Uitspraak Regionaal Medisch Tuchtcollege te 's-Gravenhage

97 O 213

Het Regionaal Medisch Tuchtcollege te 's-Gravenhage heeft op 12 mei 1999 de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van: A, wonende te B, klaagster, tegen C, apotheker, wonende te B, de persoon over wie geklaagd wordt, hierna als de apotheker aan te duiden.

1. Het verloop van het geding

Klaagster heeft middels een brief van 5 november 1997 een klacht over het handelen van de apotheker bij het College ingediend. Namens de apotheker heeft mr. K, advocaat te L, op de klacht geantwoord. Partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling van de klacht is bepaald op 12 mei 1999. Klaagster en de apotheker zijn beiden verschenen. De apotheker liet zich bijstaan door mr. S, eveneens advocaat te L.

2. De klacht

Klaagster heeft een recept voor het geneesmiddel Teronac 1 dragee per dag en wel voor 90 stuks ingeleverd bij de apotheker. Haar werd daarop meegedeeld dat er slechts 30 stuks verstrekt zouden worden. Als reden werd opgegeven dat er maximaal voor een periode van één maand ineens werd verstrekt. Klaagster was het hier niet mee eens. Zij had hier reeds eerder discussie met de apotheker over gehad. Toen was zijn standpunt dat hij de volledig voorgeschreven hoeveelheid voor een gebruik van drie maanden slechts dan ineens zou verstrekken indien klaagsters ziektekostenverzekering daar akkoord mee zou gaan. Hierop heeft klaagster met haar verzekeraar contact opgenomen. Een medewerkster deelde mee geen bezwaar te hebben tegen een verstrekking ineens. Toen klaagster daarop bij de apotheek terugkeerde, bleek de apotheker op eigen initiatief ook met de verzekeringsmaatschappij te hebben getelefoneerd en druk te hebben uitgeoefend op de medewerkster om de aanvankelijk toegezegde medewerking in te trekken. Volgens klaagster maakt de apotheker misbruik van zijn positie.

Klaagster schrijft voorts dat de apotheker op 7 juni 1993 tabletten Teronac heeft verstrekt terwijl de uiterste datum waarop deze tabletten gebruikt mochten worden op 0793 was gesteld. Die verstrekking betrof toen 90 tabletten, zodat bij het voorgeschreven gebruik, 1 x per dag 1 tablet, het merendeel van de tabletten na de uiterste datum gebruikt zou worden.

3. Het standpunt van de apotheker

Klaagster heeft op 20 oktober 1997 receptuur aangeboden voor een hoeveelheid Teronac voor een periode van drie maanden. Het ging hierbij om 90 stuks Teronac. De apotheker heeft geweigerd deze hoeveelheid aan klaagster af te geven omdat hij dit middel op grond van het bepaalde in artikel 11 lid 1 sub b van het Verstrekkingenbesluit Ziekenfondsverzekering in verband met de lijst behorende bij wijziging Besluit Farmaceutische Hulp Ziekenfondsverzekering van 13 februari 1991 slechts voor één maand mag verstrekken.

Klaagster heeft blijkbaar op 7 juni 1993 het middel Teronac voor de duur van drie maanden gekregen. Een dergelijke afgifte is onjuist geweest. Het middel had ook destijds slechts voor één maand verstrekt mogen worden. Volgens klaagster is haar na deze afgifte gebleken dat het afgegeven middel tot en met juli 1993 houdbaar was. Als dat juist is, zou inderdaad een deel van de tabletten na de uiterste datum niet meer bruikbaar zijn geweest.

4. De beoordeling

4.1. De klacht stelt twee vragen aan de orde, te weten ten eerste of de apotheker onjuist heeft gehandeld door klaagster in oktober 1997 slechts voor één maand Teronac af te geven en voorts of de apotheker in 1993 datzelfde middel heeft afgegeven terwijl voor een deel van de afgegeven tabletten de datum waarvoor zij gebruikt mochten worden, ten tijde van dat gebruik reeds verstreken zou zijn.

4.2. De regelingen met betrekking tot de vraag wie aanspraak kan maken op verstrekking van geneesmiddelen zijn in de loop van de afgelopen jaren regelmatig gewijzigd. Voor de onderhavige klacht is van belang hoe de regeling luidde in oktober 1997. Voor ziekenfondsverzekerden gold toen het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering van 4 januari 1966, Stb. 3, zoals nadien meermalen gewijzigd. In artikel 11 van dit besluit is bepaald dat de verzekerde per voorschrift aanspraak heeft op geneesmiddelen voor een periode van ten hoogste: een half jaar, indien het orale anticonceptie betreft; drie maanden indien het geneesmiddelen betreft ter behandeling van chronische ziekten, waaronder insuline, met uitzondering van hypnotica, anxiolytica of eetlustremmende geneesmiddelen; 15 dagen indien het geneesmiddelen ter bestrijding van acute aandoeningen met antibiotica of chemotherapeutica betreft; een maand in de overige gevallen. Waar Teronac een eetlustremmend middel is, zou een ziekenfondsverzekerde dientengevolge slechts een hoeveelheid ineens verstrekt mogen krijgen voor één maand.

