Subsidieregeling bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen (SBV)

2 maart 2001

Nr. DGG/J-01/001359

Directoraat-Generaal Goederenvervoer

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting: aansluiting van een bedrijf op het vaarwegennet, uitsluitend bestemd en gebruikt voor de overslag van goederen van en naar de vaarweg, ten behoeve van dat bedrijf;

c. infrastructuur: voorzieningen die ten behoeve van een bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting worden gerealiseerd, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de overslag van goederen van en naar de vaarweg;

d. project: investeringsproject waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft;

e. initiële investeringen: investeringen die betrekking hebben op de realisering van nieuwe bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen voorzover die noodzakelijk zijn om deze te laten functioneren;

f. uitbreidingsinvesteringen: investeringen die betrekking hebben op de uitbreiding van de capaciteit van bestaande bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen;

g. VAT-kosten: kosten ten behoeve van voorbereiding, administratie en toezicht van het project;

h. indicatieve vervoersgarantie: door de Minister op te stellen formulier, in te vullen en te onderbouwen door de subsidieaanvrager, inhoudende een verklaring dat hij ten minste de aangegeven hoeveelheid goederen via de te subsidiëren bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting zal overslaan;

i. verlader: aanbieder van goederen voor transport, zijnde een onderneming die in Nederland is gevestigd of in Nederland een nevenvestiging heeft in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Handelsregisterwet.

Artikel 2

1. Op aanvraag van een verlader kan de Minister ter bevordering van de modal shift van het vervoer van goederen van de weg naar het water subsidie verlenen ten behoeve van initiële of uitbreidingsinvesteringen in bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen, waaronder begrepen het opnieuw in gebruik nemen van in onbruik geraakte bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen. De subsidie kan worden verleend voor zowel investeringen in de infrastructuur als in de vast geïnstalleerde en mobiele uitrusting die nodig is voor de overslag van goederen van en naar de vaarweg.

2. De met de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting gemoeide totale projectkosten worden voor ten minste 50% door de subsidieaanvrager risicodragend gefinancierd.

3. Tot de totale projectkosten, bedoeld in het tweede lid, behoren de kosten van:

a. vergunningen en leges voorzover door de Minister aanvaardbaar geacht;

b. bouwrente. Deze is gelijk aan de rente van de meest recente staatslening op het moment van gunning van het werk; het bedrag en de termijn waarover de bouwrente vergoed wordt, behoeft de goedkeuring van de Minister;

c. materialen;

d. werkzaamheden van aanleg, bouw, wijziging of inrichting van de betrokken infrastructuur;

e. bijkomende voorzieningen nodig om de betrokken infrastructuur na voltooiing zijn functie te kunnen laten vervullen;

f. met het project samenhangende door de Minister redelijk geachte schadevergoedingen aan derden;

g. de krachtens de Wet op de Omzetbelasting 1968 verschuldigde belasting voorzover die niet kan worden teruggevorderd, en

h. VAT.

4. De beoogde vaarwegaansluiting waarop het project betrekking heeft:

a. is bedrijfsgebonden;

b. is bestemd en wordt gebruikt voor de overslag van goederen ten behoeve van één verlader;

c. is niet bestemd of wordt niet gebruikt als containerterminal of Regionaal Overslag Centrum, zoals bedoeld in de Subsidieregeling openbare inland terminals (Stcrt. 2000, 210);

d. heeft een zodanige capaciteit dat deze in verhouding is met de overslagvolumes die voor de eerste vijf jaren in de indicatieve vervoersgarantie, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel l, punt 4°, zijn geraamd;

e. is voldoende ontsloten voor aanvoer en afvoer van goederen over de vaarweg, en

f. is op het tijdstip waarop de volledige aanvraag is ontvangen niet reeds geheel of gedeeltelijk in uitvoering genomen of gestaakt dan wel reeds voltooid.

Artikel 3

1. Het subsidieplafond dat per jaar voor het verlenen van subsidies ingevolge deze regeling beschikbaar is, is gelijk aan het bedrag dat in de begroting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat voor dat desbetreffende jaar daarvoor op artikel IF 02.02.02 van het Infrastructuurfonds beschikbaar wordt gesteld, rekening houdend met uitgaven betreffende in eerdere jaren verleende subsidies.

2. Bij het verlenen van de subsidie worden de kosten welke naar het oordeel van de Minister redelijkerwijs door andere kostendragers kunnen worden gedragen, buiten beschouwing gelaten.

3. De kosten van de subsidiabele onderdelen van het project worden slechts voorzover zij aantoonbaar betrekking hebben op het project en voorzover zij in redelijkheid noodzakelijk zijn, in aanmerking genomen.

4. De subsidie voor een project bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele projectkosten (inclusief VAT-kosten en exclusief BTW), maar niet meer dan f 1.500.000,- / € 680.670,32 (inclusief VAT-kosten en exclusief BTW), met dien verstande dat, indien uit anderen hoofde dan deze regeling, financiële steun is verleend dan wel aanspraak daarop bestaat, de subsidie op grond van deze regeling zodanig wordt verlaagd dat het totaal van alle verstrekte subsidies voor initiële of uitbreidingsinvesteringen niet meer dan 50% van de totale projectkosten bedraagt.

5. Om de hoogte van de in het vierde lid bedoelde subsidie te bepalen, wordt gebruik gemaakt van de berekeningsmethodiek, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

§ 2 Aanvraag van de subsidie

Artikel 4

1. De aanvraag voor een subsidie kan tot en met 31 december 2003 worden ingediend. Zij wordt gericht aan de Minister en ingediend bij de hoofdingenieur-directeur van de betrokken regionale directie van de Rijkswaterstaat.

2. Bij de aanvraag worden in elk geval gevoegd:

a. naam en adres van de subsidieaanvrager;

b. de dagtekening;

c. een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd;

d. een recent uittreksel van de inschrijving van de subsidieaanvrager in het handelsregister;

e. de motivering voor de uitvoering van het project;

f. stukken waaruit blijkt dat aan de vereisten van artikel 2, tweede en vierde lid, wordt voldaan;

g. een beschrijving van het project op hoofdkenmerken en het (logistieke) programma van eisen;

h. tekeningen van het project;

i. een overzicht van alle maatregelen die voor de totstandkoming van de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting moeten worden getroffen;

j. een kostenraming, gespecificeerd per onderdeel van het project, en een opgave van de kostenelementen die ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht, met inbegrip van een tijdschema van de uitvoering en de daarbij behorende uitgaven van de projectwerkzaamheden;

k. een opgave van de stand van zaken met betrekking tot de voor de uitvoering van het project noodzakelijke wettelijke procedures;

l. een bedrijfsplan, dat in elk geval de volgende onderdelen bevat:

1° een schema van de ondernemingsstructuur van de subsidieaanvrager;

2° het moment waarop met de uitvoering van het project wordt begonnen;

3° een overzicht van de ruimtelijke situatie op de plaats waar het project wordt uitgevoerd, waarbij de ontsluiting is aangegeven;

4° een indicatieve vervoersgarantie betreVende een periode van vijf jaar gerekend vanaf het tijdstip dat het project in gebruik wordt genomen;

5° het gemiddeld aantal beladen wegtonkilometers per jaar dat door middel van de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting wordt vermeden;

6° een investeringsplan, met inbegrip van een tijdsplanning van investeringsuitgaven;

7° een financieringsplan, en

8° een opgave van het jaar waarin het project wordt voltooid.

