Bouwbedrijf

Bedrijfstakeigen Regelingen Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST BEDRIJFSTAKEIGEN REGELINGEN VOOR HET BOUWBEDRIJF

AI Nr. 9700

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van partijen bij de CAO voor het bouwbedrijf namens het Nederlands Verbond van Ondernemers in de Bouwnijverheid (NVON), de Nederlandse Vereniging van Bouwondernemers (NVB), de Nederlandse Vereniging van Wegenbouwers (NVWB), de Vereniging Grootbedrijf Bouwnijverheid (VGBouw), de Vereniging van Waterbouwers in Bagger- , Kust- & Oeverwerken (VBKO), de Vereniging van Boor-, Kabelleg- en Buizenlegbedrijven (Bolegbo-vok), de Vereniging Aannemers Grond-, Water- en Wegenbouw (VAGWW), de Ondernemersbond Bestratingsbedrijven (OBN), de Vereniging Ondernemers Civiele Betonbouw (vocBETONBOUW), de Aannemersvereniging Metselwerken (ANM), de Vereniging Nederlandse Voegbedrijven (VNV), de Bond van Aannemers van Tegelwerken in Nederland (Bovatin), het Hellende Dak (HHD), de Nederlandse Vereniging van Kitverwerkende Bedrijven (VNK), het Verbond Ondernemers Gespecialiseerde Aanneming (VOGA), de Vereniging van Steiger-, Hoogwerk-, en Betonbekistingbedrijven (VSB)als partijen te ener zijde mede namens de FNV Bouw, de Hout- en Bouwbond CNV en de Vereniging Het Zwarte Corps als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst Bedrijfstakeigen Regelingen voor het Bouwbedrijf, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 2005 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Bedrijfstakeigen Regelingen voor het Bouwbedrijf alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vakantiefonds voor het Bouwbedrijf, de Stichting Vorstrisicofonds voor het Bouwbedrijf, de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid, de Stichting Uittreden Bouwbedrijf, de Stichting Scholingsfonds voor het Bouwbedrijf en de Stichting Aanvullingsfonds Bouwbedrijf, zulks met inachtneming van hetgeen onder II, III en IV is bepaald:

HOOFDSTUK 1 DEFINITIES EN WERKINGSSFEER

Artikel 1 Definities

  • 1. Onder „deze collectieve arbeidsovereenkomst" (nader ook genoemd „deze CAO") wordt verstaan de overeenkomst met de daarbij behorende bijlagen en reglementen.

  • 2. Onder „partijen" worden verstaan werkgevers- en werknemersorganisaties die deze CAO hebben ondertekend.1

  • 3. Onder „werkgever" wordt verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon die in Nederland arbeid doet verrichten als bedoeld in artikel 2, alsmede samenwerkingsverbanden, scholings- en werkervarings-verbanden en ondernemingen in de zin van artikel 2 lid 5.

  • 4.

    • a. Onder „samenwerkingsverband" wordt verstaan een door werkgevers opgerichte, regionaal werkende rechtspersoon welke voldoet aan de voorwaarden zoals vastgesteld door Bouwradius (voorheen SVB) of de Stichting SBW (SBW) en die ten doel heeft:

      • met leerling/werknemers uit de betrokken regio een praktijk- en arbeidsovereenkomst te sluiten en daarbij als leerbedrijf overeenkomstig de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB; Stb. 1995, 501) op te treden, dan wel

      • met personen uit de betrokken regio een arbeidsovereenkomst te sluiten en daarmee de mogelijkheid te bieden een beroepsopleiding te volgen conform de richtlijnen van de WEB; het samenwerkingsverband treedt daarbij op als leerbedrijf.

    • b. Onder een „scholings- en werkervaringsverband" wordt verstaan een door werkgevers en werknemers opgerichte, regionaal werkende rechtspersoon welke voldoet aan de voorwaarden zoals vastgesteld door partijen en die ten doel heeft te voorzien in scholing en werkervaring voor moeilijk plaatsbare werklozen.

  • 5. Onder „werknemer" wordt verstaan hij/zij die bij een werkgever als bedoeld onder lid 3 van dit artikel in Nederland werkzaam is:

    • a. ingevolge een arbeidsovereenkomst;

    • b. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij/zij zelf ondernemer is;

    • c. als hulp van de aannemer van werk onder b. bedoeld.

  • Niet als „werknemer" worden beschouwd:

    • d. vertegenwoordigers, handelsreizigers en acquisiteurs;

    • e. schoonmakers en kantinepersoneel en andere personen die een verzorgende functie (geen eigenlijke bedrijfsarbeid) uitoefenen;

    • f. degenen, die voor ondernemingen, die bedrijfsklare projecten afleveren, andere arbeid verrichten dan arbeid bij de uitvoering, de verbouwing of het onderhoud van bouwwerken;

    • g. coördinatoren in dienst van samenwerkingsverbanden;

    • h. wakers en portiers en degenen die soortgelijke arbeid verrichten;

    • i. vakantiewerkers en deelnemers aan de beroepspraktijkvorming van de beroepsopleidende leerweg (voorheen practicanten).

  • Overstap werknemers UTA-CAO naar Bouw-Cao

  • De werkgever kan, indien in zijn bedrijf minder dan 5 werknemers werkzaam zijn die tot de UTA-CAO behoren en indien deze werknemers daar allen mee instemmen, deze werknemers eenmalig, met behoud van functie en salarisschaal, onder de Bouw-Cao brengen.

  • 6. Onder „jeugdige werknemer" wordt verstaan een werknemer beneden de leeftijd van 22 jaar.

  • 7.

    • a. Onder „vakvolwassen werknemer" wordt verstaan een werknemer van 22 jaar of ouder.

    • b. Met „gehuwde werknemer" wordt gelijkgesteld de (on)gehuwde werknemer die duurzaam een gezamenlijke huishouding voert met een andere (on)gehuwde en dit door middel van een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst en/of partnerregistratie en/of door middel van een beschikking van de belastinginspecteur aan de werkgever bekend heeft gemaakt.

    • c. Met „echtgeno(o)t(e)" wordt gelijkgesteld de ongehuwde partner waarmee een werknemer in de zin van deze CAO een gezamenlijke huishouding voert en dit door middel van een notarieel vastgestelde samenlevingsovereenkomst en/of partnerregistratie en/of door middel van een beschikking van de belastinginspecteur aan de werkgever bekend heeft gemaakt.

    • d. Met „huwelijk" wordt gelijkgesteld het geregistreerde partnerschap.

  • 8.

    • a. Onder „werkplaatspersoneel" wordt verstaan:

    • de werknemers die uitsluitend werkzaam zijn in een werkplaats welke op een vaste plaats – doch niet op of nabij een werkobject – gevestigd dient te zijn en zodanig moet zijn ingericht dat de werkzaamheden ook bij vorst en andere ongunstige weersomstandigheden voortgang kunnen vinden.

    • b. Onder werknemers „Industriële Bouw" worden verstaan:

    • de werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen, welke overwegend met gebruikmaking van grote fabrieksmatig vervaardigde elementen van beton, steen of kunststof bouwwerken tot stand brengen.

    • c. Onder werknemers „Zwarte Corps" worden verstaan:

    • de werknemers die als machinist de in de functielijst onder nummers 34 en 95 genoemde functies vervullen.

    • d. Onder werknemers „Heibedrijf" worden verstaan:

    • de werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen welke zich bezighouden met het in de grond storten of indrijven respectievelijk uittrekken van palen en damwanden en/of het uitvoeren van drainerings-, grondverdichtings- en grondinjecteringswerken.

    • e. Onder werknemers „Kust- en Oeverwerken" worden verstaan:

    • de werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen welke zich bezighouden met het aanleggen en onderhouden van dijken, strandhoofden en dergelijke.

    • f. Onder werknemers „Grondborings- en Buizenleggersbedrijf" worden verstaan:

    • de werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen welke zich bezighouden met de uitvoering van werkzaamheden op het gebied van grondboringen, pompputten, sonderingen, bronbemalingen, regeninstallaties, het leggen van buisleidingen en het maken van zinkers en doorpersingen.

    • g. Onder werknemers „steigerbouw" worden verstaan:

    • de werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen welke zich bezighouden met het transporteren, monteren/construeren en demonteren van steigerelementen.

  • 9.

    • a. Onder het „geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken" wordt verstaan:

    • het geheel of gedeeltelijk uitvoeren met alle daartoe dienstige materialen en werkwijzen van werken op het gebied van de Burgerlijke en Utiliteitsbouw, Grond-, Water-, Spoor- en Wegenbouw, het Straatmakersbedrijf, het Heibedrijf, de Kust- en Oeverwerken en het Grondborings- en Buizenleggersbedrijf, alsmede werken die naar hun aard tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.

    • b. Onder „bouwwerken" zoals hiervoor bedoeld, worden verstaan respectievelijk daarmee gelijkgesteld:

    • woningen, gebruiks- of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard, ovenbouw en schoorsteenbouw, voor zover geen onderdeel van isolatiewerkzaamheden, alle dakbedekkingen niet zijnde bitumineuze of van aluminium, kunststof, zink, lood of koper, egalisatie van terreinen, bouwrijp maken, funderingen, steigerbouw, grondwerken anders dan van agrarische aard alsmede cultuurtechnische werkzaamheden die geen direct verband houden met de uitoefening van het agrarisch bedrijf, danwel het hoveniersbedrijf, riolerings- en kabelnetten, grondborings-, bronbemalings-, sondeer- en buizenlegwerken, zinkers, doorpersingen en regeninstallaties, kust- en oeverwerken, hei- en funderingswerkzaamheden, spoorwerken, waterbouwkundige kunstwerken, bouwkundige voorzieningen voor land-, water- en luchtverkeer, sloopwerken, wegenbouw en bestratingswerkzaamheden.

    • c. Elders dan op de bouwplaats verrichte werkzaamheden ter voorbereiding van de bouw worden mede tot het uitvoeren gerekend, indien zij worden verricht door de onderneming die het bouwwerk op de bouwplaats tot stand brengt.

  • 10. Onder „productie voor derden" wordt mede verstaan:

  • dienstverlening aan derden;

  • voorts ook het bouwen voor eigen rekening met het doel het gebouwde aan derden te verkopen, of te verhuren, of op andere wijze ter beschikking te stellen. Het bouwen van woningen enzovoorts voor eigen personeelsleden wordt als bouwen in eigen beheer (artikel 2 lid 3) aangemerkt.

  • 11. Met ondernemingen die bouwwerken uitvoeren, worden gelijkgesteld:

  • verenigingen ten algemene nutte, voor zover zij civieltechnische werken uitvoeren.

  • 13. Onder „voorman" wordt verstaan:

  • de werknemer die leiding geeft aan tenminste 5 werknemers.

  • 14. Onder „infrastructurele werken" wordt verstaan:

  • wegen, spoorwegen en riolerings- en kabelnetten.

  • 16. Onder „de sectorraad voor het Bouwbedrijf" wordt verstaan:>

  • het geheel van afspraken en taken op het gebied van sociale verzekeringen en arbeidsmarktbeleid (inclusief werkgelegenheidsbeleid) in het kader van de Stichting sectorraad voor het Bouwbedrijf.

  • 17. Onder „SFB" wordt verstaan:

  • de relevante werkmaatschappij(en) van de SFB Groep.

  • 26. Onder „uitzendbureau" wordt verstaan:

  • de werkgever als bedoeld in artikel 7 : 690 BW.

  • 27. Onder „uitzendwerknemer" wordt verstaan:

  • de werknemer als bedoeld in artikel 7 : 690 BW.

  • 28. Onder „vakantiewaarde" wordt verstaan:

  • het ten gunste van een werknemer bij het Vakantiefonds in diens tegoed geboekte geldbedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het voor die werknemer geldende vakantiewaardepercentage met het loon;

Artikel 1b Werken in het buitenland

In afwijking van artikel 1 lid 5 kan de CAO op basis van vrijwilligheid van toepassing blijven gedurende de periode dat werkzaamheden van tijdelijke aard in het buitenland plaatsvinden. Voorwaarde is dat de Nederlandse sociale verzekeringswetten van toepassing zijn gebleven. Met uitzondering van de bepalingen van het Risicofonds blijven alle overige CAO-bepalingen van kracht.

Artikel 1c Werken in België

In afwijking van artikel 1 lid 5 zijn de bepalingen van deze CAO van toepassing op in Nederland gevestigde werknemers die in dienst van een Nederlandse werkgever tijdelijk in België werken. Voor zover een algemeen verbindend verklaarde CAO of wet van toepassing is in België, geldt deze hierbij als minimum. Nederlandse werknemers die in België werkzaam zijn ontvangen een toeslag van 9% boven het laagste garantieloon. De werkzaamheden worden als tijdelijk beschouwd zolang de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing is.

Artikel 1d Werken in Duitsland

In afwijking van artikel 1 lid 5 zijn de bepalingen van deze CAO voor zover het betreft het Vakantiefonds, van toepassing op in Nederland gevestigde werknemers die in dienst van een Nederlandse werkgever tijdelijk in Duitsland werken. De werkzaamheden worden als tijdelijk beschouwd zolang de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing is.

Artikel 1e Werken in Frankrijk

In afwijking van artikel 1 lid 5 zijn de bepalingen van deze CAO voor zover het betreft het Vakantiefonds, van toepassing op in Nederland gevestigde werknemers die in dienst van een Nederlandse werkgever tijdelijk in Frankrijk werken. De werkzaamheden worden als tijdelijk beschouwd zolang de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing is.

Artikel 2 Werkingssfeer

  • 1. Bouwbedrijven

  • De bepalingen van deze CAO zijn – met inachtneming van de definities genoemd in artikel 1 en van de beperkingen omschreven in lid 4 van dit artikel – van toepassing op alle werknemers, die in dienst zijn bij ondernemingen, waarvan het bedrijf is gericht op productie voor derden op het gebied van:

    • a. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken;

    • b. het uitvoeren van verbouwingen en/of onderhoudswerk aan bouwwerken en het herstellen, bekleden, conserveren en verfraaien van deuren;

    • c. het uitvoeren op bouwplaatsen van onderdelen van bouwwerken (respectievelijk verbouwingen of onderhoudswerk); het elders vervaardigen van deze onderdelen wordt hiermee gelijkgesteld, indien de onderneming, die de onderdelen vervaardigt, tevens zorgdraagt voor de verwerking daarvan in het bouwwerk;

    • d. het verlenen van diensten op bouwplaatsen;

    • e. het tot stand brengen van bedrijfsklare projecten indien de totstandkoming daarvan mede uitvoering van een of meer bouwwerken omvat;

    • f. het slopen van bouwwerken;

    • g. het verrichten van grondwerken in relatie tot het uitvoeren van bouwwerkzaamheden voor zover betrekking hebbend op grondverzetwerkzaamheden ten behoeve van de in dit artikel onder lid 1 sub a. tot en met f. en h. genoemde werkzaamheden;

    • h. het verhuren van machines met bedienend personeel voor het verrichten van werkzaamheden bij de uitvoering van werken als onder a. tot en met g. genoemd;

    • i. asfaltproductie;

    • j. het aanbrengen van wegmarkeringen;

    • k. betonreparatie van constructieve aard en betoninjectering;

    • l. het afgraven van verontreinigde grond;

    • m. droge zandwinning;

    • n. het inspecteren, renoveren en reinigen van riolen, met uitzondering van huis- en bedrijfsrioleringen (loodgieterswerkzaamheden);

    • o. het opbouwen en/of plaatsen van verplaatsbare verblijfsruimten (units bedoeld voor tijdelijke behuizing), voorzover het plaatsen gemeten naar de loonsom niet slechts een uitvloeisel is van de fabricage van deze verblijfsruimten;

    • p. het verrichten van civieltechnische werkzaamheden zoals beschreven in bijlage 3.

