Berekeningswijze inbrengverplichting

Circulaire

Aan de besturen van alle inrichtingen voor gezondheidszorg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (excl. Academische ziekenhuizen, verzorgingshuizen, gezinsvervangende tehuizen en dagverblijven)

Datum: 2 mei 2001

Kenmerk: 2338-01/Baa

Geldigheidsduur: onbepaald

Afdeling: secretariaat

Inwerkingtreding: 2 dagen na bekendmaking

Betreft: informatievoorziening over de berekeningswijze van de inbrengverplichting

Inleiding

Binnenkort zal door de Minister van VWS een circulaire inzake de wijziging van de meldingsprocedure Wet ziekenhuisvoorzieningen worden uitgebracht. Vooruitlopend op die circulaire wordt in de onderhavige circulaire van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen nader ingegaan op de berekeningswijze van de inbrengverplichting.

Voorgeschiedenis

Op 19 december 1995 heeft de Minister van VWS de zogenoemde nieuwe meldingsregeling vastgesteld. De regeling strekte ertoe instellingen meer verantwoordelijkheid te geven voor de instandhoudingsbouw. Op grond van de WTG-Richtlijn instandhoudingsinvesteringen krijgen de instellingen een bedrag in het budget opgenomen voor jaarlijkse investeringen. Daarnaast worden middelen opgebouwd voor grote renovaties. De maximale opbouw is gelijk aan 50% van de vervangende nieuwbouwwaarde van een instelling. Bij de vervangende nieuwbouwwaarde wordt uitgegaan van de normatief toegestane vloeroppervlakte van een instelling en de nieuwbouwprijs per m2, zoals opgenomen in de Regeling bouwmaatstaven Wet ziekenhuisvoorzieningen.

Opbouw van instandhoudingsmiddelen

De middelen voor de grote renovatie worden opgebouwd over een periode van 10 jaar na ingebruikname. Voor gebouwen waarvoor voor 1 januari 1996 een vergunning is verleend, heeft een onderzoek naar de gebouwkwaliteit plaatsgevonden. Afhankelijk van de besluitvorming over dit onderzoek kunnen de middelen al dan niet versneld worden opgebouwd. Voor de gehandicaptenzorg worden de middelen opgebouwd over een periode van 12,5 jaar gerekend vanaf medio 1996. De middelen voor een grote renovatie worden niet in het budget verwerkt, maar zijn in de vorm van trekkingsrechten beschikbaar.

Trekkingsrechten

De trekkingsrechten, die worden geadministreerd door en beheerd bij het College tarieven gezondheidszorg, moeten worden gebruikt (ingebracht) ten behoeve van de financiering van instandhoudingsinvesteringen. Bij voldoende trekkingsrechten kan worden volstaan met een melding. Indien onvoldoende trekkingsrechten beschikbaar zijn, moet voor het gehele project een vergunning worden aangevraagd, onder handhaving van de verplichting tot het inbrengen van trekkingsrechten. Dit laatste geldt ook in geval van projecten die weliswaar instandhouding betreffen, maar die niet voldoen aan de criteria voor de meldingsregeling (vervangende nieuwbouw of bestemmingswijziging).

Vaststelling en goedkeuring

In de toelichting op de meldingsregeling van 19 december 1995 is de inbrengverplichting reeds opgenomen. In de bijlage bij de circulaire van 25 november 1997 zijn enkele voorbeelden voor het berekenen van de inbrengverplichting uitgewerkt. Deze uitwerkingen bleken evenwel niet eenduidig toepasbaar. In zijn vergadering van 8 januari 2001 heeft het College bouw ziekenhuisvoorzieningen de Regeling berekeningsmethode inbrengverplichting Wet ziekenhuisvoorzieningen vastgesteld. Op 27 februari 2001 heeft de vereiste ministeriële goedkeuring plaatsgevonden. Genoemde regeling is als bouwmaatstaf (Bijlage 0.02) toegevoegd aan de Regeling bouwmaatstaven Wet ziekenhuisvoorzieningen. Bij Besluit van 20 september 1999, Stcrt. 1999, 192, is de inbrengverplichting door de Minister van VWS gekwalificeerd als bouwmaatstaf: het niet kunnen voldoen aan de inbrengverplichting kan vanwege onverantwoorde tariefsgevolgen, als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder c, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen, leiden tot weigering van de vergunning. De nadere omschrijving van de weigeringsgrond is uitgewerkt in een methodiek ter berekening van de inbrengverplichting in concrete gevallen.