3. De Minister kan bepalen dat er, in aanvulling op de in het tweede lid bedoelde gegevens, andere noodzakelijke gegevens worden overgelegd.

4. Indien de Minister toepassing geeft aan artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, stelt hij de subsidieaanvrager binnen vier weken na de datum van ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid de aanvraag of de daarbij behorende gegevens en bescheiden binnen vier weken aan te vullen.

§ 3 Beslissing op de aanvraag en voorschotverlening

Artikel 5

1. De Minister beslist op een aanvraag om subsidie binnen zes maanden na ontvangst van de volledige aanvraag.

2. Indien als gevolg van de complexiteit van de te behandelen aanvraag de Minister niet binnen de in het eerste lid, genoemde termijn kan beslissen, kan hij deze termijn twee keer met telkens ten hoogste zes maanden verlengen.

3. De verlening van subsidies tot het subsidieplafond, bedoeld in artikel 3, eerste lid, vindt plaats in volgorde van ontvangst van de volledige aanvragen.

4. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4, vierde lid, geldt als datum van ontvangst de datum waarop de door de Minister verzochte aanvulling van de aanvraag en de daarbij behorende gegevens en bescheiden is ontvangen, mits deze volledig is.

5. Bij de beoordeling van de aanvragen wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van openbare mogelijkheden van overslag van en naar de vaarweg in de nabije omgeving.

Artikel 6

1. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

a. er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat niet wordt voldaan aan de vereisten bedoeld in artikel 2, tweede en vierde lid;

b. de aanvraag niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 4, eerste tot en met derde lid;

c. de subsidieaanvrager niet heeft aangetoond dat hem, met inbegrip van de aangevraagde subsidie, voldoende gelden ter beschikking zullen staan om het voorgenomen project uit te voeren, of

d. de aanvraag betrekking heeft op een ander jaar dan waarvoor het in artikel 3, eerste lid, bedoelde subsidieplafond, is vastgesteld.

2. Indien de subsidie wordt afgewezen vanwege overschrijding van het in artikel 3, eerste lid, bedoelde subsidieplafond, kan de Minister bij de beschikking tot afwijzing van de subsidie bepalen dat in het daaropvolgende begrotingsjaar, zonder nieuwe indiening van de aanvraag, opnieuw een beschikking op de aanvraag wordt gegeven.

Artikel 7

1. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in elk geval:

a. de onderdelen van het project die in overeenstemming met deze regeling als subsidiabel worden aangemerkt;

b. de totale projectkosten en de subsidiabele projectkosten (inclusief VAT-kosten en exclusief BTW), en

c. het maximale subsidiebedrag en het vastgestelde subsidiepercentage.

2. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt het ritme van uitbetaling van de subsidie vermeld.

3. Bij de beschikking tot subsidieverlening kan bepaald worden dat een daarbij aan te geven bedrag bij wijze van voorschot uitbetaald wordt. Het voorschot bedraagt maximaal 60% van het maximale subsidiebedrag en wordt uitbetaald volgens een aan het beschikbare budget, aan de in enig begrotingsjaar beschikbare kasruimte en aan het tijdstip van de aanvang van de projectwerkzaamheden gerelateerd ritme van uitbetaling. Van dit ritme van uitbetaling kan bij de uitbetaling in voor de subsidieontvanger gunstige zin worden afgeweken. Het resterende deel van het maximale subsidiebedrag wordt verrekend bij de subsidievaststelling, bedoeld in artikel 9.

4. Het in het derde lid bedoelde voorschot wordt verleend op basis van in te dienen declaraties die zijn afgestemd op de gerealiseerde en geplande voortgang van de projectwerkzaamheden en die zijn onderbouwd door een voortgangsrapportage van het betrokken project. De voortgangsrapportage bevat in ieder geval een overzicht van de gerealiseerde werkzaamheden, een planning van de nog te verrichten werkzaamheden en een raming van de nog te maken kosten.

5. Bij de beschikking tot subsidieverlening kunnen bijzondere verplichtingen worden opgelegd in verband met de specifieke omstandigheden van de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting.

6. De Minister kan nadere aanwijzingen ter zake van de administratie met betrekking tot het project geven.

§ 4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 8

1. De subsidieontvanger

a. vangt met de uitvoering van het project aan binnen één jaar na de subsidieverlening;

b. die een wijziging aanbrengt in het project of afziet van de uitvoering van het project of een onderdeel daarvan, deelt dit onverwijld mede aan de Minister;

c. voert een administratie die zodanig is ingericht dat hij daaruit op ieder gewenst tijdstip op eenvoudige en duidelijke wijze de projectkosten kan afleiden;

d. verleent de Minister toegang tot het project en verstrekt de door hem gevraagde gegevens;

e. bewaart de bewijsstukken van de projectkosten gedurende ten minste vijf jaar vanaf het moment dat het project in gebruik is genomen;

f. toont op verzoek van de Minister de bescheiden op één adres;

g. neemt de nadere aanwijzingen van de Minister ter zake van de administratie met betrekking tot het project in acht;

h. doet onverwijld aan de Minister mededeling van de indiening van een verzoek tot surseance van betaling;

i. komt de in artikel 4, tweede lid, onderdeel l, punt 4°, bedoelde vervoersgarantie na en doet daartoe aan de Minister, gedurende een periode van vijf jaar vanaf het tijdstip dat het project in gebruik is genomen, jaarlijks rapportage van de hoeveelheid goederen die via de betrokken bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting is overgeslagen.

2. De subsidieontvanger legt, indien de uitvoering van het project een looptijd van langer dan 18 maanden heeft, jaarlijks binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar een voortgangsrapportage aan de Minister over, waarin zijn opgenomen:

a. een beschrijving van de in het desbetreVende kalenderjaar uitgevoerde projectwerkzaamheden en de per projectwerkzaamheid gedane uitgaven;

b. een planning van de nog uit te voeren projectwerkzaamheden, en

c. de nog te verwachten uitgaven.

3. Onverminderd het eerste lid, onder b, en het tweede lid, zendt de subsidieontvanger binnen één jaar na voltooiing van het project een financiële verantwoording aan de Minister betreVende de uitvoering van het totale project, vergezeld van een aanvraag tot vaststelling van de subsidie en een eindverslag. Deze verantwoording is voorzien van een verklaring van een onafhankelijke registeraccountant of accountant-administratieconsulent alsmede een slotdeclaratie. De Minister schrijft een controleprotocol voor dat door de onafhankelijke registeraccountant of accountant-administratieconsulent wordt gehanteerd bij het opstellen van de genoemde financiële verantwoording en accountantsverklaring.

4. De subsidieontvanger verkoopt gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling geen van de gesubsidieerde projectonderdelen noch delen van de onderneming of de onderneming te wier bate de subsidie is verstrekt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Minister. Aan deze toestemming kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van het doel van deze regeling.