    • q. asbestverwijdering aan of op bouwwerken, met uitzondering van asbestverwijdering als voorbehandeling ten behoeve van het aanbrengen, herstellen, bekleden afwerken en/of onderhouden van isolerend materialen.

  • 2. Samengestelde ondernemingen

  • Indien een onderneming, naast het bouwbedrijf als bedoeld in lid 1, tevens een ander bedrijf (andere productie voor derden) uitoefent, geldt voor de toepasselijkheid van deze CAO het volgende.

    • a. Indien elk bedrijf in een afzonderlijke afdeling wordt uitgeoefend, is deze CAO van toepassing ten aanzien van alle werknemers in de afdeling bouwbedrijf.

    • b. Indien in een afzonderlijke afdeling zowel het bouwbedrijf als een ander bedrijf wordt uitgeoefend en de productie van het bouwbedrijf overweegt, geldt deze CAO voor alle werknemers van deze afdeling.

    • c. Indien er geen afzonderlijke afdelingen zijn en de productie van het bouwbedrijf overweegt, geldt deze CAO voor alle werknemers van de onderneming.

  • Afzonderlijke afdelingen worden aanwezig geacht indien iedere bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd. De overwegende productie wordt bepaald door vergelijking van de in elke productie verloonde bedragen.

  • 3. Bouwen in eigen beheer

  • De bepalingen van deze CAO vinden voorts toepassing ten aanzien van:

    • a. werkgevers, die bouwwerken of verbouwingen in eigen beheer doen uitvoeren met het doel het gebouwde voor zichzelf of voor de eigen onderneming in gebruik te nemen, dan wel ter beschikking van personeelsleden te stellen;

    • b. werkgevers, die verbouwingen en onderhoudswerken in eigen beheer doen uitvoeren aan gebouwen, die zij in eigendom bezitten of in beheer hebben.

  • In de hierbedoelde gevallen is deze CAO van toepassing ten aanzien van de werknemers, die bij de uitvoering, de verbouwing of het onderhoud van bouwwerken arbeid verrichten, met uitzondering van degenen waarop een andere collectieve arbeidsovereenkomst of loonregeling van toepassing is.

  • 4. Ondernemingen (nevenbedrijven werkzaam op bouwplaatsen) waarop deze overeenkomst niet van toepassing is

    • A. Niet als bouwbedrijf in de zin van lid 1 van dit artikel worden beschouwd ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie (respectievelijk dienstverlening) voor derden op het gebied van:

      • 1. baggerwerken;

      • 2. betonmortel en betonmorteltransport;

      • 3. betonwaren;

      • 4. bitumineuze en kunststof dakbedekkingen;

      • 5. natuursteen;

      • 6. parketvloeren;

      • 7. schilderen en afwerken;

      • 8. steen, houtgraniet en kunststeen;

      • 9. stukadoors-, terazzowerken en vloerenbedrijven1

      • 10. staalskeletbouw en het uitvoeren van werken (bruggen enzovoorts) geheel of nagenoeg geheel in staal;

      • 11. fabrieksmatig timmerwerk;

      • 12. interieurbetimmeringen;

      • 13. loodgieters- en fittersbedrijf;

      • 14. centrale verwarmingsinstallaties;

      • 15. het maken van elektrotechnische verbindingen tussen kabels van kabelnetten;

      • 16. het verhuren van mobiele kranen.

    • B. Ten aanzien van ondernemingen met een afzonderlijke ondernemings-CAO geldt de CAO slechts indien en voor zover het betreft de toepassing van lid 3 (bouwen in eigen beheer).

Artikel 5 Plaatselijk overleg en bemiddeling

  • 3. Indien door één of meer werkgevers dan wel door één of meer werknemers de bepalingen van deze CAO niet in acht worden genomen, tengevolge waarvan tussen één of meer werkgevers en één of meer werknemers een geschil ontstaat of dreigt te ontstaan zullen de plaatselijke besturen dan wel de regionale of indien aanwezig de plaatselijke commissies door hun/haar bemiddeling een minnelijke oplossing van het geschil of dreigend geschil tussen de betrokken werkgever(s) en werknemer(s) bevorderen.

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 6 Sociale Fondsen en premieverplichtingen

  • 1. Naast de bepalingen van de in deze CAO opgenomen:

    • Statuten en het Vakantiereglement van de Stichting Vakantiefonds voor het Bouwbedrijf, hierna ook te noemen het Vakantiefonds;

    • Statuten en het Vorstuitkeringsreglement van de stichting Vorstrisicofonds voor het Bouwbedrijf, hierna ook te noemen het Vorstrisicofonds;

    • Statuten en het Financieringsreglement van de stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Bouwbedrijf, hierna ook te noemen het O&O-fonds;

    • Statuten en de reglementen van de stichting Aanvullingsfonds Bouwbedrijf, hierna ook te noemen het Aanvullingsfonds;

    • Statuten en het Reglement van de Stichting Scholingsfonds voor het Bouwbedrijf, hierna ook te noemen het Scholingsfonds;

    • Statuten en reglement van de Stichting Uittreden Bouwbedrijf, hierna ook te noemen SUB, binden ook de nadere uitvoeringsvoorschriften van organisatorische aard, welke door de besturen van genoemde stichtingen worden gegeven binnen het kader en de doelstellingen van hun statuten en reglementen, werkgevers en werknemers alsof die bepalingen in deze Cao waren opgenomen.

  • 2. Krachtens de bepalingen van de in lid 1 genoemde reglementen is de werkgever gehouden voor iedere dag waarop de werknemer in zijn dienst betaalde arbeid verricht jegens hem gehouden tot het storten van de bijdragen en premies onder nader door partijen voor te schrijven voorwaarden. Deze verplichtingen gelden ook indien over een dag waarop niet of slechts gedeeltelijk is gewerkt loon en/of uitkering vorstverlet is betaald. Deze verplichtingen rusten niet op de werkgever over zaterdagen en zondagen, tenzij de op zaterdag en zondag verrichte arbeid betrekking heeft werkzaamheden op buiten de volgende grenzen vallende uren waarbij de normale arbeidsduur niet wordt overschreden. De arbeid wordt – behoudens Kust- en Oeverwerk verricht tussen 07.00 uur en 18.00 uur. Voor Kust- en Oeverwerken valt de arbeidstijd tussen 06.00 uur en 18.00 uur. Bij ploegendienst, tijwerk of bij vernieuwing of reparatie en onderhoud van infrastructurele werken kan hiervan worden afgeweken.

  • Tot de normale arbeidsduur worden eveneens gerekend de vrije uren, wanneer de werknemer gebruik maakt van de overwerkregeling tijdens verschoven werktijden GWW.

  • 3.

    • a. In het geval, dat een werknemer wegens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid in de zin van de AAW/WAO minder dan het aantal uren genoemd in artikel 15 lid 2 werkt, is de werkgever ten aanzien van deze werknemer aan de in lid 1 genoemde fondsen bijdragen en premies verschuldigd waarvan de hoogte dient te zijn afgestemd op het vast overeengekomen uurloon. Ingeval een prestatiebevorderend systeem zoals bedoeld in artikel 21 lid 2 van toepassing is, dient het vastovereengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie gedurende de betalingsperiode.

    • b. In het geval, dat een werknemer wegens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid in de zin van de AAW/WAO wel het aantal uren genoemd in artikel 15 lid 2 werkt, maar als gevolg van een handicap tegen een lager uurloon, dient ten behoeve van de bijdrage en premieverplichtingen dat uurloon te worden verhoogd tot het uurloon dat overeenkomt met hetgeen de werknemer in hetzelfde beroep zou hebben verdiend bij volledige arbeidsgeschiktheid. Voorts dient het aantal gewerkte uren te worden verlaagd naar de mate van arbeidsgeschiktheid.

  • Bij samenloop van premievrije pensioenopbouw uit hoofde van arbeidsongeschiktheid in de zin van de AAW/WAO en pensioenopbouw uit hoofde van werkzaamheden als hier bedoeld is de werkgever geen hogere bijdrage- en premieverplichtingen verschuldigd dan als in dit artikellid omschreven.

  • 4.

    • a. Geen premie aan het Risicofonds is verschuldigd voor:

      • werknemers in de industriële bouw, voor zover niet mede werkzaam op de bouwplaatsen;

      • werkplaatspersoneel als bedoeld in artikel 1 lid 8;

      • werknemers in de grondboorbedrijven, die belast zijn met de uitvoering van sondeerwerkzaamheden;

      • werknemers, die belast zijn met de uitvoering van wegmarkeringswerkzaamheden (zie de nummers 14, 57 en 82 van de functielijst opgenomen in Aanhangsel D);

      • directeuren van vennootschappen/rechtspersonen, ook al verrichten zij werkzaamheden die door werknemers vallende onder deze CAO doorgaans worden verricht.

    • b. Geen bijdrage aan het Vakantiefonds is verschuldigd voor directeuren van vennootschappen/rechtspersonen, ook al verrichten zij werkzaamheden die door werknemers vallend onder deze CAO doorgaans worden verricht.

Artikel 7 Bijdrage- en premiebetalingen

  • 1.

    • a. De werkgever betaalt hetgeen hij ten aanzien van een bij hem in dienst zijnde werknemer is verschuldigd aan de in artikel 6 lid 1 genoemde fondsen, aan het SFB, het uitvoeringsorgaan van bedoelde fondsen.

    • b. De werkgever dient per loonbetalingstijdvak, doch tenminste 1 maal per maand, de uit lid 1a voortvloeiende door hem verschuldigde bijdragen en premies aan het SFB te betalen, onder gelijktijdige verstrekking van alle gegevens, benodigd voor rechtenbijboeking van de individuele werknemer. Deze betaling en verstrekking van gegevens dient binnen 14 dagen na afloop van elk hiervoor bedoelde loonbetalingstijdvak te geschieden.

    • c. De uit lid 1.a voortvloeiende verschuldigde premies en bijdragen dienen te worden vastgesteld aan de hand van een door het SFB aan de werkgever te verstrekken overzicht.

  • 2.

    • a. Het SFB verstrekt aan de werknemer minimaal 6 maal per jaar een overzicht van de door zijn werkgever op zijn naam betaalde bijdragen en premies, alsmede van het totaal van zijn tegoed bij het Vakantiefonds en de door hem in het betreffende rechtjaar opgebouwde rechten bij het Pensioenfonds. Een extra overzicht zal worden toegezonden indien er, in verband met terugkoppeling vorstverletgegevens in een winter, tussen de verzending van de reguliere overzichten een te grote tijdspanne ligt.

    • b. Indien door de werkgever geen bijdragen en premies als bedoeld in lid 1b van dit artikel voor een bij hem in dienst zijnde werknemer worden gestort, ontvangt de betreffende werknemer, indien sprake is van 10 weken of meer achterstand, daarvan melding.

  • 3. Het bestuur van het Vakantiefonds stelt nadere voorschriften vast over de wijze waarop de werknemer over zijn tegoed kan beschikken en stelt de werknemer daarvan schriftelijk op de hoogte.

  • Indien sprake is van een situatie als gesteld onder lid 2.b. kan een werknemer onder door het bestuur van het Vakantiefonds vastgestelde voorwaarden alsdan een beroep doen op een garantieregeling zoals opgenomen in aanhangsel C met dien verstande dat onder die regeling per dienstverband per rechtjaar maximaal over 8 weken kan worden uitgekeerd.

Artikel 8 Invordering en sanctionering

  • 1.

    • a. Indien de werkgever zijn bijdrage- en premieverplichtingen jegens de in artikel 6 lid 1 genoemde fondsen niet nakomt, hebben deze fondsen een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgever.

    • b. Indien een werkgever niet voldoet aan zijn verplichtingen jegens de werknemer met betrekking tot de voorgeschreven vakantiewaarde aan het Vakantiefonds, kan uitsluitend desbetreffende werknemer, diens gemachtigde of de vakorganisatie, waarvan de werknemer lid is, de werkgever na voorafgaande sommatie, in rechte nakoming vorderen van de verplichting onmiddellijk de verschuldigde vakantiewaarde aan het Vakantiefonds te voldoen.

  • 2. Achterstand in het nakomen door de werkgever ten aanzien van de in dit artikel neergelegde verplichtingen kan voor de werknemer een dringende reden opleveren, als bedoeld in artikel 7: 679 BW, tot onmiddellijke beëindiging van de dienstbetrekking.

  • 3. De besturen van de in artikel 6 lid 1 genoemde fondsen hebben, in onderlinge afstemming, in de aldaar genoemde reglementen voorschriften opgenomen tot het treffen van sancties in geval door een werkgever geen premies en bijdragen als bedoeld in lid 1 en 2 van dit artikel voor een bij hem in dienst zijnde werknemer worden gestort.

HOOFDSTUK 3 STATUTEN EN REGLEMENTEN BEDRIJFSTAKEIGEN REGELINGEN STATUTEN VAKANTIEFONDS

Artikel 1 Naam en zetel

  • 1. De stichting draagt de naam „Stichting Vakantiefonds voor het Bouwbedrijf"

  • 2. De stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Definities

In deze statuten wordt verstaan onder:

  • a. Vakantiefonds: de in artikel 1 genoemde stichting;

  • b. CAO: collectieve arbeidsovereenkomst;

  • c. werkgever: de werkgever in de zin van deze CAO;

  • d. werknemer: de werknemer in de zin van deze CAO met uitzondering van:

    • uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;

    • tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en administratieve medewerkers;

  • e. bestuur: het bestuur als bedoeld in artikel 10 van de statuten;

  • f. reglement: een reglement als bedoeld in artikel 14 van de statuten;

  • g. CAO-Regelingen: SFB CAO-Regelingen B.V. gevestigd te Amsterdam;

Artikel 3 Doel

Het Vakantiefonds heeft ten doel: in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen in de statuten en overeenkomstig bij reglement vast te stellen bepalingen, aan werknemers die onder de CAO vallen vergoeding te verschaffen wegens loonderving bij vakantiedagen en algemeen erkende feestdagen en daarmee bij CAO gelijkgestelde dagen, vakantietoeslag alsmede eventuele andere daarmee verband houdende uitkeringen te doen.

Artikel 4 Werkingssfeer

In het Vakantiefonds wordt deelgenomen door de werkgevers en de werknemers op wie deze CAO van toepassing is.

Artikel 5 Duur

Het Vakantiefonds is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 6 Geldmiddelen

De geldmiddelen van het Vakantiefonds bestaan uit:

  • a. het stichtingskapitaal;

  • b. de door de werkgevers in het Vakantiefonds gestorte bedragen bedoeld in artikel 7;

  • c. de opbrengst van de in artikel 7 bedoelde opslag voor administratiekosten;

  • d. de opbrengst van de in artikel 8 bedoelde inhouding voor administratiekosten;

  • e. renten;

  • f. andere baten.

Artikel 7 Bijdrageverplichtingen

  • 1. Ter uitvoering van het doel worden de door partijen bij de CAO vast te stellen bedragen voor de opbouw van vakantiewaarden al dan niet verhoogd met een opslag voor administratiekosten door de werkgever aan het Vakantiefonds betaald.

  • 2. Indien in enig boekjaar de opbrengst van de in het vorige lid bedoelde middelen groter is dan het totaal van de uitgaven van het fonds dan wordt het overschot ten gunste van het volgende boekjaar gebracht.

  • 3. Indien in enig boekjaar de opbrengst van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde middelen kleiner is dan het totaal van de uitgaven van het fonds dan wordt het nadelig verschil ten laste van het volgende boekjaar gebracht.

