Checklist voor rijksregelgeving en -beleid met relevantie voor decentrale overheden

Tijdens het halfjaarlijkse Overhedenoverleg BANS (Bestuursakkoord-nieuwe-stijl) op 12 december jl. hebben kabinet, IPO en VNG hun goedkeuring verleend aan de Checklist rijksregelgeving en -beleid met relevantie voor decentrale overheden.

Deze checklist is primair bedoeld voor beleids- en wetgevingsambtenaren die in hun dagelijks functioneren te maken hebben met de voorbereiding van nieuw of herziening van bestaand beleid en regelgeving dat (in)direct van invloed is op decentrale overheden. In de checklist zijn de aandachtspunten bijeengebracht die een rol kunnen spelen bij de voorbereiding en formulering van beleid en regelgeving dat gemeenten en provincies raakt. De checklist fungeert onder meer als uitwerking van de decentralisatietoets uit paragraaf 6.1 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Exemplaren van een gedrukte versie van de checklist zijn op te vragen bij het Ministerie van BZK, afdeling Interbestuurlijke Betrekkingen, 070-4266226.

Inleiding

Hieronder zijn als handreiking bijeengebracht de aandachtspunten die een rol kunnen spelen bij de voorbereiding en formulering van beleid dat gemeenten of provincies in betekenende mate raakt.

Dat wil zeggen indien in rijksregelgeving taken worden opgedragen aan decentrale overheden, indien bestuursinstrumenten (m.n. specifieke uitkeringen) in de rijksregelgeving voorkomen die zijn gericht op gemeenten en provincies of indien rijksbeleid indirect consequenties heeft voor de decentrale overheden.

Reden voor een afzonderlijke checklist m.b.t. gemeenten en provincies is hun grondwettelijke positie: zij moeten in staat gesteld worden `integraal' en `op maat' maatschappelijke problemen aan te pakken. De wijze waarop rijksbeleid en -regelgeving het totale functioneren van decentrale overheden raken, moet dit mogelijk maken. Een tweede reden is de materiële vervlechting van de overheidslagen, die tot uiting komt in toenemende interbestuurlijke samenwerking en bestuursakkoorden. In dat verband ligt een wederkerige betrokkenheid voor de hand. Immers ook eigen beleid van gemeenten en provincies kan al gauw de effectuering van rijksbeleid of -regelgeving raken. In die gevallen is het wenselijk dat ook het Rijk vooraf wordt geconsulteerd.

De checklist is primair bedoeld voor de beleids- en wetgevingsambtenaren die zijn belast met de voorbereiding van nieuw beleid dat onder bovenstaande omschrijving valt en kan verschillende functies vervullen:

• ex-ante evaluatietoets als handreiking voor nieuwe of wijziging van bestaande regelgeving (bezinning op en expliciete verantwoording van instrumentenkeuze);

• handreiking voor het tijdig overleg met BZK (en Financiën) c.q. IPO en VNG over voorgenomen beleid dat de decentrale overheden raakt ter uitwerking van artikel 112 e.v. Provinciewet en 113 e.v. Gemeentewet, artikel 2 Financiële Verhoudingswet en Ar 16 van de Aanwijzingen voor de regelgeving;

• voorzover het regelgeving betreft als uitwerking van de decentralisatietoets uit § 6.1 van de Aanwijzingen voor de regelgeving c.q. vraag 15 (Ju) uit de Vragenlijst voorgenomen regelgeving MDW, de (nieuwe) richtlijnen voor protocollen ten behoeve van totstandkoming wetgeving, het Draaiboek voor wetgeving en vooral

• handreiking bij het opstellen van een goede en transparante toelichting.

De gepresenteerde aandachtspunten kunnen ook in verschillende fasen hun dienst bewijzen.

Hieronder volgt eerst:

Deel a: een aantal procesgerichte aandachtspunten voor de voorbereiding van beleid, dat mede kan uitmonden in regelgeving, voor het te voeren overleg en het betrekken van gemeenten en provincies.

en vervolgens:

Deel b: een aantal inhoudsgerichte aandachtspunten, in het bijzonder in geval van regelgeving, waarbij het aankomt op een goede en complete toelichting en verantwoording van het voorstel (= uitwerking van de decentralisatietoets zoals genoemd in § 6.1 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

A. Omgangsregels tussen overheden bij de totstandkoming van regelgeving en beleid

Artikel 112 e.v. Provinciewet en artikel 113 e.v. Gemeentewet bepalen dat vooroverleg plaatsvindt met provincies en gemeenten over nieuw beleid dat decentrale overheden raakt. Eveneens is vooroverleg met BZK verplicht op grond van artikel 116 Gemeentewet en indien het om beleidsvoornemens met financiële gevolgen gaat eveneens met Financiën op grond van artikel 2 Financiële Verhoudingswet.

