Rolreglement voor het procederen in civiele zaken gerechtshof Leeuwarden

Dit reglement is gelijkluidend aan het uniform rolreglement dat ook bij de andere gerechtshoven in Nederland geldt, onder toevoeging van enkele aanvullingen, die uitsluitend voor het gerechtshof Leeuwarden gelden. De aanvullingen zijn cursief geplaatst.

1. Algemeen

1.1. Reikwijdte

Dit rolreglement heeft betrekking op de wijze van procederen in alle civiele zaken die met een dagvaarding worden ingeleid.

In onderwerpen die niet in dit reglement zijn geregeld, kan bij bijzonder reglement worden voorzien.

1.2. De rolzitting

De zitting van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 344 Rv vindt wekelijks plaats op dag en uur als in het bijzonder reglement van het hof bepaald. De president kan in bijzondere omstandigheden bepalen dat ook op andere dagen en tijdstippen rolzittingen worden gehouden.

Rolzittingen worden niet gehouden op de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet genoemde algemeen erkende feestdagen en op de bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen.

De rolzitting als bedoeld in art. 1.2 van het rolreglement zal worden gehouden op elke woensdag te 10.00 uur voorzover dit geen dag is als bedoeld in de tweede volzin van art. 1.2 hiervoor en met dien verstande dat in de maanden juli en augustus de zittingen eens in de twee weken zullen worden gehouden.

In de maand december zal een zittingsschema voor het daarop volgende kalenderjaar worden bekendgemaakt.

2. De procedure

2.1. Het aanbrengen van de zaak

2.1a Bij het inschrijven van een nieuwe zaak ter griffie dient de procureur van appellant over te leggen:

1. de originele dagvaarding in hoger beroep (en zo nodig: herstelexploot en verlof ingevolge art. 117 NRv);

2. een kopie van de dagvaarding in eerste aanleg;

3. een afschrift van het vonnis of de vonnissen waarvan beroep als bedoeld in artikel 231 lid 1, eerste zin, NRv;

4. een schrijven waarin het belang van de zaak wordt aangegeven;

Deze stukken dienen uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum, ter griffie te zijn ingediend.

Een verzuim dienaangaande kan binnen twee weken na de roldatum worden hersteld;

verlenging van deze termijn kan uitsluitend op grond van klemmende redenen, tot uiterlijk vier dagen vóór afloop van de termijn, schriftelijk, aan de rolraadsheer worden verzocht.

In het belang van een vlotte voortgang van de procedure is het wenselijk dat de voor het inschrijven van een nieuwe zaak over te leggen stukken uiterlijk op de vrijdag voorafgaande aan de rolzitting om 10.00 uur ter griffie zijn overgelegd.

Indien op dagvaardingen verbeteringen worden aangebracht dienen deze te zijn voorzien van de term `d.g.g.k' (doorhaling goedgekeurd) en een paraaf van de deurwaarder. Voor toevoegingen geldt dat deze eveneens van een paraaf van de deurwaarder moeten zijn voorzien.

2.1b Voorts dient, indien van toepassing, te worden overgelegd een kopie van het bewijs van (voorwaardelijke) toevoeging in hoger beroep. Indien de procureur nog niet hierover beschikt, deelt hij schriftelijk mede dat een toevoeging is aangevraagd. Zodra de toevoeging is verkregen, moet een kopie hiervan aan de griffie worden overgelegd.

Wanneer een kopie van de toevoeging niet is overgelegd vóórdat de zaak is afgedaan, wordt het volledige griffierecht in rekening gebracht (artikel 17 WTBZ).

Het bewijs van toevoeging aan de zijde van geïntimeerde

Geïntimeerde moet het in art. 2.1 sub b van het rolreglement bedoelde bewijs van toevoeging uiterlijk op de dag van procureurstelling bij de griffie van het hof indienen, dan wel ter rolzitting (doen) meedelen dat een toevoeging is aangevraagd.

De laatste zin van art. 2.1 sub b van het rolreglement is van overeenkomstige toepassing.

2.1c Bij anticipatie dient voorts het desbetreffende exploot als bedoeld in artikel 126 NRv te worden overgelegd.

2.1d Indien partijen hun geschil bij wijze van prorogatie aan het hof voorleggen, dient de eisende partij bij het aanbrengen van de zaak de akte van prorogatie - indien opgemaakt - over te leggen.