Overleg

In het traject voorafgaand aan het vaststellen van de berekeningsmethode voor de inbrengverplichting heeft uitvoerig overleg plaatsgevonden tussen het Ministerie van VWS, het College tarieven gezondheidszorg en het College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Op het moment dat bovengenoemde partijen overeenstemming hadden bereikt ten aanzien van de nieuwe berekeningsmethodiek, bleek onder andere dat, voordat deze nieuwe methodiek officieel als bouwmaatstaf door het College bouw kon worden vastgesteld, eerst een technische aanpassing diende plaats te vinden van de CTG-beleidsregel `Instandhoudingsinvesteringen'. In de bestuursvergadering van het College tarieven gezondheidszorg d.d. 11 december 2000 heeft deze aanpassing zijn beslag gekregen.

In het voortraject zijn voorts verschillende verenigingen (NVZ, Arcares, VGN en GGZN) betrokken geweest.

Toelichting

Een project kan worden gerealiseerd, hetzij door een melding, hetzij door middel van het met goed gevolg doorlopen hebben van de vergunningprocedure. In geval van een melding wordt het bedrag van de inbrengverplichting vermeld op het meldingsformulier (`kennisgevingsformulier'). In geval van een vergunningplichtig project wordt als regel in de verklaring aangegeven of op een initiatief al dan niet een inbrengverplichting van toepassing is. Indien dit inderdaad het geval is, zal in de vergunning het bedrag van de inbrengverplichting indicatief worden vastgesteld, waarbij wordt uitgegaan van de op dat moment aanwezige informatie. De definitieve hoogte van de inbrengverplichting wordt tenslotte bepaald in de door het College bouw af te geven beschikking inzake de eindafrekening. In de bijlage wordt de berekeningssystematiek nader toegelicht.

In beginsel zal het definitieve bedrag van de inbrengverplichting gelijk zijn aan het in de vergunning reeds indicatief vastgestelde bedrag. Afwijkingen zijn slechts mogelijk in de navolgende gevallen:

- een eerdere of latere oplevering dan in de vergunning was verondersteld; bij een eerdere of latere oplevering zijn er minder of meer trekkingsrechten opgebouwd;

- een uiteindelijk hoger of lager goedgekeurd investeringsbedrag dan waar in de vergunning van is uitgegaan (dit heeft alleen invloed indien de berekeningssystematiek leidt tot een volledige of procentuele inbreng);

- bij een tussentijds gebruik van trekkingsrechten in het kader van de melding voor calamiteiten;

- bij goedgekeurde meerkosten;

- bij een tekort aan trekkingsrechten (om aan de vastgestelde inbrengverplichting te kunnen voldoen), veroorzaakt door de omstandigheden zoals genoemd in de derde meldingscirculaire d.d. 25 november 1997, kenmerk FBZ/PBIZ 97633.

Nadere informatie en inlichtingen

Voor het overige verwijzen wij u naar de bouwmaatstaf `berekeningsmethode inbrengverplichting' die als Bijlage 0.02 deel uitmaakt van de Regeling bouwmaatstaven en die ter openbare inzage ligt bij het College bouw ziekenhuisvoorzieningen te Utrecht. De bouwmaatstaf is verkrijgbaar bij het College bouw en te raadplegen op www.bouwcollege.nl. Op deze website zal ook een rekenmodel worden opgenomen waarmee instellingen zelf de inbrengverplichting van een project kunnen berekenen.