Deze wettelijke verplichtingen gaan uit van de gedachte dat er een meerwaarde gelegen is in het betrekken van provincies, gemeenten, BZK en Financiën bij de totstandkoming, implementatie en uitwerking van nieuwe regelgeving en beleid. Hoewel de wettelijke verankering van dit vooroverleg belangrijk is, is het besef dat er een meerwaarde gelegen is in deze betrokkenheid bij ambtenaren en beleidsmedewerkers die zich bezighouden met de voorbereiding van beleid van veel groter belang. Om die reden richten onderstaande omgangsregels zich tot deze ambtenaren en beleidsmedewerkers.

De omgangregels trachten een praktische uitwerking te geven aan de inrichting van het vooroverleg. Uiteraard bestaat er een grote diversiteit binnen beleid en regelgeving dat wordt ontwikkeld, zodat niet ieder aandachtspunt van toepassing zal zijn. Tevens onderscheidt de ontwikkeling van nieuw beleid zich van de totstandkoming van regelgeving. Het proces van de totstandkoming van regelgeving is veelvormig, maar een aantal stappen is meestal wel herkenbaar, zodat bij het structureren van de omgangsregels is aangehaakt bij deze fasering in het wetgevingsproces:

1. Signalering van wenselijke beleidsaanpassing

2. Ambtelijk vooroverleg

3. Advisering IPO en VNG

4. Advisering Raad van State

5. Parlementaire behandeling

6. Implementatie

7. Inwerkingtreding

8. Evaluatie

1. Signaalfunctie

Indien IPO of VNG signalen van gemeenten of provincies ontvangen dat er een noodzaak bestaat tot (aanpassing van) regelgeving of beleidsvorming, brengen zij de rijksambtenaren die inhoudelijk betrokken zijn bij het beleidsonderwerp hiervan op de hoogte.

Het voorgaande laat onverlet dat het zinvol is dat provincies en gemeenten het Rijk informeren indien zij aanleiding zien tot het ontwikkelen van beleid of regelgeving in autonomie, die in rechtstreeks verband staat met rijksbeleid. Hetzelfde geldt voor het raadplegen van provincies en gemeenten indien het Rijk voornemens is over te gaan tot beleid of regelgeving dat provincies en gemeenten weliswaar niet direct raakt, maar wel indirect. Beleidsvoornemens met mogelijke financiële gevolgen voor gemeenten en provincies worden jaarlijks opgenomen in het Periodiek Onderhoudsrapport Gemeentefonds / Provinciefonds.

2. Ambtelijk vooroverleg

2a. Vorm vooroverleg

Ten behoeve van de ontwikkeling van nieuw beleid of regelgeving wordt tijdig overleg gevoerd met IPO en VNG. Tijdig betekent tenminste op een zodanig tijdstip dat het beleid of de regelgeving nog kan worden aangepast voor het naar de minister of het kabinet wordt gestuurd.

Voorafgaand aan het overleg wordt bezien van wie deelname aan het overleg gewenst is. Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan IPO en VNG, maar in voorkomende gevallen kan ook deelname van individuele gemeenten, provincies of derden gewenst zijn. Welke derden dit zijn is afhankelijk van het beleidsonderwerp en zal tevens onderwerp van overleg moeten zijn. Daarnaast zal vooraf bezien moeten worden in welke vorm het overleg plaatsvindt en dient duidelijkheid te bestaan over de positie van de deelnemers aan het overleg. De modaliteiten van het overleg kunnen zodanig van elkaar verschillen dat een uitputtende opsomming onmogelijk is. Gedacht kan worden aan o.a. agendalid, partnership, werk- en stuurgroepen.

2b. Aandachtspunten vooroverleg

De aandachtspunten tijdens het vooroverleg worden hieronder beschreven. Hierbij is niet gestreefd naar volledigheid, aangezien het merendeel van de aandachtspunten staat beschreven in deel B.