§ 5 Vaststelling en uitbetaling van de subsidie

Artikel 9

1. Binnen twaalf weken na ontvangst van de in artikel 8, derde lid, bedoelde aanvraag tot vaststelling van de subsidie en de daarbij behorende bescheiden en gegevens, stelt de Minister de subsidie vast. Binnen tien weken na de subsidievaststelling wordt het subsidiebedrag uitbetaald.

2. Indien de subsidieontvanger binnen de in artikel 8, derde lid, bedoelde termijn geen aanvraag tot vaststelling van de subsidie heeft ingediend, stelt de Minister binnen twaalf weken na ontvangst van de in artikel 8, derde lid, bedoelde overige stukken de subsidie ambtshalve vast.

3. Indien uit de gegevens, bedoeld in artikel 8, derde lid, blijkt dat de werkelijke kosten van de subsidiabele onderdelen van het project lager zijn dan de kosten op grond waarvan de beschikking tot subsidieverlening is gegeven, wordt de subsidie vastgesteld op grond van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiepercentage, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder c, van de werkelijke kosten van de subsidiabele onderdelen van het project.

4. Het vastgestelde subsidiebedrag is niet hoger dan het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

5. Indien het vastgestelde subsidiebedrag hoger is dan hetgeen reeds als voorschot is uitbetaald, wordt het meerdere binnen tien weken na de dag waarop de subsidievaststelling is bekend gemaakt, uitbetaald.

6. Indien ingevolge het derde lid het vastgestelde subsidiebedrag lager is dan hetgeen reeds als voorschot is uitbetaald, betaalt de subsidieontvanger op eerste vordering van de Minister binnen een daarbij te bepalen termijn het te veel betaalde terug.

§ 6 Intrekking van de subsidie

Artikel 10

Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan de Minister de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

a. is gebleken dat niet wordt voldaan aan de vereisten, bedoeld in artikel 2, tweede lid en vierde lid, aanhef en onder f;

b. het project tussentijds wordt beëindigd;

c. de subsidieontvanger onherroepelijk failliet is verklaard.

§ 7 Toezicht

Artikel 11

Met het toezicht op de naleving van de bij en krachtens deze regeling aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen zijn belast de daartoe door de Minister voor het desbetreffende project aangewezen medewerkers van de desbetreffende regionale directie van de Rijkswaterstaat.

§ 8 Evaluatie van de regeling

Artikel 12

1. Voor 1 juli 2005 publiceert de Minister een verslag over de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de effecten van deze regeling in de praktijk. Dit verslag zal tevens worden toegezonden aan de Europese Commissie.

2. Op verzoek van de Minister verstrekt de subsidieontvanger de gevraagde informatie en verleent de subsidieontvanger de medewerking, nodig voor de opstelling van het verslag, bedoeld in het eerste lid.

§ 9 Slotbepalingen

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2001.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen (SBV).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Bijlage

De hoogte van de subsidie wordt per project vastgesteld, aan de hand van de volgende drie grootheden:

1. de subsidiabele projectkosten (inclusief VAT-kosten, exclusief BTW), zoals opgenomen in bijlage 1 bij de toelichting, onder A;

2. het gemiddeld aantal over het water te vervoeren tonnen goederen op jaarbasis, zoals bepaald in de overeenkomstig artikel 4, tweede lid, onderdeel l, punt 4°, ingevulde en onderbouwde indicatieve vervoersgarantie, en

3. de substitutie van het gemiddeld aantal beladen wegtonkilometers op jaarbasis, zoals bepaald in artikel 4, tweede lid, onderdeel l, punt 5°, van de regeling.

De door de subsidieaanvrager eventueel opgevoerde VAT-kosten worden in eerste instantie van de subsidiabele projectkosten afgetrokken, waarna de VAT-kosten forfaitair worden vastgesteld op 16% van de subsidiabele projectkosten.

Het subsidiepercentage wordt berekend volgens de volgende formule:

A + B = T,

waarbij:

A = het subsidiepercentage op basis van de subsidiabele projectkosten per ton,

B = het subsidiepercentage op basis van het gemiddeld aantal beladen wegtonkilometers per jaar,

T = het uiteindelijke subsidiepercentage, waarbij overeenkomstig artikel 3, vierde lid, van de regeling, is bepaald dat T maximaal 50% mag zijn.

Afhankelijk van de subsidiabele projectkosten per ton, wordt het subsidiepercentage A bepaald overeenkomstig onderstaande tabel:

stcrt-2001-48-p12-SC28215-1.gif

Afhankelijk van het gemiddeld aantal beladen wegtonkilometers per jaar, wordt het subsidiepercentage B bepaald overeenkomstig onderstaande tabel:

stcrt-2001-48-p12-SC28215-2.gifstcrt-2001-48-p12-SC28215-3.gif

De hoogte van de subsidie wordt bepaald door vermenigvuldiging van het uiteindelijke subsidiepercentage T met de subsidiabele projectkosten. De hoogte van de subsidie mag maximaal f 1.500.000,- / € 680.670,32 bedragen.

In afwijking van het bovenstaande, kan de Minister besluiten om bij de vaststelling van de hoogte van de subsidie uit te gaan van te vervoeren volumina in plaats van te vervoeren tonnages. Daarbij zal het soortelijk gewicht van het betreffende product maatgevend zijn.

Toelichting algemeen

1. Inleiding

Deze regeling, de `Subsidieregeling bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen' (hierna SBV), is de opvolger van de uit 1996 daterende regeling `Tijdelijke beleidsregeling bijdragen vaarwegaansluitingen' ((Stcrt. 1995, 247) hierna TBBV). Evenals de TBBV is de SBV een tijdelijke regeling voor het verlenen van subsidies voor de investeringen in bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen, waaronder ook wordt verstaan de uitbreiding of verbetering van bestaande bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen of het opnieuw in gebruik nemen van in onbruik geraakte bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen.

De verwachting is dat het goederenvervoer de komende decennia sterk zal blijven groeien, hetgeen betekent dat inspanningen zullen moeten worden gedaan om Nederland bereikbaar en leefbaar te houden. Zoals in deel 1 van het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP) 2001-2020 is aangegeven, verdient het vervoer van goederen over water (en spoor) in plaats van het vervoer over de weg (de zogenaamde modal shift) de voorkeur waar dat uit het oogpunt van een betere benutting van het hele netwerk de beste optie is of waar dat uit veiligheidsoogpunt beter is. In het kader van dit beleid zal de binnenvaart van vitaal belang dienen te blijven. De vaarwegen bieden voldoende capaciteit voor verdere groei van het goederenvervoer over water. Hierdoor is het vervoer van goederen per binnenvaart, als punt-punt-vervoer of als onderdeel van de intermodale keten, een goed alternatief voor het wegvervoer.

