Interimbesluit volmacht leden gerechtsbesturen

9 oktober 2002

De leden van de Raad voor de rechtspraak,

Gelet op het Besluit tijdelijke volmacht leden Raad voor de rechtspraak en gerechtsbesturen (Stcrt. 2002, 117);

Besluiten:

Artikel 1

In dit besluit wordt onder budget verstaan: het gedeelte van de begroting van het Ministerie van Justitie dat, of van de ingevolge artikel 23 Comptabiliteitswet 2001 beschikbare bedragen die, door de Raad voor de rechtspraak is toegewezen aan de verschillende rechtbanken en gerechtshoven, aan de Centrale Raad van Beroep en aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel 2

1. Aan de leden van de gerechtsbesturen van de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt volmacht verleend om, gezamenlijk of ieder afzonderlijk, namens de Staat der Nederlanden privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten, daden van beschikking daaronder begrepen, met uitzondering van de rechtshandelingen die niet voortvloeien uit het beheer van het budget.

2. Bij het verrichten van rechtshandelingen krachtens de volmacht, verleend in het eerste lid, wordt als partijaanduiding gebezigd: de Staat der Nederlanden (aanduiding van het gerecht), en luidt de ondertekening als volgt:

namens de Staat der Nederlanden (aanduiding van het gerecht),

handtekening

naam ondertekenaar.

Artikel 3

1. De leden van de gerechtsbesturen zijn bevoegd aan gerechtsambtenaren of rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld om bij hun gerecht werkzaam te zijn, schriftelijk beperkte volmacht te verlenen tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen namens de Staat der Nederlanden, voorzover die rechtshandelingen voortvloeien uit het beheer van het budget en het geldelijke belang ervan niet hoger is dan bij de volmachtverlening is bepaald. Tot het verrichten van daden van beschikking zijn zulke gerechtsambtenaren alleen bevoegd indien dat bij de volmachtverlening uitdrukkelijk is bepaald.

2. Bij het verrichten van rechtshandelingen krachtens de volmacht, verleend krachtens het eerste lid, wordt na de naam van de ondertekenaar de functie van de ondertekenaar vermeld.

Artikel 4

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2002.

2. Dit besluit vervalt met ingang van de inwerkingtreding van een wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie waarbij aan het bestuur van een gerecht de bevoegdheid wordt toegekend namens de Staat der Nederlanden privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 oktober 2002.
A.H. van Delden,
D.J. van Dijk,
G.A.M. Stevens,
W.J.J. van Velzen,
J. van der Vlist.

Toelichting

1. Algemeen

Bij de ingrijpende wijziging op het terrein van de rechtspleging die met ingang van 1 januari 2002 heeft plaatsgevonden zijn aan de Raad voor de rechtspraak verschillende taken en verantwoordelijkheden toegekend met betrekking tot de rechtbanken, gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De meeste van deze taken werden voordien door het ministerie van Justitie vervuld. De verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie is met ingang van genoemde datum in beginsel beperkt tot het justitiële bestel en het scheppen van voorwaarden (wetgeving, financiële middelen) voor het functioneren van de rechterlijke organisatie binnen dat bestel. De rechtbanken, gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven zijn, samen met de Raad voor de rechtspraak, zelf verantwoordelijk geworden voor het beleid en beheer van de rechtspleging. Zij zijn ook, met inachtneming van de algemene verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie voor het beheer van de begroting van zijn ministerie, zelfstandig belast met het beheer van het deel van die begroting dat op de Raad en de genoemde gerechten betrekking heeft.

Bij deze verzelfstandiging is niet uitdrukkelijk in de wet voorzien in een bevoegdheid voor de Raad en de gerechtsbesturen tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen namens de Staat der Nederlanden. Ingevolge artikel 32, eerste lid, Comptabiliteitswet 2001 is tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen ten laste van de justitiebegroting slechts de Minister van Justitie bevoegd, terwijl uit de Wet op de rechterlijke organisatie op dit punt niet zonder meer valt af te leiden dat die wet een uitzondering maakt op het algemene comptabele regime. In voorbereiding is een Veegwet modernisering rechterlijke organisatie, waarbij alsnog ter zake relevante bepalingen met betrekking tot de gerechten en de Raad in de Wet op de rechterlijke organisatie zullen worden ingevoegd. Tot aan de inwerkingtreding van die bepalingen is, om misverstanden uit te sluiten, door de Minister van Justitie met toepassing van artikel 27, vierde lid, Comptabiliteitswet (thans: artikel 32, vierde lid, Comptabiliteitswet 2001) aan de leden van de Raad een volmacht met recht van substitutie verleend voor het namens de Staat verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen (Besluit tijdelijke volmacht leden Raad voor de rechtspraak en gerechtsbesturen, Stcrt. 2002, 117; besluit van 20 juni 2002).

