Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Sociale Verzekeringsbank | Staatscourant 2001, 7 pagina 21 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Sociale Verzekeringsbank | Staatscourant 2001, 7 pagina 21 | Besluiten van algemene strekking |
Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank;
Gelet op artikel 17c Algemene Ouder-domswet, artikel 39 Algemene nabestaandenwet, artikel 17a Algemene Kinderbijslagwet, alsmede het bepaalde in het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Staatsblad 2000 nr. 462),
Besluit:
Artikel 17c Algemene Ouderdomswet, artikel 39 Algemene nabestaandenwet, artikel 17a Algemene Kinderbijslagwet en het Boetebesluit socialezekerheidswetten worden toegepast op een wijze zoals is beschreven in de bijlagen welke bij dit besluit zijn gevoegd.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.
2. Dit besluit is niet van toepassing op gevallen waarin op grond van artikel 5, eerste lid, Boetebesluit socialezekerheidswetten het Boetebesluit AOW, het Boetebesluit Anw dan wel het Boetebesluit AKW van toepassing is.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beleidsregels boeten AOW, Anw en AKW.
Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
Aldus door het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank vastgesteld op 22 december 2000.
Het opleggen van een boete en het geven van een schriftelijke waarschuwing: artikel 17c AOW, artikel 39 Anw, artikel 17a AKW en Boetebesluit socialezekerheidswetten (Stb. 2000, 462).
Als de mededelingsverplichting wordt geschonden, legt de SVB een boete op of geeft zij een schriftelijke waarschuwing.
Van schending van de mededelingsverplichting is onder andere sprake als de belanghebbende feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat die van invloed kunnen zijn op de uitkering, niet onverwijld spontaan aan de SVB meldt. Onder `onverwijld' in de zin van de artikelen 49 AOW, 35 Anw en 15 AKW verstaat de SVB: binnen vier weken nadat het van belang zijnde feit heeft plaatsgevonden of de relevante wijziging van omstandigheden is ingetreden.
In de Bijlagen 2, 3 en 4 is voor de toepassing van de AOW, de Anw en de AKW afzonderlijk gedetailleerd uitgewerkt waarop de mededelingsplicht krachtens deze wetten in elk geval betrekking heeft.
Geen schending van de mededelingsverplichting
In beginsel legt de SVB bij elke schending van de mededelingsverplichting een boete op of geeft zij een schriftelijke waarschuwing. In bepaalde gevallen waarin een belanghebbende een wijziging van omstandigheden niet spontaan binnen vier weken meldt, kan een schending van de mededelingsverplichting evenwel niet aan de orde worden geacht. De SVB legt in die gevallen geen boete op en geeft evenmin een schriftelijke waarschuwing. Het gaat hierbij om de volgende situaties:
- Er zijn feiten en omstandigheden waarvan de SVB in het algemeen door een andere instantie op de hoogte wordt gesteld. In beginsel dienen de mededelingsplichtigen deze feiten en omstandigheden ook zelf aan de SVB door te geven. Ten aanzien van enkele categorieën van dergelijke feiten en omstandigheden (bv. geboorte van een tweede en volgend kind) heeft de SVB evenwel aan belanghebbenden te kennen gegeven dat deze niet spontaan aan de SVB behoeven te worden gemeld. Het niet spontaan melden van een dergelijk feit of een dergelijke omstandigheid leidt dan ook niet tot de oplegging van een boete of het geven van een schriftelijke waarschuwing.
- De SVB gaat ervan uit dat de belanghebbende tijdig aan zijn mededelingsverplichting heeft voldaan, als hij binnen vier weken nadat een feit of een wijziging in de omstandigheden heeft plaatsgevonden, van de SVB een formulier heeft ontvangen waarin naar het te melden feit of de te melden omstandigheid wordt gevraagd, en hij dit formulier met vermelding van dit feit of deze omstandigheid binnen de door de SVB voor terugzending gestelde termijn aan de SVB heeft geretourneerd.
- De SVB gaat ervan uit dat er geen sprake is van schending van de mededelingsverplichting als een belanghebbende niet spontaan binnen vier weken een wijziging van omstandigheden meldt die de uitkering niet daadwerkelijk kan beïnvloeden.
Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een verhoging van inkomen uit arbeid terwijl dit inkomen ook na de verhoging beneden de vrijstellingsgrens blijft, of aan een wijziging in de onderhoudsbijdrage van een kinderbijslaggerechtigde zonder dat het aantal telkinderen hierdoor wordt beïnvloed.
In dergelijke gevallen kan de belanghebbende er op grond van het voorlichtingsmateriaal van de SVB van uitgaan dat de wijziging niet van invloed is op het recht op of de hoogte van de uitkering. De spontane mededelingsverplichting bedoeld in de artikelen 49 AOW, 35 Anw en 15 AKW bestaat in die gevallen dan ook niet.
Indien een boete wordt opgelegd, wordt de hoogte hiervan afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin deze aan de belanghebbende kan worden verweten, en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.
De ernst van de gedraging wordt op grond van artikel 2 Boetebesluit socialezekerheidswetten in de eerste plaats afgemeten aan de hoogte van het benadelingsbedrag. Onder benadelingsbedrag verstaat de SVB het bedrag dat zij als gevolg van het niet voldoen aan de mededelingsverplichting door de belanghebbende bruto te veel heeft betaald tot het moment waarop de mededeling van de belanghebbende dan wel het wijzigingsbericht van een derde werd ontvangen.
Is er geen sprake van bijzondere omstandigheden zoals hierna te bespreken, dan legt de SVB een boete op ter hoogte van het zogenaamde basis boetebedrag. Onder basis boetebedrag wordt verstaan het boetebedrag vastgesteld volgens artikel 2 van het Boete-besluit socialezekerheidswetten.
Het basis boetebedrag wordt met 50% verhoogd, indien in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het bekendmaken van de boete, is vastgesteld dat de belanghebbende de mededelingsverplichting op grond van de zelfde wet heeft geschonden en voor die overtreding een bestuurlijke boete of een strafrechtelijke sanctie aan de belanghebbende is opgelegd.
Verhoging wegens de ernst van de overtreding
Het basis boetebedrag kan met 50% worden verhoogd, indien geen sprake is van recidive, maar vastgesteld wordt dat de ernst van de overtreding rechtvaardigt dat het basis boetebedrag wordt verhoogd.
Dit doet zich in elk geval voor, wanneer de belanghebbende zonder daarvan mededeling te doen ten minste twee jaar inkomsten uit of in verband met arbeid heeft genoten en in betreffende periode ten minste twee maal door de SVB door middel van een inlichtingenformulier in de gelegenheid is gesteld om de juiste en volledige informatie te verstrekken.
Eveneens rechtvaardigt de ernst van de overtreding een verhoging van het basis boetebedrag met 50%, indien de overtreding heeft plaatsgevonden in een zogenaamde fraudeconstructie, waarin de belanghebbende gezamenlijk met anderen onjuiste informatie heeft verstrekt met de bedoeling de SVB te benadelen.
Verlaging wegens verminderde ernst van de overtreding
Ingeval de belanghebbende heeft nagelaten een feit of omstandigheid te melden die uitsluitend kan leiden tot verhoging van de uitkering, is er sprake van een verminderde ernst van de overtreding.
De SVB legt dan in beginsel, tenzij sprake is van een situatie waarin met een waarschuwing kan worden volstaan, een boete op van f 50,-. Uiteraard dient ook in de gevallen van zelfbenadeling acht te worden geslagen op de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de betrokkene verkeert. Deze beoordeling zal in individuele gevallen, als de omstandigheden hiertoe aanleiding geven, tot een afwijkende beslissing kunnen leiden.
De mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen. Hierbij hanteert de SVB de volgende stelregels.
Geen verminderde verwijtbaarheid
• De SVB pleegt bij de toekenning van een uitkering aan de gerechtigde mee te delen welke feiten en omstandigheden hij spontaan aan de SVB moet melden. De SVB gaat er dan ook, tenzij bijzondere omstandigheden op het tegendeel wijzen, steeds van uit dat het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering.