2.1e In geval van verwijzing dient de partij die de zaak aanbrengt over te leggen:

het originele oproepingsexploot - indien uitgebracht - en kopie van de stukken van de vorige instanties, met de daarbij behorende producties, alsmede een inventarisstaat waarop de overgelegde processtukken alsmede de eventuele bijbehorende producties staan vermeld.

De appellant die een provincie, gemeente of waterschap is, moet bovendien bij de onder 2.1a bedoelde inschrijving stukken overleggen waaruit blijkt dat zijn bevoegde orgaan het hoger beroep heeft ingesteld dan wel de beslissing daartoe heeft bekrachtigd.

De verspreiding van de rol

De rol met de daarop geplaatste concept beslissingen zal in beginsel de maandag voorafgaande aan de desbetreffende rolzitting aan de procureurs ter beschikking worden gesteld.

Voorafgaande aan de rolzitting zal in het voorkomende geval in de advocatenkamer een overzicht van de mutaties ten opzichte van de verspreide rol ter inzage liggen.

2.2. Het verloop van de procedure

2.2a Memories en akten worden in enkelvoud ingediend. De partij die een memorie of akte indient, draagt zorg voor gelijktijdige toezending dan wel terhandstelling van een afschrift daarvan alsmede van de daarbij behorende producties aan de wederpartij.

2.2b Voor de memorie van grieven, de memorie van antwoord alsmede de memorie van antwoord in het incidenteel appèl, wordt een eerste uitstel van zes weken verleend en - behoudens partij-peremptoir - een tweede uitstel van zes weken. In kort geding zijn die termijnen telkens vier weken.

2.2c Indien een partij na verloop van voormelde termijnen geen memorie neemt of akte verzoekt, volgt uitstel van vier of in kort geding twee weken, ambtshalve peremptoir (AP).

2.2d Kopie van de stukken van de eerste aanleg, met de daarbij behorende producties, alsmede een inventarisstaat - waarop de overgelegde processtukken alsmede de eventuele producties van de eerste aanleg staan vermeld - worden overgelegd bij het nemen van de eerste memorie, bij gebreke waarvan die memorie wordt geweigerd met aanhouding van de zaak voor twee weken voor het alsnog nemen van die memorie met de genoemde bijlagen. De inventarisstaat dient aan de desbetreffende memorie te worden gehecht.

2.2e Na de memorie van antwoord respectievelijk de memorie van antwoord in het incidentele appèl wordt twee weken uitstel verleend voor hetzij vragen van pleidooi, hetzij verzoeken van akte, hetzij vragen van arrest.

2.2f De partij die langer uitstel verlangt, dient zulks schriftelijk, uiterlijk één week voor de rolzitting en onder opgave van redenen aan de rolraadsheer te verzoeken, waarbij tevens moet worden aangegeven of de wederpartij hiermee akkoord gaat. Is dit laatste het geval, dan wordt een ambtshalve peremptoir uitstel verleend, tenzij naar het oordeel van de rolraadsheer hierdoor het geding onredelijk zou worden vertraagd. Gaat de wederpartij niet akkoord, dan beslist de rolraadsheer.

2.2g Een op schrift gesteld akteverzoek dient kort en bondig te zijn en is alleen bedoeld voor een bewijsaanbod, het overleggen van producties of een summiere reactie op een nieuwe stelling of productie. Akten die hieraan niet voldoen worden in beginsel geweigerd.

Indien bij gelegenheid van een comparitie, enquête, tussenarrest, descente of pleidooi aan partijen toestemming is verleend voor het verzoeken van een uitgebreide akte of het nemen van een nadere memorie, dienen partijen zulks in die akte/memorie uitdrukkelijk te vermelden. Voor een akte en een nadere memorie wordt slechts éénmaal een uitstel, ambtshalve peremptoir, verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.

Eventueel te nemen akten/post-interlocutoire memories, akten en conclusies dienen uiterlijk de vrijdagochtend te 10:00 uur voorafgaand aan de rolzitting overgelegd te worden.

De te verlenen termijn voor een antwoord zal dezelfde zijn die men heeft gehad voor het nemen van de akte.

2.2h Partij-peremptoir (PP) kan steeds worden gevraagd en dient uiterlijk twee weken vóór de rolzitting schriftelijk aan de wederpartij te worden aangezegd, met afschrift daarvan aan de rolraadsheer.