De relatie tussen deel A. en B. is er in gelegen dat deel A. betrekking heeft op het proces van totstandkoming van nieuw beleid en regelgeving dat decentrale overheden raakt en deel B. op de verantwoording van dit proces in de toelichting op de regelgeving. Dat de aandachtspunten in de toelichting worden verantwoord en verwerkt vooronderstelt immers dat deze punten tijdens het overleg aan de orde zijn gekomen. Enkele punten zijn echter herhaald, vanwege het belang dat hieraan wordt gehecht. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat deel B. weliswaar betrekking op de toelichting en verantwoording van regelgeving, maar mutatis mutandis ook toegepast kan worden ten aanzien van beleid. Daarnaast hebben uiteraard de Aanwijzingen voor de regelgeving zelfstandige betekenis.

Aandachtspunten tijdens het overleg zijn in ieder geval (zie ook Aanwijzing 16):

• noodzaak om te besluiten tot regelgeving of beleid

• noodzaak van experimenten of `droogzwem'-exercities voordat besloten wordt tot regelgeving of beleid

• verhouding tot andere rijksregelgeving en -beleid

• verhouding tot bestaand(e) decentrale regelgeving en beleid

• cumulatie van rijks- en decentrale regelgeving en beleid

Indien nut en noodzaak van regelgeving of beleidsvorming vaststaat, worden in het overleg - naast de in deel B. genoemde punten - afspraken gemaakt over:

• planning van het regelgevings- of beleidsproces

• wijze van handhaving (bestuursrecht of strafrecht)

• vereiste personele capaciteit

• bekostiging

• overgangsrecht en/of horizonbepaling

• implementatie incl. informatievoorziening en ICT-aspecten

• datum van inwerkingtreding

• evaluatie

Tijdens het overleg ten aanzien van de bekostiging dienen de punten zoals genoemd in deel B. bij het onderdeel 3 (bekostiging) aan de orde te komen. Tevens zal hierbij ook gekeken worden op welke wijze rekening wordt gehouden met de begrotingscyclus van de decentrale overheden. Dit is met name van belang indien decentrale overheden in hun begroting gelden beschikbaar moeten stellen om de regelgeving of het beleid uit te kunnen voeren. Tijdens het overleg over de implementatie dient ook ingegaan te worden op de ICT-aspecten. Daarbij dienen in ieder geval de bekostiging en de ontwikkeling of aanpassing van de benodigde systemen aan bod te komen. De ontwikkeling of aanpassing van systemen vergt tijd die van invloed kan zijn op de datum van inwerkingtreding.

3. Advisering IPO en VNG

Hiervoor gelden de volgende aandachtspunten:

• Concept-regelgeving of een concept-beleidsnotitie wordt aan IPO en VNG voorgelegd met de mogelijkheid om hierop te reageren. Dit gebeurt op een zodanig tijdstip dat zij voldoende gelegenheid hebben om hun achterban te raadplegen. Indien hier twijfel over bestaat, vindt overleg met IPO en VNG plaats. In principe bedraagt de reactietermijn ten minste 2 maanden.

• Indien een reactietermijn van 2 maanden niet geboden kan worden, vindt overleg plaats over een redelijke termijn.

• IPO en VNG verbinden zich - in ieder geval indien deze termijn 2 maanden bedraagt - om zo mogelijk binnen deze termijn advies uit te brengen.

• In een beleidsnotitie, kabinetsstandpunt of de toelichting op regelgeving wordt ingegaan op de adviezen van IPO en VNG. Indien de minister besluit de adviezen niet te volgen wordt gemotiveerd aangegeven waarom de minister heeft besloten af te wijken van deze adviezen. Een en ander is nader uitgewerkt in deel B (punt 4a).

4. Advisering Raad van State

De adviezen van IPO en VNG worden meegezonden naar de Raad van State.

5. Parlementaire behandeling

Als weerslag van een goede samenwerking gelden de volgende procedureafspraken:

• Gedurende de parlementaire behandeling houden de betrokken ambtenaren en beleidsmedewerkers elkaar op de hoogte van het moment van indiening bij TK/EK en evt. nota's van wijzigingen resp. mondelinge of schriftelijke inbreng bij TK of EK.

