Regeling commissie Tieneropvang

16 maart 2001

DJB/KO-2158237

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges, alsmede op de artikelen 3 en 5 van het Vergoedingenbesluit adviescolleges,

Besluiten:

Artikel 1

Er is een commissie Tieneropvang, hierna te noemen: de commissie.

Artikel 2

1. De commissie heeft tot taak de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te adviseren door een maatschappelijk en beleidsmatig perspectief op de tieneropvang te formuleren, op basis waarvan politieke besluitvorming kan plaatsvinden.

2. Het advies omvat in ieder geval, in samenhang bezien:

a. een analyse van knelpunten en belemmerende factoren in de huidige praktijk;

b. mogelijke oplossingen om de geconstateerde knelpunten en factoren weg te nemen, uitgaande van een voor te stellen verantwoordelijkheidsverdeling;

c. een visie op de positie van de tieneropvang, mede in relatie tot het lokaal jeugdbeleid;

d. inzicht in de te verwachten behoefte aan tieneropvang;

e. inzicht in de financiële consequenties van het advies;

f. een verkenning van een mogelijke wettelijke verankering van tieneropvang.

3. De commissie maakt bij de totstandkoming van haar advies gebruik van ervaringen opgedaan in gemeentelijke projecten en van gegevens over de behoefte aan opvang bij ouders en tieners.

4. De commissie betrekt in haar advies in ieder geval de mening van jongeren.

5. De commissie stelt zich op de hoogte van relevante (beleids)ontwikkelingen en van de werkzaamheden van relevante commissies en stuurgroepen.

Artikel 3

De commissie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste acht andere leden.

Artikel 4

De commissie brengt haar advies uiterlijk 1 maart 2002 uit aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 5

De archiefbescheiden van de commissie worden bij beëindiging van de werkzaamheden van de commissie overgedragen aan het archief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2001 en vervalt met ingang van 1 juni 2002.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling commissie Tieneropvang.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M. Vliegenthart.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,K.G. de Vries.

Toelichting

Naar aanleiding van de motie Wolffensperger c.s. (kamerstukken II 1997/1998, 25 600, nr. 19) zijn er middelen beschikbaar gekomen voor de ontwikkeling van buitenschoolse activiteiten voor jongeren in de leeftijd van 12 tot 16 jaar die naar het voortgezet onderwijs gaan. Hieraan ligt de veronderstelling ten grondslag dat er zowel bij de jongeren zelf als ook bij de ouders behoefte bestaat aan buitenschoolse opvang, met name in die situaties waarin er na schooltijd thuis geen of onvoldoende opvang en ondersteuning kan worden geboden.

De kern van tieneropvang zou moeten bestaan uit het bieden van de gelegenheid tot het ontmoeten van leeftijdsgenoten, het deelnemen aan diverse activiteiten en het maken van huiswerk, waarbij jongeren met behoud van hun zelfstandigheid, begeleiding en persoonlijke aandacht wordt geboden.

Een eerste verkenning leidde tot de constatering dat de buitenschoolse opvang voor 12 jarigen en ouder in Nederland nog onvoldoende ontwikkeld is om op grote schaal te kunnen worden toegepast. Naast dit gemis aan (langdurige) ervaring ontbreekt het ook aan inzicht in de vraag en aan een perspectief op deze vorm van opvang. Gezien deze bevindingen, is besloten deze kabinetsperiode als experimenteerfase te gebruiken. Hiervoor is door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het programma Tieneropvang ontwikkeld. Dit programma heeft drie doelstellingen:

- praktijkervaring opdoen door middel van 67 projecten in gemeenten (sinds schooljaar 1999/2000, hiervoor is de Tijdelijke regeling innovatieve tieneropvangprojecten vastgesteld);

- zicht krijgen op de wensen en behoeften van tieners en ouders door middel van een landelijk behoefteonderzoek (eerste helft 2001);

- begin 2002 een maatschappelijk en beleidsmatig perspectief op de tieneropvang formuleren door de commissie Tieneropvang.