  • 4. Bij de jaarlijkse vaststelling van de in het eerste lid bedoelde bedragen bestemd voor de opbouw van de vakantiewaarden wordt rekening gehouden met het saldo van het Vakantiefonds zoals dat blijkt uit de laatstelijk vastgestelde balans.

Artikel 8 Uitkeringen

De geldswaarde van de opgebouwde vakantiewaarden wordt – al dan niet onder inhouding van een bij reglement vast te stellen bijdrage voor administratiekosten – aan de werknemer uitbetaald.

Artikel 9 Administratie

Het Vakantiefonds draagt zijn administratie op aan CAO-Regelingen.

Artikel 10 Bestuur

  • 1. Het bestuur van het Vakantiefonds bestaat uit twaalf leden. De benoeming geschiedt als volgt:

    • zes door de Vereniging „Algemeen Verbond Bouwbedrijf" (AVBB);

    • vier door de Bouw- en Houtbond FNV;

    • twee door de Hout- en Bouwbond CNV.

  • 2. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door intrekking van de benoeming door het orgaan dat het betrokken bestuurslid heeft aangewezen of door het bedanken van betrokkene.

  • 3. Ter vervanging van elk bestuurslid kan een plaatsvervangend lid benoemd worden. Hetgeen is bepaald ten aanzien van bestuursleden geldt evenzeer voor plaatsvervangende leden.

  • 4. De leden van het bestuur en de directie mogen niet deelnemen aan leveringen of aannemingen ten behoeve van het Vakantiefonds of belang hebben bij de belegging van zijn gelden.

Artikel 11 Besluitvorming en quorum

  • 1. Het aantal stemmen dat elk bestuurslid uitbrengt wordt zodanig bepaald dat het aantal stemmen aan werkgeverszijde even groot is als het aantal stemmen aan werknemerszijde.

  • 2. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden aan werkgeverszijde niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden aan werknemerszijde dan brengen de leden van die groep waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de leden van de andere groep ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal. De leden van de andere groep brengen in dat geval ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de grootste groep ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal.

  • 3. Voorzover in deze statuten niet anders is bepaald kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.

  • 4. Door het bestuur worden geen beslissingen genomen indien niet meer dan de helft van het aantal bestuursleden aanwezig is. Indien het vereiste aantal bestuursleden in een vergadering niet aanwezig is kan in een volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden, een besluit worden genomen over die voorstellen waarover wegens het ontbreken van het quorum in eerstbedoelde vergadering geen besluit kan worden genomen.

  • 5. Het bestuur kan slechts besluiten nemen indien ter vergadering ten minste één lid van werkgeverszijde en één lid van werknemerszijde aanwezig is.

Artikel 12 Delegatie

Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden delegeren aan CAO-Regelingen en/of aan door het bestuur, al dan niet geheel uit zijn midden, benoemde paritaire commissies waarbij aan deze commissies toestemming kan worden verleend, volgens door het bestuur te stellen richtlijnen, een deel van deze bevoegdheden weer over te dragen aan CAO-Regelingen. De gedelegeerde bevoegdheden worden door de commissies CAO-Regelingen uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 13 Voorzitter en secretarissen

  • 1. Het bestuur benoemt uit zijn midden twee voorzitters: een van werkgeverszijde en een van werknemerszijde; deze vertegenwoordigen tezamen het Vakantiefonds in en buiten rechte.

  • 2. Om beurten treden de voorzitters voor de tijd van een kalenderjaar als voorzitter en als tweede voorzitter op.

  • 3. Het bestuur kiest uit zijn midden twee secretarissen: een van werkgeverszijde en een van werknemerszijde. Indien als voorzitter een werkgeversvertegenwoordiger fungeert, fungeert als secretaris de secretaris van werknemerszijde en omgekeerd.

Artikel 14 Reglementen

  • 1. Het bestuur stelt een of meer reglementen vast waarin wordt geregeld de wijze waarop het doel van het Vakantiefonds zal worden bereikt alsmede die zaken die nadere voorziening behoeven. Het bestuur is zelfstandig bevoegd wijzigingen in een reglement aan te brengen. Het reglement kan bepalingen inhouden die alleen gelden voor een of meer onderdelen van de bouwnijverheid mits door deze speciale voorzieningen de goede werking van het Vakantiefonds als geheel niet wordt geschaad.

  • 2. Het reglement en eventuele wijzigingen daarin treedt niet in werking alvorens, krachtens goedkeuring door de partijen bij deze CAO de tekst van het reglement is aanvaard voor een meerderheid van de werknemers in het bouwbedrijf.

  • 3. Ter verkrijging van de in het voorgaande lid bedoelde goedkeuring wordt het reglement (of worden de wijzigingen) toegezonden aan de organisaties die partij zijn bij de CAO. Een organisatie wordt geacht goedkeuring te hebben verleend indien die organisatie niet binnen acht weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van op schrift gestelde bezwaren.

  • 4. Een reglement en de in een reglement aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden voordat een volledig exemplaar van die stukken, of onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin door het bestuur ondertekend voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

Artikel 15 Beheer

  • 1. Het bestuur is belast met het beheer van het Vakantiefonds.

  • Het is bevoegd uit naam van het Vakantiefonds alle handelingen te verrichten die met de doelstelling in overeenstemming zijn en die niet bij of krachtens deze statuten aan de bevoegdheid van het bestuur onttrokken zijn.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 291 tweede lid van Boek 2 BW omvat de bevoegdheid van het bestuur mede het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen en het sluiten van overeenkomsten waarbij het Vakantiefonds zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.

  • 3. De beleggingen van het Vakantiefonds zullen door het bestuur op een zodanige wijze geschieden dat:

    • een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;

    • een optimaal rendement wordt verkregen;

    • geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.

  • 4. De aan het Vakantiefonds toebehorende zaken worden als zij niet ten kantore worden gehouden in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.

  • 5. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van baten en lasten over dat boekjaar.

Artikel 16 Boekjaar, accountant en jaarverslag

  • 1. Het boekjaar van het Vakantiefonds loopt, tenzij het bestuur anders beslist, van één juni tot en met een en dertig mei.

  • 2. Het bestuur benoemt een externe registeraccountant of een daartoe gekwalificeerde accountant-administratieconsulent aan wie de controle van de jaarrekening wordt opgedragen.

  • 3. De registeraccountant of de daartoe gekwalificeerde accountant-administratieconsulent is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desgevraagd worden getoond.

  • 4. De registeraccountant of de daartoe gekwalificeerde accountant-administratieconsulent brengt tenminste eenmaal per jaar aan het bestuur verslag uit van zijn bevindingen.

  • 5. Het bestuur legt van zijn beleid jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk verantwoording aan partijen bij de CAO af door middel van een verslag.

  • 6. Het in het vijfde lid bedoelde verslag bevat:

    • a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een rekening van baten en lasten, vergezeld van een verklaring van de registeraccountant of de daartoe gekwalificeerde accountant-administratieconsulent terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan;

    • c. in voorkomende gevallen, mededelingen omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglement(en) hebben plaatsgehad.

  • 7. Het jaarverslag wordt toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties betrokken bij de CAO.

  • 8. Het jaarverslag wordt ter inzage van de bij het Vakantiefonds betrokken werkgevers en werknemers gelegd:

    • a. ten kantore van het Vakantiefonds;

    • b. op een of meer door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 9. Het jaarverslag wordt op aanvraag aan de bij het Vakantiefonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 17 Wijziging Statuten

  • 1. Wijzigingen in de statuten kunnen worden aangebracht bij besluit van het bestuur.

  • 2. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen in een bijzondere daartoe uitgeschreven vergadering waarop tenminste de helft van de werkgevers- en tenminste de helft van de werknemersleden van het bestuur aanwezig is. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden.

  • 3. Indien op een vergadering waarin een statutenwijziging zal worden behandeld niet het voor het nemen van een besluit vereiste aantal leden aanwezig is zal binnen een maand nadien een tweede vergadering worden gehouden. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden. Het bestuur is bevoegd tot het nemen van een besluit ongeacht het ter vergadering aanwezige aantal leden.

  • 4. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen met een meerderheid van twee derde der uitgebrachte geldige stemmen.

  • 5. Een statutenwijziging treedt in werking indien deze krachtens goedkeuring door de partijen bij de CAO is aanvaard voor een meerderheid van de werknemers in het bouwbedrijf.. Ter verkrijging van de goedkeuring wordt de wijziging toegezonden aan de organisaties die partij zijn bij de CAO. Een organisatie wordt geacht goedkeuring te hebben verleend indien die organisatie niet binnen acht weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van op schrift gestelde bezwaren.

  • 6. De statuten en de in de statuten aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden voordat een volledig exemplaar van die stukken, of onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin door het bestuur ondertekend voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

Artikel 18 Ontbinding van de stichting

  • 1. Voor een besluit tot ontbinding van het Vakantiefonds gelden dezelfde bepalingen als voor een besluit tot wijziging van de statuten.

  • 2. In geval van ontbinding zal het bestuur – met een meerderheid en op een wijze als genoemd in lid 5 van het voorgaande artikel met de liquidatie zijn belast, tenzij de organisaties die partij zijn bij de CAO een ander besluit nemen.

  • 3. Het bestuur beslist over de bestemming van een batig saldo. Een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van het Vakantiefonds. Een nadelig saldo dient door de werkgevers te worden opgebracht.

Artikel 19 Slotbepaling

In alle gevallen waarin niet door deze statuten of de reglementen van de stichting is voorzien beslist het bestuur.

REGLEMENT VAKANTIEFONDS

DEEL I. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. het Vakantiefonds:

  • de Stichting Vakantiefonds voor het Bouwbedrijf, gevestigd te Amsterdam;

  • 2. de statuten:

  • de statuten van het Vakantiefonds;

  • 3. het bestuur:

  • het bestuur van het Vakantiefonds;

  • 4. de CAO:

  • deze CAO;

  • 5. de werkgever:

  • de werkgever op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn;

  • 6. de werknemer:

  • de werknemer op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn. Als werknemer wordt tevens beschouwd degene die op basis van een overeenkomst met een uitzendbureau werkzaamheden verricht als bedoeld in de CAO voor het Bouwbedrijf en voor wie krachtens de bepalingen van die CAO het uitzendbureau gehouden is bijdragen te betalen aan het Vakantiefonds.

  • Als werknemer wordt niet beschouwd:

    • uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;

    • tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en arbeidstechnische medewerkers;

  • 7. verlofdagen:

  • de in de CAO bedoelde vakantiedagen, feestdagen en daarmee gelijkgestelde dagen.

  • 8. het rechtjaar:

  • de periode die begint met ingang van de zeventiende week van het kalenderjaar en eindigt aan het einde van de zestiende week van het daaropvolgende kalenderjaar;

  • 9. het loon:

  • het vast overeengekomen loon als omschreven in de CAO, vermeerderd met de resultaten van een prestatiebevorderend systeem voortvloeiend uit de CAO, indien dat voor de werknemer van toepassing is.

  • 10. het vakantiewaardepercentage:

  • het vastgestelde percentage voor de opbouw van de loonderving tijdens de verlofdagen en de vakantietoeslag (in de CAO aangeduid als „uniform percentage");

  • 11. de vakantiewaarde:

  • het ten gunste van een werknemer bij het Vakantiefonds in diens tegoed geboekte geldbedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het voor die werknemer geldende vakantiewaardepercentage met het loon;

  • 12. het vakantiebijdragepercentage:

  • het percentage van het loon dat de werkgever periodiek aan het Vakantiefonds dient af te dragen;

  • 13. het kortingspercentage:

  • het verschil tussen het vakantiewaardepercentage en het vakantiebijdragepercentage;

  • 14. de loonkosten:

  • het loon, alsmede de werkgeversbijdrage sociale verzekeringswetten, de overhevelingstoeslag en de premies en bijdragen ingevolge de CAO.

DEEL II. INNEN EN UITBETALEN VAN DE VAKANTIEWAARDEN

Artikel 2 De aan het Vakantiefonds verschuldigde bijdragen

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op. Deze begroting wordt aan belanghebbenden op verzoek ter inzage beschikbaar gesteld.

  • 2. Het vakantiewaardepercentage, het vakantiebijdragepercentage en het kortings-percentage worden jaarlijks door het bestuur vastgesteld na goedkeuring door partijen bij de toepasselijke CAO.

  • 3. In het kalenderjaar 2001 bedraagt het vakantiebijdragepercentage voor werkgevers vallende onder de CAO 23,16.

  • 4. Het vakantiebijdragepercentage is door de werkgever verschuldigd over het loon.

Artikel 3 Wijze van betalen

  • 1. De betaling van de verschuldigde bijdrage dient binnen veertien dagen na afloop van het loonbetalingstijdvak of na een periode van vier weken te hebben plaatsgevonden.

  • 2. Indien deze betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden is de werkgever in verzuim.

  • 3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.

  • 4. Deze rente is gelijk aan de wettelijke rente.

Artikel 4 De vakantiewaarden

De vakantiewaarden zijn bestemd ter financiering van de verlofdagen en van de vakantietoeslag.

Artikel 5 Uitbetalen vakantiewaarden

  • 1. Het dagbedrag dat de werknemer ter gelegenheid van de verlofdagen uit zijn tegoed kan opnemen wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld.

  • 2. Voor een verlofdag wordt slechts tot uitbetaling overgegaan indien een schriftelijke verklaring van de werkgever wordt overlegd waaruit blijkt dat deze met het opnemen van de verlofdag akkoord gaat en mits het tegoed van de werknemer toereikend is.

  • 3. Verzoeken tot uitbetaling van dagbedragen dienen door de werknemer op een door het bestuur aan te geven wijze en plaats te worden ingediend.

  • 4. De niet eerder uitbetaalde vakantiewaarden worden vóór de jaarlijkse zomervakantie giraal aan de werknemer uitbetaald.

Artikel 6 Beschikken over het tegoed

  • 1. Vóór het tijdstip waarop uitbetaling van vakantiewaarden mogelijk is, is de aanspraak van de werknemer op zijn tegoed onvervreemdbaar en niet vatbaar voor verpanding of belening.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid is uitbetaling van vakantiewaarden mogelijk:

    • op het moment dat de werknemer de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, tenzij de werknemer in dienstbetrekking blijft werken;

    • indien de werknemer gebruik maakt van een regeling voor vervroegde uittreding (vut);

    • indien de werknemer emigreert;

    • indien de werknemer overlijdt;

    • indien aan de werknemer een uitkering wordt toegekend krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktsheidsverzekering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80 tot 100 procent;

    • indien de werknemer definitief vertrekt uit de bedrijfstak bouwnijverheid.

Artikel 7 Verjaring uitbetalingstermijn

De vakantiewaarden zullen door het Vakantiefonds aan de werknemers worden uitbetaald tot maximaal vijf jaar na afloop van het rechtjaar. Na afloop van voormelde termijn zal uitbetaling niet meer geschieden.

DEEL III. UITKERINGEN AAN WERKNEMERS BIJ CURSUS

Artikel 8 Aanvullende uitkeringen

  • 1. Werknemers die als gevolg van het volgen van een omscholingsof herscholingscursus aan een centrum voor vakopleiding van volwassenen of het afleggen van een examen aan een centrum voor vakopleiding van volwassenen, gedurende de loop van een rechtjaar vakantiewaarden derven, hebben recht op een uitkering van het Vakantiefonds.

  • 2. De werknemer dient in het jaar direct voorafgaande aan de onderbreking van zijn werkzaamheden wegens scholing of het afleggen van een examen ten minste 65 dagen als werknemer te hebben gewerkt.

  • 3. Het dienstverband mag tijdens de vakantieperiode niet verbroken zijn.

  • 4. De hoogte van deze uitkering wordt door het bestuur bepaald.

