Regeling instelling adviescommissie overschakeling van analoge naar digitale distributie van televisie via de ether

30 september 2002

DGTP-02-03484

De Minister van Economische Zaken, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges;

Besluiten:

Artikel 1

Er is een adviescommissie overschakeling van analoge naar digitale distributie van televisie via de ether, verder te noemen: de commissie.

Artikel 2

1. De commissie heeft tot taak:

a. de mogelijkheden en criteria voor een gefaseerde overschakeling van analoge naar digitale distributie van televisie via de ether in kaart te brengen;

b. de mogelijkheden en criteria voor beëindiging van analoge distributie via de ether inzichtelijk te maken;

c. inzicht te verschaffen in de kosten en opbrengsten van de mogelijkheden, bedoeld onder a en b;

d. inzicht te verschaffen in de frequentietechnische aspecten;

e. inzicht te verschaffen in de gevolgen voor omroepen, industrie en consumenten.

2. Het advies van de commissie richt zich op de ether. Voorzover relevant zal de commissie bij haar voorstellen tevens de samenhang met digitalisering van televisiedistributie via kabel en satelliet betrekken.

3. Bij het advies wordt tevens het beleid in de ons omringende landen met betrekking tot omschakeling naar digitale ontvangst en beëindiging van analoge etheruitzendingen betrokken, evenals de relevante Europese marktontwikkelingen en het tempo waarin consumenten in andere Europese landen overschakelen op digitale ontvangst.

4. De commissie komt op basis van haar verworven inzichten tot aanbevelingen voor het door de overheid te voeren beleid en de maatregelen die de overheid in de praktijk kan nemen.

Artikel 3

De commissie bestaat uit een voorzitter en drie andere leden.

Artikel 4

1. Het advies wordt uiterlijk 1 december 2002 aan de Minister van Economische Zaken uitgebracht.

2. Na het uitbrengen van het advies is de commissie opgeheven.

Artikel 5

De archiefbescheiden worden na opheffing van de commissie, of zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, opgenomen in het archief van het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 6

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 3 juni 2002.

2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2003.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling instelling adviescommissie overschakeling van analoge naar digitale distributie van televisie via de ether.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 30 september 2002.
De Minister van Economische Zaken,H.Ph.J.B. Heinsbroek.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,C.H.J. van Leeuwen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,J.W. Remkes.

Toelichting

I. Algemeen

Op 31 januari 2002 zijn de vergunningen voor digitale televisie via de ether verstrekt. Na een periode met proefuitzendingen rond de zomer volgt in het najaar van 2002 de introductie van een commercieel aanbod in en rondom Amsterdam en daarna fasegewijs in de rest van Nederland. Met de uitrol van Digital Video Broadcasting-Terrestrial (hierna: DVB-T) wordt de vraag van beëindiging van analoge etherdistributie actueel, aangezien in delen van Nederland analoge frequenties nodig zijn om ruimte te maken voor de toegezegde vijf multiplexen voor DVB-T.

Beëindiging van analoge etherdistributie heeft consequenties voor zenderexploitanten, omroepen, vergunninghouders, industrie en consumenten. Vraag is bijvoorbeeld of en zo ja, hoe etherdistributie van analoge televisie beëindigd kan worden zolang nog niet alle huishoudens over een alternatief beschikken. Om de maatschappelijke, frequentietechnische en wettelijke consequenties van uitschakeling van analoge etherdistributie in kaart te brengen, heeft de regering in de kabelnota uit 2000 (Kamerstukken II, vergaderjaar 1999-2000, 27 088 nr. 2) en in de brieven over de voortgang van het kabelbeleid d.d. 13 maart 2001 en 16 november 2001 (Kamerstukken II, 27088 nrs. 18 en 28) aangekondigd dat zij een commissie van externe experts zal instellen. Ook de motie-Nicolaï (Kamerstukken II, vergaderjaar 2000-2001, 27 088 nr. 20) vraagt om beleid met betrekking tot dit onderwerp. De onderhavige regeling voorziet in de instelling van die commissie.

Het feit dat hier sprake is van een zeer specialistisch kennisgebied heeft geleid tot de keuze voor instelling van deze commissie op grond van de Kaderwet adviescolleges.

Gelet op de aan de commissie opgedragen taak, betreft het een adviescollege als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet.

II. Artikelen

Artikel 2

De commissie heeft tot taak om de mogelijkheden en criteria voor een (gefaseerde) overschakeling van analoge naar digitale etherdistributie en voor beëindiging van analoge distributie via de ether in kaart te brengen. Zij geeft inzicht in de kosten en opbrengsten van deze mogelijkheden, de frequentietechnische aspecten en de gevolgen voor omroepen, industrie en consumenten. Zij adviseert over het terzake te voeren overheidsbeleid en de maatregelen die de overheid in de praktijk kan nemen.