Er bestaat behoefte aan advies waarin een maatschappelijk en beleidsmatig perspectief op de tieneropvang wordt geformuleerd. De bij deze regeling ingestelde commissie Tieneropvang heeft als taak dat advies uit te brengen. Belangrijke vragen die hierbij een rol spelen zijn: Hoe willen en kunnen we de opvang van tieners vormgeven? Wat vinden de jongeren zelf? Welke behoeften hebben ouders? Welke maatschappelijke doelstellingen worden nagestreefd? Wat kan de plaats en functie zijn van tieneropvang in het Nederlandse stelsel van kinderopvang, welzijnswerk en onderwijs? Hoe kan de financiering worden geregeld? Is regelgeving nodig, op welke punten en door wie? Doel is een samenhangend advies dat al deze aspecten van de tieneropvang meeneemt zodat het mogelijk is om op basis van het advies verdere politieke besluiten te nemen over de toekomst van de tieneropvang. De antwoorden op een aantal van de hierboven gestelde vragen zullen mede uit de opgedane praktijkervaring van de lokale projecten komen en uit het landelijk behoefteonderzoek. Het ligt dan ook voor de hand dat de commissie voor haar advies gebruik maakt van deze gegevens.

De opdracht aan de commissie houdt in dat uitvoerig wordt stil gestaan bij de context waarin de tieneropvang wordt geplaatst. Het gaat daarbij onder andere om de doelen die worden beoogd, de doelgroep, de verantwoordelijkheidsverdeling (ouders - overheid (rijk/gemeente) - instellingen) en de plaats en functie van de tieneropvang in relatie tot andere voorzieningen voor deze leeftijdsgroep. Bij dit laatste valt te denken aan school, sociaal-cultureel werk, sport, cultuur en werk, waarbij naast inhoudelijke ook financiële aspecten aan de orde zijn. Bij het positioneren van de tieneropvang is het van belang dat niet primair vanuit het bestaande aanbod wordt gedacht, maar dat een vraaggerichte benadering expliciet in de beschouwing wordt betrokken.

De commissie kan zich bij haar werkzaamheden laten informeren door andere deskundigen daar waar zij dat zinvol acht. Artikel 19, tweede lid, van de Kaderwet adviescolleges, biedt daartoe de mogelijkheid. De commissie zal in ieder geval de mening van jongeren betrekken bij haar advies. Tieneropvang is immers ondenkbaar zonder inspraak en instemming van de jongeren zelf. Vanwege het belang dat hieraan wordt gehecht, is dit expliciet in artikel 2, vierde lid, tot uitdrukking gebracht.

In de verkenning van de mogelijke juridische grondslag voor de tieneropvang zal naar verwante regelgeving worden gekeken, waaronder de in voorbereiding zijnde wetgeving op het gebied van de kinderopvang (kamerstukken 2000-2002, 26 587, nr. 9).

De commissie zal zich oriënteren in binnen- en buitenland om zich op de hoogte te stellen van relevante ontwikkelingen. Belangrijk daarbij zijn de opvattingen die leven bij overheden en in maatschappelijke sectoren die betrokken zijn bij jeugd en jeugdbeleid en bij arbeid en werkgelegenheidsbeleid. Bovendien zal de commissie contact onderhouden met andere stuurgroepen en commissies die op aanpalende beleidsterreinen hun werk verrichten.

In de Kaderwet adviescolleges is de inrichting, samenstelling en werkwijze van de adviescolleges van de rijksoverheid geregeld. De hoofdregel is dat adviescolleges bij wet moeten worden ingesteld. Uitgezonderd hiervan zijn adviescolleges die tot taak hebben de eenmalige advisering over een bepaald vraagstuk, zoals bij de commissie Tieneropvang het geval is. Deze kunnen bij ministeriële regeling worden ingesteld. De commissie Tieneropvang wordt ingesteld voor de periode tot 1 juni 2002, uiterlijk 1 maart 2002 dient zij haar advies uit te brengen.

De in de commissie bij elkaar gebrachte expertise omvat de diverse aspecten van de tieneropvang waar het advies betrekking op moet hebben. In de bestaande adviescolleges is deze specifieke combinatie van deskundigheden onvoldoende voor handen. Gelet op de tijdelijkheid van de commissie Tieneropvang en de vereiste slagvaardigheid is het niet zinvol daarin te voorzien door een bestaand college uit te bouwen.

Het besluit werkt terug tot en met 1 januari 2001 omdat de leden vanaf die datum met hun werkzaamheden zijn aangevangen. Door de terugwerkende kracht worden die werkzaamheden gelegitimeerd.

Naar boven