• Van een uitkeringsgerechtigde die de inhoud van correspondentie van de SVB niet begrijpt - bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst -, kan worden verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis hiervan.
• Van een uitkeringsgerechtigde kan een redelijke inspanning worden gevergd om op de hoogte te geraken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering (bijvoorbeeld omstandigheden van een uitwonend kind). Het enkele feit dat die ander de uitkeringsgerechtigde niet spontaan van een relevante omstandigheid op de hoogte heeft gesteld, impliceert niet dat het niet melden daarvan niet of slechts in verminderde mate aan de uitkeringsgerechtigde kan worden verweten.
• Van een uitkeringsgerechtigde die langere tijd niet in staat zal zijn zijn belangen te behartigen kan worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Deze ander dient relevante omstandigheden te melden aan de SVB. Laat hij dit na, dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.
Verlaging van de boete wegens verminderde verwijtbaarheid
In geval van verminderde verwijtbaarheid verlaagt de SVB het basis boetebedrag met 50%.
De SVB acht verminderde verwijtbaarheid aanwezig:
- als de belanghebbende ten tijde dat hij aan zijn mededelingsverplichting diende te voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren, en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan zijn mededelingsverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de informatie niet tijdig of volledig aan de SVB is verstrekt. Te denken valt aan onvoorzien ontslag of het weglopen van een kind;
- als betrokkene onjuiste of onvolledige informatie verstrekt of een wijziging van omstandigheden niet binnen vier weken meldt, maar uit eigen beweging alsnog de juiste informatie verstrekt voordat de SVB de overtreding constateert. Meldt de betrokkene de wijziging van omstandigheden in het kader van een controle van de SVB, dan is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid;
- als er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zichzelf niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
Afzien van een boete wegens ontbreken van verwijtbaarheid
Ontbreekt iedere vorm van verwijtbaarheid, dan wordt op grond van de artikelen 17c, tweede lid, AOW, 39, tweede lid, Anw en 17a, tweede lid, AKW afgezien van het opleggen van een boete of het geven van een schriftelijke waarschuwing.
De SVB gaat ervan uit dat het niet na-komen van zijn verplichting niet aan de belanghebbende kan worden verweten:
• als de belanghebbende ten tijde dat hij aan zijn mededelingsverplichting diende te voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten aan zijn mededelingsverplichting te voldoen. Te denken valt aan een plotselinge ziekenhuisopname;
• als de mededelingsplichtige binnen vier weken nadat een te melden omstandigheid zich heeft voorgedaan, bericht van de SVB heeft ontvangen waaruit hij kon afleiden dat de SVB al van de wijziging op de hoogte was. Betrokkene kon er dan reeds binnen de meldingstermijn in redelijkheid van uitgaan dat het niet meer nodig was de SVB op de hoogte te stellen. Aan betrokkene kan dan niet worden verweten dat hij de SVB niet heeft geïnformeerd.
Verlaging van de boete wegens de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert
De hoogte van de boete moet ten slotte worden afgestemd op de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. De SVB slaat hierbij acht op bijzondere financiële of sociale omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op het moment dat de boete wordt opgelegd.
De boete, die met inachtneming van bovenstaande regels is vastgesteld, wordt verlaagd, indien de belanghebbende voldoende aannemelijk maakt, dat, gelet op de financiële omstandigheden waarin hij verkeert, de boete niet binnen twaalf maanden na oplegging kan zijn voldaan, rekening houdend met de voor de belanghebbende geldende beslagvrije voet. De boete wordt dan vastgesteld op het bedrag dat de belanghebbende met inachtneming van de beslagvrije voet binnen twaalf maanden kan betalen.
In afwijking van het voorgaande bedraagt de termijn achttien maanden in geval van verhoging van het basis boetebedrag wegens recidive of wegens de ernst van de overtreding.
Omtrent de termijnen waarbinnen de boete moet worden betaald en de wijze waarop het boetebesluit bij gebreke van tijdige betaling ten uitvoer wordt gelegd, heeft de SVB nadere regels gesteld in het Besluit invordering boeten en onverschuldigd betaalde bedragen AOW, Anw en AKW. Dit besluit is opgenomen in de bijlage bij deze uitgave.