• IPO en VNG sturen een afschrift van eventuele schriftelijke inbreng aan de betrokken minister. Hetzelfde geldt in voorkomende gevallen voor nadere reacties op concept-regelgeving of een concept-beleidsnotitie die aan de Raad van State worden gestuurd.

6. Implementatie

Gedurende de parlementaire behandeling worden de bij het ambtelijk vooroverleg gemaakte afspraken over de implementatie van nieuwe regelgeving of beleid geëffectueerd en nader ingevuld. Het betreft de planning en begeleiding van de invoering, waarbij in ieder geval overleg plaatsvindt over de informatievoorziening, onderlinge afstemming van de informatievoorziening, scholing en ICT-aspecten. Ten aanzien van de ICT-aspecten komt in ieder geval nadere invulling van de ontwikkeling of aanpassing van de benodigde systemen aan bod. Zie hiervoor ook deel B (punt 4c).

7. Inwerkingtreding

De periode tussen de aanvaarding van beleid of regelgeving en de inwerkingtreding moet redelijk zijn in relatie tot de aard van het voorstel en in overleg worden vastgesteld; als uitgangspunt wordt een termijn aangehouden van 3 maanden na de officiële afkondiging. Van tevoren gaat het betrokken ministerie bij VNG en IPO na of een termijn van 3 maanden voldoende is. Indien VNG en IPO van mening zijn dat 3 maanden als overgangstermijn te kort is, vindt overleg plaats over een redelijke termijn.

8. Evaluatie

Strikt genomen betreft deze fase niet meer het proces van beleidsvoorbereiding, of het moet gaan om een mogelijke kiem voor het starten van nieuwe beleidsaanpassingen. Volledigheidshalve worden hier de volgende punten genoemd:

- Het betrokken ministerie resp. IPO en VNG brengen elkaar op de hoogte van het voornemen tot onderzoeken van het Rijk, IPO en/of VNG die strekken tot evaluatie van regelgeving of beleid en de voortgang van deze onderzoeken.

- Het betrokken ministerie resp. IPO en VNG betrekken elkaar zoveel mogelijk bij dergelijke onderzoeken, doch brengen elkaar tenminste op de hoogte van de uitkomsten van dergelijke onderzoeken.

- Er wordt naar gestreefd zoveel mogelijk in gezamenlijkheid te bekijken tot welke conclusies en aanbevelingen het onderzoek zou moeten leiden.

B. Checklist voor een goede toelichting en verantwoording op de regelgeving (uitwerking van Aanwijzingen voor de Regelgeving)

In voorkomende gevallen biedt een goede en transparante Toelichting expliciet verantwoording op de volgende punten:

1. Taakverdeling, (mate van) decentralisatie

1a Geef aan welke voorwaarden aan de taakvervulling van decentrale overheden in medebewind worden gesteld resp. welke mate van decentrale beleidsvrijheid kan worden overgelaten. Motiveer dit aan de hand van de aard van de elders in de toelichting geformuleerde doelstellingen en van de belangen die moeten worden gewaarborgd.

Toelichting: De gekozen mate van centrale sturing moet passen in het decentralisatiebeleid (Gemeentewet art. 116/117 c.q.. Provinciewet art. 114/115). Het subsidiariteitsbeginsel brengt mee dat de noodzaak van centrale regulering gemotiveerd moet worden. Motivering moet het ook mogelijk maken om te beoordelen of de voorgestelde maatregelen en bevoegdheden hiervoor toereikend zijn, resp. of de regeling voldoende ruimte biedt om de effectuering ter plaatse te ontwikkelen. De mate van centrale sturing in de voorschriften kan uiteenlopen van: zorgplicht, voorgeschreven output, tot en met precies omschreven activiteiten in zgn. mechanisch medebewind.

1b Specificeer nader de verantwoordelijkheid van de minister en de verantwoordelijkheid van de gemeente/provincie resp. die van andere instanties ingevolge de regeling. De minister moet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor het stelsel te kunnen waarmaken en de decentrale overheden moeten de uitvoering kunnen realiseren. Geef aan hoe hiertoe de verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn toegekend per bestuurslaag en hoe zij zich tussen de bestuurslagen onderling verhouden.

