Tijdelijk besluit tot doorverlening van bevoegdheden SZW

Regeling houdende doorverlening van (vertegenwoordigings)bevoegdheden van de secretaris-generaal aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal en doorverlening van bevoegdheden van de plaatsvervangend secretaris-generaal aan de directeuren-generaal (Tijdelijk besluit tot doorverlening van bevoegdheden aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid)

17 oktober 2002

nr. WBJA/JA/02/69954a

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 53, eerste lid, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002;

Besluit:

Artikel 1

1. Aan de directeuren-generaal, genoemd in artikel 3, eerste lid, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002, wordt volmacht verleend om namens een bewindspersoon overeenkomsten met een waarde van € 500.000,- of meer aan te gaan voor zover deze verband houden met de taken van de organisatie-onderdelen die rechtstreeks onder elk van hen ressorteren, mits het aangaan van dergelijke overeenkomsten niet ingevolge artikel 10 van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002 tot de exclusieve bevoegdheid behoort van een daar met name genoemde directeur.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangend secretaris-generaal, met dien verstande dat de plaatsvervangend secretaris-generaal tevens bevoegd is om namens een bewindspersoon overeenkomsten als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002 met een waarde van € 500.000,- of meer aan te gaan.

Artikel 2

Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal wordt mandaat verleend om op grond van artikel 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 aan de onder elk van hen ressorterende ambtenaren en groepen van ambtenaren periodieke toeslagen toe te kennen voor zover het gaat om de toekenning van toeslagen om redenen van werving en behoud.

Artikel 3

Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal wordt de bevoegdheid verleend tot het benoemen van de onder elk van hen ressorterende hoofden van afdelingen, subafdelingen en bureaus en van teamleiders aan wie bevoegdheden zijn toegekend met betrekking tot personeelsaangelegenheden, voor zover het gaat om functies tot en met salarisschaal 13 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. De plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal oefenen de in de vorige volzin bedoelde bevoegdheid slechts uit nadat zij van hun voornemen daartoe melding hebben gemaakt in de Commissie Management Development.

Artikel 4

Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal wordt mandaat en machtiging verleend ten aanzien van de personeelsaangelegenheden van de functionarissen die rechtstreeks onder elk van hen ressorteren, een en ander met inachtneming van de departementale regels.

Artikel 5

Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend ten aanzien van aangelegenheden die betrekking hebben op de kwijtschelding van vorderingen op derden van ten hoogste € 500.000,-, voor zover deze verband houden met de organisatie-onderdelen die rechtstreeks onder elk van hen ressorteren, met uitzondering van vorderingen waarvan de oorsprong bij een voormalig organisatie-onderdeel van het ministerie gelegen is. Alvorens de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal hun bevoegdheden als bedoeld in de eerste volzin uitoefenen, winnen zij advies in bij de directeur Financieel-Economische Zaken.

Artikel 6

Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal wordt de bevoegdheid verleend tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken die betrekking hebben op de voorlopige en definitieve buiteninvorderingstelling van vorderingen op derden van meer dan € 5.000,-, maar minder dan € 500.000,-, alsmede, na instemming van de minister van Financiën, op de voorlopige buiteninvorderingstelling van vorderingen van meer dan € 500.000,-, een en ander voor zover deze vorderingen verband houden met de taken van de organisatie-onderdelen die rechtstreeks onder elk van hen ressorteren, met uitzondering van vorderingen waarvan de oorsprong bij een voormalig organisatie-onderdeel van het ministerie gelegen is. Alvorens de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal hun bevoegdheden als bedoeld in de eerste volzin uitoefenen, winnen zij advies in bij de directeur Financieel-Economische Zaken.

Artikel 7

1. Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal wordt de bevoegdheid verleend om binnen zijn taakveld als bedoeld in artikel 6 van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002, tijdelijke projectorganisaties in te stellen.

2. Aan de directeuren-generaal wordt de bevoegdheid verleend om binnen hun directoraat-generaal tijdelijke projectorganisaties in te stellen.

Artikel 8

1. Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal wordt de bevoegdheid verleend tot het vaststellen van de jaar- en bestedingsplannen van de organisatie-onderdelen die onder elk van hen ressorteren, een en ander met inachtneming van de door de secretaris-generaal gestelde uitgangspunten.

2. Aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal wordt de bevoegdheid verleend om op basis van de ingediende ontwerp-jaar- en bestedingsplannen budgetten toe te kennen aan de functionarissen die onder elk van hen ressorteren, een en ander met inachtneming van de door de secretaris-generaal gestelde uitgangspunten.

Artikel 9

Aan de directeuren-generaal wordt de bevoegdheid verleend tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken die betrekking hebben op de formatie van onderdelen van het eigen directoraat-generaal, een en ander met inachtneming van de daarvan beschikbaar gestelde budgetten en desbetreffende aanwijzingen van de secretaris-generaal.