4.3. Klaagster is evenwel geen ziekenfondsverzekerde. Zij is ofwel particulier verzekerd of wil het geneesmiddel zelf betalen en vervolgens geen aanspraak op vergoeding bij een ziektekostenverzekeraar doen. Voor particulier verzekerden bestond in oktober 1997 geen wettelijke regeling. De verstrekking van geneesmiddelen was geregeld in een overeenkomst tussen apothekers en zorgverzekeraars, de Regeling Farmaceutische Hulp Zorgverzekeraars Nederland geheten. Dit is de regeling, die de apotheker bij dupliek in het geding heeft gebracht. In gevolge artikel 2 lid 1 van deze regeling verstrekt de apotheker de verzekerden de hulp als omschreven in artikel 1 onder g. In artikel 1 onder g is sprake van de farmaceutische hulp waar de verzekerde krachtens de Ziekenfondswet aanspraak op heeft. Hiermee is gegeven dat de apotheker ook bij particulier verzekerden gehouden was het middel Teronac slechts voor één maand ineens af te geven.

4.4. Er blijft nu alleen nog na te gaan of het bovenstaande ook moet gelden voor het geval klaagster geen aanspraak op vergoeding wil maken. In een dergelijk geval zou gezegd kunnen worden dat de apotheker niet aan een wettelijke of aan een andere regeling gebonden is en daarom vrij zou staan om klaagster die hoeveelheid geneesmiddelen af te geven, die zij graag zou verkrijgen en die ook op het door haar ingeleverde recept was vermeld. Het College stemt hier evenwel niet mee in. In dit bijzondere geval zou de apotheker ook moeten volstaan met afgifte van het geneesmiddel voor een periode van ten hoogste één maand. Het College acht een andere wijze van handelen onverantwoord. Het baseert dit standpunt op ongeschreven maar naar zijn oordeel binnen de beroepsgroep algemeen aanvaarde normen van verantwoord geneesmiddelengebruik.

4.5. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de apotheker niet onjuist heeft gehandeld door klaagster niet de door haar verlangde hoeveelheid tabletten Teronac af te geven. Het College zou hier alleen dan anders over willen oordelen wanneer zich zeer bijzondere omstandigheden zouden hebben voorgedaan. Hierbij zou zijn te denken aan een lang verblijf in een ander land waar het middel niet zou kunnen worden verkregen. Dit doet zich in de onderhavige klacht echter niet voor.

4.6. De tweede vraag kan het College niet beantwoorden. Klaagster stelt weliswaar dat de apotheker in 1993 heeft gehandeld zoals klaagster stelde, maar de apotheker kan daar niet op reageren omdat hij het niet weet. De stukken die klaagster bij haar klaagschrift heeft overgelegd, geven op dit punt geen uitsluitsel. Dit heeft tot gevolg dat de klacht ook op dit onderdeel niet kan worden aanvaard.

4.7. Afsluitend tekent het College nog aan dat de apotheker naar het oordeel van het College meer begrip had kunnen opbrengen voor de positie van klaagster. Zij was kennelijk zeer ontstemd toen de apotheker haar niet de volledige hoeveelheid geneesmiddelen wilde geven. Daar was ook wel enige aanleiding voor. De apotheker had immers - zoals hij ook toegaf - voordien wel een of meer keren die volledige hoeveelheid verstrekt.

De apotheker had er goed aan gedaan zijn positie nog eens aan klaagster uit te leggen. Als dit op de betreffende dag al niet goed mogelijk was, had dat nadien op een rustiger moment toch zeker hebben kunnen gebeuren.

4.8. Om redenen van algemeen belang zal het College bepalen dat deze beslissing bekend wordt gemaakt op de in artikel 13 b van de Medische Tuchtwet bepaalde wijze in na te noemen tijdschriften of nieuwsbladen.

Rechtdoende:

Wijst de klacht af.

Bepaalt dat deze beslissing op de wijze bedoeld in artikel 13 b van de Medische Tuchtwet zal worden bekend gemaakt in de Nederlandsche Staatscourant en zal worden aangeboden ter publicatie in Medisch Contact, het Nederlands Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en het Pharmaceutisch Weekblad.

Uit 's Rijks kas zullen aan klaagster of aan de persoon over wie geklaagd is geen kosten vergoed worden voortvloeiend uit de behandeling van deze zaak.

Deze beslissing is gegeven op 12 mei 1999 door:
mr. P.A. Offers, voorzitter,
drs. A.F.J. Hamann, drs. P. Engelberts, drs. F. Samuels Brusse en drs. R.J. Buitenhuis, leden-apothekers,
bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen als secretaris.

Klaagster, de persoon over wie geklaagd is, alsmede de Inspecteur voor de Gezondheidszorg kunnen tegen deze beslissing hoger beroep instellen bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. De mogelijkheid van beroep staat open binnen vier weken na ontvangst van deze beslissing. Het tot het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Medisch Tuchtcollege in eerste aanleg, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Naar boven