Toelichting: De afbakening van de verantwoordelijkheden is bepalend voor de informatiebehoefte van de minister, bepaalt ook de voorwaarden voor de inrichting van de bekostigingsrelatie. (GSIB/IB, tel. 4266226, BFO/B&W, tel. 4267651)

1c Geef aan of naast gemeenten en provincies een rol van derden (publieke of private) organisaties bij het verwezenlijken van de met de regeling beoogde doelstelling is voorzien, hoe dan de onderlinge verhouding tussen ministerie en die organisaties is geregeld en welke bevoegdheden gemeente/provincie hebben om bij deze derden te interveniëren.

Toelichting: De uitvoerbaarheid van beleidstaken voor decentrale overheden is afhankelijk van de mate waarin derden feitelijk en formeel bekleed zijn met uitvoeringsmacht en zij voor beïnvloeding door gemeenten en provincies (on)gevoelig zijn. Voor beoordeling van het bestuursarrangement kan deze relatie dus niet buiten beschouwing blijven. (GSIB/IB, tel. 4266226)

1d Licht de samenhang en raakvlakken in doelstelling, activiteiten, organisatorische voorzieningen en informatiestromen met regelingen op verwante terreinen toe.

Toelichting: Regelgeving voor decentrale overheden kan gemakkelijk in het vaarwater komen van aanpalende regelgeving, omdat gemeenten en provincies een meervoudig takenpakket hebben. Hoewel iedere regeling een specifieke invalshoek heeft, is het met name voor de effecten op uitvoeringsniveau van belang om rekenschap te geven van de samenloop met andere soortgelijke regelingen. (GSIB/IB, tel. 4266226)

2. Verantwoordingsrelaties, toezicht, controle

2a Geef aan hoe de verantwoording van de uitvoering van de opgedragen taak is geregeld.

Toelichting: Dat wil zeggen wie legt aan wie verantwoording af? Van belang is om weer te geven of uitgegaan wordt van bestaande verantwoordingsrelaties op decentraal niveau dan wel of er andere vormen van verantwoording in het leven worden geroepen. (GSIB/IB, tel. 4266226, BFO/B&W, tel. 4267651)

2b Geef aan welke specifieke informatieplichten aan de uitvoering van de taken verbonden worden. S.v.p. motiveren (ingevolge art. 119 Gemeentewet resp. art. 117 Provinciewet).

Toelichting cf. art. 111 en 119 Gemeentewet c.q.. art. 108 en 117 Provinciewet. Planprocedure, beleidsrapportage, verslag, monitor, evaluatievoorschrift behoeven bijzondere motivering en verantwoording, ter voorkoming van onnodige informatielasten, en bemoeienis. (GSIB/IB, tel. 4266226)

2c Indien specifieke vormen van toezicht en controle worden opgelegd, geef aan welke. Hoe verhouden deze zich met bestaande vormen van toezicht en controle, zoals voorzien in Gemeente- en Provinciewet?

Toelichting: Toezichtsregiem behoeft weloverwogen afweging. Beleidsregels uit het rapport van de commissie-Holtslag kunnen hier van nut zijn (GSIB/OKR, tel. 4266225, BFO/B&W, tel. 4267651)

2d Beschrijf de organisatorische voorzieningen van rijkswege ten behoeve van toezicht/controle.

Toelichting: De feitelijke organisatorische mogelijkheden van de minister om zich rechtstreeks met de gemeenten en provincies te verstaan (inspecties e.d.) zijn van belang om de randvoorwaarden voor toezicht en informatievoorziening te beoordelen. Zij kunnen gericht zijn op o.m. sturen, begeleiden, faciliteren, vergaren van informatie van gemeente/provincie. (GSIB/IB, tel. 4266226)

3. Bekostiging

3a Expliciteer het totaal van de te verwachten kosten en lasten van de regeling voor de gemeente/provincie (art. 2 Fvw). Geef in ieder geval ook afzonderlijk een schatting van de bestuurslasten voor gemeenten en provincies.

Toelichting: Art. 2 Fvw eist dat er rekenschap wordt gegeven van de financiële gevolgen van beleidsvoornemens van het Rijk voor gemeenten en provincies. Vervolgens moet de vraag onder ogen worden bezien op welke wijze (via welke bekostigingswijze) eventuele kosten kunnen worden opgevangen Hierbij wordt uitgegaan van de opties: eigen inkomsten, algemene uitkering en specifieke uitkering. Bezie tevens of er aanleiding is om een advies te vragen aan de Raad voor de financiële verhoudingen over de financiële gevolgen voor gemeenten en provincies. (BFO/FO, tel. 4266277).

