13 april 2001
AD2001/U65607
Personeelsmanagement Rijksdienst
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gelet op artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht;
Gezien de overeenkomst inzake uitvoering uitkeringen bij functioneel leeftijdsontslag
en ontslag uit substantieel bezwarende functies;
Besluit:
Artikel 1
De Stichting Pensioenfonds ABP, hierna te noemen ABP, is bevoegd om namens
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties al die besluiten
te nemen die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij
of krachtens de hieronder genoemde regelingen bevoegd is te nemen:
1. het Besluit ontslaguitkering substantieel bezwarende functies,
2. het Besluit overgangsrecht FLO-functies en
3. de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag.
Artikel 2
ABP is bevoegd om verzoeken in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur,
dan wel in het kader van de Wet Nationale Ombudsman, voorzover die verband
houden met de uitvoering van de in artikel 1 genoemde regelingen, namens de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties af te handelen.
Artikel 3
ABP is bevoegd om in het kader van de uitvoering van de in artikel 1 genoemde
regelingen namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
te beslissen op bezwaarschriften, met dien verstande dat degene die betrokken
is bij het besluitvormingsproces ten aanzien van het bezwaarschrift niet ook
betrokken is geweest bij het besluitvormingsproces in eerste aanleg. ABP informeert
de directie Personeelsmanagement Rijksdienst over bezwaarschriften waarin
de rechtsgeldigheid van de toegepaste regeling of van onderdelen daarvan ter
discussie wordt gesteld.
Artikel 4
ABP is bevoegd om inzake de uitvoering van de in artikel 1 genoemde regelingen
namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in rechte
op te treden en om namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
tegen rechterlijke uitspraken ter zake hoger beroep of cassatie in te stellen,
dan wel af te zien van hoger beroep of cassatie. Indien het een zaak betreft
met een kennelijk aanmerkelijk financieel of rechtspositioneel belang, oefent
ABP deze bevoegdheid niet uit dan na verkregen instemming van de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister die de ex-werkgever
is van de wederpartij in de desbetreffende zaak. ABP is in dat geval wel bevoegd
om vooruitlopend hierop zo nodig voorlopig hoger beroep of cassatie in te
stellen.
Artikel 5
Voor wat betreft het mandaat onderscheidenlijk de volmacht, bedoeld in
dit besluit, is ABP bevoegd intern ondermandaat te verlenen onderscheidenlijk
heeft zij recht van substitutie.
Artikel 6
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van de Staatscourant waarin het wordt gepubliceerd en werkt terug tot en met
1 januari 2001.