Voor inlichtingen betreffende deze circulaire, resp. de toepassing en de berekeningswijze van de inbrengverplichting, in relatie tot specifieke bouwinitiatieven kunt u contact opnemen met onderstaande personen:

- dhr. A. Mol (ziekenhuiszorg);

- dhr. H.J.M. van der Aalst (geestelijke gezondheidszorg);

- dhr. S.R. Rienks (gehandicaptenzorg);

- mw. P.M. Bezemer-Bijl (verpleeghuizen);

- dhr. P. Wagenaar (besteksplannen/eindafrekeningen).

College bouw ziekenhuisvoorzieningen,
de algemeen secretaris,
T. Vroon.
College bouw ziekenhuisvoorzieningen,
de voorzitter,
H.A. de Boer.

Bijlage

De berekeningssystematiek heeft een normatief karakter, wat impliceert dat er slechts in uitzonderingssituaties van kan worden afgeweken. De volgende uitgangspunten hebben aan de berekeningssystematiek ten grondslag gelegen. In de eerste plaats moet de systematiek eenduidig toepasbaar zijn. Daarnaast moet worden voorkomen dat er een onnodig beroep op de vergunningenprocedure wordt gedaan. Tenslotte zou van de berekeningssystematiek geen prikkel mogen uitgaan om of de meldings- of de vergunningenprocedure te volgen.

Deze uitgangspunten hebben geleid tot een methodiek die evenals de meldingsregeling op instellingsniveau - en derhalve niet op gebouwniveau - wordt toegepast. Als parameter is gekozen voor de investeringskosten, omdat deze, anders dan de capaciteit of de oppervlakte, eenduidig toepasbaar zijn. Voorts is ervoor gekozen om in de regel niet alle opgebouwde trekkingsrechten bij ingebruikname in te laten brengen. Dit voorkomt een onnodig beroep op de vergunningenprocedure.

Inhoud van de berekeningssystematiek

1. De inbrengverplichting bedraagt bij vervangende nieuwbouwprojecten 50% (dit percentage is een maximum) van de investeringskosten en bij renovatie- en bestemmingswijzigingsprojecten 100% van de investeringskosten, oftewel het totale investeringsbedrag. Voor vervangende nieuwbouw is voor 50% gekozen omdat een instelling ook opbouwt tot een niveau van 50% van de kosten van vervangende nieuwbouw. Dat bij renovatie is gekozen voor 100% houdt verband met het feit dat wanneer het project via de melding zou zijn gerealiseerd eveneens het totale investeringsbedrag ten laste was gegaan van de trekkingsrechten. Bij bestemmingswijziging, zonder dat dit gepaard gaat met capaciteitsuitbreiding (meer bedden) of capaciteitswijziging (bijvoorbeeld de ombouw van een ziekenhuis tot verpleeghuis), is eveneens de inbrengverplichting van toepassing. In deze situaties is bestemmingswijziging op te vatten als een renovatie. Om die reden wordt voor dergelijke projecten de inbrengverplichting gelijk gesteld aan het totale investeringsbedrag.

2. Zoals reeds gezegd, wordt ernaar gestreefd een instelling een hoeveelheid trekkingsrechten over te laten houden ten behoeve van de noodzakelijke instandhouding van haar infrastructuur. Als gevolg hiervan wordt de inbrengverplichting op de navolgende wijze gemitigeerd:

a) de totaal op te bouwen trekkingsrechten m.b.t. de periode 1996 t/m 2016 worden op hetzelfde prijspeil gebracht als de inbrengverplichting;

b) de inbrengverplichting wordt gesplitst in twee delen, te weten: een deel dat bij de ingebruikname van een initiatief moet worden ingebracht en een deel dat ten laste van nog op te bouwen trekkingsrechten moet worden ingebracht;

c) het gedeelte (percentage) van de reeds opgebouwde trekkingsrechten dat bij ingebruikname moet worden ingebracht is gelijk aan het quotiënt van 1 en 2a;

d) de inbrengverplichting in het jaar van ingebruikname van een initiatief is gelijk aan de tot en met het jaar van ingebruikname opgebouwde trekkingsrechten, vermenigvuldigd met het percentage berekend onder c;

e) de inbrengverplichting die ten laste wordt gebracht van de nog op te bouwen trekkingsrechten is gelijk aan het bedrag van de berekende inbrengverplichting onder 1 minus het bedrag berekend onder d; de hiermee corresponderende middelen worden in mindering gebracht op de totaal nog op te bouwen trekkingsrechten en zijn niet meer beschikbaar voor andere projecten.