Artikel 10

De plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal kunnen de bevoegdheden welke aan hen ingevolge deze regeling worden verleend slechts doorverlenen aan onder hen ressorterende functionarissen na voorafgaande schriftelijke toestemming van de secretaris-generaal.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel 2 terugwerkt tot en met 1 juni 2002.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijk besluit tot doorverlening van bevoegdheden aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 17 oktober 2002.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,namens deze,
De Secretaris-Generaal,
R. Gerritse.

Toelichting

Algemeen

Binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt het organisatorisch gewenst geacht om bepaalde (vertegenwoordigings)bevoegdheden die thans ingevolge het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2002 (hierna: OMV-besluit SZW 2002) bij de secretaris-generaal respectievelijk de plaatsvervangend secretaris-generaal berusten, door te verlenen aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal respectievelijk de directeuren-generaal. Met deze regeling wordt hieraan uitvoering gegeven.

Het voornemen bestaat om deze regeling slechts tijdelijk als zodanig te laten bestaan en om de inhoud hiervan (tezamen met andere wijzigingen) te verwerken in een wijziging van het OMV-besluit SZW 2002 per 1 januari 2003.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Het aangaan van alle overeenkomsten met een waarde van € 500.000,- of meer is thans ingevolge artikel 52, tweede lid, van het OMV-besluit SZW 2002 voorbehouden aan de secretaris-generaal. Artikel 1 heeft tot gevolg dat hiertoe voortaan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal, ieder voor wat betreft de organisatie-onderdelen die onder hen ressorteren, bevoegd zijn. Wel hebben de directeuren-generaal net als voorheen rekening te houden met de exclusieve bevoegdheden van bepaalde directeuren van ondersteunende directies (zie artikel 10 OMV-besluit SZW 2002). Voor de plaatsvervangend directeur-generaal geldt dat ook, maar hij wordt tevens bevoegd om overeenkomsten aan te gaan met een waarde van meer dan € 500.000,- die betrekking hebben op de technische infrastructuur, de hardware, de kantoorautomatiseringsoftware, de datacommunicatievoorzieningen, het technisch beheer van geautomatiseerde systemen, huisvesting en facilitaire voorzieningen (dergelijke overeenkomsten mogen tot een waarde van € 500.000,- door de directeur Algemene Zaken worden gesloten).

Voor overeenkomsten als bedoeld in artikel 10, eerste tot en met vijfde en zevende lid, OMV-besluit SZW 2002, die een waarde hebben van € 500.000,- of meer blijft gelden dat het aangaan daarvan is voorbehouden aan de secretaris-generaal.

Artikel 2

Tot voor kort lag het mandaat om op grond van artikel 22a van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 aan een ambtenaar of een groep van ambtenaren periodieke toeslagen toe te kennen om redenen van werving en behoud bij de secretaris-generaal (en wel op grond van artikel 5, tweede lid, onder b, juncto artikel 4, vijfde lid, onder d, van het OMV-besluit SZW 2002).

Bij de vaststelling van de zogenaamde Richtlijn M&M-gesprekken (het betreft hier een interne richtlijn die betrekking heeft op gesprekken tussen managers en medewerkers) is door de secretaris-generaal besloten om deze bevoegdheid deels door te verlenen aan de directeuren-generaal en de plaatsvervangend secretaris-generaal en wel aan elk van hen voor zover het de ambtenaren betreft die onder hen ressorteren. De interne richtlijn is met ingang van 1 juni 2002 in werking getreden, reden waarom aan deze bepaling terugwerkende kracht wordt verleend tot en met 1 juni 2002 (zie artikel 10).

Hierbij geldt overigens altijd dat de bevoegdheid slechts geldt voor zover de geldende budgetten en bestedingsplannen in acht worden genomen (artikel 43, derde lid, onder b, van het OMV-besluit SZW 2002). Ook moeten algemene en bijzondere aanwijzingen van de secretaris-generaal worden opgevolgd (artikel 56, eerste en tweede lid, juncto artikel 4, tweede lid, van het OMV-besluit SZW 2002).

Artikel 3

Het benoemen van hoofden van afdelingen, subafdelingen en bureaus en van teamleiders aan wie bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden zijn toegekend, is ingevolge artikel 5, tweede lid, onder b, juncto artikel 4, vijfde lid, onder c, van het OMV-besluit SZW 2002, voorbehouden aan de secretaris-generaal. De onderhavige bepaling heeft tot gevolg dat het benoemen van de genoemde functionarissen die onder een directeur-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal ressorteren in een functie tot en met schaal 13 voortaan door de betreffende directeur-generaal c.q. de plaatsvervangend secretaris-generaal kan geschieden. Wel moeten voornemens daartoe eerst worden gemeld in de Commissie Management Development (deze commissie staat onder voorzitterschap van de secretaris-generaal).