Langs veel vaarwegen zijn bedrijven gevestigd die voor het transport van hun goederen gebruik zouden kunnen maken van de binnenvaart. Toch gebeurt dit nog te weinig. Een belangrijke reden hiervoor is dat de omschakeling van wegvervoer naar vervoer per binnenvaart forse investeringskosten in een aansluiting op het vaarwegennet met zich meebrengt. Het voor- en natransport van de goederen zal nagenoeg altijd over de weg moeten blijven plaatsvinden, waardoor de goederen van de vrachtwagen via een vaarwegaansluiting naar het binnenvaartschip moeten worden overgeslagen en vice versa. De overslagmiddelen vormen daarbij de grootste investeringen. De investeringskosten zijn veelal te hoog om een omschakeling financieel aantrekkelijk te maken. De SBV is specifiek gericht op het verlagen van de investeringskosten voor zowel infrastructuur als overslagmiddelen, waardoor de drempel voor dergelijke bedrijven om in een bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting te investeren lager wordt en zodoende modal shift van weg naar water gerealiseerd kan worden.

De doelgroep van de regeling zijn verladers. Van doorslaggevend belang is dat de aanvraag een bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting betreft, waar goederen van en naar de vaarweg worden overgeslagen ten behoeve van het bedrijf zelf, waarbij sprake is van ten hoogste één verlader. In dit verband is ook van belang dat de subsidieaanvrager een indicatieve vervoersgarantie afgeeft waarmee hij verklaart dat hij gedurende een periode van vijf jaar ten minste de aangegeven hoeveelheid goederen via de te subsidiëren bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting zal overslaan. Indien de subsidieaanvrager niet bevoegd is of niet in staat is tot het afgeven van een adequate en voldoende onderbouwde indicatieve vervoersgarantie, wordt de aanvraag afgewezen.

Het Overlegorgaan Goederenvervoer (Deelorgaan Binnenvaart) heeft bij brief van 13 juli 2000 in een rapport van bevindingen aan de Minister aangegeven de voortzetting van de TBBV in de vorm van de SBV te ondersteunen. De Minister heeft bij brief van 20 oktober 2000 haar reactie op dit rapport van bevindingen gegeven, welke in onderhavige regeling is verwerkt. In augustus 2000 is de SBV aan de Europese Commissie ter goedkeuring voorgelegd. Deze goedkeuring is op 9 februari 2001 verkregen.

De aanvraag voor een subsidie wordt gericht aan de Minister en ingediend bij de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat van de regionale directie van de Rijkswaterstaat waarbinnen de beoogde bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting is gesitueerd. De uitvoering van de regeling is in handen van de regionale directies van de Rijkswaterstaat. Een overzicht van de contactpersonen bij de regionale directies is opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting.

De SBV treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2000. Aanvragen voor subsidie kunnen tot en met 31 december 2003 worden ingediend.

2. De SBV als opvolger van de TBBV

De eerste aanleiding voor het vaststellen van deze nieuwe regeling is het feit dat de TBBV per 1 januari 2001 na een looptijd van vijf jaar is afgelopen. Uit een in 1999 door het Directoraat-Generaal Goederenvervoer uitgevoerde tussenevaluatie is gebleken dat de regeling succesvol is, en goed bijdraagt aan de modal shift beleidsdoelstelling van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, die in het kader van het beter benutten van de bestaande infrastructuur nog steeds een speerpunt van het goederenvervoerbeleid vormt (zie deel 1 van het NVVP 2001-2020). Zoals uit het verschil tussen de aanvankelijke doelstelling voor de regeling van 0,5 miljoen ton modal shift per jaar (afkomstig uit de `Nota Transport in Balans', september 1996) en de feitelijk gerealiseerde modal shift van gemiddeld 2,2 miljoen ton modal shift per jaar wel blijkt, is de potentie voor modal shift in de markt veel groter dan aanvankelijk werd aangenomen. Deze indruk wordt bevestigd door de resultaten van zogenaamde modal shift scans die medio 1999 met behulp van de verladersorganisatie EVO bij 100 verladende bedrijven zijn uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Daarnaast komen er nog maandelijks nieuwe subsidieaanvragen binnen bij de regionale directies van de Rijkswaterstaat en ontvangen zij ook veelvuldig signalen van bedrijven die voornemens zijn om hun goederen over het water te gaan vervoeren in plaats van over de weg. Gelet op het succes van de TBBV en de behoefte die er klaarblijkelijk nog steeds bestaat aan een subsidieregeling voor investeringen in bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen, werd voortzetting van de regeling dan ook aanbevolen.

De tweede aanleiding voor het opstellen van de SBV is de totstandkoming van de Subsidieregeling openbare inland terminals (SOIT). Ook de SOIT is gericht op de stimulering van de hiervoor bedoelde modal shift en een betere benutting van het infrastructurele netwerk, maar is bedoeld voor de totstandkoming van openbare terminals. Voorbeelden zijn o.a. containerterminals en Regionale Overslag Centra. Ten tijde van de totstandkoming van de TBBV bestond er geen helder en eenduidig toetsingskader voor de beoordeling van subsidieaanvragen voor openbare terminals, waardoor er onvoldoende onderscheid was tussen openbare terminals en bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen. Door in de SBV eenduidig voor te schrijven in welke gevallen subsidie in het kader van deze regeling wordt verleend, wordt het bereik van deze regeling beperkt tot waar zij feitelijk voor bedoeld is, namelijk bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen. Er is nu dus sprake van twee regelingen (SBV respectievelijk SOIT) die hetzelfde beleidsdoel (modal shift en benutting) dienen, en zich richten op verschillende soorten overslagpunten (bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen respectievelijk openbare inland terminals), en als zodanig complementair zijn. De SOIT is gepubliceerd in Staatscourant nummer 210 van 30 oktober 2000.

Ten slotte is uit de in 1999 uitgevoerde tussenevaluatie en gedurende de vijf jaar dat uitvoering is gegeven aan de TBBV, in de praktijk gebleken dat de regeling op onderdelen aanpassing behoeft. Het belangrijkste punt van aanbeveling betreft het helder afbakenen van het bereik van de SBV ten opzichte van de SOIT, om overlap tussen beide regelingen uit te sluiten. De wijze waarop deze aanbeveling is uitgewerkt is al eerder in deze paragraaf toegelicht. Verder werd aanbevolen om de kwaliteitseisen, die worden gesteld aan een eerste aanvraag, aan te scherpen. Aan deze aanbeveling is gevolg gegeven door te bepalen dat bij een aanvraag ten minste een aantal gegevens en stukken (aangegeven in artikel 4, tweede lid) moeten worden gevoegd. Dit met het doel om de tijd die gemoeid is met het aanpassen en aanvullen van een onvolledige aanvraag te bekorten en zodoende de doorlooptijd van het beoordelingsproces te bekorten. Een derde aanbeveling betrof het aanpassen van het schema van bevoorschotting om een beter financieel beheer en planning mogelijk te maken. Deze aanbeveling is in de SBV verwerkt door (in artikel 7, derde lid) te bepalen dat er maximaal tot 60% van het maximale subsidiebedrag een voorschot op basis van ingediende declaraties zal worden verstrekt en er dus een eindafrekening van minimaal 40% van het maximale subsidiebedrag resteert.

Bij het opstellen van de SBV is tevens rekening gehouden met de na de TBBV in werking getreden derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht.