  • 5. De hoogte van de aanvullende uitkeringen kan ten aanzien van elk van de hiervoor genoemde groepen van werknemers verschillend zijn.

DEEL IV. DECLARATIEREGELING EXTRA VERLOFDAGEN

Artikel 9 Extra verlofdagen oudere werknemers

  • 1. Oudere werknemers hebben recht op extra verlofdagen met behoud van loondoorbetaling door de werkgever.

  • 2.

    • a. De 10 extra verlofdagen voor werknemers van 55 jaar en de 13 extra verlofdagen voor werknemers vanaf 60 jaar, zullen door de werkgever worden betaald.

    • De werkgever zal aan de werknemer het vast overeengekomen loon betalen. Ingeval een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, dient het vastovereengekomen loon nog te worden verhoogd met de gemiddelde prestatiepremie van de overige dagen gedurende de betalingsperiode waarin de extra vrije dag valt. Indien de extra vrije dagen de gehele betalingsperiode omvatten, dient het vastovereengekomen loon te worden verhoogd met de gemiddelde prestatiepremie over de voorgaande betalingsperiode. De werkgever is eveneens verplicht te voldoen aan de bijdrage- en premieverplichitingen jegens de werknemer aan de in artikel 6 lid 1 genoemde fondsen.

    • b. De loonkosten verbonden aan de opneming van de extra verlofdagen als genoemd in lid 2a worden aan de werkgever vergoed door het Vakantiefonds. Daartoe dient een declaratieformulier van het Vakantiefonds te worden ondertekend, zowel door de werkgever als door de betrokken werknemer.

    • c. Een extra verlofdag als genoemd in lid 2.a. kan worden opgenomen indien daarvoor voldoende rechten zijn opgebouwd. Voor werknemers die recht hebben op 10 extra verlofdagen is dit het geval na 22 dagen waarover vakantierechten worden opgebouwd; voor werknemers die recht hebben op 13 verlofdagen is dit het geval na 17 dagen waarover vakantierechten worden opgebouwd. Slechts indien een extra verlofdag daadwerkelijk wordt opgenomen zal het Vakantiefonds tot uitbetaling overgaan; in afwijking hiervan betaalt het Vakantiefonds een opgebouwde extra verlofdag wel uit voor een werknemer wiens dienstverband tijdens de arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd.

  • 3. De berekening van de loonderving tijdens vakantie-, feest- en snipperdagen en de vakantietoeslag wordt gebaseerd op het vast overeengekomen loon en voor zover hiervan sprake is, vermeerderd met de resultaten van: een prestatiebevorderend systeem; de toeslag verschoven uren tijwerk en de toeslag verschoven arbeidstijden GWW.

  • 4. Per betalingsperiode zal de opbouw van deze loonderving tijdens vakantie-, feest- en snipperdagen en deze vakantietoeslag van de werknemer geschieden door middel van een uniform door partijen vast te stellen percentage over het vast overeengekomen loon.Voor de door partijen vastgestelde uniforme percentages wordt verwezen naar bijlage 1.

  • 5. Bij bedrijfssluiting als gevolg van vakantie heeft de jeugdige werknemer met een leer-/arbeidsovereenkomst of praktijken arbeidsovereenkomst die na het verlaten van een school niet kan beschikken over voldoende vakantiewaarde recht op een loondervingsuitkering van het Vakantiefonds indien de werknemer tenminste 5 weken heeft gewerkt direct voorafgaande aan de bedrijfssluiting.

  • 6. Het tegoed aan vakantiewaarden wordt verminderd indien de werknemer over een of meer feestdagen een uitkering krachtens de WW heeft ontvangen. Deze vermindering is gelijk aan het nettobedrag dat aan WW-uitkering over deze feestdagen werd uitbetaald. De vermindering vindt plaats ten aanzien van de werknemer op wie laatstelijk, voor het intreden van zijn werkloosheid, deze CAO van toepassing was.

  • 7. De werkgever dient deze loonkosten uiterlijk binnen zes maanden na het opnemen van de extra verlofdag bij het Vakantiefonds te declareren. Na deze termijn ontvangen aanvragen worden niet vergoed. De over enig rechtjaar opgebouwde extra verlofdagen dienen uiterlijk op de laatste dag van het kalenderjaar waarin dat rechtjaar eindigt te zijn opgenomen. Nadien opgenomen dagen komen niet voor vergoeding door het Vakantiefonds in aanmerking.

  • 8. De werknemer wiens dienstverband tijdens arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd heeft recht op uitbetaling van het loon over de opgebouwde maar niet opgenomen extra verlofdagen. Laatstbedoelde werknemer dient daartoe binnen zes maanden na beëindiging van het dienstverband een verzoek in te dienen bij zijn werkgever. Het ingevolge de eerste volzin aan de werknemer uitbetaalde loon kan de werkgever bij het Vakantiefonds declareren.

DEEL V. DECLARATIEREGELING SCHOOLVERLATERS

Artikel 10 Loondervingsuitkering schoolverlaters

  • 1. Bij bedrijfssluiting als gevolg van vakantie heeft de jeugdige werknemer met een leer-/arbeidsovereenkomst of praktijken arbeidsovereenkomst die na het verlaten van een school niet kan beschikken over voldoende vakantiewaarde recht op een loondervingsuitkering van het Vakantiefonds indien de werknemer tenminste 5 weken heeft gewerkt direct voorafgaande aan de bedrijfssluiting.

  • 2. Aan de werkgever worden de loonkosten over deze dagen vergoed.

  • 3. De werkgever dient deze loonkosten uiterlijk binnen zes maanden na de bedrijfssluiting bij het Vakantiefonds te declareren.

DEEL VI. VERREKENING EN SANCTIES

Artikel 11 Verrekening

Als de werkgever ten tijde van de vaststelling van vergoedingen ingevolge de artikelen 9 en 10 van het reglement door het Vakantiefonds een opeisbare schuld aan het fonds heeft wordt deze schuld met de te betalen bedragen verrekend.

Artikel 12 Sanctie bij onjuiste declaratie

  • 1. Indien de werkgever desverlangd de juistheid van een door het Vakantiefonds betaalbaar gestelde declaratiestaat niet aantoont, dient hij het betrokken bedrag aan het Vakantiefonds terug te betalen.

  • 2. Het bestuur kan bovendien beslissen dat de werkgever een boete aan het Vakantiefonds verschuldigd is.

  • 3. In geval van opzet en grove schuld van de werkgever geldt bij een eerste overtreding een boete van 25% van het betrokken bedrag, bij een tweede overtreding een boete van 50% van het in het betrokken bedrag en bij een derde en volgende overtreding een boete van 100% van het betrokken bedrag.

  • 4. Bij elke ernstige of omvangrijke fraude van de werkgever geldt een boete van 100% van het betrokken bedrag.

  • 5. Het bestuur kan de vordering verhogen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van betaling van dat bedrag aan de werkgever.

DEEL VII. VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN

Artikel 13 Verstrekken van inlichtingen

De werkgever en werknemer zijn verplicht aan het bestuur of een schriftelijk door hem gemachtigd persoon alle opgaven en inlichtingen te verstrekken die van hen worden verlangd ten behoeve van de uitvoering van de taak van het Vakantiefonds. De werkgever is desverlangd gehouden inzage van zijn boeken, bescheiden of andere stukken te geven, voor zover die betrekking hebben op de arbeid en het loon van de werknemer.

Artikel 14 Controle declaraties

De werkgever is gehouden om op verzoek van het bestuur de juistheid van de ingediende declaratiestaat aan te tonen, bijvoorbeeld door overlegging van administratieve bescheiden.

DEEL VIII. BUITENLAND

Artikel 15 Werken in het buitenland

  • 1. Bij arbeid buiten Nederland, waarop de Nederlandse sociale verzekeringswetten van toepassing zijn, terwijl de bepalingen van de CAO en loonregelingen van toepassing zouden zijn geweest, indien overeenkomstige werkzaamheden in Nederland verricht zouden zijn, kunnen de werkgever en de werknemer overeenkomen dat vakantiewaarden worden opgebouwd met inachtneming van de bepalingen van dit reglement.

  • 2. Voor de bepaling van het loon waarover vakantiewaarden worden opgebouwd wordt uitgegaan van het loon dat de werknemer zou verdienen indien hij gelijksoortige arbeid in Nederland verricht.

DEEL IX. SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het bestuur is bevoegd voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die zich bij de toepassing van dit reglement voordoen.

Artikel 17 Slotbepalingen

Teneinde een efficiënte werking van het Vakantiefonds te verzekeren, kunnen door het bestuur nadere voorschriften gegeven worden, in overeenstemming met de bepalingen der statuten en van dit reglement, mits deze voorschriften niet in strijd komen met één of meer bepalingen van de CAO.

STATUTEN VORSTRISICOFONDS

Artikel 1 Naam en zetel

  • 1. De stichting draagt de naam „Stichting Vorstrisicofonds voor de Bouwbedrijf".

  • 2. De stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Definities

In deze statuten wordt verstaan onder:

  • a. Risicofonds: de in artikel 1 genoemde stichting;

  • b. CAO: collectieve arbeidsovereenkomst;

  • c. werkgever: de werkgever in de zin van deze CAO;

  • d. werknemer: de werknemer in de zin van deze CAO met uitzondering van:

    • uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;

    • tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en administratieve medewerkers;

  • e. bestuur: het bestuur als bedoeld in artikel 10 van de statuten;

  • f. reglement: een reglement als bedoeld in artikel 14 van de statuten;

  • g. sfb: de te Amsterdam gevestigde besloten vennootschap SFB CAO-Regelingen B.V.

Artikel 3 Doel

Het Risicofonds heeft ten doel:

  • a. in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen in de CAO en/of loonregelingen en volgens het (de) in artikel 14 lid 1 genoemde reglement(en), loonderving bij verzuim wegens vorst of de directe gevolgen daarvan in de bouwnijverheid in Nederland te bestrijden;

  • b. geldelijke steun te verlenen aan instellingen op het terrein van de bouwnijverheid die zich ten doel stellen:

    • 1. het doen ontwikkelen, bestuderen en propageren van middelen ter bestrijding van verlet wegens vorst of de directe gevolgen daarvan, en

    • 2. het geven van bijdragen aan werkgevers in de bouwnijverheid die maatregelen treffen om in de genoemde omstandigheden het personeel te doen doorwerken.

Artikel 4 Werkingssfeer

  • 1. In het Risicofonds wordt deelgenomen door de werkgevers en de werknemers op wie de CAO van toepassing is of enige CAO of bindend opgelegde regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden die voor de CAO in de plaats is gekomen.

  • 2. De statuten en de op basis van de statuten vastgestelde reglementen worden geacht onderdeel te zijn van de in het eerste lid van dit artikel genoemde CAO of bindend opgelegde regeling van lonen en andere arbeidsvoorwaarden.

Artikel 5 Duur

Het Risicofonds is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 6 Geldmiddelen

De geldmiddelen van het Risicofonds bestaan uit:

  • a. het stichtingskapitaal;

  • b. de bijdragen die ter uitvoering van het doel van het Risicofonds jaarlijks door de werkgevers worden opgebracht op de wijze als nader bij reglement(en) is bepaald;

  • c. renten

  • d. eventuele overheidssubsidies;

  • e. geldleningen;

  • f. eventuele andere baten.

Artikel 7 Bijdrageverplichtingen

De werkgever is ten aanzien van zijn werknemer over iedere werkdag een bijdrage aan het Risicofonds verschuldigd zoals nader is aangegeven in het reglement.

Artikel 8 Uitkeringen

De overeenkomstig artikel 4 in het Risicofonds deelnemende werknemers hebben recht op uitkering in de gevallen, onder de voorwaarden en op de wijze als in de reglementen is vastgesteld.

Artikel 9 Administratie

Het Risicofonds draagt zijn administratie op aan het sfb.

Artikel 10 Bestuur

  • 1. Het bestuur van het Risicofonds bestaat uit twaalf leden. De benoeming geschiedt als volgt:

    • zes door de Vereniging „Algemeen Verbond Bouwbedrijf" (AVBB);

    • vier door de Bouw- en Houtbond FNV;

    • twee door de Hout- en Bouwbond CNV.

  • 2. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door intrekking van de benoeming door het orgaan dat het betrokken bestuurslid heeft aangewezen of door het bedanken van betrokkene.

  • 3. Ter vervanging van elk bestuurslid wordt een plaatsvervangend lid benoemd. Hetgeen is bepaald ten aanzien van bestuursleden geldt evenzeer voor plaatsvervangende leden.

  • 4. De leden van het bestuur en de directie mogen niet deelnemen aan leveringen of aannemingen ten behoeve van het Risicofonds of belang hebben bij de belegging van zijn gelden.

Artikel 11 Besluitvorming en quorum

  • 1. Het aantal stemmen dat elk bestuurslid uitbrengt wordt zodanig bepaald dat het aantal stemmen aan werkgeverszijde even groot is als het aantal stemmen aan werknemerszijde.

  • 2. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden aan werkgeverszijde niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden aan werknemerszijde dan brengen de leden van die groep waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de leden van de andere groep ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal. De leden van de andere groep brengen in dat geval ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de grootste groep ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal.

  • 3. Voorzover in deze statuten niet anders is bepaald kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.

  • 4. Door het bestuur worden geen beslissingen genomen indien niet meer dan de helft van het aantal bestuursleden aanwezig is. Indien het vereiste aantal bestuursleden in een vergadering niet aanwezig is kan in een volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden, een besluit worden genomen over die voorstellen waarover wegens het ontbreken van het quorum in eerstbedoelde vergadering geen besluit kan worden genomen.

  • 5. Het bestuur kan slechts besluiten nemen indien ter vergadering ten minste één lid van werkgeverszijde en één lid van werknemerszijde aanwezig is.

Artikel 12 Delegatie

Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden delegeren aan het sfb en/of aan door het bestuur, al dan niet geheel uit zijn midden, benoemde paritaire commissies waarbij aan deze commissies toestemming kan worden verleend, volgens door het bestuur te stellen richtlijnen, een deel van deze bevoegdheden weer over te dragen aan het sfb. De gedelegeerde bevoegdheden worden door de commissies en het sfb uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 13 Voorzitter en secretarissen

  • 1. Het bestuur benoemt uit zijn midden twee voorzitters: een van werkgeverszijde en een van werknemerszijde; deze vertegenwoordigen tezamen het Risicofonds in en buiten rechte.

  • 2. Om beurten treden de voorzitters voor de tijd van een kalenderjaar als voorzitter en als tweede voorzitter op.

  • 3. Het bestuur kiest uit zijn midden twee secretarissen: een van werkgeverszijde en een van werknemerszijde. Indien als voorzitter een werkgeversvertegenwoordiger fungeert, fungeert als secretaris de secretaris van werknemerszijde en omgekeerd.

Artikel 14 Reglementen

  • 1. Het bestuur stelt een of meer reglementen vast waarin wordt geregeld de wijze waarop het doel van het Risicofonds zal worden bereikt alsmede die zaken die nadere voorziening behoeven.

  • Het bestuur is zelfstandig bevoegd wijzigingen in een reglement aan te brengen.

  • Het reglement kan bepalingen inhouden die alleen gelden voor een of meer onderdelen van de bouwnijverheid mits door deze speciale voorzieningen de goede werking van het Risicofonds als geheel niet wordt geschaad.

  • 2. Het reglement en eventuele wijzigingen daarin treedt niet in werking alvorens, krachtens goedkeuring door de partijen bij de in artikel 4 van deze statuten genoemde CAO, de tekst van het reglement is aanvaard voor een meerderheid van de werknemers in de bouwnijverheid.