Artikel 4

Op grond van artikel 5, tweede lid, onder b, juncto artikel 4, vijfde lid, onder a, van het OMV-besluit SZW 2002 geldt dat de secretaris-generaal bevoegd is tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken die betrekking hebben op de personeelsaangelegenheden van (onder meer) de directeuren, met inbegrip van de directeur van het Agentschap SZW. Door middel van deze bepaling wordt deze bevoegdheid doorverleend aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal, aan elk van hen voor zover het de directeuren betreft aan wie zij leiding geven.

Artikelen 5 en 6

In deze beide artikelen gaat het om bevoegdheden die betrekking hebben op vorderingen op derden (te weten bevoegdheden tot kwijtschelding en tot buiteninvorderingstelling). De betreffende bevoegdheden worden hierbij (deels) doorverleend van de secretaris-generaal aan de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal. De bevoegdheden ten aanzien van kwijtscheldingen en buiteninvorderingstellingen die niet (meer) aan een directeur-generaal of de plaatsvervangend secretaris-generaal zijn toe te rekenen, bijvoorbeeld omdat de oorsprong ligt bij een niet meer bestaande directie, blijven berusten bij de secretaris-generaal. Verder wordt het van belang geacht dat de rol van de directie Financieel-Economische Zaken wordt gewaarborgd. In het vervolg zal de directie Financieel-Economische Zaken in voorkomende gevallen voorgenomen buiteninvorderingstellingen en kwijtscheldingen ter afdoening voorleggen aan de verantwoordelijke directeur-generaal c.q. de plaatsvervangend secretaris-generaal.

Voor besluiten inzake de definitieve buiteninvorderingstelling van vorderingen op derden van meer dan € 500.000,- en voor besluiten inzake kwijtschelding van vorderingen op derden van meer dan € 500.000,- blijft overigens gelden dat deze worden genomen en ondertekend door een bewindspersoon (zie artikel 45, vierde en vijfde lid, van het OMV-besluit SZW 2002).

Artikel 7

Hier wordt geregeld dat zowel de plaatsvervangend secretaris-generaal als de directeuren-generaal bevoegd zijn om tijdelijke projectorganisaties in te stellen. Bevoegdheden aan degenen die leiding geven aan deze projectorganisaties kunnen zij slechts verlenen voor zover het gaat om bevoegdheden waarover zij zelf beschikken.

Artikel 8

De betreffende bevoegdheden liggen nu bij de secretaris-generaal, met een adviesrol van de directeuren-generaal en de plaatsvervangend secretaris-generaal (zie artikel 4, vierde lid, van het OMV-besluit SZW 2002). In dit artikel wordt de bevoegdheid van de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal geregeld om de jaar- en bestedingsplannen van de onder hen ressorterende organisatie-onderdelen vast te stellen en om de budgetten toe te kennen. Zij dienen de secretaris-generaal hierover te rapporteren. De secretaris-generaal blijft de jaar- en bestedingsplannen van de `kolommen' onder de plaatsvervangend secretaris-generaal en de directeuren-generaal vaststellen en hij kent de budgetten toe aan deze `kolommen'. Tevens blijft de secretaris-generaal de jaar- en bestedingsplannen vaststellen van de directies die rechtstreeks onder hem ressorteren (zijn eigen kolom). Hij kent aan de directeuren van die directies rechtstreeks de budgetten toe.

Voor de rol van de directie Financieel-Economische Zaken betekent dit dat zij in eerste instantie adviseert over voorstellen van de directeur-generaal c.q. plaatsvervangend secretaris-generaal (althans als deze daarom verzoekt). In tweede instantie kan de directie Financieel-Economische Zaken op verzoek van de secretaris-generaal de voorstellen van de directeur-generaal c.q. plaatsvervangend secretaris-generaal toetsen aan de departementale regels.

Artikel 9

De directeuren-generaal krijgen de bevoegdheid om besluiten met betrekking tot de verdeling van de formatie te nemen. Zij dienen de secretaris-generaal hierover te rapporteren. Daarbij geldt tevens altijd dat de bevoegdheid slechts geldt voor zover de geldende budgetten in acht worden genomen (artikel 43, derde lid, onder b, van het OMV-besluit SZW 2002). Ook moeten algemene en bijzondere aanwijzingen van leidinggevenden worden opgevolgd (artikel 56, eerste en tweede lid, OMV-besluit SZW 2002).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze,

De Secretaris-Generaal,

R. Gerritse.

Naar boven