3. De financiële grondslag van de regeling en het subsidiebudget

Vanaf 2001 is voor het verstrekken van subsidies in het kader van deze regeling een bedrag van f 29.000.000,- / € 13.159.626,- gereserveerd, welk bedrag vooralsnog is opgenomen onder het onderwerp `TBBV' in het Infrastructuurfonds, artikel 02.02. Dit bedrag wordt als gevolg van de uitgaven betreffende in eerdere jaren verleende subsidies jaarlijks geactualiseerd. Uit de artikelen 8 en 9, eerste lid, van de Wet infrastructuurfonds vloeit voort dat indien uit het Infrastructuurfonds subsidies worden verstrekt op grond van een andere regeling dan genoemd in het Besluit infrastructuurfonds, die regeling aangegeven dient te worden in het Besluit infrastructuurfonds. In verband hiermee is artikel 2, derde lid, van dat besluit aangepast aan onderhavige regeling (bij Besluit van 19 december 2000, houdende wijziging van het Besluit infrastructuurfonds in verband met de Subsidieregeling bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen, Stb. 2000, 634). Hoewel de SBV in het Besluit infrastructuurfonds is vermeld, is het in dat besluit vervatte regime niet (mede) van toepassing op de SBV.

4. Voorwaardelijk in behandeling genomen subsidieaanvragen

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de SBV konden met ingang van 1 januari 2001 subsidieaanvragen worden ingediend. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft dienaangaande een mededeling bekendgemaakt in de Staatscourant van 22 december 2000, nummer 249. Subsidieaanvragen worden voorwaardelijk in behandeling genomen en kunnen leiden tot een voorwaardelijke verlening van subsidie. De behandeling en de (voorwaardelijke) verlening van de subsidies vindt plaats in volgorde van ontvangst van de aanvragen, die alle gegevens of bewijsstukken bevatten die in de bijlage bij de bekendmaking worden gevraagd. Indien na onderzoek vast is komen te staan dat de ingediende subsidieaanvragen voldoen aan de criteria, zoals omschreven in de genoemde bijlage, wordt de subsidie verleend.

Na publicatie en inwerkingtreding van de SBV wordt de aanvraag vervolgens opnieuw getoetst aan de criteria van de regeling en kunnen de subsidiebedragen of voorschotten worden betaald. Deze definitieve toetsing kan met zich mee brengen dat de voorwaardelijk verleende subsidie dienovereenkomstig wordt gewijzigd of ingetrokken. Deze procedure met bijbehorende voorwaarden was opgenomen in de eerdergenoemde bekendmaking in de Staatscourant.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1

In afwijking van de TBBV is in dit artikel onder b de term `bedrijfsgebonden' toegevoegd aan het begrip `vaarwegaansluiting' om duidelijk te maken dat de SBV niet van toepassing is op iedere willekeurige vaarwegaansluiting maar alleen op vaarwegaansluitingen die aan één bedrijf gebonden zijn. Dit was noodzakelijk om het onderscheid met de SOIT (die betrekking heeft op openbare inland terminals) te benadrukken. In de praktijk kan zich wellicht de vraag voordoen of bijvoorbeeld een dochterbedrijf al dan niet gezien kan worden als (onderdeel van) hetzelfde bedrijf als het bedrijf waarvoor de aansluiting bestemd is. Bij de beantwoording van die vraag zal van geval tot geval bekeken worden in hoeverre de bedrijven met elkaar verknocht zijn, waarbij de locatie van de bedrijven, de bedrijfsvoering, en andere omstandigheden in de beoordeling zullen worden betrokken.

In onderdeel h is de indicatieve vervoersgarantie gedefinieerd. De indicatieve vervoersgarantie moet door de subsidieaanvrager onderbouwd worden door het leveren van inzicht in de (al of niet reeds bestaande) vervoersstromen, onderscheiden naar: hoeveelheden, goederensoort, herkomst en bestemming, vervoerswijze, en wijze van overslag. Inzicht in deze grootheden dient te worden gegeven zowel op basis van resultaten uit het recente verleden als op basis van het te verwachten beeld voor de eerstvolgende vijf jaar na het in gebruik nemen van de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting.

Artikel 2

Door de totstandkoming van aansluitingen tussen bedrijf en vaarweg met de benodigde infrastructuur en overslagmiddelen wordt de positie van de binnenvaart als onderdeel van de (intermodale) vervoersketen verbeterd, waardoor de binnenvaart een goed alternatief wordt voor verladers om hun goederen te vervoeren. Overigens komen bedrijven, die voornemens zijn om hun goederen in plaats van over de weg via een bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting door middel van shortsea te gaan vervoeren, in beginsel ook in aanmerking voor subsidie in het kader van de SBV. De subsidie wordt verleend voor investeringen in nieuwe, uitbreiding van bestaande en het opnieuw in gebruik nemen van in onbruik geraakte bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen. Het gaat hierbij dus om initiële investeringen en uitbreidingsinvesteringen. Vervangingsinvesteringen komen niet in aanmerking voor subsidie. Hetzelfde geldt voor kosten van werving van grond. De subsidie is éénmalig in die zin dat deze slechts één maal wordt verstrekt voor een bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting op een bepaalde locatie waarvoor een bepaalde vervoersgarantie is afgegeven. Indien gedurende een periode van 5 jaar vanaf het tijdstip waarop het project in gebruik is genomen, de werkelijke hoeveelheid goederen die via de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting wordt overgeslagen de in de indicatieve vervoersgarantie aangegeven hoeveelheid overtreft, kan binnen genoemde periode niet opnieuw een beroep op onderhavige regeling worden gedaan. In de indicatieve vervoersgarantie geeft de subsidieaanvrager immers aan welke hoeveelheid hij ten minste via de te subsidiëren bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting zal overslaan.

Het beleid is erop gericht privaat gefinancierde initiatieven te stimuleren die leiden tot investeringen in een bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting. Om er op toe te zien dat aan dit beleid wordt voldaan, is in het tweede lid bepaald dat de subsidie alleen wordt verleend indien de totale projectkosten voor ten minste 50% door de subsidieaanvrager risicodragend worden gefinancierd. Het is tenslotte de subsidieaanvrager die het risico voor een dergelijke investering dient te nemen en te dragen, en niet de overheid.

Het vierde lid bevat de materiële vereisten voor subsidieverlening. In onderdeel b is bepaald dat de subsidie alleen wordt verleend indien de beoogde vaarwegaansluiting is bestemd en wordt gebruikt voor de overslag van goederen ten behoeve van ten hoogste één verlader. In dat geval is het duidelijk dat er sprake is van een bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting.

In onderdeel c zijn containerterminals en Regionale Overslag Centra expliciet uitgezonderd van subsidie op grond van de SBV aangezien deze in beginsel voor subsidie op grond van de SOIT in aanmerking komen. Onder deze uitsluiting vallen ook de opslagdepots voor lege containers (de zogenaamde empty depots). Een dergelijke faciliteit om lege containers op te slaan is meer op haar plaats als dienst waarin een openbare terminal kan voorzien.

In onderdeel f is bepaald dat subsidie alleen wordt verleend indien op het moment van ontvangst van de aanvraag het project nog niet in uitvoering is genomen. Een project is onder meer reeds in uitvoering genomen wanneer de initiatiefnemer van het project derden, zoals bijvoorbeeld aannemers, opdracht tot het uitvoeren van werkzaamheden gegeven heeft. Hierbij geldt als `moment van ontvangst van de aanvraag' het moment waarop de aanvraag volledig is. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 4.