3. De normatieve inbrengverplichting kan nooit hoger zijn dan de in totaal op te bouwen trekkingsrechten.

Hardheidsclausule

In de derde meldingscirculaire d.d. 25 november 1997, kenmerk FBZ/PBIZ 97633 (Stcrt. 1997, 233) wordt aangegeven dat wanneer een instelling niet kan voldoen aan de vastgestelde inbrengverplichting, omdat zij over onvoldoende trekkingsrechten beschikt, onder omstandigheden van die inbrengverplichting kan worden afgeweken. Concreet wordt hierover opgemerkt: `Bij de beoordeling wordt alleen van de normatieve inbrengverplichting afgeweken indien de instelling, bijvoorbeeld aan de hand van haar langetermijn huisvestingsplan, kan aantonen dat de verkregen instandhoudingsmiddelen doelmatig zijn ingezet en dat de investering in het verleden is gemeld. De instelling moet aantonen dat de investering noodzakelijk was en dat daarmee de omvang van de vergunningplichtige investeringen is beperkt, dan wel dat zij daardoor heeft voorkomen dat de vergunningplichtige investeringen op een eerder tijdstip moesten worden uitgevoerd. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de noodzaak om instandhoudingsbudget te reserveren voor infrastructuur die gehandhaafd moet blijven en waarop de WZV-vergunning geen betrekking heeft. Hierbij wordt de informatie uit het langetermijn huisvestingsplan gebruikt. In de WZV-vergunning kunnen hieromtrent voorschriften worden opgenomen.'

In concreto kan het gaan om twee situaties, te weten:

1. de trekkingsrechten zijn al (op een doelmatige wijze) aangewend ten behoeve van meldingsprojecten;

2. de trekkingsrechten zijn nodig voor andere projecten.

Ten aanzien van beide situaties is de visie van het College bouw op het langetermijn huisvestingsplan van belang. Is door het College bouw in de visie op het langetermijn huisvestingsplan geen opmerking gemaakt over de doelmatigheid van bedoelde projecten dan zal bij de vaststelling van de inbrengverplichting hiermee rekening worden gehouden. Is door het College bouw aangegeven dat de bedoelde projecten niet doelmatig zijn dan zal in principe de normatieve inbrengverplichting worden aangehouden.

Rekenvoorbeelden

Aan de hand van een aantal rekenvoorbeelden zal worden uiteengezet hoe de berekeningssystematiek ter vaststelling van de inbrengverplichting in de praktijk werkt. Deze voorbeelden gaan uit van projecten die betrekking hebben op een gebouw dat reeds bestond op 1 januari 1996.

Voorbeeld 1

Renovatie

Ziekenhuis X wil, met een tussenliggende periode van bijvoorbeeld 8 jaren, als instandhoudingsbouw (renovatie) een tweetal renovatieprojecten uitvoeren. Van beide projecten bedragen de investeringskosten f 20 mln.

Voor de berekening van de inbrengverplichting zijn de volgende gegevens relevant:

De vervangende nieuwbouwwaarde van Ziekenhuis X bedraagt f 100 mln. Dit impliceert dat de totaal op te bouwen trekkingsrechten f 50 mln. belopen. Aangezien het een renovatieproject betreft is de normatieve inbrengverplichting 100%, d.w.z. gelijk aan het investeringsbedrag, dus f 20 mln.

Op het moment dat het 1e project van f 20 mln. in gebruik zal worden genomen, blijkt de instelling f 10 mln. aan trekkingsrechten te hebben opgebouwd.