Onder twee weken (vóór de rolzitting) dient te worden verstaan 15 dagen.

Wanneer de partij-peremptoir-aanzegging niet tijdig geschiedt, zal de aanzeggingsbrief terzijde worden gelegd en zal er een `normaal' uitstel worden verleend.

Een partij-peremptoir-aanzegging dient - voorzover van toepassing - een verwijzing te bevatten naar de verplichtingen als neergelegd in art. 2.2.d.

2.2i Indien de partij die aan het woord is, schriftelijk verzoekt de zaak vervroegd op de rol te plaatsen, staat deze partij ambtshalve peremptoir en zal vervolgens geen uitstel worden verleend.

Een dergelijk verzoek dient uiterlijk te 10.00 uur op de vrijdag voorafgaand aan de desbetreffende rolzitting op de griffie van het hof te zijn binnengekomen.

Het verzoek moet in ieder geval melding maken van:

* het rolnummer van de zaak

* de namen van partijen

* de namen van de procureurs

* de datum waarop de zaak voor het laatst heeft gediend

* indien van toepassing: de datum tot welke de zaak is aangehouden

* de rolzitting waarop plaatsing van de zaak wordt verzocht

* de reden voor het herplaatsen of vervroegd plaatsen van de zaak op de rol

2.2j Akte van niet-dienen kan op verzoek van één partij worden verleend indien de wederpartij die peremptoir staat, in verzuim is een memorie te nemen of akte te verzoeken, mits dit tenminste twee weken vóór de rolzitting schriftelijk aan de wederpartij is aangezegd met afschrift daarvan aan de rolraadsheer.

Een aanzegging als hier bedoeld dient - voor zover van toepassing - een verwijzing te bevatten naar de verplichtingen als neergelegd in art. 2.2.d.

Onder 2 weken (vóór de rolzitting) dient te worden verstaan 15 dagen.

Ambtshalve akte van niet-dienen kan worden verleend, indien niet van instantie wordt gediend door een partij die ambtshalve-peremptoir staat.

De rolraadsheer zal daartoe in beginsel beslissen als het gaat om;

- een spoed-appèl

- de post-interlocutoire fase

- een incident

2.2k Op eenparig schriftelijk verzoek van partijen wordt de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen voor ten hoogste twaalf weken aangehouden.

2.2l Zaken die met de aantekening peremptoir op de rol staan zonder dat één van partijen een proceshandeling verricht, worden voor twaalf maanden aangehouden. Op schriftelijk verzoek van één der partijen wordt de zaak op een eerder tijdstip weer op de rol geplaatst. Op de dienende dag kan geen uitstel worden gevraagd. De bestaande termijn van twaalf maanden loopt door indien alsdan niet de proceshandeling plaatsvindt waarvoor de zaak staat.

Daarna zal worden gehandeld overeenkomstig art. 251 NRv.

2.2m Indien één van partijen royement verzoekt, wordt de zaak voor vier weken aangehouden voor uitlating door de wederpartij. Op schriftelijk verzoek van die wederpartij wordt die termijn eenmaal verlengd met vier weken.

2.2n Bij het vragen van arrest leggen beide partijen een kostenstaat van alle instanties alsmede een inventarisstaat - waarop de overgelegde processtukken alsmede de eventuele producties van het hoger beroep staan vermeld - over.

2.2o Arrest wordt gewezen op (de inhoud van) het griffiedossier. Partijen hebben recht op inzage van het griffiedossier.

Partijen kunnen na telefonische afspraak met de griffie inzage van het griffiedossier krijgen.

2.2p Datumbepaling voor arrest vindt plaats ter rolle, in beginsel twee weken nadat arrest wordt gevraagd. Binnen deze twee weken wordt bekeken of het griffiedossier compleet is. Zonodig worden ontbrekende stukken opgevraagd. Indien de opgevraagde stukken niet binnen twee weken na opvragen zijn overgelegd, wordt nog geen datum bepaald voor het wijzen van arrest. De zaak wordt in plaats daarvan wederom met twee weken aangehouden voor het alsnog overleggen van de ontbrekende stukken. Alsdan zal in beginsel recht worden gedaan op alleen de aanwezige stukken.

2.3. Pleidooi

2.3a Bij het vragen van pleidooi legt de partij die om pleidooi vraagt, kopie van haar volledige procesdossier in viervoud over. De vragende partij dient daarbij opgave te doen van de eigen verhinderingen en die van de wederpartij.