Artikel 3

In de Begroting is de voorgenomen verdeling van de middelen van het Infrastructuurfonds over de verschillende projecten opgenomen. In beginsel stelt de Minister ieder begrotingsjaar een subsidieplafond vast voor op grond van deze regeling te verstrekken subsidies, rekening houdend met uitgaven voor subsidies die in voorgaande jaren zijn verleend. Aanvragen voor subsidie kunnen tot en met 31 december 2003 worden ingediend. Omdat er in 2003 aanvragen kunnen worden ingediend die na 31 december 2003 tot uitvoering komen of waarvan de uitvoering ook na die datum doorloopt, zal ook voor na 2003 een bedrag gereserveerd worden voor de betaling van projecten.

Om te voorkomen dat subsidieaanvragers door middel van het gebruik van juridische constructies projecten direct of indirect voor meer dan 50% met publieke middelen financieren, is in het vierde lid een bepaling opgenomen dat het gecumuleerde subsidiebedrag niet meer dan 50% van de totale projectkosten mag bedragen. Door het gebruik van het begrip `ten hoogste 50%' heeft de Minister de ruimte om een doelmatigheidstoets ook in de hoogte van de subsidie door te laten werken. In beginsel is immers de subsidie sluitstuk op de ten behoeve van de investering beschikbaar gestelde eigen en elders vergaarde middelen. Hoe hoog de feitelijke subsidie is, is afhankelijk van de subsidiabele projectkosten per ton overslag en het gemiddeld aantal beladen wegtonkilometers per jaar en wordt bepaald door de berekeningsmethodiek toe te passen, die is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

In bijlage 1 bij de toelichting zijn voorbeelden van subsidiabele en niet-subsidiabele projectkosten opgenomen. Opgemerkt wordt dat deze lijst niet-limitatief is en dat toepassing ervan plaatsvindt met inachtneming van artikel 3, derde lid. De term noodzakelijk heeft hier betrekking op de noodzakelijkheid in verband met de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting.

Artikel 4

Aanvragen voor subsidie kunnen ingevolge het eerste lid tot en met 31 december 2003 ingediend worden. De datum van ontvangst van de aanvraag is hierbij bepalend. De aanvraag moet op dat moment wel volledig zijn in die zin dat deze ten minste alle gegevens en stukken bevat die zijn opgesomd in het tweede lid. In het tweede lid is bepaald welke stukken ten minste bij de aanvraag moeten worden gevoegd. Naast de basisgegevens onder a tot en met c dient onder andere een raming van alle projectkosten bij de aanvraag gevoegd te worden zoals aangegeven onder j, gespecificeerd per onderdeel van het project. Tevens zullen de totale projectkosten moeten worden genoemd, om te bepalen in hoeverre aan artikel 2, tweede lid, wordt voldaan. Daar waar wordt gesproken van een kostenraming, gaat het om een op kenmerkende onderdelen gespecificeerde raming, onderbouwd met oVertes. In hetzelfde lid, onderdeel l, punt 4°, is de indicatieve vervoersgarantie genoemd. De indicatieve vervoersgarantie geldt voor vijf jaar en gaat in op het moment dat de bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting in gebruik wordt genomen. De vijf jaren waar de indicatieve vervoersgarantie betrekking op heeft, zijn dus niet noodzakelijkerwijs kalenderjaren.

Artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gaat ervan uit dat, indien blijkt dat een ingediende aanvraag onvolledig is, het bestuursorgaan de aanvrager in de gelegenheid stelt deze aanvraag binnen een te bepalen termijn aan te vullen. In het vierde lid is deze termijn bepaald op vier weken. Artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt vervolgens dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Voor de SBV betekent dit dat de `aanvullingstermijn' bij de zes maanden, bedoeld in het eerste lid van artikel 5, opgeteld wordt.

De Algemene wet bestuursrecht verstaat in dit verband onder een onvolledige aanvraag een aanvraag die niet voldoet aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of een aanvraag waarvan de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Dit betekent onder meer dat de oorspronkelijk aanvraag in elk geval alle gegevens en bescheiden moet bevatten als bedoeld in het tweede lid, zij het dat enkele daarvan kwalitatief gezien nog verbetering kunnen behoeven. Een zeer onvolledige `pro forma'-aanvraag waarin één of meer van de in het tweede lid bedoelde gegevens en bescheiden ontbreekt, geldt dan ook niet als een aanvraag die in behandeling genomen zou moeten worden; de datum van ontvangst van een dergelijk stuk kan niet als datum van ontvangst van `de aanvraag' gelden (zie ook artikel 5, vierde lid).

Overigens kan de Minister ook na ontvangst van aanvullende gegevens nog nadere vragen stellen ten aanzien van de in het tweede lid bedoelde gegevens en stukken. Ook in dat geval wordt de beslistermijn van zes maanden (artikel 5, eerste lid) opgeschort gedurende de periode dat deze vragen moeten worden beantwoord.

Artikel 5

Indien als gevolg van de complexiteit van de te behandelen aanvraag de Minister niet binnen de in het eerste lid, genoemde termijn kan beslissen, kan hij deze termijn twee keer met telkens ten hoogste zes maanden verlengen. De Minister doet hiervan terstond mededeling aan de aanvrager. Met betrekking tot het voor elk jaar beschikbare budget geldt dat de datum van ontvangst van een volledige aanvraag bepalend is voor de volgorde waarin subsidies tot aan dat subsidieplafond worden verleend. Dit is in het derde lid bepaald. Zie verder ook de toelichting op artikel 4, vierde lid.

Aan de hand van gegevens over onder andere de oorsprong van de goederenstromen die via de beoogde bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting zullen worden overgeslagen, de omvang van het beoogde verzorgingsgebied, de vorm en de specifieke toepassingsmogelijkheden voor de beoogde overslagmiddelen en de beoogde overslagcapaciteit, moet de subsidieaanvrager aantonen dat de beoogde bedrijfsgebonden vaarwegaansluiting een gewenste aanvulling vormt op de reeds bestaande bedrijfsgebonden vaarwegaansluitingen en het bestaande netwerk van openbare overslagpunten. In het vijfde lid is aangegeven dat bij de beoordeling rekening wordt gehouden met dergelijke aspecten.

Artikel 6

Het eerste lid geeft de weigeringsgronden weer die van toepassing zijn naast de in artikel 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde weigeringsgronden. Deze laatste betreffen onder andere het niet voldoen aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden, het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens die tot een onjuiste beschikking zouden hebben geleid, overschrijding van het subsidieplafond en faillietverklaring of verlening van surseance van betaling.