Berekening beschikbare middelen voor het 1e project:

- reeds opgebouwde trekkingsrechten: f 10 mln.

- nog op te bouwen trekkingsrechten: f 40 mln.

Toepassing van de berekeningsmethodiek voor 1e project:

• Investeringskosten 1e project (f 20 mln.) = 40% van de in totaal op te bouwen trekkingsrechten (f 50 mln.).

• De inbrengverplichting bij ingebruikname van het 1e project bedraagt derhalve 40% van de reeds opgebouwde middelen (f 10 mln.) = f 4 mln. Er blijft een bedrag aan trekkingsrechten beschikbaar ter grootte van f 6 mln. Dit bedrag kan bijvoorbeeld voor meldingen worden aangewend.

• Aangezien de normatieve inbrengverplichting f 20 mln. bedraagt zal er nog f 16 mln. aan trekkingsrechten moeten worden ingebracht. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de in totaal nog op te bouwen trekkingsrechten. In de toekomst wordt derhalve niet meer een bedrag opgebouwd van f 40 mln. (de totale opbouw minus het bedrag dat al opgebouwd was) maar nog f 24 mln.

Na 8 jaar dient Ziekenhuis X een 2e project in. De investeringskosten bedragen wederom f 20 mln. Aangezien het om een renovatie gaat is de normatieve inbrengverplichting gelijk aan het investeringsbedrag, dus f 20 mln. Er wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het ziekenhuis na afloop van het 1e project en vóór aanvang van het 2e project inmiddels weer f 8 mln. aan nieuwe trekkingsrechten heeft opgebouwd en de nog beschikbare middelen vanuit het 1e project (f 6 mln.) niet zijn aangewend.

Berekening beschikbare middelen voor het 2e project:

- reeds opgebouwde trekkingsrechten: resterend na 1e project f 6 mln. + f 8 mln. aan nieuw opgebouwde middelen = f 14 mln.

- nog op te bouwen trekkingsrechten: f 24 mln. minus f 8 mln. = f 16 mln.

Toepassing van de berekeningsmethodiek voor het 2e project:

• Investeringskosten 2e project (f 20 mln.) = 40% van de in totaal op te bouwen trekkingsrechten (f 50 mln.).

• De inbrengverplichting bij ingebruikname van het 2e project bedraagt derhalve 40% van de reeds opgebouwde middelen (f 14 mln.) = f 5,6 mln. Er blijft een bedrag aan trekkingsrechten beschikbaar ter grootte van f 8,4 mln. Dit bedrag kan bijvoorbeeld voor meldingen worden aangewend.

• Aangezien de normatieve inbrengverplichting f 20 mln. bedraagt, zal er nog f 14,4 mln. aan trekkingsrechten moeten worden ingebracht. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de in totaal nog op te bouwen trekkingsrechten. In de toekomst wordt derhalve niet meer een bedrag opgebouwd van f 16 mln. maar nog slechts f 1,6 mln.

Voorbeeld 2

Vervangende nieuwbouw

Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis (APZ) Y is voornemens vervangende nieuwbouw te plegen ter vervanging van een oud gebouw, waarvoor geen trekkingsrechten meer worden opgebouwd. Eén jaar later is de instelling voornemens een groot deconcentratieplan (vervangende nieuwbouw) in te dienen. De investeringskosten voor het eerste project bedragen f 5,88 mln. Voor het tweede project bedragen de investeringskosten f 27,06 mln.

Voor de berekening van de inbrengverplichting wordt verder uitgegaan van de volgende gegevens:

De vervangende nieuwbouwwaarde van APZ Y bedraagt f 147 mln. Dit impliceert dat de totaal op te bouwen trekkingsrechten f 73,5 mln. belopen. Aangezien het voor beide initiatieven om vervangende nieuwbouw gaat, is de normatieve inbrengverplichting voor beide initiatieven 50% van het investeringsbedrag, dus voor het 1e project f 2,94 mln. en voor het 2e project f 13,53 mln.