In het advies zullen in ieder geval de volgende aspecten worden betrokken:

a) Marktontwikkelingen

- Verwachtingen met betrekking tot het tempo waarin digitale ontvangstapparatuur wordt gestandaardiseerd en op de markt komt, prijsontwikkelingen en tempo waarin huishoudens overgaan tot aanschaf van digitale ontvangstapparatuur.

- Verwachtingen met betrekking tot het tempo van uitrol van DVB-T.

b) Frequentietechnische aspecten

- Bepaling van de benodigde transmissiecapaciteit en frequenties ten behoeve van de multiplexen voor de publieke omroep en de vergunninghouder voor DVB-T.

- Planning en mogelijke fasering van overschakeling op digitale distributie en switch-off van analoge distributie.

- Relatie met Europese ontwikkelingen op het terrein van frequentiebeleid, met name inzake gemeenschappelijke afschakelinitiatieven.

c) Gevolgen publieke omroep

- Gevolgen van beëindiging analoge etherdistributie voor het bereik van de landelijke publieke omroep en de relatie met wettelijke voorschriften aangaande voorrang voor de publieke omroep bij de verdeling van frequenties.

- Financiële consequenties van het simulcasten tijdens de omschakelingsperiode.

- Gevolgen van beëindiging analoge etherdistributie voor regionale en lokale publieke omroep in termen van de kosten die gemoeid zijn met overschakeling op digitale distributie en het bereik onder kijkers.

d) Gevolgen voor consumenten

- Aantal getroffen huishoudens bij uitschakeling van analoge distributie via de ether (per regio).

- Problematiek van tweede en derde televisietoestellen en videorecorders.

- Mogelijke andere sociale of culturele gevolgen.

- Mogelijke regelingen ter compensatie van getroffen huishoudens.

e) Gevolgen voor de industrie

- Gevolgen voor economische bedrijfsprocessen, met name in Nederland.

- Gevolgen voor toeleverings- en productiebedrijven.

De opdracht van de commissie is beperkt tot het ontwikkelen van voorstellen voor de omschakeling van analoog naar digitaal en beëindiging van analoge doorgifte van televisie-uitzendingen via de ether. De bredere context van marktontwikkelingen, vraag en aanbod van digitale toestellen en digitale diensten en tempo van digitalisering bij kabel en satelliet is van belang voor zover zij alternatieven biedt voor analoge etherdistributie of anderszins het omschakelingsproces kan bevorderen. Tevens brengt de commissie in kaart welke frequentieruimte precies nodig is voor de uitrol van DVB-T in relatie met de gewenste ontvangstcondities en hoe een (per regio gefaseerde) omschakeling van analoog naar digitaal en beëindiging van analoge uitzending eruit kan zien.

Op basis van haar bevindingen komt de commissie tot aanbevelingen voor het door de overheid te voeren beleid en de maatregelen die de overheid in de praktijk kan nemen. Het desbetreffende advies dient uiterlijk 1 december 2002 aan de minister van Economische Zaken te worden uitgebracht. De regeling zelf vervalt met ingang van 1 januari 2003.

Artikel 3

De commissie bestaat uit vier leden, waaronder de voorzitter. Deze worden benoemd door de minister van Economische Zaken. De leden ontvangen een vergoeding overeenkomstig het krachtens artikel 14 van de Kaderwet adviescolleges vastgestelde Vergoedingenbesluit adviescolleges. Deze vergoeding zal gelijktijdig bij de benoeming van de leden worden vastgesteld. Aan de commissie wordt een secretaris toegevoegd, welke door de minister van Economische Zaken zal worden benoemd. Deze secretaris zal voor de werkzaamheden die hij voor de commissie verricht uitsluitend aan de commissie verantwoording verschuldigd zijn.

Artikel 6

De reden van de terugwerkende kracht van de onderhavige regeling tot 3 juni 2002 ligt in het feit dat de commissie vanaf die datum met haar werkzaamheden is begonnen. De reden voor deze aanvangsdatum is gelegen in het feit dat, gezien de actualiteit van het onderwerp, het van groot belang is dat het onderzoek zo spoedig mogelijk wordt afgerond. Om die reden is ervoor gekozen om vooruitlopend op de formele instelling van de commissie reeds een aanvang te maken met de hierboven genoemde werkzaamheden.

De Minister van Economische Zaken,

H.Ph.J.B. Heinsbroek.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

C.H.J. van Leeuwen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes.

Naar boven