Artikel 7

In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het voorschot maximaal 60% van het maximale subsidiebedrag bedraagt, zodat de eindafrekening minimaal 40% van het maximale subsidiebedrag bedraagt. Het schema van bevoorschotting is op deze wijze bepaald om een goed financieel beheer en planning mogelijk te maken. Gedurende de uitvoering van de TBBV is namelijk gebleken dat bij het hanteren van een lager percentage dan de hier genoemde 40% subsidieontvangers veelal geen haast maken met het verzoek om een eindafrekening. Dit maakte een strakke financiële planning lastig en leidde tot ongewenst lange afhandelingstermijnen. `In voor de subsidieontvanger gunstige zin' kan bijvoorbeeld betekenen dat de subsidieontvanger zijn subsidievoorschot sneller ontvangt dan volgens het ritme van uitbetaling is bepaald. De bepaling in het vijfde lid is opgenomen omdat zich in de praktijk situaties kunnen voordoen, waarbij het noodzakelijk is om dergelijke bijzondere verplichtingen op te kunnen leggen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld onderhoudsplichten e.d.

Artikel 8

De subsidieontvanger heeft met betrekking tot de uitvoering van het project en de financiële verantwoording daarvan, bepaalde verplichtingen. De verplichting in het eerste lid, onder a, dient ter voorkoming van het onnodig voortijdig vastleggen van financiële overheidsmiddelen. De verplichting in het eerste lid, onder i, heeft betrekking op het kunnen toetsen of per jaar wordt voldaan aan de indicatieve vervoersgarantie, die ingevolge artikel 4, tweede lid, onderdeel l, punt 4°, bij de aanvraag moet worden afgegeven. In het in het derde lid genoemde eindverslag dient ook de datum te worden vermeld waarop het project in gebruik is genomen. In het derde lid is verder bepaald dat de daar bedoelde financiële verantwoording van de subsidieontvanger is voorzien van een verklaring van een van de subsidieontvanger onafhankelijke registeraccountant of een, uiteraard eveneens onafhankelijke, accountant-administratieconsulent. Een interne accountant, die in loondienst is van de subsidieontvanger, is geen onafhankelijke registeraccountant.

Artikel 9

Indien de subsidieontvanger niet binnen de in artikel 8, derde lid, bedoelde termijn een aanvraag tot vaststelling van de subsidie indient, zoals aangegeven in het tweede lid, dan kan de Minister de subsidie ambtshalve vaststellen. In de beschikking tot subsidieverlening is, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, onder c, het maximale subsidiebedrag en het subsidiepercentage opgenomen. In de praktijk kan zich de situatie voordoen dat de werkelijke kosten van de subsidiabele onderdelen van het project lager zijn dan aanvankelijk geraamd. Indien dit het geval is, is in het derde lid bepaald dat de subsidie zodanig wordt vastgesteld dat deze maximaal gelijk is aan het vastgestelde subsidiepercentage, toegepast op de werkelijke kosten van de subsidiabele onderdelen van het project. De vastgestelde subsidie zal uiteraard nooit hoger zijn dan het maximale subsidiebedrag, dat overeenkomstig artikel 7, eerste lid, onder c, in de beschikking tot subsidieverlening is opgenomen. Indien niet van het in artikel 7, derde lid, bepaalde bevoorschottingsschema wordt afgeweken, zal de vastgestelde subsidie, minus het reeds als voorschot uitbetaalde bedrag, overeenkomstig het vijfde lid, binnen tien weken na de dag waarop de subsidievaststelling is bekend gemaakt, worden uitbetaald. Indien de situatie, geschetst in het derde lid, zich voordoet, en het bedrag dat reeds als voorschot is uitbetaald hoger is dan het uiteindelijk op basis van de werkelijke projectkosten vastgestelde subsidiebedrag, dan dient de subsidieontvanger op grond van het zesde lid het te veel betaalde bedrag binnen een door de Minister te bepalen termijn terug te betalen.

Artikel 10

Dit artikel bevat de intrekkingsgronden op grond waarvan de subsidie kan worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger kan worden gewijzigd zolang deze niet is vastgesteld, naast de in artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde gronden. Deze laatste betreffen onder andere het niet voldoen aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden, het niet plaatsvinden van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens die tot een onjuiste beschikking zouden hebben geleid en het niet ter beschikking staan van voldoende gelden.

Artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht regelt de intrekkingsgronden na de vaststelling van de subsidie, zoals onder andere het niet op de hoogte zijn van feiten of omstandigheden op grond waarvan de subsidie lager zou zijn geweest, het niet voldoen aan verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden zoals bijvoorbeeld het niet nakomen van de vervoersgarantie. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 11

Het is gewenst om in de operationele fase van het project (bouwen en exploiteren) toezicht te houden op de naleving van de voorschriften van deze regeling en die van de beschikking tot subsidieverlening waaraan de subsidieontvanger zich moet houden. De Minister zal bepaalde ambtenaren van de desbetreffende regionale directie van de Rijkswaterstaat als toezichthouder aanwijzen. Binnen deze directies beschikt men immers over de plaatselijke bekendheid, de kennis en deskundigheid om te beoordelen of de voortgang van de projecten in overeenstemming is met de subsidievoorschriften. Om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de rijksmiddelen te kunnen toetsen, is het noodzakelijk dat deze toezichthouders alsmede medewerkers van door de Minister aangewezen instanties (zoals bijvoorbeeld de Accountantsdienst van het Ministerie) aanvullende controles kunnen uitvoeren op de door de subsidieontvanger verstrekte gegevens met betrekking tot betalingen, werkzaamheden en voortgang van het project. De subsidieontvanger dient daartoe de toezichthouders in de gelegenheid te stellen inlichtingen in te winnen of te doen inwinnen.

Artikel 12

Het hier bedoelde verslag is bedoeld om te beoordelen in hoeverre verlening van de subsidie heeft bijgedragen aan het realiseren van de geformuleerde beleidsdoelen met betrekking tot modal shift.

Artikel 13

Omdat op aanvragen die voor of op 31 december 2003 zijn ontvangen veelal na deze datum zal worden beslist, zijn de bepalingen van de SBV voor de behandeling van deze aanvragen ook na deze datum van toepassing.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos.

Bijlage 1 bij de toelichting

Voorbeelden van subsidiabele en niet-subsidiabele projectkosten

A. Subsidiabele projectkosten: voorbeelden van kosten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen

Deze lijst is richtinggevend en niet limitatief. Toepassing vindt plaats met inachtneming van artikel 3, derde lid.

Infrastructuur

· Kosten aan de vaarweg, waaronder:

Baggerwerken;

Golfbreker;

Bebording scheepvaart;

Stortkosten bagger.

· Kosten voor afmeerfaciliteiten/kade, waaronder:

Riviersteiger;

Damwand;

Oeververdediging;

Meerpalen/bolders.

· Kosten aan het terrein, waaronder:

Reinigen van de grond (saneren);

Ophogen terrein;

Bouwrijp maken terrein;

Sloopwerken;

Terreinverharding;

Lichtmasten;

Terreinverlichting;

Nutsvoorzieningen (elektra, riolering);

Terreinafzetting/hekwerk;

Kraanbaan;

Grondwerken;

Losplateau.

· Kosten voor een wegaansluiting, waaronder:

Toegangsweg;

Dijkaansluiting.

· Bijkomende kosten, waaronder:

Cultuurtechnische werken aan bermen en taluds (voorzover bouwtechnisch vereist).