Op het moment dat het 1e project van f 5,88 mln. in gebruik zal worden genomen, blijkt de instelling f 26 mln. aan trekkingsrechten te hebben opgebouwd.

Berekening beschikbare middelen voor het 1e project:

- reeds opgebouwde trekkingsrechten: f 26 mln.

- nog op te bouwen trekkingsrechten: f 47,5 mln.

Toepassing van de berekeningsmethodiek voor 1e project:

• Investeringskosten 1e project (f 5,88 mln.) = 8% van de in totaal op te bouwen trekkingsrechten (f 73,5 mln.)

• De inbrengverplichting bij ingebruikname van het 1e project bedraagt derhalve 4% (= de helft van 8%) van de reeds opgebouwde middelen (f 26 mln.) = f 1,04 mln. Er blijft een bedrag aan trekkingsrechten beschikbaar ter grootte van f 24,96 mln. Dit bedrag zou bijvoorbeeld (ten dele) voor meldingen kunnen worden aangewend.

• Aangezien de normatieve inbrengverplichting f 2,94 mln. (= 50% van de investeringskosten à f 5,88 mln.) bedraagt, zal er nog f 1,9 mln. aan trekkingsrechten moeten worden ingebracht. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de in totaal nog op te bouwen trekkingsrechten. In de toekomst wordt derhalve niet meer een bedrag opgebouwd van f 47,5 mln. (de totale opbouw minus het bedrag dat al opgebouwd was), maar nog f 45,6 mln.

Na één jaar dient APZ Y het 2e project in. De investeringskosten hiervan bedragen f 27,06 mln. Aangezien het wederom vervangende nieuwbouw betreft, bedraagt de normatieve inbrengverplichting ook nu weer 50% van het investeringsbedrag, dus f 13,53 mln. In de tussentijd heeft APZ Y weliswaar de nodige meldingsprojecten gerealiseerd, maar deze konden alle worden gefinancierd uit de jaarlijkse instandhoudingsmiddelen. Na afloop van het 1e project en vóór aanvang van het 2e project heeft APZ Y inmiddels weer f 14,7 mln. aan nieuwe trekkingsrechten opgebouwd. De nog beschikbare trekkingsrechten vanuit het eerste project (f 24,96 mln.) zijn, zoals gezegd, niet aangewend.

Berekening beschikbare middelen voor het 2e project:

- reeds opgebouwde trekkingsrechten: f 24,96 mln. (resterend na 1e project) + f 14,7 mln. aan nieuw opgebouwde middelen = f 39,66 mln.

- nog op te bouwen trekkingsrechten: f 45,6 mln. minus f 14,7 mln. = f 30,9 mln.

Toepassing van de berekeningsmethodiek voor het 2e project:

• Investeringskosten 2e project (f 27,05 mln.) = 36,8% van de in totaal op te bouwen trekkingsrechten (f 73,5 mln.).

• De inbrengverplichting bij ingebruikname van het 2e project bedraagt derhalve 18,4% (= de helft van 36,8%) van de reeds opgebouwde middelen (f 39,66 mln.) = f 7,3 mln. Er blijft een bedrag aan trekkingsrechten beschikbaar ter grootte van f 32,36 mln. Dit bedrag zou bijvoorbeeld (ten dele) voor meldingen kunnen worden aangewend.

• Aangezien de normatieve inbrengverplichting f 13,53 mln. bedraagt

(= 50% van de investeringskosten), zal er nog f 6,23 mln. aan trekkingsrechten moeten worden ingebracht. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de in totaal nog op te bouwen trekkingsrechten. In de toekomst wordt derhalve niet meer een bedrag opgebouwd van f 30,9 mln. maar nog slechts f 24,67 mln.