Indien mondeling pleidooi wordt gevraagd, zal de zaak twee weken worden aangehouden voor dagbepaling pleidooi, mits de partij die om pleidooi vraagt - vrijdag voorafgaand aan de rolzitting - opgave doet van de verhinderdata onder 2.3a van het rolreglement genoemd.

Op de rolzitting tot welke de zaak is aangehouden, zal door de rolraadsheer dag en uur voor de terechtzitting waarop de pleidooien kunnen plaatsvinden, worden vastgesteld.

Op de rolzitting, gehouden vier weken voor de dag waarop het pleidooi is bepaald, zal door de procureurs worden meegedeeld of het pleidooi doorgang kan vinden en of ten pleidooie aan de hand van een pleitnota zal worden gepleit. Ter gelegenheid daarvan kunnen akten worden genomen met inachtneming van het in art. 2.2 sub g van het rolreglement bepaalde.

2.3b De partij die bij pleidooi nieuwe stukken in het geding wenst te brengen (anders dan de pleitnota), dient ervoor zorg te dragen dat deze stukken uiterlijk op de vierde werkdag vóór de datum van het pleidooi ter griffie in viervoud alsmede door de wederpartij zijn ontvangen, tenzij de voorzitter een andere termijn bepaalt. De partij die pleitnotities in het geding wenst te brengen, legt deze bij de aanvang van haar pleidooi in viervoud aan het hof over onder terhandstelling van een vijfde exemplaar aan de wederpartij.

2.3c De procureurs dragen er zorg voor dat partijen bij de pleidooien in persoon aanwezig zijn, opdat zij, indien het hof dat nodig vindt, inlichtingen kunnen verstrekken. Rechtspersonen dienen zich voor dat doel te laten vertegenwoordigen door één of meer personen die van de zaak op de hoogte zijn. De voorzitter kan desverzocht bepalen dat de aanwezigheid van partijen niet is vereist.

2.3d In geval van pleidooi krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt gedurende ten hoogste dertig minuten toe te lichten. Indien een partij langer wenst te pleiten dient zij dit bij het vragen van het pleidooi te verzoeken, onder opgave van de gewenste tijdsduur en onder opgave van redenen.

2.3e Op éénparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer/voorzitter schriftelijk pleidooi toestaan. Een keuze voor het schriftelijk doen bepleiten van de zaak zal worden verstaan als het afstand doen van het recht op mondeling pleidooi.

2.3f De zaak zal voor overlegging van de pleitnota's acht weken peremptoir worden aangehouden. Op éénparig verzoek van de partijen kan eenmalig een uitstel van maximaal acht weken, peremptoir, worden verleend. Indien alsdan niet schriftelijk wordt gepleit, zal de zaak twee weken worden aangehouden voor arrestbepaling.

2.3g Uiterlijk twee weken voor de rolzitting waarop de pleitnota's zullen worden overgelegd, zenden de advocaten/procureurs elkaar de pleitnota's toe, opdat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door onder de eigen pleitnota een beknopte repliek onderscheidenlijk dupliek op te nemen. Het staat de advocaten/procureurs niet vrij - behoudens uitdrukkelijke instemming van de wederpartij - de tekst van de toegezonden pleitnota te wijzigen.

2.4. Bijzondere bepalingen inzake spoed-appèl in kort geding

2.4a De appellant die wenst dat het hoger beroep van een kort-gedingvonnis als 'spoed-appèl' wordt behandeld, dient de grieven en de toelichting daarop in de appèldagvaarding op te nemen dan wel tegelijk met de appèldagvaarding te doen betekenen. In de appèldagvaarding en bij het aanbrengen van de zaak dient te worden vermeld dat een spoedbehandeling wordt verzocht.

2.4b Indien de voorzitter van de kamer die het kort geding zal behandelen dan wel de rolraadsheer de zaak voldoende spoedeisend acht (geïntimeerde dient daarvan uit te gaan) zal de zaak verder als spoed-appèl worden behandeld en zal op de eerste rechtsdag aan geïntimeerde een peremptoir uitstel van twee weken voor antwoord worden verleend. Daarna geldt het hierna in artikel 2.4e en verder bepaalde.