  • 3. Ter verkrijging van de in het voorgaande lid bedoelde goedkeuring wordt het reglement (of worden de wijzigingen) toegezonden aan de organisaties die partij zijn bij de betrokken CAO. Een organisatie wordt geacht goedkeuring te hebben verleend indien die organisatie niet binnen acht weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van op schrift gestelde bezwaren.

  • 4. Een reglement en de in een reglement aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden voordat een volledig exemplaar van die stukken, of onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin door het bestuur ondertekend voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

Artikel 15 Beheer

  • 1. Het bestuur is belast met het beheer van het Risicofonds. Het is bevoegd uit naam van het Risicofonds alle handelingen te verrichten die met de doelstelling in overeenstemming zijn en die niet bij of krachtens deze statuten aan de bevoegdheid van het bestuur onttrokken zijn.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 291 tweede lid van Boek 2 BW omvat de bevoegdheid van het bestuur mede het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen en het sluiten van overeenkomsten waarbij het Risicofonds zich als borg of hoofdelijk mede-schuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidsstelling voor een schuld van een derde verbindt.

  • 3. De beleggingen van het Risicofonds zullen door het bestuur op een zodanige wijze geschieden dat:

    • a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;

    • b. een optimaal rendement wordt verkregen;

    • c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.

  • 4. De aan het Risicofonds toebehorende zaken worden als zij niet ten kantore worden gehouden in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.

  • 5. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van baten en lasten over dat boekjaar.

Artikel 16 Boekjaar, accountant en jaarverslag

  • 1. Het boekjaar van het Risicofonds loopt, tenzij het bestuur anders beslist, van één juni tot en met een en dertig mei.

  • 2. Het bestuur benoemt, gehoord het sfb, een externe registeraccountant aan wie de controle van de jaarrekening wordt opgedragen.

  • 3. De registeraccountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desgevraagd worden getoond.

  • 4. De registeraccountant brengt tenminste eenmaal per jaar aan het bestuur verslag uit van zijn bevindingen.

  • 5. Het bestuur legt van zijn beleid jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk verantwoording aan partijen bij de in artikel 4 van deze statuten genoemde CAO af door middel van een verslag.

  • 6. Het in het vijfde lid bedoelde verslag bevat:

    • a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een rekening van baten en lasten, vergezeld van een verklaring van de registeraccountant terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan;

    • c. in voorkomende gevallen, mededelingen omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglement(en) hebben plaatsgehad.

  • 7. Het jaarverslag wordt toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties betrokken bij de in de artikel 4 genoemde CAO.

  • 8. Het jaarverslag wordt ter inzage van de bij het Risicofonds betrokken werkgevers en werknemers gelegd:

    • a. ten kantore van het Risicofonds;

    • b. op een of meer door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 9. Het jaarverslag wordt op aanvraag aan de bij het Risicofonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 17 Wijziging Statuten

  • 1. Wijzigingen in de statuten kunnen worden aangebracht bij besluit van het bestuur.

  • 2. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen in een bijzondere daartoe uitgeschreven vergadering waarop tenminste de helft van de werkgevers- en tenminste de helft van de werknemersleden van het bestuur aanwezig is. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden.

  • 3. Indien op een vergadering waarin een statutenwijziging zal worden behandeld niet het voor het nemen van een besluit vereiste aantal leden aanwezig is zal binnen een maand nadien een tweede vergadering worden gehouden. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden. Het bestuur is bevoegd tot het nemen van een besluit ongeacht het ter vergadering aanwezige aantal leden.

  • 4. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen met een meerderheid van twee derde der uitgebrachte geldige stemmen.

  • 5. Een statutenwijziging treedt in werking indien deze krachtens goedkeuring door de partijen bij de in artikel 4 van deze statuten genoemde CAO is aanvaard voor een meerderheid van de werknemers in de bouwnijverheid. Ter verkrijging van de goedkeuring wordt de wijziging toegezonden aan de organisaties die partij zijn bij de betrokken CAO.

  • Een organisatie wordt geacht goedkeuring te hebben verleend indien die organisatie niet binnen acht weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van op schrift gestelde bezwaren.

  • 6. De statuten en de in de statuten aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden voordat een volledig exemplaar van die stukken of onderscheidenlijk van wijzigingen daarin door het bestuur ondertekend voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

Artikel 18 Ontbinding van de stichting

  • 1. Voor een besluit tot ontbinding van het Risicofonds gelden dezelfde bepalingen als voor een besluit tot wijziging van de statuten.

  • 2. In geval van ontbinding zal het bestuur – met een meerderheid en op een wijze als genoemd in lid 5 van het voorgaande artikel met de liquidatie zijn belast, tenzij de organisaties die partij zijn bij CAO genoemd in artikel 4 van deze statuten een ander besluit nemen.

  • 3. Het bestuur beslist over de bestemming van een batig saldo. Een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van het Risicofonds. Een nadelig saldo dient door de werkgevers te worden opgebracht.

Artikel 19 Slotbepaling

In alle gevallen waarin niet door deze statuten of de reglementen van de stichting is voorzien beslist het bestuur.

REGLEMENT VORSTUITKERINGSFONDS

DEEL I. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. het Risicofonds: de Stichting Risicofonds voor het Bouwbedrijf, gevestigd te Amsterdam;

  • 2. de statuten: de statuten van het Risicofonds;

  • 3. het bestuur: het bestuur van het Risicofonds;

  • 4. de CAO: deze CAO;

  • 5. de werkgever: de werkgever op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn;

  • 6. de werknemer: de werknemer op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn; Als werknemer wordt tevens beschouwd degene die op basis van een overeenkomst met een uitzendbureau werkzaamheden verricht als bedoeld in de CAO en voor wie krachtens de bepalingen van die CAO het uitzendbureau gehouden is bijdragen te betalen aan het Risicofonds.

  • Met uitzondering van:

    • uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;

    • tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en arbeidstechnische medewerkers;

  • 7. de administrateur: SFB CAO-Regelingen B.V. gevestigd te Amsterdam;

  • 8. het rechtjaar: de periode die begint met ingang van de zeventiende week van het kalenderjaar en eindigt aan het einde van de zestiende week van het daarop volgende kalenderjaar;

  • 9. de bijdrage: de door de werkgever aan het Risicofonds over het loon verschuldigde betaling;

  • 10. het loon: het vast overeengekomen loon als omschreven in de CAO;

  • 11. vorst: de weersomstandigheid waarbij de door het KNMI gemeten luchttemperatuur, in een door het bestuur bepaald weergebied, op een dag:

    • om 7.00 uur –3,5° Celsius of lager is;

    • om 7.00 uur en om 10.00 daaropvolgend –0,5° Celsius of lager is;

    • of om 10.00 –1,5° Celsius of lager is.

  • Met vorst wordt gelijkgesteld de situatie waarbij op het werk:

    • een niet met eenvoudige middelen te verwijderen sneeuwdek aanwezig is, dan wel

    • zich directe gevolgen van vorst ten aanzien van materialen, materieel of de bodemgesteldheid ter plaatse van het werk voordoen.

  • 12. de declaratieperiode: de periode die aanvangt op de eerste maandag van november en eindigt op de laatste vrijdag in maart daaropvolgend;

  • 13. de eigen risicoperiode: de periode die aanvangt op de eerste maandag van november en eindigt nadat voor de werknemer, bij dezelfde werkgever, 0- 24- of 72 uren tijdens vorst zijn verstreken waarop hij krachtens de dienstbetrekking, met een maximaal aantal arbeidsuren van acht per dag, arbeid pleegt te verrichten.

  • De eigen risicoperiode geldt per declaratieperiode.

  • Met verrichten van arbeid wordt in dit verband gelijkgesteld het volgen van scholingsdagen, en ten aanzien van werknemers die werken volgens de voorwaarden van het zogeheten Jaarmodel in de GWW-sector het opnemen van extra verlofdagen als bedoeld in het Jaarmodel, voorzover deze dagen niet vallen in de collectieve wintersluitingsperiode als bedoeld in de CAO.

  • 14. vorstgevoelige werkzaamheden:

    • voegen;

    • straatwerk;

    • het leggen van kabels en kunststof buizen en het aanleggen van drainage; het injecteren van spankabelkanalen;

    • het uitvoeren van zand-cementstabilisaties bij de aanleg van wegen;

    • het aanbrengen van dek- en slijtlagen bij asfaltwerk;

    • het aanbrengen van verfmarkeringen op wegoppervlakken;

    • gevelreiniging met hogedrukspuit en gritstralen;

    • het zetten en/of herzetten van stenen bij het verrichten van glooiingswerkzaamheden;

    • werkzaamheden aan spoor- en tramwegen;

    • het steken-, planten- en verplanten van helmgras, bomen, heesters enzovoort;

    • het rietdekken (oud werk);

    • het leidekken op daken met een helling van meer dan 45°;

    • het aanbrengen van kunststof dakbedekkingen;

    • het met handkracht uitvoeren van oppervlakte-grondwerk;

    • het aanbrengen van kunststofleidingen waarbij lijm- of lasverbindingen worden toegepast;

    • het repareren van gescheurde betonconstructies (door injectie) met epoxyharsen;

    • het repareren en verwerken van oppervlakken met kunstharsen en kunstharsmortel

    • bitumineuze en kunststof dakbedekkings-werkzaamheden, voor zover deze bestaan uit het aanbrengen van flexibele dakbedekkingen.

DEEL IA. DE KEUZEMOGELIJKHEDEN DECLARATIEVOORWAARDEN

Artikel 1a Eigen risico periode (ERP)

  • a. De werkgever dient voorafgaand aan de declaratieperiode op een door het bestuur aangegeven wijze mee te delen of hij een eigen risico wenst anders dan nul uren.

  • b. Indien de werkgever de werknemers laat doorwerken tijdens de eigen risico dagen, dan is de werkgever verplicht de werknemers onder goede en veilige arbeidsomstandigheden te laten werken.

  • c. Het bestuur van het Risicofonds ziet toe op de naleving van dit artikellid. Het bestuur is gerechtigd een werkgever de mogelijkheid van eigen risico te ontnemen, indien deze het risico op de werknemers afwentelt dan wel het sub b. van dit artikel niet naleeft. De hogere premie behorende bij een eigen risico van 0 dagen is vanaf dat moment verschuldigd.

  • d. Indien het SFB een overtreding constateert van de verplichte maatregelen wordt dit onder de aandacht van partijen gebracht.

  • e. De bewijslast van het geen genoemd in de leden b, c en d van dit artikel berust bij de werkgever.

Artikel 1b Vorstgevoelige werkzaamheden

De werkgever dient voorafgaand aan de declaratieperiode op een door het bestuur aangegeven wijze mee te delen of hij de vorstgevoelige werkzaamheden onder de declaratieregeling wenst onder te brengen.

Artikel 1c Herroepen keuze

Een keuze als bedoeld in de artikelen 1a en/of 1b geldt voor de gehele declaratieperiode en voor alle werknemers die in dienst zijn bij de werkgever. Een keuze kan na aanvang van de declaratieperiode niet meer herroepen worden door de werkgever.

DEEL II. DE VERSCHULDIGDE BIJDRAGE

Artikel 2 De aan het Risicofonds verschuldigde bijdrage

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op. Deze begroting wordt aan belanghebbenden op verzoek ter inzage beschikbaar gesteld.

  • 2. Het bijdragepercentage wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld en ter goedkeuring voorgelegd aan partijen bij de CAO.

  • 3. Het bijdragepercentage kan tijdens door het bestuur te bepalen perioden van een kalenderjaar verschillend van hoogte zijn.

  • 4. Het bestuur kan voor de werkgever die vorstgevoelige werkzaamheden onder de declaratieregeling heeft ondergebracht een opslag op de bijdrage vaststellen.

  • 5. Het bestuur kan voor de werkgever die gekozen heeft voor een eigen risicoperiode van meer dan nul uren een korting op de bijdrage vaststellen.

  • 6. De werkgever is gehouden tot het betalen van de bijdrage aan het Risicofonds volgens de voorwaarden van de CAO.

  • 7. De bijdrage is door de werkgever verschuldigd over het loon.

  • 8. De bijdrage is in december terstond en ineens opeisbaar.

  • 9. De bijdragen zijn als volgt vastgesteld.

Soort dekkingjaarbijdrage %winterbijdrage %zomerbijdrage %
 01-01-2001 t/m 31-12-200101-01-2001 t/m 22-04-200123-04-2001 t/m 04-11-2001
  05-11-2001 t/m 31-12-2001 
72 uren ERP   
zonder vorstgevoelige werkzaamheden3,53,04,0
72 uren ERP    
met vorstgevoelige werkzaamheden7,46,97,9
24 uren ERP    
zonder vorstgevoelige werkzaamheden7,46,97,9
24 uren ERP    
met vorstgevoelige werkzaamheden11,310,811,8
0 uren ERP   
zonder vorstgevoelige werkzaamheden9,48,99,9
0 uren ERP    
met vorstgevoelige werkzaamheden13,312,813,8

Artikel 2a Bijdragerestitutie

  • 1. Indien de omvang van de vermogensreserve van het Risicofonds naar de opvatting van het bestuur daartoe aanleiding geeft is het bestuur bevoegd te besluiten over te gaan tot bijdragerestitutie aan de deelnemende werkgevers.

  • 2. Een besluit tot bijdragerestitutie behoeft de goedkeuring van de organisaties van werkgevers en werknemers die partij zijn bij de CAO.

Artikel 3 Vorderingstermijnen

  • 1. De vaststelling van de hoogte van de bijdrage alsmede de betaling van de verschuldigde bijdrage dienen binnen de in de CAO genoemde termijnen te hebben plaatsgevonden.

  • 2. Indien vaststelling van de hoogte van de bijdrage niet tijdig heeft kunnen plaatsvinden door toedoen van de werkgever en/of de werkgever te laat de bijdragen heeft betaald is de werkgever in verzuim.

  • 3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de bijdragen.

  • 4. Deze rente is gelijk aan de wettelijke rente

Artikel 4 Invorderingskosten

Als een werkgever niet tijdig de verschuldigde bijdrage heeft betaald zullen buitengerechtelijke incassokosten worden gevorderd. Deze incassokosten worden gesteld op maximaal zevenhonderdvijftig gulden per vordering. Deze incassokosten worden naar evenredigheid van de hoogte van de te vorderen bedragen toebedeeld aan de vorderingen van eventueel overige CAO-fondsen.

DEEL III. DE AANSPRAKEN

Artikel 5 Aanspraken werkgever tijdens vorstverlet

  • 1. De werkgever heeft, indien en voor zover de financiële positie van het Risicofonds dit toelaat en met inachtneming van het overigens in dit reglement bepaalde, tegenover het Risicofonds aanspraak op een vergoeding ter (gedeeltelijke) compensatie van de door hem aan zijn werknemer verstrekte uitkering. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde vergoeding aan de werkgever is gelijk aan het gemiddelde van het bij de administrateur laatst bekende loon (waaronder begrepen loonsverhogingen krachtens de CAO) van zijn werknemer. Dit gemiddelde wordt berekend over een periode van acht weken voorafgaand aan de periode waarover vorstverlet wordt gedeclareerd.

  • 2. Als over de laatstbekende loonperiode van acht weken, als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, minder dan acht weken loon is genoten, dan is de vergoeding gelijk aan het gemiddelde over die kortere periode.

  • 3. De werkgever ontvangt tevens een vergoeding voor de bedragen, die door hem verschuldigd zijn ter zake van premies en bijdragen ingevolge de sociale verzekeringswetten en ingevolge de CAO alsmede ter zake van de toeslag als bedoeld in artikel 1 van de Wet Overhevelingstoeslag Opslagpremies, over de in het eerste lid bedoelde betaling.

