderen ter grootte van de bijdrage, die vermoedelijk over het kalenderjaar verschuldigd zal zijn. Het voorschot moet, tenzij het bestuur anders bepaalt, worden voldaan in ten hoogste vier gelijke kwartaaltermijnen, te betalen op de eerste dag van ieder kwartaal, met dien verstande, dat de eerste termijn niet eerder vervalt dan 28 dagen na dagtekening van de voorschotnota. Bij niet tijdige betaling van een voorschottermijn wordt het gehele resterende bedrag van de voorschotnota opeisbaar.

  • 3. Indien de werkgever niet, niet tijdig of onvolledig de benodigde gegevens aan de Stichting verstrekt, is de Stichting bevoegd de hoogte van de bijdrage of het voorschot naar beste weten zelf vast te stellen. De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de Stichting gewenste informatie komen voor rekening van de werkgever.

  • 4. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het van hem gevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De Stichting is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag vanaf de dag volgend op de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.

De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke interessen bedoeld in artikel 6:119 jo 120 van het Burgerlijk Wetboek, dat geldt op de datum waarop de rente door het fonds wordt gevorderd. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van f 75,–.

Artikel 3 Aanspraken in de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2006

  • 1. In de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2006 kan aanspraak op de aanvulling op het vroegpensioen krachtens artikel 4 maken degene die:

    • in genoemde periode gebruik maakt van de vroegpensioenregeling; en

    • zowel op 30 juni 2001 als op 1 juli 2001 werknemer is en dit onafgebroken blijft tot de ingangsdatum van het vroegpensioen; en

    • ten genoegen van het bestuur aantoont dat hij in de periode gelegen tussen zijn vijfentwintigste verjaardag en de vroegpensioendatum als werknemer ten minste tien dienstjaren heeft vervuld, waarvan ten minste vijf jaar direct voorafgaand aan de vroegpensioendatum.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder werknemer ook begrepen: degene die de deelneming in de vroegpensioenregeling voortzet conform het bepaalde in artikel 10.1 van het vroegpensioenreglement.

Artikel 4 Aanvulling op het vroegpensioen

  • 1. De aanvulling is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer op 1 juli 2001. De aanvulling is gelijk aan:

  • a x b.

  • In deze formule is:

    • a. 2,027% van het per 1 juli 2001 geldende bruto salaris van de betreffende werknemer, en

    • b. het aantal jaren (tot in volle maanden nauwkeurig berekend) tussen de eerste dag van de maand waarin de werknemer 25 jaar is geworden en 1 juli 2001.

  • Van het onder a bedoelde bruto salaris wordt niet meer in aanmerking genomen dan 1,5 x het maximum-dagloon voor de premieheffing ingevolge de Werkloosheidswet, herleid tot een jaarbedrag.

  • De volgens bovenstaande formule berekende aanvulling wordt vervolgens verhoogd met de aanpassingen die tussen 1 juli 2001 en de ingangsdatum van het vroegpensioen ingevolge artikel 9.1 van het vroegpensioenreglement op de verkregen vroegpensioenaanspraken zijn verleend.

  • 2. Bij vervroegde ingang van het vroegpensioen wordt het totaal van de aanvulling waarop ingevolge het vorige lid aanspraak zou bestaan in de periode van de vroegpensioendatum tot de pensioendatum, gelijkelijk verdeeld over de periode van de ingangsdatum van het vroegpensioen tot aan de pensioendatum.

  • Daarnaast worden tot de vroegpensioendatum de ingevolge artikel 5 van de VUT-CAO gemiste bijdragen voor de overgangsregeling verdisconteerd in de hoogte van de aanvulling waarop op grond van de vorige volzin aanspraak zou bestaan.

Artikel 5 Inhoudingen

Door de Stichting wordt op de uitkeringen ingehouden:

  • de verschuldigde loonheffing;

  • het werknemersdeel van de premie ingevolge de Ziekenfondswet indien verschuldigd;

  • het werknemersdeel van de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Baksteenindustrie, respectievelijk volgens de voor de deelnemer bij zijn laatste werkgever geldende pensioenregeling.

Artikel 6 Bijkomende financiële verplichtingen van de Stichting

  • 1. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3 van dit reglement, neemt de Stichting de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

    • het werkgeversdeel van de premie Ziekenfondswet of, indien de deelnemer niet verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet, de werkgeversbijdrage in de particuliere ziektekostenverzekering met als maximum de maximale werkgeversbijdrage in de premie voor de Ziekenfondswet.

  • 2. Verder neemt de Stichting de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

    • het werkgeversdeel van de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Baksteenindustrie. Indien de deelnemer niet verzekerd is bij het Bedrijfspensioenfonds, zal de Stichting het werkgeversaandeel in de voor hem geldende pensioenverzekering voor haar rekening nemen tot ten hoogste 1,5 x het bedrag dat als werkgeversaandeel verschuldigd zou zijn indien de deelnemer verzekerd was geweest volgens de verplichte pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds.

Artikel 7 Verrichten van arbeid

  • 1. Indien de deelnemer tegen beloning werkzaamheden gaat verrichten, is hij verplicht dit te melden aan de Stichting. De uit deze werkzaamheden genoten inkomsten worden in mindering gebracht op de door de Stichting ingevolge dit reglement te verstrekken aanvullende uitkering.