2.4c Indien door appellant geen spoed-appèl is verzocht, kan geïntimeerde op de eerstdienende dag ter rolle mededelen dat hij behandeling als spoed-appèl wenst. Hij stelt van zodanig voornemen de griffie en de procureur van de wederpartij tijdig schriftelijk op de hoogte.

2.4d Indien de voorzitter dan wel de rolraadsheer de zaak voldoende spoedeisend acht (appellant dient daarvan uit te gaan), krijgt appellant een peremptoir uitstel van tenminste één week voor grieven. Geïntimeerde krijgt vervolgens een peremptoir uitstel van ten hoogste twee weken voor antwoord.

2.4e Komt geïntimeerde bij zijn antwoord in incidenteel hoger beroep of doet hij een beroep op niet-ontvankelijkheid, dan zal (principaal) appellant daarop bij pleidooi kunnen antwoorden, tenzij hij schriftelijk wenst te reageren. In dat geval zal aan appellant daartoe een peremptoir uitstel van ten hoogste twee weken worden verleend. Dit uitstel kan tot één week worden verkort.

2.4f Een partij die pleidooi wenst, dient zich met een daartoe strekkend verzoek zo spoedig mogelijk (bij voorkeur reeds vóór of op de eerste rechtsdag) tot de griffie te wenden. Zij dient daarbij opgave te doen van de eigen verhinderingen en die van de wederpartij.

De opgave van de verhinderdata betreft een periode van drie maanden volgend op de dag waarop van grieven is of wordt gediend of waarop pleidooi is gevraagd.

1 Zodra de rolraadsheer/kamervoorzitter het verzoek om een spoedappèl heeft gehonoreerd en de verhinderdata van beide partijen zijn opgegeven, wordt de datum voor pleidooi bepaald.

2 Mocht één van partijen in gebreke zijn gebleven met het opgeven van verhinderdata, vraagt de griffie de ontbrekende verhinderdata op; hiervoor wordt een termijn van één week gegund;

3 De verhinderdata worden per brief of fax naar de griffie gezonden.

4 Indien de desbetreffende partij daarmee in gebreke blijft, wordt desondanks de datum voor pleidooi bepaald en wordt een verzoek om uitstel van die zijde in beginsel afgewezen.

2.4g In geval van pleidooi krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt gedurende ten hoogste 20 minuten, inclusief re- en dupliek, toe te lichten. Indien een partij in verband met de bijzondere gecompliceerdheid van de zaak langer dan 20 minuten wenst te pleiten, dient zij dit bij het vragen van het pleidooi te verzoeken. De voorzitter beslist zo spoedig mogelijk op dit verzoek.

2.4h Nog niet in het geding zijnde producties (andere dan pleitnota's) die partijen ter gelegenheid van het pleidooi alsnog in het geding willen brengen, dienen tijdig op voorhand in viervoud aan het hof en de wederpartij te worden toegezonden.

2.4i Het hof doet op zo kort mogelijke termijn uitspraak.

2.4j Op éénparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer een langere termijn toestaan voor het nemen van een memorie of voor pleidooi. In het algemeen zal dit meebrengen dat de zaak niet meer als spoed-appèl wordt behandeld.

2.4k In geval van uiterste spoed kan van bovenstaande regeling worden afgeweken en kunnen de termijnen worden verkort. De meest gerede partij dient zich dan vóór het aanhangig maken van de zaak per brief tot de rolraadsheer te wenden, die naar bevind van zaken zal handelen.

3. Overige bepalingen

3.a De stukken welke aan het hof worden overgelegd, mogen geen opmerkingen in de kantlijn of tussen de regels of onderstrepingen bevatten, die niet in het originele stuk voorkomen. Stukken die hieraan niet voldoen, zullen niet worden geaccepteerd en zullen worden geretourneerd aan de procureur. Deze dient de stukken binnen twee weken te vervangen door exemplaren die daarvan geschoond zijn.

In zaken van spoedappèl in kort geding bedraagt deze termijn één week.

3.b.1 De versnelde procedure

De termijnen opgenomen onder 2.2 van het rolreglement voor kort gedingen gelden ook voor zaken die worden afgedaan volgens de versnelde procedure.

De versnelde procedure is van toepassing op:

+ de zaken die worden afgehandeld volgens de regeling van het vóór 1 januari 2002 geldende versneld regiem, tenzij appellant uitdrukkelijk voor het gewone regiem kiest,

+ alle incidenten, behoudens die gerezen in spoed-appèllen,

+ de zaken die op verzoek van een partij dan wel ambtshalve door de rolraadsheer als spoedzaken zijn aangemerkt.