Waarschuwing in plaats van een boete
In plaats van een boete wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven als het niet nakomen van de mededelingsverplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, tenzij
- de SVB het gegronde vermoeden heeft dat de mededelingsplichtige opzettelijk zijn mededelingsverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, of
- het niet nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat aan de mededelingsplichtige eerder een waarschuwing is gegeven voor overtreding van de mededelingsverplichting op grond van dezelfde wet.
Afzien van een sanctie wegens dringende redenen
Op grond van de artikelen 17c, vierde lid, AOW, 39, vierde lid, Anw en 17a, vierde lid, AKW, is de SVB bevoegd, af te zien van de oplegging van een boete of het geven van een schriftelijke waarschuwing als daarvoor dringende redenen bestaan. De SVB maakt van deze bevoegdheid gebruik als er in de individuele situatie van de belanghebbende op het moment waarop over de oplegging van een boete moet worden besloten, sprake is van zo ernstige financiële en/of sociale omstandigheden dat een oplegging van verdere lasten in redelijkheid niet aanvaardbaar kan worden geacht.
Mededelingsverplichting Algemene Ouderdomswet
In deze Bijlage wordt verstaan onder:
a. pensioengerechtigde: degene aan wie een ouderdomspensioen is toegekend;
b. partner: degene die op grond van artikel 1, tweede en derde lid AOW als echtgenoot van de pensioengerechtigde wordt beschouwd.
De in artikel 49 AOW bedoelde mededelingsplicht heeft in ieder geval betrekking op de volgende verplichtingen:
a. het naar waarheid en volledig invullen van door de Bank toegezonden formulieren welke betrekking hebben op het ouderdomspensioen;
b. het als bewijsmateriaal overleggen van uitsluitend onvervalste documenten, dan wel afschriften daarvan, waarin, voorzover aan de belanghebbende bekend, geen onwaarheden worden vermeld;
c. het naar waarheid beantwoorden van vragen van de Bank;
d. het onverwijld melden van de volgende feiten of omstandigheden aangaande de pensioengerechtigde of diens partner:
1°. wijziging van nationaliteit;
2°. een verblijf van meer dan drie maanden buiten Nederland; hieronder worden mede verstaan perioden van verblijf buiten Nederland die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken zijn opgevolgd, zodra de som van deze perioden meer dan drie maanden heeft bedragen;
3°. verhuizing naar een ander land;
4°. toekenning van een uitkering door een andere staat;
5°. het sluiten van een huwelijk dan wel een geregistreerd partnerschap, dan wel het sluiten van een samenlevingscontract;
6°. duurzaam een gezamenlijke huishouding gaan voeren met een partner;
7°. het weer gaan samenwonen met zijn wettige echtgenoot, van wie hij duurzaam gescheiden leefde;
8°. het niet meer op één adres wonen van de pensioengerechtigde en zijn partner;
9°. scheiding van tafel en bed tussen de pensioengerechtigde en zijn partner;
10°. echtscheiding dan wel ontbinding van een geregistreerd partnerschap;
11°. overlijden;
12°. een wijziging in de aard van het inkomen;
13°. een niet-conjuncturele verhoging van het inkomen van de partner van de pensioengerechtigde als die partner jonger is dan 65 jaar en de pensioengerechtigde een toeslag voor die partner ontvangt, tenzij de Bank aan de betrokkene een afwijkende termijn heeft gesteld voor melding van verhoging van het inkomen;
e. het onverwijld melden van de volgende feiten en omstandigheden aangaande het kind van de ongehuwde pensioengerechtigde:
1°. het als eigen, aangehuwd of pleegkind tot het huishouden van een ander gaan behoren;
2°. het door de pensioengerechtigde niet meer ontvangen van kinderbijslag voor dit kind.