Het door een (rechts)persoon verlenen van volmacht tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandeling namens die (rechts)persoon is op zichzelf een privaatrechtelijke rechtshandeling, die is geregeld in (onder meer) Titel 3 van Boek 3 BW. Blijkens de begripsomschrijving in artikel 3:63, eerste lid, tweede volzin, BW moet onder een algemene volmacht worden verstaan een volmacht die alle zaken van de volmachtgever (hier: de Staat der Nederlanden) en alle rechtshandelingen omvat, met uitzondering van hetgeen ondubbelzinnig is uitgesloten. De reikwijdte van de door de Staat der Nederlanden ten behoeve van de Raad voor de rechtspraak verleende volmacht is in artikel 2 van het Besluit tijdelijke volmacht leden Raad voor de rechtspraak en gerechtsbesturen uitdrukkelijk beperkt tot de wettelijke taken van de Raad en de gerechten. De volmacht omvat dus niet alle zaken van de volmachtgever, zodat hier in de zin van het BW sprake is van een bijzondere volmacht die in algemene bewoordingen is verleend voor een bepaald doel (artikel 3:62, tweede lid, BW).

De volmacht om namens de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten is verstrekt aan de leden van de Raad voor de rechtspraak, niet aan de Raad als orgaan van die rechtspersoon. De reden daarvoor ligt in artikel 1, tweede lid, van het Besluit privaatrechtelijke rechtshandelingen 1996; daarin is bepaald dat een bijzondere volmacht als bedoeld in artikel 32, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 slechts kan worden verleend aan ambtenaren en arbeidscontractanten en, onder bepaalde omstandigheden, aan andere natuurlijke personen en aan rechtspersonen. In het verlenen van volmacht aan zelfstandige, óók voor het beheer niet onder een minister geplaatste organen van de rijksoverheid, zoals de Raad voor de rechtspraak, de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven sinds 1 januari 2002 zijn, is in de comptabele wet- en regelgeving niet voorzien. Omdat de volmacht aan de leden van de Raad is verleend, is de volmachtverlening ten behoeve van de gerechten dus een besluit van de leden van de Raad, niet van de Raad zelf. De volmacht ten behoeve van de gerechten moet om dezelfde reden worden verleend aan de leden van de gerechtsbesturen, niet aan de gerechtsbesturen.

Het verstrekken van een nadere volmacht aan uitvoerende ambtenaren (budgethouders) is binnen de rijksoverheid gebruikelijk en geschiedt met inachtneming van de daarvoor geldende (publiekrechtelijke) regels van comptabel beheer. De aard en omvang van de dagelijks uit te voeren taken maakt dit noodzakelijk, zeker bij collegiaal bestuur. Voor zulke gevallen voorziet artikel 3:64, aanhef en onder a, BW in de mogelijkheid van substitutie. Voor het verlenen van een nadere volmacht door de Raad aan de gerechten is daarentegen een bijzondere grondslag in de volmachtverlening door de minister nodig, welke in artikel 4 van het Besluit tijdelijke volmacht leden Raad voor de rechtspraak en gerechtsbesturen is neergelegd. Het onderhavige besluit strekt ertoe met toepassing van genoemde bepaling de leden van de gerechtsbesturen volmacht te verlenen tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen namens de Staat der Nederlanden, teneinde de gerechtsbesturen in de gelegenheid te stellen te doen hetgeen nodig is voor de aan hen bij wet opgedragen bedrijfsvoering. Om misverstanden te voorkomen is bij de nadere volmachtverlening aan de leden van de gerechtsbesturen uitdrukkelijk bepaald dat ook zij hun volmacht kunnen laten uitoefenen door aan het gerecht verbonden functionarissen. Het spreekt vanzelf dat ook daarbij de geldende comptabele voorschriften in acht worden genomen.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Om de formulering van artikel 2, eerste lid, en artikel 3, eerste lid, niet nodeloos ingewikkeld te maken is het begrip budget gedefinieerd. In het algemeen zal het hier gaan om de door de Raad aan de verschillende gerechten toegewezen gedeelten van de justitiebegroting. Indien echter de justitiebegroting niet uiterlijk met ingang van 1 januari van het begrotingsjaar in werking is getreden, treedt de zogenaamde vier twaalfden regeling in werking.

