Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Pub. 277

Beslissing in de zaak van:

A., wonende te B., appellant,

tegen

E., wonende te B., gynaecoloog, verweerder in hoger beroep.

1. Verloop van de procedure

Appellant heeft op 1 oktober 1998 bij het Regionaal Tuchtcollege te

's-Gravenhage tegen de verweerder, hierna de arts, een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 december 2000 heeft dat College de klacht afgewezen.

Appellant is van deze beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak in hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 18 september 2001, waar zijn verschenen partijen en hun raadslieden, te weten Mr. F. aan de zijde van appellant respectievelijk Mr. G. aan de zijde van verweerder.

2. Beslissing in eerste aanleg

De in eerste aanleg ingediende klacht houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in:

De klacht betreft de behandeling van de echtgenote van klager door de arts. De vrouw van klager is in 1994 door de huisarts naar de arts verwezen wegens vaginaal bloedverlies. De arts heeft een uitstrijk van de cervix gemaakt en laten onderzoeken. Bij de uitslag van het onderzoek adviseerde het laboratorium om het onderzoek te herhalen. Dit heeft de arts niet gedaan. Enkele jaren later is bij de vrouw van klager cervixcarcinoom geconstateerd. Klager meent dat dit eerder had kunnen worden ontdekt indien de arts gevolg had gegeven aan het advies om de uitstrijk te herhalen.

Het door de arts in eerste aanleg gevoerde verweer houdt het volgende in:

De uitslag van het door de arts uitgevoerde onderzoek luidde Pap 2, met het advies om het onderzoek te herhalen. De arts heeft de ontsteking van de cervix succesvol behandeld en de vrouw van klager vervolgens poliklinisch ontslagen met het advies zich te wenden tot de huisarts voor interval screening. Aan de huisarts heeft de arts het advies gegeven om het onderzoek na zes maanden te herhalen.

De arts meent daarmee juist te hebben gehandeld.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft van zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

Gebleken is dat de arts op 22 december 1994 bij de vrouw van klager een uitstrijk heeft gemaakt. De uitslag hiervan luidde PAP-klasse 2, een bacteriële infectie met ontstekingsverschijnselen, plaveiselelepitheel met kernvergroting en geen tekenen van maligniteit. Het advies luidde om het onderzoek te herhalen na behandeling van de ontsteking. Deze uitslag is toegezonden aan de arts. De arts heeft de ontsteking behandeld en in zijn ontslagbrief d.d. 30 januari 1995 aan de huisarts vermeld: `Advies: herhalen cervix uitstrijk over 6 maanden'.

De vraag waar het College voor staat is of het aan de arts te verwijten is dat het door het laboratorium geadviseerde herhalingsonderzoek niet heeft plaatsgevonden. Uit een herhalingsonderzoek had misschien het carcinoom eerder aan het licht kunnen komen, hoewel dit geenszins zeker is. Het College kan zich dan ook niet aansluiten bij wat Mr H. daaromtrent onder punt 3 van de pleitaantekeningen heeft vermeld.

Het College overweegt dat het in beginsel tot de verantwoordelijkheid behoort van de arts die het onderzoek heeft aangevraagd, dat het advies tot een herhalingsonderzoek wordt opgevolgd. In het onderhavige geval was dat de arts. Het had op de weg van de arts gelegen om, nadat hij had vastgesteld dat de ontsteking geheel genezen was, het onderzoek te herhalen. De door de arts in zijn ontslagbrief genoemde termijn van zes maanden was niet gegrond op de laboratoriumuitslag. De arts heeft dat herhalingsonderzoek echter niet gedaan, maar in de ontslagbrief aan de huisarts het advies voor een herhalingsonderzoek vermeld. Het College heeft er geen bezwaar tegen indien een specialist als de arts de verantwoordelijkheid voor een herhalingsonderzoek als het onderhavige overdraagt aan de huisarts. De klacht kan daarom niet worden aanvaard.