  • 4. Het bestuur is bevoegd de kosten van de premie- en bijdrageverplichtingen ingevolge de sociale verzekeringswetten en de CAO, te begroten en bindend vast te stellen op een percentage van het in dit artikel bedoelde, door het Risicofonds uit te betalen bedrag.

  • 5. De werkgever kan zijn in dit artikel bedoelde aanspraken slechts dan geldend maken, indien deze berusten op een arbeidsovereenkomst die ten tijde van het intreden van de vorst reeds was aangegaan.

  • 6. Bij de vaststelling van het totaal aantal per week voor declaratie in aanmerking komende uren wordt een gedeelte van een uur naar beneden op een kwartier afgerond.

Artikel 6 Eigen risico werkgever tijdens vorstverlet

Gedurende de eigen risicoperiode heeft de werkgever tegenover het Risicofonds geen aanspraak op vergoeding ter (gedeeltelijke) compensatie van het door hem aan zijn werknemer wegens vorstverlet doorbetaalde loon. De eigen risicoperiode wordt per individuele werknemer geregistreerd.

DEEL IV. VERREKENING

Artikel 7 Uitbetaling vergoedingen Risicofonds

Ingeval de werkgever ten tijde van de vaststelling van de vergoedingen door het Risicofonds een opeisbare schuld aan het fonds heeft, wordt deze schuld met openstaande vorderingen van het fonds verrekend.

DEEL V. TEMPERATUURNORMEN

Artikel 8 Temperatuurnormen

  • 1. De werkgever heeft over dagen waarop wegens vorst geen werkzaamheden verricht worden eerst aanspraak op vergoeding van zijn declaratie door het Risicofonds indien voldaan is aan de in de volgende leden gestelde voorwaarden.

  • 2. In het door het bestuur vastgestelde rayon, waarin het werk is gelegen, moet zijn voldaan aan de voor vorst geldende temperatuurnormen. Hiervoor is de door het KNMI-station in het betreffende rayon gemeten temperatuur bepalend.

  • 3. In afwijking van het in het vorige lid bepaalde kan het bestuur vorstgevoelige werkzaamheden aanwijzen, waarvoor bovengenoemde temperatuurnormen niet gesteld worden.

  • 4. De vaststelling of wegens vorst geen werkzaamheden verricht hadden kunnen worden, geschiedt door of namens het bestuur op basis van door de administrateur op te maken vorstbetalingsadviezen.

DEEL VI. VERPLICHTE MAATREGELEN

Artikel 9 Verplichte vorstverlet beperkende maatregelen

Om voor vergoeding van een declaratie door het Risicofonds in aanmerking te komen dient de werkgever in ieder geval de volgende maatregelen ter voorkoming van vorstverlet te hebben getroffen:

  • 1. het in begaanbare staat houden van rijwegen en looppaden op en om het bouwterrein;

  • 2. het vorstvrij aanleggen van bouwwaterleidingen en het aftappen daarvan, zodra dit noodzakelijk is als ook het vroegtijdig vorstvrij isoleren van de aftappunten;

  • 3. het beschermen van materieel ter handhaving van de bedrijfsvaardigheid;

  • 4. het met doeltreffende middelen beschermen van bouwmaterialen die verwerkt moeten worden;

  • 5. het zoveel mogelijk te werk stellen van de werknemers op die plaatsen waar de minste hinder wordt ondervonden van de ongunstige weersomstandigheden en in het algemeen het treffen van zodanige maatregelen, dat werknemers zo min mogelijk door ongunstige weersomstandigheden in hun werk worden belemmerd.

Het bestuur kan ter zake aanvullende voorwaarden stellen. Geen aanspraak tegenover het Risicofonds heeft de werkgever die niet heeft kunnen laten werken door kennelijk uitvoeringstechnische nalatigheid.

Artikel 9a Aanvullende vorstverlet beperkende maatregelen

De werkgever is gedurende de eigen risico periode verplicht om de volgende maatregelen te treffen als de werkgever de werknemer tijdens perioden van vorst laat doorwerken:

  • 1. Het voorbewerken van daartoe geëigende materialen en constructies of hulpconstructies in afgesloten en verwarmde ruimten.

  • 2. Het bij vorst- en/of sneeuwverwachting preventief beschermen van werkonderdelen waarop of waaraan moet worden gewerkt.

  • 3. Het plaatsen van afschermingen tegen wind bij uitvoering van werkzaamheden.

  • 4. Het dichtmaken met glas of andere materialen van afbouwwerken opdat afbouw-werkzaamheden tochtvrij kunnen worden uitgevoerd.

  • 5. Het verwarmen van bouwwerken of onderdelen van bouwwerken die definitief glasen waterdicht zijn.

  • 6. Het in gebruik nemen van de definitieve centrale verwarmingsinstallatie zodra deze bedrijfsklaar is.

  • 7. Het bij vorst en/of vorstverwachting zo doelmatig mogelijk beschermen tegen bevriezing van de plaats waar moet worden gegraven.

  • 8. Het laten dragen van doelmatige winterkleding door de werknemers die in de open lucht moeten werken.

Voor bedrijven die werkzaamheden verrichten in de grond-, weg- en waterbouw en waar geen sprake is van een vaste bouwplaatsopstelling zijn de punten 1 tot en met 6 niet van toepassing.

Artikel 10 Verplichte vorstmaatregelen bij onderaanneming

Ingeval een werkgever in gebreke is gebleven de verplichte vorstmaatregelen te treffen en dientengevolge op een werkobject wegens vorst geen arbeid kan worden verricht door werknemers in dienst van een andere werkgever, heeft die andere werkgever slechts dan aanspraken jegens het Risicofonds,

  • 1. indien die andere werkgever niet mede verantwoordelijk is voor het achterwege blijven van de maatregelen en hij de eerstbedoelde werkgever tijdig schriftelijk heeft gemaand om de maatregelen te treffen.

  • 2. Indien het Risicofonds, in een situatie als in het eerste lid omschreven, de aanspraken van de daar bedoelde andere werkgever heeft voldaan, is het Risicofonds bevoegd het betrokken bedrag terug te vorderen van de werkgever, die in gebreke is gebleven de vereiste maatregelen te treffen.

DEEL VII. MELDING VORSTVERLET

Artikel 11 Melding vorstverlet

De werkgever dient tijdens de declaratieperiode op de dag, waarop hij wegens vorst de werkzaam-heden heeft gestaakt of waarvoor hij uren als bedoeld in de eigen risico periode wil laten registreren, daarvan mededeling te doen aan het Risicofonds op de door het bestuur aangegeven wijze. Deze mededeling behoort voor elk werk afzonderlijk te worden gedaan.

Indien geen tijdige mededeling is gedaan als bedoeld in dit artikel vervalt in beginsel de aanspraak van de werkgever tegenover het Risicofonds over de dagen voorafgaande aan die mededeling.

DEEL VIII. DE DECLARATIESTAAT

Artikel 12 Declaratiestaat

De werkgever kan zijn aanspraak tegenover het Risicofonds slechts geldend maken door middel van een door of vanwege het Risicofonds ter beschikking gestelde of goedgekeurde declaratiestaat of andere gegevensdrager.

Artikel 13 Indiening declaratiestaat

  • 1. Om voor volledige vergoeding van de declaratie in aanmerking te komen dient de werkgever de declaratiestaat binnen zes weken na het einde van de week waarop de staat betrekking heeft op een door het bestuur aangewezen adres in te dienen.

  • 2. Indien de declaratiestaat niet is ingediend binnen zes weken wordt op het bij tijdige inlevering verschuldigde bedrag een korting toegepast overeenkomstig de navolgende regels:

    • indien de declaratiestaat wordt ingediend in de 7e tot en met de 8e week na het einde van de week waarop deze betrekking heeft, wordt van het verschuldigde bedrag uitbetaald 90%;

    • indien de declaratiestaat wordt ingediend in de 9e tot en met de 13e week na het einde van de week waarop deze betrekking heeft, wordt van het verschuldigde bedrag uitbetaald 75%;

    • indien de declaratiestaat wordt ingediend in de 14e tot en met de 26e week na het einde van de week waarop deze betrekking heeft, wordt van het verschuldigde bedrag uitbetaald 50%.

  • 3. Indien de declaratiestaat wordt ingediend later dan de 26e week na het einde van de week waarop deze betrekking heeft, vervalt de aanspraak.

DEEL IX. VERGOEDING AAN WERKGEVER

Artikel 14 Uitbetaling vergoeding aan werkgever

  • 1. Het Risicofonds zal binnen één week na ontvangst van een volledig ingevulde en ondertekende declaratiestaat de vergoeding aan de werkgever uitbetalen.

  • 2. Indien het bestuur aanleiding ziet om aan de uitbetaling van de declaratie een onderzoek naar de juistheid daarvan te doen voorafgaan vindt de uitbetaling eerst plaats zodra en voor zo ver uit het onderzoek is gebleken, dat de declaratie als juist kan worden erkend. Het Risicofonds stelt de werkgever in kennis van het instellen van een onderzoek.

DEEL X. SANCTIEBEPALINGEN

Artikel 15 Terugvordering

  • 1. In situaties waarin de werkgever de juistheid van de door hem ingediende en door het Risicofonds betaalbaargestelde declaraties niet aantoont, vordert het bestuur het betaalbaargestelde bedrag terug.

  • 2. Het bestuur is bevoegd in de in het eerste lid bedoelde situaties het teruggevorderde bedrag te verhogen met een bedrag ter hoogte van 25% van het betaalbaargestelde bedrag.

  • 3. Tevens is het bestuur bevoegd de wettelijke rente te vorderen vanaf het tijdstip van betaling van het aan de werkgever betaalbaar gestelde bedrag.

Artikel 16 Sanctie bij onjuiste declaratie

  • 1. In geval vast komt te staan dat een declaratie opzettelijk of wegens grove schuld van de werkgever onjuist is opgemaakt, geldt bij een eerste overtreding een boete van 25% van het ten onrechte gedeclareerde bedrag.

  • 2. Bij een tweede overtreding geldt een boete van 50% van het in het eerste lid bedoelde bedrag en bij een derde en volgende overtreding een boete van 100% van het in het eerste lid bedoelde bedrag.

  • 3. Bij ernstige en omvangrijke fraude van de werkgever geldt bij een eerste overtreding en bij volgende overtredingen een boete van 100% van het betrokken bedrag.

  • 4. Tevens kan het bestuur van de werkgever ter zake van het in het eerste lid bedoelde bedrag de wettelijke rente vorderen vanaf het tijdstip van betaling van dat bedrag aan de werkgever.

Artikel 16a Sanctie bij niet treffen van de aanvullende vorstverletperkende maatregelen

Indien gebleken is dat de werkgever de voorschriften als bedoeld in artikel 9a niet of onvoldoende naleeft of nageleefd heeft is het bestuur bevoegd:

    • de reeds geregistreerde uren eigen risico periode geheel of gedeeltelijk niet van toepassing te verklaren of;

    • de verdere opbouw van uren eigen risico te staken of;

    • de werkgever te verbieden een eigen risico periode te kiezen die groter is dan nul uren.

DEEL XI. RESTITUTIEREGELING

Artikel 17 Restitutieklassen

  • 1. Met in achtneming van het in de volgende leden bepaalde heeft de werkgever, die heeft voldaan aan zijn jegens het Risicofonds bestaande betalings-verplichting, aanspraak op restitutie van een gedeelte van de aan het Risicofonds betaalde bijdrage over het direct daaraan voorafgaande rechtjaar.

  • 2. Indien gedurende drie opeenvolgende declaratie-perioden, inclusief de laatst verstreken declaratieperiode, niet is deelgenomen aan de declaratieregeling bedraagt de restitutie 80% van de aan het Risicofonds betaalde bijdrage over het voorgaande rechtjaar.

  • 3. De werkgever die over de laatstverstreken declaratieperiode voor het eerst onder de werkingssfeer van het Risicofonds valt komt voor 80% restitutie in aanmerking indien over deze declaratieperiode niet aan de declaratieregeling is deelgenomen.

  • 4. Onder deelnemen aan de declaratieregeling wordt in dit verband verstaan het inzenden van de mededeling als bedoeld in artikel 11 dat zich op een werk vorst heeft voorgedaan en/of het inzenden van een declaratiestaat.

Artikel 18 Berekening hoogte restitutie

  • 1. Voor de berekening van de hoogte van de restitutie wordt verstaan onder „de aan het Risicofonds betaalde bijdrage": het totaalbedrag van de over het betrokken rechtjaar door de werkgever aan dit fonds tijdig betaalde bijdragen.

  • 2. Indien echter de gemiddelde personeelsbezetting in het vierde en eerste kalender-kwartaal, vallende in het rechtjaar, lager is geweest dan die over het gehele rechtjaar wordt de in het vierde en eerste kwartaal betaalde bijdrage herleid naar een rechtjaar en dit herleide bedrag wordt in dat geval als grondslag gehanteerd.

  • 3. De gemiddelde personeelsbezetting wordt berekend door het totaal aantal dagen waarover bijdrage is betaald te delen door het maximum aantal dagen

  • 4. waarover door de werkgever voor een werknemer van 18 jaar of ouder bijdrage in dat tijdvak verschuldigd was.

  • 5. Het aan de werkgever toekomende restitutiebedrag wordt door het Risicofonds, eventueel na verrekening met openstaande schulden aan het Risicofonds, binnen 6 maanden na afloop van het rechtjaar uitgekeerd.

DEEL XII. VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN

Artikel 19

  • 1. De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan een schriftelijk door hem gemachtigd persoon inzage te verlenen in alle bescheiden, die direct of indirect betrekking hebben op de betaling van de bijdrage, de loonbetaling en øf de declaraties, en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen, die ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in de statuten en in dit reglement worden gevraagd.

  • 2. Degene die bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten of in dit reglement kennis neemt van enig gegeven waarvan men het vertrouwelijke karakter moet begrijpen is daarover tegenover derden tot geheimhouding verplicht.

DEEL XIII. HARDHEIDSCLAUSULE

Artikel 20

Het bestuur is bevoegd tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die zich bij de toepassing van dit reglement voordoen.

DEEL XIV. SLOTBEPALINGEN

Artikel 21 Nadere voorschriften

Teneinde een efficiënte werking van het Risicofonds te verzekeren, kunnen door het bestuur nadere voorschriften gegeven worden in overeenstemming met de bepalingen van de statuten en van dit reglement, mits deze voorschriften niet in strijd komen met de bepalingen van de CAO.

Artikel 23 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als Vorstuitkeringsreglement Bouwbedrijf.

STATUTEN

STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID

Vastgesteld op 9 oktober 1967

DEEL I. ALGEMEEN

Artikel 1 Naam en zetel

De stichting draagt de naam „Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid" en is gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 2 Doel

De stichting heeft ten doel het financieren van opleidings- en ontwikkelingsactiviteiten in de bouwnijverheid. De stichting tracht dit doel te bereiken door gelden te innen bij ondernemingen in de bouwnijverheid en deze, met de andere baten van de stichting, aan te wenden voor de financiering van activiteiten als bedoeld in artikel 16.

DEEL II. VAN HET BESTUUR

Artikel 3 Bestuur

Het bestuur bestaat uit zes leden. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen en tot het sluiten van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van derden verbindt.

Artikel 4 Adviseurs en waarnemers

De bestuursleden kunnen zich in de vergaderingen van het bestuur laten bijstaan door adviseurs.

Indien door betrokken overheidsinstanties de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur en de bedoelde instanties een waarnemer toegelaten. Waarnemers zijn gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen, alsmede van alle vergaderingen als bedoeld in artikel 10. Waarnemers ontvangen alle ter zake dienende stukken.