Mededelingsverplichting Algemene nabestaandenwet
In deze bijlage wordt verstaan onder:
a. uitkeringsgerechtigde: degene aan wie een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet is toegekend;
b. nabestaande: degene aan wie een nabestaandenuitkering of een halfwezenuitkering is toegekend of die voor een zodanige uitkering in aanmerking wenst te komen;
c. kind: het kind van de nabestaande in de zin van artikel 5 Anw, voor zover dit kind ongehuwd is, jonger is dan achttien jaar en niet tot het huishouden van een ander dan de nabestaande behoort;
d. wees degene aan wie een wezenuitkering is toegekend, die een zodanige uitkering heeft aangevraagd dan wel voor wie een zodanige uitkering is aangevraagd.
1. De in artikel 35 Anw bedoelde mededelingsplicht heeft in ieder geval betrekking op de volgende verplichtingen:
a. het naar waarheid en volledig invullen van door de Bank toegezonden formulieren welke betrekking hebben op de uitkering;
b. het als bewijsmateriaal overleggen van uitsluitend onvervalste documenten, dan wel afschriften daarvan, waarin, voor zover aan de belanghebbende bekend, geen onwaarheden worden vermeld;
c. het naar waarheid beantwoorden van vragen van de Bank;
d. het onverwijld melden van de volgende feiten of omstandigheden aangaande de uitkeringsgerechtigde of degene die voor een uitkering in aanmerking wenst te komen:
1°. het niet langer bezitten van de nationaliteit van één der lidstaten van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte, indien de overledene onderworpen is geweest aan de wetgeving van tenminste één van deze lidstaten, en de overledene op het moment van overlijden niet de nationaliteit van één van deze lidstaten bezat;
2°. verhuizing, met uitzondering van verhuizing van het gehele gezin binnen Nederland;
3°. een verblijf van meer dan drie maanden buiten Nederland; hieronder worden mede verstaan perioden van verblijf buiten Nederland die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken zijn opgevolgd, zodra de som van deze perioden meer dan drie maanden heeft bedragen;
4°. het rechtens zijn ontnomen van zijn vrijheid;
e. het onverwijld melden van de volgende feiten en omstandigheden aangaande degene die een nabestaandenuitkering ontvangt of hiervoor in aanmerking wenst te komen:
1°. het sluiten van een huwelijk of een samenlevingscontract, dan wel het aangaan van een geregistreerd partnerschap;
2°. een gezamenlijke huishouding gaan voeren met een partner;
3°. het gaan verwerven van inkomen uit arbeid;
4°. het gaan ontvangen van een uitkering;
5°. een niet-conjuncturele wijziging van het inkomen uit arbeid, of van de uitkering, tenzij de Bank een afwijkende termijn heeft gesteld voor melding van wijziging van het inkomen;
6°. een wijziging in de aard van het inkomen;
7°. het niet langer arbeidsongeschikt zijn in de zin van artikel 11 Anw;
8°. indien de belanghebbende deel uitmaakt van een meerpersoonshuishouden:
het vertrek van een persoon uit, dan wel het gaan deelnemen van een persoon aan dit huishouden.
f. het onverwijld melden van de volgende feiten en omstandigheden aangaande het kind van de nabestaande in de zin van artikel 5 Anw, dat jonger is dan 18 jaar:
1°. het niet langer behoren tot het huishouden van de nabestaande;
2°. het gaan behoren tot het huishouden van een ander;
3°. het sluiten van een huwelijk of een samenlevingscontract, dan wel het aangaan van een geregistreerd partnerschap;
4°. het gaan voeren van een gezamenlijke huishouding met een partner;
5°. een verblijf van meer dan drie maanden buiten Nederland; hieronder worden mede verstaan perioden van verblijf buiten Nederland die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken zijn opgevolgd, zodra de som van deze perioden meer dan drie maanden heeft bedragen;
6°. verhuizing naar een ander land;
7°. het rechtens zijn ontnomen van zijn vrijheid;
8°. het bestaan van aanspraak op gezinsbijslag of wezenuitkering krachtens de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte;
9°. indien het kind geen eigen of aangehuwd kind van de nabestaande is: het bijdragen in het onderhoud van het kind door anderen of verandering in de hoogte van deze onderhoudsbijdrage;
10°. indien het kind geen eigen of aangehuwd kind van de nabestaande is: inkomen van het kind;
11°. verlies door de nabestaande van het ouderlijk gezag, dan wel het niet langer uitoefenen van de ouderlijke zorg over het kind;
12°. adoptie of erkenning van het kind door de (huwelijks)partner van de nabestaande;
13°. overlijden.