Overigens had de arts er goed aan gedaan duidelijker in zijn brief aan de huisarts te vermelden dat hij ervan uitging dat de huisarts voor het herhalingsonderzoek zou zorgdragen. Dit niet te hebben gedaan is hem echter niet tuchtrechtelijk te verwijten.

3. Beoordeling van het hoger beroep

3.1 Het Centraal College gaat van de volgende feiten uit:

a. Op 22 november 1994 zag de huisarts de vrouw van appellant, hierna de patiënte, in verband met vaginaal bloedverlies. Naar aanleiding daarvan verwees hij haar naar de arts.

b. Op 22 december 1994 heeft de arts bij patiënte een uitstrijk gemaakt. De uitslag daarvan luidde: PAP - klasse 2, een bacteriële infectie met ontstekingsverschijnselen, plaveiselepitheel met kernvergroting en geen tekenen van maligniteit.

c. In de ontslagbrief van de arts aan de huisarts van patiënte van 30 januari 1995 staat: `Advies: herhalen cervix uitstrijk over 6 maanden.'

d. De arts heeft de herhaling van het onderzoek overgelaten aan de huisarts van patiënte.

e. De arts heeft patiënte op 16 maart 1995 en 13 april 1995 nog gezien.

f. Op 15 juni 1995 zag de arts patiënte weer. Hij constateerde toen een flink ectropion.

g. Zonder verder onderzoek naar de oorzaak van dit ectropion paste de arts cryochirurgie toe.

h. De arts heeft geen controle afspraken gemaakt.

3.2 De klachten, die zich lenen voor gezamenlijke bespreking, betreffen de behandeling van patiënte door de arts. Appellant verwijt de arts dat deze geen herhalingsonderzoek bij zijn vrouw heeft verricht, hoewel dit geïndiceerd was en de arts zijn, appellants, vrouw in de eerste helft van 1995 nog enkele malen gezien heeft.

3.3 Het Centraal College is met appellant van oordeel dat de arts tekort geschoten is in de behandeling van patiënte en overweegt daartoe het volgende.

Bij de ontslagbrief van 30 januari 1995 van de arts aan de huisarts van patiënte heeft de arts de herhaling van het onderzoek aan de huisarts van patiënte overgedragen.

Op 16 maart 1995 en 13 april 1995 heeft de arts patiënte behandeld voor andere klachten dan bloedingen ( fluor en jeuk). Deze feiten hadden, ondanks voormelde brief van 30 januari 1995, voor de arts al aanleiding moeten zijn om een herhalingsonderzoek te doen. Hij heeft toen bij patiënte geen uitstrijk gemaakt/laten maken. Gesteld noch gebleken is dat de arts met patiënte nog over het advies zoals opgenomen in zijn brief van 30 januari 1995 aan de huisarts van patiënte heeft gesproken.

Op 15 juni 1995 constateert de arts bij patiënte een flink ectropion.

Ondanks deze diagnose en het advies in het medisch dossier van patiënte van 30 januari 1995, na een half jaar een cervix uitstrijk te herhalen, maakt de arts geen uitstrijk bij patiënte dan wel laat hij geen uitstrijk maken.

Het Centraal College is van oordeel dat de arts in elk geval op 15 juni 1995 toen hij de wond aan de vagina van patiënte zag, een cervix uitstrijk had moeten (laten) maken.

Door dit nalaten heeft de arts onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

3.4 Het Centraal College zal de maatregel waarschuwing opleggen.

Om redenen van algemeen belang zal de beslissing op na te melden wijze worden gepubliceerd.

4. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

verklaart de klacht gegrond op de hierboven vermelde gronden;

legt de maatregel van waarschuwing op;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Aldus gegeven in Raadkamer door: mr. A.P.M. Houtman, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans, mr. M.J.F. Zeven-Postma, leden-juristen; dr. R.A. Verweij, M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten; Mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 december 2001, door mr. A.P.M. Houtman, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Naar boven