Voorbeeld 3

Combinatie van renovatie en vervangende nieuwbouw

Verpleeghuis Z is voornemens een bestaand gebouw te renoveren, onder gelijktijdige vervangende nieuwbouw van een ander gebouw op dezelfde locatie. De investeringskosten voor het totale project (renovatie en nieuwbouw) bedragen f 15 mln. De investeringskosten voor het renovatiedeel bedragen f 3 mln. en voor het vervangende nieuwbouwdeel f 12 mln.

Voor de berekening van de inbrengverplichting wordt verder uitgegaan van de volgende gegevens:

De vervangende nieuwbouwwaarde van Verpleeghuis Z bedraagt f 50 mln. Dit impliceert dat de totaal op te bouwen trekkingsrechten f 25 mln. belopen. De normatieve inbrengverplichting voor het renovatiedeel bedraagt 100% van de daarmee samenhangende investeringskosten, d.w.z. f 3 mln. Voor het vervangende nieuwbouwdeel bedraagt de normatieve inbrengverplichting 50% van de daarmee samenhangende investeringskosten, d.w.z. f 6 mln.

Op het moment dat het project van f 15 mln. (dus renovatie + vervangende nieuwbouw) in gebruik zal worden genomen, blijkt de instelling f 9 mln. aan trekkingsrechten te hebben opgebouwd.

A)

Berekening beschikbare middelen voor het renovatieonderdeel:

- reeds opgebouwde trekkingsrechten: f 9 mln.

- nog op te bouwen trekkingsrechten: f 16 mln.

Toepassing van de berekeningsmethodiek voor het renovatie-onderdeel:

• Investeringskosten renovatieproject (f 3 mln.) = 12% van de in totaal op te bouwen trekkingsrechten (f 25 mln.).

• De inbrengverplichting bij ingebruikname van het renovatieproject bedraagt derhalve 12% van de reeds opgebouwde middelen (f 9 mln.) = f 1,08 mln. Er blijft een bedrag aan trekkingsrechten beschikbaar ter grootte van f 7,92 mln. Dit bedrag zou bijvoorbeeld (ten dele) voor meldingen kunnen worden aangewend.

• Aangezien de normatieve inbrengverplichting f 3 mln. (= 100% van de investeringskosten à f 3 mln.) bedraagt, zal er nog f 1,92 mln. aan trekkingsrechten moeten worden ingebracht. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de in totaal nog op te bouwen trekkingsrechten. In de toekomst wordt derhalve niet meer een bedrag opgebouwd van f 16 mln. (de totale opbouw minus het bedrag dat al opgebouwd was), maar nog f 14,08 mln.

B)

Berekening beschikbare middelen voor het vervangende nieuwbouw onderdeel:

- reeds opgebouwde trekkingsrechten: f 9 mln.

- nog op te bouwen trekkingsrechten: f 16 mln.

Toepassing van de berekeningsmethodiek voor het vervangende nieuwbouwonderdeel:

• Investeringskosten vervangende nieuwbouwproject (f 12 mln.) = 48% van de in totaal op te bouwen trekkingsrechten (f 25 mln.).

• De inbrengverplichting bij ingebruikname van het vervangende nieuwbouwproject bedraagt derhalve 24% (= de helft van 48%) van de reeds opgebouwde middelen (f 9 mln.) = f 2,16 mln.

Er blijft een bedrag aan trekkingsrechten beschikbaar ter grootte van f 5,76 mln. (f 7,92 mln. minus f 2,16 mln.). Dit bedrag zou bijvoorbeeld (ten dele) voor meldingen kunnen worden aangewend.

• Aangezien de normatieve inbrengverplichting f 6 mln. (= 50% van de investeringskosten à f 12 mln.) bedraagt, zal er nog f 3,84 mln. aan trekkingsrechten moeten worden ingebracht. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de in totaal nog op te bouwen trekkingsrechten. In de toekomst wordt derhalve niet meer een bedrag opgebouwd van f 14,08 mln. (= de totale opbouw minus het bedrag dat al opgebouwd was minus het resterende bedrag van de normatieve inbrengverplichting van het renovatieonderdeel), maar nog f 10,24 mln.

Naar boven