g. het onverwijld melden van de volgende feiten en omstandigheden aangaande de wees voor wie een uitkering krachtens de Anw is aangevraagd of aan wie een zodanige uitkering is toegekend:
1°. erkenning of adoptie van de wees;
2°. het bestaan van aanspraak op wezenuitkering of gezinsbijslag voor het kind krachtens de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte.
h. het onverwijld melden van de volgende feiten en omstandigheden aangaande de wees die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt:
1°. het niet langer arbeidsongeschikt zijn in de zin van artikel 11 Anw;
2°. het niet langer volgen van lessen of stages in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding gedurende ten minste 213 klokuren per kwartaal;
3°. indien de wees de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: het sluiten van een huwelijk of een samenlevingscontract, dan wel het aangaan van een geregistreerd partnerschap door een wees als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder c, Anw;
4°. indien de wees de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: het een gezamenlijke huishouding gaan voeren met een partner door een wees als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder c, Anw;
5°. het feit dat de voor werkzaamheden beschikbare tijd van een wees als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder c, Anw, niet langer grotendeels in beslag wordt genomen door de verzorging van zijn huishouden;
6°. het feit dat tot het huishouden van een wees als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder c, Anw niet langer een andere wees behoort.
2. In afwijking van het eerste lid, onder d, e, en f heeft de nabestaande aan wie een uitkering is toegekend maar die in verband met het bepaalde in artikel 18 Anw geen uitkering ontvangt, de verplichting uitsluitend de volgende feiten of omstandigheden onverwijld te melden:
1°. het sluiten van een huwelijk of een samenlevingscontract;
2°. een gezamenlijke huishouding gaan voeren met een partner;
3°. het niet langer arbeidsongeschikt zijn in de zin van artikel 11 Anw;
4°. het feit dat het kind tot het huishouden van een ander gaat behoren;
5°. het sluiten van een huwelijk of een samenlevingscontract door het kind van de nabestaande;
6°. het feit dat het kind van de nabestaande een gezamenlijke huishouding gaat voeren met een partner;
7°. verlies door de nabestaande van het ouderlijk gezag, dan wel het niet langer uitoefenen van de ouderlijke zorg over het kind.
3. In afwijking van het eerste lid, onder e, 3°, 4° en 5°, is degene aan wie uitsluitend een inkomensonafhankelijke uitkering is toegekend, verplicht onverwijld aan de Bank te melden:
1°. het gaan ontvangen van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
2°. het gaan ontvangen van een uitkering aan nagelaten betrekkingen ingevolge de sociale wetgeving van één of meer Mogendheden;
3°. een niet-conjuncturele wijziging van de uitkering, bedoeld onder 1° en 2°, tenzij de Bank een afwijkende termijn heeft gesteld voor melding van wijziging van het inkomen.
Mededelingsverplichting Algemene Kinderbijslagwet
In deze Bijlage wordt verstaan onder:
a. partner: de meerderjarige persoon met wie de aanvrager een huishouden vormt.
b. kind: een eigen kind, een aangehuwd kind of een pleegkind als bedoeld in artikel 7, eerste lid, of artikel 26, eerste lid, AKW, waarvoor kinderbijslag is aangevraagd of dat van invloed is op de hoogte van de kinderbijslag, en ten opzichte waarvan men niet van de verplichting tot het opgeven van wijzigingen is ontslagen.
De bij artikel 15 AKW opgelegde mededelingsverplichting heeft in ieder geval betrekking op de volgende verplichtingen:
1. het melden van de volgende feiten of omstandigheden aangaande de aanvrager of diens partner:
a. het stoppen met werken in het buitenland;
b. het in Nederland gaan werken, terwijl de partner buiten Nederland werkt of een buitenlandse uitkering krijgt.