Uitrusting nodig voor overslag van goederen van en naar de vaarweg

· Kosten voor mobiele uitrusting, waaronder:

Kadekraan/kraan/hijswerken;

Transportbanden e.d.;

Voordoseur;

Interne Transportmiddelen voorzover onlosmakelijk met de terminal verbonden, zoals reachstackers en

straddlecarriers;

Tugmaster;

Spreader;

Chassis, containerchassis.

· Kosten voor vaste uitrusting, waaronder:

Trechter (evt. met overkapping);

Stortbak;

Bunker;

Silo;

Automatisering;

Magazijnstellingen;

Overkapping (voor conditioneren van goederen);

Weegunit (niet zijnde een weegbrug t.b.v. het wegvervoer);

Losleidingen/persleidingen;

Pompen.

· Kosten van wettelijk te nemen maatregelen, waaronder:

Geluidsisolatie;

Voorkomen stofhinder.

Overige kosten

· Kosten voor leges/vergunningen, waaronder:

Milieuvergunning;

Bouwvergunning;

Domeinvergoeding;

Leges (bovenop legeskosten kunnen geen VAT-kosten worden berekend).

· Eenmalige kosten, algemene kosten en contributies, waaronder:

Uitvoeringskosten;

Engineering (in de betekenis van 'voorbereiding' valt engineering onder VAT-kosten);

Montage/in bedrijf stellen;

Bouwrente (de bouwrente is gelijk aan de rente van de meest recente staatslening op het moment van gunning van het werk);

Bijdrage RAW-systematiek.

Voorbereiding, Administratie en Toezicht (VAT-kosten)

· Kosten voor onderzoek, waaronder:

Inventarisatie, zoals: verzamelen van gegevens betreffende bodemgesteldheid, grondwaterstanden, kabels en leidingen, eigendomsrechten, enz.;

Specialistisch onderzoek, zoals: grondonderzoek, sondering, milieuonderzoek, enz.;

Opstellen van het programma van eisen.

· Kosten voor voorontwerp, waaronder:

Het opstellen van zaken zoals: nutsaansluitbescheiden, processchema's, indicatie van bouwkosten en realisatietijd, indicatie van exploitatiekosten, technische toelichting op het (voor)ontwerp, enz.;

Het maken van globale berekeningen van afmetingen en capaciteiten.

· Kosten voor definitief ontwerp, waaronder:

Maken van ontwerptekeningen;

Uitvoeren van berekeningen t.b.v. ontwerp;

Aanvraag van vergunningen, inclusief vervaardiging van bescheiden.

· Kosten voor bestek, waaronder:

Ontwikkelen van het bestekplan;

Maken van zaken zoals: bestektekeningen, bouwkostenbegroting, omschrijving van het te realiseren project, besteksontwerp, bouwtijdplanning, enz..

· Kosten voor aanbesteding en gunning, waaronder:

Selectie van inschrijvers;

Het geven van inlichtingen en aanwijzingen aan inschrijvers;

Houden van de aanbesteding en uitbrengen van het gunningsadvies.

· Kosten voor detaillering t.b.v. de uitvoering, waaronder:

Maken van detailtekeningen en -berekeningen.

· Kosten voor directievoering, waaronder:

Houden van het toezicht;

Opzetten/bijhouden van zaken zoals planning, detailtijdbewaking, werkcoördinatie, financiële overzichten, werkadministratie, enz.;

Voortgangsbewaking, kostenbewaking en signalering;

Inspectie en keuring van materialen en constructies;

Controle en beproeving van installaties en/of bouwdelen t.b.v. oplevering.

· Kosten voor oplevering, waaronder:

Opnemen en keuren van het werk en controle van de gevraagde garanties;

Vastleggen van in onderhoudsperiode of garantietermijn te verrichten werkzaamheden;

Maken/controleren van bedrijfsvoorschriften, bedienings- en onderhoudsschema's en revisietekeningen.

B. Niet subsidiabele projectkosten: voorbeelden van kosten die niet voor subsidie in aanmerking kunnen komen

Deze lijst is niet limitatief.

Aanpassing bestaande automatisering;

Achterstallig onderhoud;

Cultuurtechnische werken t.b.v. verfraaiing;

Eigen loonkosten i.v.m. werkzaamheden van aanleg, bouw, inrichting, enz.;

Gebouwen;

Grondverwerving;

Onderhoud;

Onderhoudsbaggeren;

Onvoorzien;

Stelkosten;

Varend materieel;

Weegbrug (t.b.v. wegvervoer).

Bijlage 2 bij de toelichting

SBV-contactpersonen bij de regionale directies van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat

Landelijk coördinator

Dhr. A. van der Zanden

Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland

Postbus 556

3000 AN Rotterdam

Tel.: 010-4026113

Fax: 010-4026029

A.S.vdZanden@dzh.rws.minvenw.nl

Noord-Nederland (Groningen, Friesland, Drenthe)

Dhr. W. Berga

Rijkswaterstaat Directie Noord-Nederland

Postbus 2301

8901 JH Leeuwarden

Tel.: 058-2344126

Fax: 058-2344136

W.Berga@dnn.rws.minvenw.nl

Oost-Nederland (Overijssel, Gelderland, Flevoland)

Dhr. P. de Groot

Rijkswaterstaat Directie Oost-Nederland

Postbus 9070

6800 ED Arnhem

Tel.: 026-3688492

Fax: 026-3688686

P.A.dGroot@don.rws.minvenw.nl

Utrecht

Dhr. J. Groesz

Rijkswaterstaat Directie Utrecht

Postbus 650

3430 AR Nieuwegein

Tel.: 030-6009438

Fax: 030-6035675

J.H.Groesz@dut.rws.minvenw.nl

Noord-Brabant

Dhr. P. Gerits

Rijkswaterstaat Directie Noord-Brabant

Postbus 90157

5200 MJ `s-Hertogenbosch

Tel.: 073-6817837

Fax: 073-6817846

P.G.M.Gerits@dnb.rws.minvenw.nl

Zuid-Holland

Dhr. A. Roovers

Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland

Postbus 556

3000 AN Rotterdam

Tel.: 010-4026952

Fax: 010-4132855

A.Roovers@dzh.rws.minvenw.nl

IJsselmeergebied

Dhr. B. Balgobind

Rijkswaterstaat Directie IJsselmeergebied

Postbus 600

8200 AP Lelystad

Tel.: 0320-297469

Fax: 0320-297384

B.Balgobind@dij.rws.minvenw.nl

Limburg

Dhr. M. Schrijen

Rijkswaterstaat Directie Limburg

Postbus 25

6200 MA Maastricht

Tel.: 043-3294426

Fax: 043-3294353

M.Schrijen@dlb.rws.minvenw.nl

Noord-Holland

Mevr. M. Hielkema

Rijkswaterstaat Directie Noord-Holland

Postbus 3119

2001 DC Haarlem

Tel.: 023-5301332

Fax: 023-5301752

M.J.M.Hielkema@dnh.rws.minvenw.nl

Zeeland

Dhr. J. van Dee

Rijkswaterstaat Directie Zeeland

Postbus 5014

4330 KA Middelburg

Tel.: 0118-686557

Fax: 0118-686563

J.vDee@dzl.rws.minvenw.nl

Naar boven