3b Geef aan of de kosten gecompenseerd worden (i.v.m. art. 2 Fvw jo 108, derde lid Gemeentewet / 105, derde lid Provinciewet). Indien geen sprake is van compensatie geef de reden hiervoor aan en meld hoe gemeenten / provincies de kosten van het beleid kunnen dekken (zie onderdeel 3a).

Toelichting: Ingevolge art. 108 Gemeentewet en art. 105 Provinciewet geldt voor het Rijk de verplichting tot compensatie van de financiële gevolgen van beleidsvoornemens van (zuivere) medebewindstaken Administratieve lasten zijn een indicator voor het proportioneel gebruik van informatieverplichtingen (art. 119 Gemeentewet, Griffioen) (BFO/FO, tel. 4266277).

3c Indien sprake is van compensatie, geef aan op welke wijze. Het gaat hier om compensatie via de algemene uitkering (gemeente- of provinciefonds), dan wel via een specifieke uitkering. Typeer de bekostigingswijze indien middelen van het Rijk ter beschikking worden gesteld in de vorm van een specifieke uitkering: naar type specifieke uitkering (lumpsum, genormeerd bedrag, declaratiestelsel, anders). Geef de motivering voor de gekozen bekostigingswijze in het licht van de financiële verhouding en van de verantwoordelijkhedenverdeling.

Toelichting: De wijze van bekostiging is een bepalende factor voor zowel beleidsvrijheid als bestuurslasten van decentrale overheden. Bovendien uit oogpunt van allocatie van overheidsmiddelen een belangrijk toetspunt. Beleidsregels voor de inrichting van de financiële verhouding kunnen hier goede diensten bewijzen. Let op: de gemeenten en provincies moeten vóór 1 juli worden geïnformeerd over de uitkering uit het gemeentefonds en het provinciefonds van het volgende jaar; vóór 1 oktober moeten zij daarnaast worden geïnformeerd over de specifieke uitkeringen die zij het volgende jaar kunnen verwachten. (BFO/FO, tel. 4266277 en GSIB/IB, tel. 4266226).

3d Verklaar of specifieke financiële verantwoordingsplichten worden opgelegd. Zo, ja welke? Sluiten deze aan bij bestaande systemen?

Toelichting: Zie kabinetsbeleid, aangeduid als toetsingskader `Griffioen': voorschriften voor specifieke verantwoording van besteding van middelen resp. specifieke accountantsverklaring in overeenstemming met de aangegeven verantwoordelijkhedenverdeling en bekostigingswijze. (GSIB/IB, tel. 4266226 en BFO/FO, tel. 4266277)

4. Voorbereiding en implementatie

4a Geef aan hoe de regeling is voorbereid (overleg, advies, experimenten). Doe verslag van reactie op eventuele kritiek en adviezen.

Toelichting: Het ligt voor de hand dat in de toelichting over de uitkomsten van dit overleg en over de rijksreactie hierop verslag wordt gedaan. Hetzelfde geldt voor de eventuele adviezen die zijn ontvangen van adviesorganen van de regering.

4b Geef in het bijzonder aan hoe in het gevoerde overleg de aandacht is gegeven aan de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling.

Toelichting: De beste toets voor uitvoerbaarheid van de regeling is de toets in de praktijk. Afgeleide hiervan kan zijn tijdig overleg met (vertegenwoordigers van) gemeenten en provincies, dat overigens verplicht is cf. Gemeentewet art 113 e.v. resp. Provinciewet art. 111 e.v. Zie tevens voor aandachtspunten ten aanzien van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid de Handleiding effectmeting uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het Ministerie van Justitie. (GSIB/IB, tel. 4266226)

4c Geef aan welke ondersteunende maatregelen zijn getroffen voor de implementatie en begeleiding van de uitvoering bij gemeenten en provincies

Toelichting: Een adequate hulpstructuur is van belang voor een effectieve implementatie van complexe decentralisatietaken. Beleidsregels uit rapport-Fleurke `Decentraliseren met Beleid' zijn van toepassing. Voor de implementatie zijn onder meer de informatievoorziening, scholing en ICT-aspecten van belang. In de verantwoording is het verstandig melding te doen van de afspraken die hierover in het vooroverleg zijn gemaakt. (GSIB/IB, tel. 4266226).

Naar boven