  • 2. Neveninkomsten zijn binnen zekere grenzen toegestaan:

    • a. neveninkomsten, die al bestaan voor de datum aanvang deelneming in de vroegpensioenregeling dienen opgegeven te worden. Ze worden op de aanvullende uitkering gekort, tenzij ze zijn aangevangen ten minste één jaar voor de datum aanvang deelneming;

    • b. neveninkomsten die ontstaan na aanvang deelneming in de vroegpensioenregeling en afkomstig zijn uit niet op grond van een arbeidsovereenkomst werken binnen de bedrijfstak, worden volledig op de aanvullende uitkering in mindering gebracht;

    • c. neveninkomsten die zijn ontstaan na aanvang van de deelneming in de vroegpensioenregeling worden gekort op de aanvullende uitkering voor zover de neveninkomsten tezamen met de aanvullende uitkering en het vroegpensioen van de deelnemer meer bedragen dan 75% van het gemiddeld genoten salaris.

Artikel 8 Hardheidsclausule

In gevallen waarin toepassing van de regeling tot onbillijkheden leidt, kan het bestuur een beslissing in afwijking van de bepalingen van dit reglement nemen.

Artikel 9 Wederkerigheidsovereenkomst inzake vaststelling van het 10-dienstjarencriterium

Bij de vaststelling of is voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 3, eerste lid, tweede gedachtenstreepje, worden, indien noodzakelijk, mede inachtgenomen de bepalingen van de als bijlage bij dit reglement gevoegde wederkerigheidsovereenkomst. Deze overeenkomst wordt geacht een geheel te vormen met dit reglement.

Artikel 10 Slotbepaling

In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.

Artikel 12 Glijclausule

Indien en voor zover sprake is van bovenmatigheid van de uit deze regeling voortvloeiende aanvullende uitkering eventueel in combinatie met de uitkeringen en aanspraken ingevolge het vroegpensioenreglement, zal de regeling worden aangepast naar een voor de fiscus aanvaardbaar niveau, waarbij de eventueel te veel ontvangen premie zal worden gerestitueerd.

BIJLAGE

Overeenkomst inzake vaststelling van het 10-dienstjarencriterium

De ondergetekenden,

  • a. de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie;

  • b. de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Betonwarenindustrie;

  • c. de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Kalkzandsteenindustrie;

hierna te noemen : partijen,

Overwegende

dat een werknemer op kosten van één van de partijen vervroegd kan uittreden indien hij voldoet aan het in het reglement van de desbetreffende partij aangegeven 10-dienstjarencriterium,

dat wijziging van dienstbetrekking of wijziging van de aard der werkzaamheden tot gevolg kan hebben dat de werknemer niet langer voldoet aan dit criterium, derhalve niet vervroegd kan uittreden en in zijn arbeidsmobiliteit wordt beperkt,

dat partijen de intentie hebben dergelijke gevolgen, ontstaan door verandering van werkzaamheden of werkkring binnen de bedrijfstakken waaraan partijen gebonden zijn zoveel mogelijk weg te nemen,

dat de bij de partijen betrokken werknemers- en werkgeversorganisaties met de in de vorige overweging genoemde intentie hebben ingestemd,

komen het volgende overeen:

Artikel 1

De begripsomschrijvingen als vermeld in de collectieve arbeidsovereenkomsten inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de baksteenindustrie, – voor de betonwarenindustrie en – voor de kalkzandsteenindustrie, zijn ook van toepassing op deze overeenkomst.

Artikel 2

Indien de werknemer die vervroegd wenst uit te treden niet aan het 10-dienstjarencriterium voldoet, maar aan dat criterium wel zou voldoen als de in aanmerking komende diensttijd doorgebracht in (één van) de andere bedrijfstakken wordt meegeteld, kan deze werknemer uittreden bij de VUT-stichting in wier werkingssfeer de werknemer onmiddellijk voorafgaand aan de gewenste uittredingsdatum werkzaam is.

Artikel 3

Indien de werknemer op grond van het in deze overeenkomst bepaalde vervroegd uittreedt, zijn op hem de statuten en/of reglementen van de VUT-stichting waarbij hij uittreedt van toepassing, onverminderd het bepaalde in het vorige artikel.

Artikel 4

Deze overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd aangegaan.

Artikel 5

Ieder der partijen is bevoegd de overeenkomst op te zeggen tegen het einde van de looptijd van de van toepassing zijnde CAO inzake vervroegde uittreding als genoemd in artikel 1. De opzegging dient te geschieden per aangetekende brief aan elk der overige partijen. De overeenkomst blijft na het eindigen van de deelneming van een der partijen onverkort van kracht tussen de overige partijen.

Artikel 6

Beëindiging van de deelneming aan de overeenkomst is geen grond voor beëindiging van in het kader van deze overeenkomst ingegane uitkeringen.

Artikel 7

De overeenkomst treedt in werking met ingang van 1 januari 1985.

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant en heeft geen terugwerkende kracht.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 18 december 2002

P. B. Koster.

Naar boven