Richtlijnen uitstelbeleid

3.b.2 1. Een datum voor een zitting (comparitie, enquête, pleidooi en descente) wordt bepaald nadat de procureurs van partijen in de gelegenheid zijn gesteld verhinderdata op te geven.

De opgave van verhinderdata door procureurs heeft ook betrekking op die van partijen en zo mogelijk (zie richtlijn 6) van eventuele getuigen. De procureurs gaan dit tevoren na. Het feit dat partijen en/of getuigen nadien verhinderd blijken, kan - behoudens zeer bijzondere omstandigheden (zie richtlijnen 4 en 5)- dan geen reden tot uitstel opleveren. Bij eventuele voortzetting van de zitting wordt de datum bepaald in overleg met de advocaten/procureurs van partijen.

2. Indien geen verhinderdata worden opgegeven, bepaalt het hof zelfstandig de zittingdatum. Een verzoek om uitstel namens partij(en) die geen verhinderdata heeft (hebben) opgegeven, zal niet worden gehonoreerd. De partij die desondanks bij het uitstelverzoek volhardt dan wel niet verschijnt, heeft geen recht op een nieuwe zitting.

3. Vóór de vaststelling van de datum van de zitting kunnen nieuwe, na de opgave van de verhinderdata alsnog opgekomen verhinderdata, schriftelijk aan de griffie worden gemeld.

4. Slechts indien verhinderdata zijn opgegeven, komt een verzoek om uitstel voor eventuele honorering in aanmerking. Op dit verzoek zal positief worden beslist, mits sprake is van zeer bijzondere omstandigheden én bovendien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

het uitstelverzoek is

- zo tijdig mogelijk;

- schriftelijk;

- deugdelijk gemotiveerd, in het bijzonder ten aanzien van de aard van de verhindering en het tijdstip waarop de reden voor de verhindering bekend is geworden;

- met tegelijkertijd opgave van nieuwe verhinderdata van beide partijen;

- met mededeling of de wederpartij al of niet met uitstelverlening akkoord is, ingediend.

Als aan deze voorwaarden niet is voldaan, wordt op het uitstelverzoek negatief beslist.

5. Ziekte wordt niet als zeer bijzondere omstandigheid beschouwd, tenzij:

- het een advocaat betreft: deze zich - gelet op de aard en omvang van de zaak - niet kan laten vervangen door een kantoorgenoot;

- het een partij betreft: diens aanwezigheid op de zitting nodig is voor een goede behandeling van de zaak;

- het een getuige betreft.

Als zeer bijzondere omstandigheid geldt niet het optreden van een advocaat bij een ander zitting.

6. Als een getuige niet verschijnt, wordt slechts een nadere dag bepaald, indien ter zitting wordt overgelegd een dagvaarding, kopie van de aangetekende brief of een schriftelijke verklaring van de getuige dat hij op het bepaalde tijdstip diende te verschijnen.

3.b.3 De lijst van geschorste zaken

Jaarlijks zal eind januari een lijst worden verstrekt van de zaken die om welke reden dan ook zijn geschorst. De desbetreffende procureurs dienen informatie te verschaffen omtrent het al dan niet voortbestaan van de oorzaak van de schorsing.

Indien een zaak voor de tweede maal op bedoelde lijst is vermeld en toereikende informatie ontbreekt, zal deze worden verwezen naar de rolzitting teneinde inlichtingen als hiervoor bedoeld te verkrijgen.

De oorzaak van de schorsing zal geacht worden te zijn vervallen, indien ook op de onder de hiervoor bedoelde rolzitting geen toereikende informatie dienaangaande wordt verschaft.

Zaken die zijn vermeld op de lijst van geschorste zaken kunnen op schriftelijk verzoek worden verwezen naar de rolzitting.

3.b.4 De postinterlocutoire fase

Een memorie/akte na enquête, comparitie van partijen of descente wordt niet toegestaan, tenzij de Raadsheer-Commissaris blijkens het betreffende proces-verbaal anders heeft bepaald.

Indien een deskundigenbericht is binnengekomen en de zaak wordt verwezen naar de rol voor postinterlocutoire memorie/akte, gelden de termijnen als aangegeven in art. 2.2 onder g, tweede volzin, van het rolreglement.