Artikel 2

Het spreekt vanzelf dat de leden van de Raad en van de gerechtsbesturen bij het uitoefenen van hun bevoegdheid namens de Staat privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten gebonden zijn aan de wettelijke regels die daaromtrent zijn gesteld. Het gaat daarbij in het bijzonder om het bij en krachtens de Comptabiliteitswet 2001 bepaalde. Net zo min als de Minister van Justitie, van wiens bevoegdheid die van de Raad en de gerechten voorlopig nog een afgeleide is, zullen (de leden van) de Raad en de gerechtsbesturen dus in de wettelijk geregelde bevoegdheden van andere ministers (aangaande bij voorbeeld het beheer van de rijksgebouwen, of het lenen van kapitaal) mogen treden. Ook zullen in het bijzonder de bij en krachtens de artikelen 35 en 37 tot en 39 van de Comptabiliteitswet 2001 gegeven voorschriften moeten worden nageleefd.

De volmacht die aan de leden van de gerechtsbesturen wordt verleend is daarnaast natuurlijk ook aan dezelfde doelbeperking gebonden als die welke door de minister in artikel 2 van het Besluit tijdelijke volmacht leden Raad voor de rechtspraak en gerechtsbesturen ten aanzien van de volmacht van de leden van de Raad is gegeven; zij kunnen immers geen ruimere bevoegdheid doorgeven dan aan hen is verleend. Tot het verrichten van beheers- en beschikkingsdaden zijn de leden van de gerechtsbesturen dus, net als de leden van de Raad, ingevolge artikel 3:62, tweede lid, BW bevoegd voorzover die dienstig kunnen zijn tot de uitvoering van de wettelijke taken van de gerechten, onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 3

In het eerste lid is de bevoegdheid van de leden van de gerechtsbesturen om ingevolge artikel 3:63, aanhef en onder a, BW de aan hen verleende volmacht ook aan anderen te verlenen enigszins beperkt. Afgezien van op grond van het comptabiliteitsrecht al geldende voorschriften is daarin namelijk ook voorgeschreven dat bij het verlenen van nadere volmacht aan functionarissen van het gerecht een grens moet worden gesteld aan het geldelijke belang dat ten hoogste gemoeid mag zijn met de door de nader gevolmachtigde functionaris te verrichten privaatrechtelijke rechtshandelingen. De hoogte van dat bedrag wordt aan de gerechtsbesturen overgelaten. Ook de vraag of de nadere volmacht aan een functionaris van het gerecht mede het verrichten van beschikkingsdaden omvat moet bij de volmachtverlening onder ogen worden gezien en, indien daartoe wordt besloten, uitdrukkelijk worden vermeld.

Verder is voorzien in een iets afwijkende ondertekeningsvorm. Indien de privaatrechtelijke rechtshandeling door een lid van het gerechtsbestuur zelf wordt verricht is, door de geringe omvang van die besturen, met de naam van het bestuurslid volstrekt duidelijk wie voor uitoefening van de volmacht verantwoordelijk is; bij uitoefening van een nadere volmacht kan die uitoefening, zeker enige tijd nadat de rechtshandeling is verricht, wel eens minder makkelijk in de organisatie te retraceren zijn, zodat in dat geval een functieaanduiding goede diensten kan bewijzen.

Artikel 4

Aan het besluit is, op dezelfde wijze als in het Besluit tijdelijke volmacht leden Raad voor de rechtspraak en gerechtsbesturen van 20 juni 2002, terugwerkende kracht gegeven tot en met 1 januari 2002.

Het tijdelijke karakter van het besluit is geregeld door de werkingsduur ervan te koppelen aan inwerkingtreding van de invoeging van de beoogde artikelen 35a en 104a in de Wet op de rechterlijke organisatie. Het vervallen van dit besluit moet privaatrechtelijk worden gezien als een herroeping, op termijn, door de volmachtgever in de zin van artikel 3:72, aanhef en onder c, BW.

Naar boven