Artikel 5 Benoeming van de leden van het bestuur

De leden van het bestuur en de vaste plaatsvervangers worden benoemd door:

  • 1. het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB), dat drie leden en voor hen drie vaste plaatsvervangers benoemt;

  • 2. FNV Bouw, die twee leden en voor hen twee vaste plaatsvervangers benoemt;

  • 3. de Hout- en Bouwbond CNV, die één lid en één vaste plaatsvervanger benoemt.

Artikel 6 Zittingsduur

De leden van het bestuur en de vaste plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van twee jaar, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7. Aftredende bestuursleden en hun plaatsvervangers komen voor herbenoeming in aanmerking. Voor benoeming of herbenoeming komen niet in aanmerking zij die de leeftijd van 65 jaar zijn gepasseerd.

Artikel 7 Aftreding van bestuursleden

Telkenjare treden drie bestuursleden en drie vaste plaatsvervangers af, te weten van de leden bedoeld in artikel 5:

lid a: het eerste jaar: twee leden en tweeplaatsvervangers; het tweede jaar: één lid en één plaatsvervanger

lid b: ieder jaar één lid en één plaatsvervanger

lid c: ieder tweede jaar het lid en de plaatsvervanger.

Artikel 8 Voorzitter

Telkenjare wijst het bestuur uit zijn midden twee voorzitters aan, met dien verstande dat één voorzitter wordt aangewezen uit de leden, benoemd door het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB) en de andere voorzitter uit de leden, benoemd door FNV Bouw en Houten Bouwbond CNV.

Het fungerend voorzitterschap zal afwisselend (jaarlijks) worden bekleed door een bestuurslid, benoemd door het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB) en een bestuurslid, benoemd door de FNV Bouw en de Hout- en Bouwbond CNV.

Beide voorzitters gezamenlijk vertegenwoordigen de stichting in en buiten rechte.

Artikel 9 Quorum en stemming

  • 1. Voor het houden van vergaderingen en het nemen van besluiten is de aanwezigheid vereist van tenminste vier bestuursleden en/of plaatsvervangende bestuursleden.

  • 2. Indien minder dan zes bestuursleden en/of plaatsvervangende bestuursleden aanwezig zijn, kan slechts worden gestemd wanneer geen der aanwezige leden daartoe bezwaar maakt.

  • Indien een der aanwezige leden tegen de stemming bezwaar maakt, zal de stemming over het betreffende onderwerp plaatsvinden in de eerstvolgende vergadering, ook indien minder dan zes doch tenminste vier leden en/of plaatsvervangende bestuursleden aanwezig zijn.

  • De vaste plaatsvervangende leden kunnen ieder slechts één stem uitbrengen, ongeacht het aantal bestuursleden dat zij vervangen.

Artikel 10 Staken der stemmen

  • 1. Bij het staken der stemmen wordt in een volgende vergadering, welke ten hoogste één maand later plaatsvindt, andermaal over hetzelfde onderwerp gestemd. Staken de stemmen in tweede instantie wederom, dan wordt over het betreffende onderwerp beslist door partijenoverleg tussen het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB), FNV Bouw en de Hout- en Bouwbond CNV.

  • 2. Nadat het onderwerp aan het partijenoverleg is voorgelegd en uiterlijk binnen één maand geen kennisgeving van een ter zake genomen beslissing is ontvangen, zal omtrent het betreffende onderwerp een beslissing worden genomen door een daartoe ingestelde commissie, waarvan één lid wordt aangewezen door de bestuursleden en/of vaste plaatsvervangers, benoemd door het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB) en één lid wordt aangewezen door de bestuursleden en/of vaste plaatsvervangers, benoemd door FNV Bouw en de Hout- en Bouwbond CNV. Deze aldus benoemde leden benoemen in gezamenlijk overleg een derde lid. De beslissing welke door de commissie wordt genomen, is bindend.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde commissieleden mogen geen bestuursleden en/of plaatsvervangende bestuursleden zijn.

Artikel 11 Huishoudelijk Reglement

Het bestuur stelt onder goedkeuring van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB), FNV Bouw en de Hout- en Bouwbond CNV een huishoudelijk reglement vast.

Bepalingen in dit huishoudelijk reglement mogen niet in strijd zijn met deze Statuten.

Artikel 12 Bestuur en secretariaat

Het bestuur laat zich bijstaan door een ambtelijk secretaris, die leiding geeft aan het bureau van de stichting.

De secretaris en eventueel ander personeel worden door het bestuur benoemd.

De rechtspositie alsmede de taken en bevoegdheden worden door het bestuur vastgesteld.

DEEL III. FINANCIERING VAN ACTIVITEITEN DOOR DE BEDRIJFSTAK BOUWNIJVERHEID

Artikel 13 Ontvangsten en uitgaven

  • 1. De middelen van de stichting bestaan uit:

    • a. het stichtingskapitaal;

    • b. bijdragen die door de ondernemers in de bouwnijverheid worden verstrekt ingevolge het bepaalde in een collectieve arbeidsovereenkomst of loonregeling, geldend in de bedrijfstak bouwnijverheid;

    • c. eventuele andere baten.

  • 2. De begroting van inkomsten en uitgaven behoeft de goedkeuring van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB), FNV Bouw en de Houten Bouwbond CNV. De goedgekeurde begroting wordt op aanvraag aan de bij het Opleidings-en Ontwikkelingsfonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 14 Financieringsreglement

Het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB), FNV Bouw en de Hout- en Bouwbond CNV stellen op advies van de stichting een financieringsreglement vast, waarin tenminste zijn geregeld de vaststelling en de hoogte van de bijdrage en de wijze van incasseren daarvan. Bepalingen in dit financieringsreglement mogen niet in strijd zijn met deze Statuten.

Artikel 15 Beheer en administratie

  • 1. De gelden van de stichting worden door het bestuur beheerd.

  • De inning van de bijdragen, verschuldigd aan de hierna genoemde fondsen, is opgedragen aan de besloten vennootschap SFB CAO-Regelingen BV te Amsterdam.

  • Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden delegeren aan de besloten vennootschap SFB CAO-Regelingen BV te Amsterdam en/of aan door het bestuur al dan niet geheel uit zijn midden benoemde paritaire commissies. De gedelegeerde bevoegdheden worden door de commissies en SFB CAO-Regelingen BV uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

  • 2. De in artikel 13, lid 1 onder b, bedoelde bijdragen worden geadministreerd in zes afzonderlijke fondsen, nl.:

    • A'. fonds ter bevordering van de financiering van de verletkosten en de organisatiekosten van directe opleiders verbonden aan de beroepsopleiding en de financiering van bijscholingsactiviteiten;

    • A: fonds ter bevordering van de financiering van de organisatie van de beroepsopleiding;

    • C: fonds ter bevordering en bescherming van de gezondheid;

    • D: fonds ter bevordering van kwalitatief goede opvang voor kinderen van werknemers;

    • E: fonds voor de financiering van de kosten die de werkgever maakt in verband met loondoorbetaling bij palliatiefen/of rouwverlof.

  • 3. De beleggingen zullen door het bestuur op een zodanige wijze geschieden, dat:

    • a. een redelijke spreiding naar aard en risico van de bezittingen en interesses wordt verkregen;

    • b. een optimaal rendement wordt verkregen;

    • c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.

      • 1. De aan de stichting toebehorende zaken worden, als zij niet ten kantore worden gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolgde de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.

      • 2. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van baten en lasten over dat boekjaar.

      • 3. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

      • 4. Het bestuur benoemt een externe registeraccountant aan wie de controle van de jaarrekening wordt opgedragen.

      • 5. De registeraccountant is gerechtigd tot inzage in alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desgevraagd worden getoond.

      • 6. De registeraccountant brengt ten minste eenmaal per jaar aan het bestuur verslag uit van zijn bevindingen.

      • 7. het bestuur legt van zijn beleid jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk verantwoording af aan bij de in artikel 5 van deze Statuten genoemde partijen.

      • 8. Het in het negende lid bedoelde verslag bevat:

        • a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

        • b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een rekening van baten en lasten, vergezeld van een verklaring van de registeraccountant ter zake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan;

        • c. in voorkomende gevallen, mededelingen omtrent de wijzigingen die in de Statuten en/of Reglementen hebben plaatsgehad.

      • 12. Het jaarverslag wordt toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties genoemd in artikel 5 van deze Statuten.

      • 13. Het jaarverslag wordt ter inzake van de bij het Opleidingsen Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid betrokken werkgevers en werknemers gelegd:

        • a. ten kantore van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds;

        • b. op één of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

      • 12. Het jaarverslag wordt op aanvraag aan de bij het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 16 Te financieren en subsidiëren activiteiten

De in artikel 15 genoemde fondsen worden aangewend voor:

  • A'. voor wat betreft het fonds ter financiering van verletkosten verbonden aan de beroepsopleiding en de financiering van bijscholingsactiviteiten; de bestrijding van verletkosten van in opleiding zijnde werknemers, onder meer door het zo nodig verstrekken van vergoedingen aan werkgevers bij wie bedoelde werknemers in dienst zijn.

  • A. voor wat betreft het fonds ter bevordering van de financiering van de organisatie van de beroepsopleiding, de financiering dan wel subsidiëring van:

    • 1. beroepsopleidingen in de ruimste zin des woords in of ten behoeve van het bouwbedrijf;

    • 2. het verrichten van onderzoekingen naar de verwachte behoefte in de toekomst aan werknemers met bepaalde scholing in de onderscheiden categorieën in het bouwbedrijf en het aan de hand daarvan bepalen van de gewenste aard en omvang van de opleidingen;

    • 3. het onderzoek van de invloed van de technische ontwikkeling op de opleidingen en de verwerking van de gevonden gegevens in bestaande danwel nieuwe opleidingen;

    • 4. het onderzoek ten behoeve van de opleidingen in nieuwe werkmethoden en andere arbeidsproductiviteit-bevorderende middelen en de verwerking van de gevonden gegevens in bestaande danwel nieuwe opleidingen;

    • 5. het onderzoek van nieuwe methoden van leidinggeven en het verwerken van de resultaten daarvan in bestaande danwel nieuwe opleidingen;

    • 6. het verwerken van de onder 4 tot en met 6 genoemde resultaten van de onderzoekingen in cursussen voor ondernemers en werknemers;

    • 7. het bevorderen van de resultaten van de onderzoekingen als bedoeld onder 4 tot en met 6 door publicaties, vergaderingen en bijeenkomsten;

    • 8. het bevorderen van schriftelijke en mondelinge propaganda ten doel hebbende dat nieuwe leerlingen ten behoeve van het bouwbedrijf kunnen worden aangetrokken en dat zo groot mogelijke categorieën van in het bouwbedrijf werkzame ondernemers en werknemers deelnemen aan de voor hen geschikte opleidingen, bijscholingen, cursussen, bijeenkomsten en andere middelen die een zo groot mogelijke deelneming aan de hierboven genoemde opleidingen, bijscholingen, cursussen en bijeenkomsten kunnen bevorderen.

  • C. voor wat betreft het fonds voor de bevordering en bescherming van de gezondheid, de financiering danwel subsidiëring van de Stichting Arbouw;

  • D. voor wat betreft het fonds ter bevordering van kwalitatief goede opvang voor kinderen van werknemers, de subsidiëring van kosten van kinderopvang in kinderdagverblijven en gastouderoopvang;

  • E. voor wat betreft het fonds voor financiering van de kosten die de werkgever maakt in verband met loondoorbetaling bij palliatief- en/of rouwverlof, het subsidiëren van de hierboven genoemde kosten.

Van de gefinancierde en gesubsidieerde verenigingen, instellingen en personen zal vooraf een begroting worden verlangd betreffende de besteding van de door hen aangevraagde gelden.

Voorts zal jaarlijks aan het bestuur van de stichting verantwoording omtrent de besteding van de ontvangen middelen worden afgelegd. Deze verantwoording dient te zijn voorzien van een goedkeurende verklaring door een erkend registeraccountant of accountant-administratie-consulent met certificerende bevoegdheid.

De ontvangen verantwoordingen worden opgenomen in de door de stichting af te leggen rekening en verantwoording als bedoeld in artikel 19.

Artikel 17 Financiering bijzondere activiteiten

Omtrent de financiering van activiteiten, als bedoeld in artikel 16, voor zover deze financiering krachtens artikel 13, lid 2, goedgekeurde bedragen in de begroting te boven gaat, dient afzonderlijk goedkeuring van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB), FNV Bouw en de Hout- en bouwbond CNV te worden aangevraagd.

Omtrent de financiering van activiteiten waarvoor geen kredieten uit de jaarlijkse begroting beschikbaar kunnen worden gesteld, dient een aanvullende begroting te worden ingediend en goedkeuring conform het bepaalde in artikel 13, lid 2.

Artikel 18 Beroep

Op beslissingen van het bestuur omtrent de financierings- en subsidieaanvragen kan geen beroep worden ingesteld, onverlet de mogelijkheid een nieuwe aanvraag in te dienen.

Artikel 19 Rekening en verantwoording

Jaarlijks legt het bestuur omtrent het gevoerde en te voeren beleid rekening en verantwoording af aan de in artikel 5 genoemde organisaties. Deze organisaties dienen decharge te verlenen voor het gevoerde beleid.

DEEL IV. SLOTBEPALINGEN

Artikel 20 Duur van de stichting

De stichting is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 21 Statutenwijziging en ontbinding

Statutenwijziging:

  • 1. Wijziging van de Statuten, het Huishoudelijk Reglement en het Financieringsreglement kan slechts plaatsvinden door het bestuur met goedkeuring van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB), FNV Bouw en de Hout- en Bouwbond CNV.

  • 2. De Statuten en Reglementen en de in de Statuten en Reglementen aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden voordat een volledig exemplaar van die stukken, of onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin door het bestuur ondertekend voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

Ontbinding:

Zowel het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB) als FNV Bouw met de Hout- en Bouwbond CNV gezamenlijk, kunnen de stichting ontbinden door in een aangetekend schrijven aan het bestuur mede te delen dat zij hun medewerking in de stichting beëindigen. Nadat twee jaar sinds bedoelde kennisgeving is verstreken, is de stichting van rechtswege ontbonden.

Het bestuur is alsdan belast met de liquidatie en geeft een bestemming aan het batig saldo van de stichting. De bestemming van de saldi van de in artikel 15, lid 2, sub A en C genoemde fondsen, behoeft de goedkeuring van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

HUISHOUDELIJK REGLEMENT ALGEMEEN VERBOND BOUWBEDRIJF (AVBB) BOUW- EN HOUTBOND FNV HOUT- EN BOUWBOND CNV

Ingevolge artikel 11 van de Statuten van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid

Vastgesteld op 9 oktober 1967

Artikel 1 Voorwaarden rond subsidieaanvragen

  • 1. Ten behoeve van projecten:

    • 1. Tijdstip van indiening:

    • Een aanvraag ten behoeve van subsidiëring van projecten dient vóór 1 november, voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor subsidiëring wordt gevraagd, te zijn ingediend.

    • 2. Vermelding gegevens in de subsidieaanvraag:

    • De ingediende verzoeken om subsidie dienen de volgende gegevens te bevatten:

      • omschrijving doelstelling van de activiteiten, alsmede de te volgen werkwijze;

      • aanvangsdatum en geschatte tijdsduur;

      • uitvoerende personen c.q. instelling;

      • geraamde kosten, gespecificeerd in:

        • a. voorbereidende kosten;

        • b. tarieven, mandagen, uren e.d.;

        • c. werkzaamheden derden;

        • d. raming beschikbaarheid geldbehoefte.

      • a. totaal verwerkt bedrag tot moment van rapportage;

      • b. het nog beschikbare bedrag;

      • c. de nog te verwachten uitgaven;

      • d. percentage gereed;

      • e. de eventueel te verwachten afwijkingen;

      • f. de gerealiseerde activiteiten en de geprogrammeerde activiteiten in de tijd gezien.