Voor de antwoordconclusies en antwoordakten gelden eveneens de termijnen als hiervoor bedoeld.

Indien na een enquête/comparitie of descente de zaak naar de rol wordt verwezen voor (beraad) royement of vragen arrest, kan slechts eenmaal een ambtshalve-peremptoir uitstel van twee weken worden verkregen.

Na een postinterlocutoire memorie of akte wordt in beginsel geen (nadere) akte meer toegestaan. De procureur die meent dat op deze regel een uitzondering moet worden gemaakt, dient dit schriftelijk en gemotiveerd aan de rolraadsheer kenbaar te maken. Indien een akte wordt toegestaan, dient de akte op dezelfde zitting te worden genomen, bij gebreke waarvan daartoe slechts een ambtshalve-peremptoir uitstel van 2 weken wordt verleend.

3.b.5 De ambtshalve comparitie

Het hof kan in iedere stand van het geding op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van een der partijen dan wel ambtshalve een comparitie van partijen bevelen met het oog op de verder te volgen procesgang, ter bewaking van de voortgang van de procedure, voor het verkrijgen van inlichtingen en/of opdat een schikking kan worden beproefd.

In voorkomende gevallen kan deze verschijning van partijen worden gecombineerd met de te houden (spoed)pleidooien. Op de rol zal een voornemen van het hof tot het bevelen van een comparitie van partijen worden aangekondigd en de zaak zal vervolgens worden aangehouden voor dagbepaling arrest, ambtshalve-peremptoir.

3.b.6 Het faillissement

Indien een procureur ter rolle laat weten dat een der partijen in staat van faillissement is verklaard, dient deze procureur tevens inlichtingen te verschaffen omtrent de aard van de (oorspronkelijke) vordering en de fase waarin dat faillissement zich bevindt.

Kan de hierboven bedoelde informatie niet worden verstrekt, dan wordt daartoe een eerste uitstel van 2 weken en een laatste uitstel van 2 weken ambtshalve-peremptoir verleend.

Bij gebreke van voldoende (duidelijke) informatie zal ambtshalve een comparitie van partijen worden bevolen teneinde alsdan de benodigde inlichtingen te verkrijgen.

3.b.7 Het herstelarrest

Op verzoek van een partij of ambtshalve, gehoord de andere partij respectievelijk de partijen, verbetert het hof bij herstelarrest een - in een eerder gewoon arrest voorkomende - kennelijke rekenfout, schrijffout of andere fout die zich voor eenvoudig herstel leent.

Het herstelarrest zal op een rolzitting worden uitgesproken. Partijen ontvangen een afschrift, zonodig opgemaakt in executoriale vorm.

3.b.8 De correspondentie inzake de rol

Als een zaak voor dagbepaling pleidooi, enquête, comparitie of descente staat, dienen de verhinderdagen opgegeven te worden uiterlijk vrijdags voorafgaand aan de rolzitting.

De procureurs zenden van alle brieven aan het hof onverwijld een kopie aan de procureur van de wederpartij en maken daarvan in die brieven ook melding.

Bij gebreke van bedoelde vermelding kan de desbetreffende brief door het hof terzijde worden gelegd.

3.b.9 Algemene slotbepaling

Alle stukken die geen betrekking hebben op de procedure dienen door de procureurs uit de over te leggen dossiers te worden verwijderd.

De rolraadsheer kan steeds ambtshalve zaken doen uitroepen, op de rol doen plaatsen en andere uitstellen dan de hiervoor genoemde, al dan niet peremptoir, verlenen.

De fungerend president, lid van de eerste enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, kan na overleg met de Dekens van de Ordes van Advocaten te Assen, Groningen en Leeuwarden deze regeling wijzigen of intrekken.

3.c Indien omstandigheden van het geval daartoe nopen kan de rolraadsheer/voorzitter van dit reglement afwijken. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist de rolraadsheer/voorzitter.

4. Overgangsbepaling

Ten aanzien van de verdere behandeling door het hof van zaken die op de datum van inwerkingtreding van NRv. reeds zijn aangebracht, blijft artikel 2.2o buiten toepassing en geldt voor het overleggen der stukken voor arrest het voordien geldende recht.

Dit reglement is vastgesteld op 18 december 2001 en treedt in werking op 1 januari 2002.

Naar boven