2. het verrichten van de volgende handelingen:
a. het indienen van een naar waarheid en volledig ingevuld aanvraagformulier;
b. het naar waarheid en volledig invullen van andere door de Bank toegezonden formulieren welke betrekking hebben op de kinderbijslag;
c. het als bewijsmateriaal overleggen van uitsluitend onvervalste documenten, dan wel afschriften daarvan, waarin, voor zover aan de betrokkene bekend, geen onwaarheden worden vermeld;
d. het naar waarheid beantwoorden van vragen van de Bank;
e. het onverwijld melden van de volgende feiten of omstandigheden aangaande de aanvrager of diens partner:
1°. verhuizing, met uitzondering van verhuizing van het gehele gezin binnen Nederland;
2°. een verblijf van meer dan drie maanden buiten Nederland; hieronder worden mede verstaan perioden van verblijf buiten Nederland die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken zijn opgevolgd, zodra de som van deze perioden meer dan drie maanden heeft bedragen;
3°. het gaan werken buiten Nederland, dan wel in een ander land dan het woonland;
4°. het gaan ontvangen of wijzigen van kinderbijslag dan wel gezinsbijslag van anderen dan de Bank;
5°. het gaan ontvangen van een buitenlandse uitkering;
6°. het stoppen met werken in Nederland, terwijl de partner buiten Nederland werkt of een buitenlandse uitkering ontvangt;
7°. het sluiten of eindigen van een huwelijk, een geregistreerd partnerschap of een notarieel samenlevingscontract;
8°. het overlijden;
9°. het verlies van de voogdij of de tijdelijke voogdij over een kind.
f. het onverwijld melden van de volgende feiten of omstandigheden aangaande het kind:
1°. verhuizing, met uitzondering van verhuizing van het gehele gezin binnen Nederland;
2°. een verblijf van meer dan drie maanden buiten Nederland; hieronder worden mede verstaan perioden van verblijf buiten Nederland die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken zijn opgevolgd, zodra de som van deze perioden meer dan drie maanden heeft bedragen;
3°. het niet meer behoren tot het huishouden van de aanvrager;
4°. het weer gaan behoren tot het huishouden van de aanvrager;
5°. het sluiten of eindigen van een huwelijk of een notarieel samenlevingscontract;
6°. het overlijden.
g. indien het kinderen betreft die jonger zijn dan zestien jaar en niet tot het huishouden van de belanghebbende behoren, of zestien jaar en ouder zijn, het onverwijld uit eigen beweging melden van:
1°. het wijzigen van de bijdrage van de aanvrager of de partner in de onderhoudskosten van een kind als:
- het kind tot het huishouden van een ander behoort;
- de verzekerde alimentatieplichtig is;
- het kind niet in Nederland verblijft en niet in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere Staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte woont, dan wel in een Staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten opgrond waarvan voor de toepassing van de Nederlandse wettelijke regeling inzake kinderbijslag het wonen van kinderen op het grondgebied van die Staat moet worden gelijkgesteld met het wonen op het grondgebied van Nederland of
- een derde bijdraagt in het onderhoud van het kind;
2°. het feit dat het kind gaat behoren tot het huishouden van een ander;
3°. het feit dat het kind in een ander land gaat wonen dan een land als bedoeld onder 1°, derde gedachte-streepje;
4°. het bijdragen in het onderhoud van het kind door anderen alsmede verandering in de hoogte daarvan;
5°. de inkomsten van het kind en de veranderingen in de hoogte daarvan;
6°. het stoppen met het naar schoolgaan van of met het volgen van een opleiding door het kind;
7°. het naar een andere school of opleiding gaan door het kind;
8°. het gaan werken door het kind;
9°. het aanbod van een dienstbetrekking aan het werkloze kind;
10°. het minder dan 45% arbeidsongeschikt worden door het kind;
11°. ziekte van het kind indien deze langer duurt dan drie maanden.
12°. de toekenning van studiefinanciering aan een kind anders dan in verband met het bereiken van de leeftijd van achttien jaar.
Kopieer de link naar uw clipboard
zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2001-7-p21-SC27354.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.