    • 3. Voortgangsrapportage bij toewijzing:

    • Per kwartaal dient informatie te worden verstrekt, waaruit per activiteit moet blijken:

      • a. totaal verwerkt bedrag tot moment van rapportage;

      • b. het nog beschikbare bedrag;

      • c. de nog te verwachten uitgaven;

      • d. percentage gereed;

      • e. de eventueel te verwachten afwijkingen;

      • f. de gerealiseerde activiteiten en de geprogrammeerde activiteiten in de tijd gezien.

    • 4. Beëindiging van een project:

    • Indien bij de beëindiging van een project een eindrapport wordt opgesteld, dient een exemplaar van dat eindrapport aan het O&O-fonds te worden verstrekt. Eveneens dient een definitieve afrekening aan het O&O-bestuur te worden verstrekt.

  • 2. Ten behoeve van doorlopende bijdragen aan subsidiegenietende instellingen:

    • 1. Tijdstip van indiening begroting:

    • De desbetreffende instelling dient per kalenderjaar een begroting omtrent haar activiteiten op te stellen. Deze jaarbegroting dient vóór 1 november, voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, te zijn ingediend.

    • 2. Samenstelling begroting:

    • De begroting dient te zijn samengesteld uit zogenaamde kostensoorten met zo nodig een specificatie per deelpost op de begroting en een toelichting.

    • 3. Kwartaalverantwoording

    • De subsidiegenietende instelling dient ieder kwartaal een overzicht te verstrekken, waarin naast de begrote cijfers opgenomen zijn (cumulatief) de uitgaven, c.q. verwerkte bedragen tot en met dat kwartaal.

  • 3. Overschrijdingen op activiteiten en begrotingen

  • Alle relevante overschrijdingen op toegewezen bedragen inzake activiteiten en begrotingen dienen in een zo vroeg mogelijke fase aan het secretariaat van het O&O-fonds kenbaar te worden gemaakt met opgave van redenen.

  • Relevante overschrijdingen binnen een begroting van de deelposten, dienen eveneens -zo nodig mondeling- aan het O&O-fonds te worden gemeld.

  • Voor overboekingen van bedragen binnen een begroting van de ene deelpost naar de andere deelpost, moet vooraf toestemming worden gevraagd aan het O&O-fonds.

Artikel 2 Betalingen aan subsidiënten

Teneinde te voorkomen, dat er bij de subsidiënten overtollige liquide middelen aanwezig zijn, zullen betalingen aan subsidiënten uitsluitend plaatsvinden op grond van de werkelijk te verrichten uitgaven door de subsidiënten. Hiertoe zal de wijze van betaling, alsmede het betalingsschema, in overleg worden vastgesteld door het O&O-fonds en de betreffende subsidiënt.

Artikel 3 Toets doelmatigheid

Het O&O-bestuur heeft tot taak de doelmatigheid van de uitgaven van de subsidiënten te bezien en te toetsen of die uitgaven rechtmatig zijn ontleend aan de begrotingen. Deze toets vindt onder meer plaats aan de hand van de door het O&O-bestuur vastgestelde Leidraad Administratieve Voorwaarden.

Artikel 4 Onvoorziene uitgaven

Ten laste van een daarvoor in de begroting op te nemen post voor onvoorziene uitgaven kan het O&O-bestuur in de loop van een kalenderjaar subsidies toekennen aan verenigingen en instellingen ten behoeve van activiteiten waarmee een opleidings- en of ander bedrijfstakbelang wordt gediend. De post onvoorziene uitgaven bedraagt ten hoogste één procent van het begrotingstotaal.

Artikel 5 Vacatiegeld

De bestuursleden hebben aanspraak op vacatiegeld en kostenvergoedingen. Als maatstaf voor de vergoedingen geldt de regeling van de SFB-organisatie.

FINANCIERINGSREGLEMENT ALGEMEEN VERBOND BOUWBEDRIJF (AVBB) BOUW- EN HOUTBOND FNV HOUT- EN BOUWBOND CNV

In gevolge artikel 14 van de Statuten van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid

Vastgesteld op 9 oktober 1967

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. de stichting: de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid;

  • 2. de statuten: de Statuten van de stichting voornoemd;

  • 3. de werkgever: de werkgever op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn.

  • 4. de werknemer: de werknemer op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn;

  • als werknemer wordt tevens beschouwd degene die op basis van een overeenkomst met een uitzendbureau werkzaamheden verricht als bedoeld in de CAO voor het Bouwbedrijf en voor wie krachtens de bepalingen van die CAO het uitzendbureau gehouden is bijdragen te betalen aan de stichting.

  • 5. CAO-Regelingen: de besloten vennootschap SFB CAO-Regelingen BV, gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Bijdrageverplichting

  • 1. De werkgever is een bijdrage verschuldigd voor de financiering van de in de Statuten omschreven doelstelling. Deze bijdrage is verschuldigd aan CAO-Regelingen. De bijdrage wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van het door de werkgever aan zijn werknemers, vallende onder een CAO die de werkgever verplicht tot bijdragen aan de stichting, uitbetaalde loon. Als loon wordt aangemerkt het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

  • 2. De bijdrage is verschuldigd over maximaal anderhalfmaal het maximum premieloon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

  • 3. De hoogte van de in lid 1 bedoelde bijdrage, alsmede de verdeling over de fondsen als genoemd in artikel 15, lid 2 van de Statuten, wordt -onder goedkeuring van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB), de Bouw- en Houtbond FNV en de Hout- en Bouwbond CNVjaarlijks door het bestuur van de stichting vastgesteld.

  • 4. De bijdragen en de verdeling over de fondsen zijn als volgt vastgesteld:

Fondstot en met 31-12-2001
 A-personeelB-personeel
A-fonds1,0912%
A-fonds0,2647%0,7531%
C-fonds0,1776%0,2033%
D-fonds0,2400%0,0900%
E-fonds0,0100%0,0100%
  • 5. Onder A-personeel wordt in dit verband verstaan de werknemers bedoeld in artikel 1, lid 5 onder d. tot en met i van deze CAO voorzover de CAO voor het Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel in het Bouwbedrijf van toepassing is. Onder B-personeel wordt in dit verband verstaan de werknemers als bedoeld in artikel 1, lid 5 onder a,b en c.

Artikel 3 Invordering

De invordering van de in artikel 2 bedoelde bijdrage is opgedragen aan CAO-Regelingen.

De werkgever wordt ten aanzien van de bijdrageverplichting gekweten door betaling van het verschuldigde bedrag aan CAO-Regelingen.

De bijdrage wordt in december terstond ineens opeisbaar.

Artikel 4 Betaaltermijnen

  • 1. De betaling van de verschuldigde bijdrage dient per loonbetalingstijdvak, maar tenminste eenmaal per maand plaats te vinden.

  • 2. Indien de betaling niet binnen veertien dagen na afloop van elke hiervoor bedoelde periode heeft plaatsgevonden is de werkgever in verzuim.

  • 3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.

  • 4. Deze rente is gelijk aan de wettelijke rente.

  • 5. Het bestuur is bevoegd van invordering van rente geheel of gedeeltelijk af te zien.

  • 6. CAO-Regelingen is bevoegd tot uitvoering van het bepaalde in de leden 3 en 5.

REGLEMENT COLLECTIEVE KINDEROPVANGREGELING CAO VOOR HET BOUWBEDRIJF

Inleiding

Ten behoeve van de kinderopvangregeling is een fonds in het leven geroepen waaruit de kinderopvang wordt gefinancierd.

De stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid (O&O-fonds) verzorgt bij de uitvoering van de regeling de collecterende functie en besteedt namens partijen de uitvoering van de regeling uit aan de Stichting Uitvoering Kinderopvangregelingen. De SUK is een landelijk werkende organisatie voor bedrijfsgerichte kinderopvang. Naast de SUK heeft ook SFB CAO-Regelingen in administratieve proces van de uitvoering een taak van CAO-partijen opgedragen gekregen.

CAO-partijen hebben een commissie kinderopvang ingesteld welke belast is met de uitvoering van de kinderopvangregeling. De commissie kinderopvang bestaat uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemerszijde. Werknemers die onder de werkingssfeer van de CAO vallen kunnen voor de regeling in aanmerking komen. De regeling heeft betrekking op kinderen van 0 tot 4 jaar. De kosten worden enerzijds door het fonds gedragen, anderzijds door de werknemer in de vorm van een inkomensafhankelijke ouderbijdrage. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen voorzover de middelen van het fonds toereikend zijn.

Teneinde voor uitvoering hiervan nadere regels te stellen, is onderstaand regelement opgesteld.

Artikel 1 Begripsbepalingen

CAO:de CAO voor het Bouwbedrijf.
Commissie:de door CAO-partijen ingestelde commissie kinderopvang, die de regeling kinderopvang uitvoert, bestaande uit een gelijk aantal vertegen-woordigers van werknemers- en van werkgeverszijde.
Regeling Kinderopvang:de in artikel 25a van de CAO vastgestelde regeling, waarvan dit reglement een nadere uit-werking is.
Fonds:de stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid (O&O-fonds), het fonds waaruit de kosten voor kinderopvang worden gefinancierd.
SUK:de Stichting Uitvoering Kinderopvangregelingen, de door de commissie aangewezen uitvoerder van de regeling kinderopvang.
Werkgever:de werkgever op wie de CAO van toepassing is, alsmede de werkgever die als zodanig door de commissie wordt aangemerkt.
Werknemer:de werknemer op wie de CAO van toepassing is, alsmede de werknemer die als zodanig door de commissie wordt aangemerkt.
Als werknemer wordt niet beschouwd:
– uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;
– tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en arbeidstechnische medewerkers.
Kind:een kind tot 4 jaar, dat op hetzelfde adres als de werknemer woont en door de werknemer duur-zaam als eigen kind wordt verzorgd en opgevoed. Desgevraagd dient de werknemer een verklaring uit het bevolkingsregister te overleggen waaruit blijkt dat werknemer en kind op hetzelfde adres woonachtig zijn.
Bijdrageplichtig loon:de geldende premiegrondslag als bedoeld in artikel 2, lid 2 van het financierings-reglement van het O&O-fonds (1,5 x SV-loon).
Partner:de met de werknemer gehuwde of samenwonende verzorger van het kind.
Kindplaats:gehele of gedeeltelijke opvangplaats in een kinderdagverblijf of bij een gastouderbureau, dat voldoet aan de desbetreffende gemeentelijke verordening.
Kindercentrum:het centrum dat een kindplaats aanbiedt.

Artikel 2 Werkgeversbijdrage

De werkgever is aan het fonds een bijdrage verschuldigd. De grondslag en de hoogte van de bijdrage, alsmede de betaaltermijnen zijn vastgesteld in het financieringsreglement van het O&O-fonds.

Artikel 3 Uitvoering

De commissie delegeert de uitvoering van de regeling kinderopvang aan de SUK. De SUK voert op eigen naam de administratie en bemiddeling van de feitelijke kinderopvang. Zij sluit daartoe overeenkomsten met onder andere kindercentra en werknemers. De SUK is bevoegd rechtsmaatregelen te nemen wanneer overeenkomsten niet worden nagekomen. De SUK is over al haar activiteiten in het kader van de uitvoering van de regeling kinderopvang verantwoording verschuldigd aan de commissie.

Artikel 4 Aanvraagprocedure

De werknemer kan rechtstreeks bij de SUK informatie inwinnen over de Regeling Kinderopvang. Indien de werknemer in aanmerking wenst te komen voor een bijdrage voor het huren van een kindplaats, stuurt de SUK hiertoe een aanvraagformulier voor kinderopvang, twee werkgeversverklaringen (voor werknemer en partner), alsmede informatie over de hoogte van de eigen bijdrage en de te volgen procedure.

Artikel 5 Voorwaarden

Om in aanmerking te komen voor een bijdrage voor het huren van een kindplaats dient de werknemer aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • 1. De werknemer dient per kind een aanvraag in bij de SUK door middel van het aanvraagformulier voor kinderopvang en twee werkgeversverklaringen (werknemer en partner).

  • 2. De aanvraag zal slechts gehonoreerd worden voorzover de middelen van het fonds toereikend zijn.

  • 3. De werknemer is verplicht in ieder geval een inkomensafhankelijke ouderbijdrage te betalen volgens de VWS ouderbijdrage tabel kinderopvang alsmede de in artikel 6 bedoelde toeslag en/of meerprijs indien deze van toepassing zijn.

Artikel 6 Ouderbijdrage, meerprijs en toeslag

  • 1. Indien de maandelijkse opvangkosten van de door de werknemer gekozen kinderopvang (A) minus de maandelijkse ouderbijdrage die is vastgesteld volgens de VWS ouderbijdrage tabel kinderopvang (B) gedeeld door 2 {(A-B)/2} meer bedragen dan de betreffende maximum werkgeversbijdrage vanuit het O&O-fonds (C) dan is er sprake van een meerprijs. De meerprijs is gelijk aan: {(A-B)/2} – C.

  • 2. Indien de werknemer geen partner of werkende partner heeft dan wel indien de werkgever van de partner niet meebetaalt aan de kosten van de kinderopvang is de werknemer verplicht om een toeslag te betalen ter grootte van de werkgeversbijdrage van de partner die voor de toepassing van dit reglement gelijk wordt gesteld aan {(A-B)/2}.

  • 3. De ouderbijdrage alsmede de mogelijk van toepassing zijnde meerprijs als bedoeld in lid 1 en toeslag als bedoeld in lid 2 worden door middel van een automatische incasso maandelijks bij vooruitbetaling aan de SUK betaald.

Artikel 7 Toekenning van bijdrage uit fonds

  • 1. Uit de middelen van het fonds kan door de SUK een bijdrage voor het huren van een kindplaats worden toegekend aan werknemers die het aanvraagformulier voor kinderopvang en de werkgeversverklaringen hebben ingediend bij de SUK.

  • 2. De SUK beziet aan de hand van de ingestuurde formulieren en zo nodig door middel van aanvullende informatie of aan de voorwaarden voor toekenning van een bijdrage is voldaan.

  • 3. Ingeval de werknemer in deeltijd werkzaam is, mag het aantal opvangdagen niet meer bedragen dan het aantal dagen dat de werknemer bij de werkgever werkt.

  • 4. Aan de hoogte van de bijdrage voor een kindplaats is een limiet gesteld. De limiet wordt jaarlijks door de commissie vastgesteld en bedraagt voor 2001: f 4.500,– (€ 2.042,01) per jaar c.q. f 375,– (€ 170,17) per maand voor een voltijds werknemer. Voor part-time werknemers geldt dit maximum naar rato. De werknemer, die in aanmerking wenst te komen voor een kindplaats waarvan de kosten boven de betreffende limiet uitstijgen, dient de meerkosten voor eigen rekening te nemen.

  • 5. Aanvragen worden in volgorde van binnenkomst van de aanvraagformulieren behandeld. Aanvragen worden niet met terugwerkende kracht in behandeling genomen.

  • 6. In afwijking hiervan kunnen werkgevers, die op 1 juli 2001 nog lopende contractuele verplichtingen hebben met kinderopvanginstellingen die geen relatie met de SUK hebben, de hiermee gepaard gaande kosten over de periode 1 juli 2001 tot en met 31 december 2001 declareren bij het SUK. Deze declaratie dient de werkgever voor 1 november 2001 bij het SUK te hebben ingediend.

  • 7. De SUK honoreert de aanvraag, indien aan alle voorwaarden is voldaan en nadat de SUK heeft vastgesteld dat voldoende middelen in het fonds aanwezig zijn om deze kosten te dekken. Indien er niet voldoende middelen aanwezig zijn om een aanvraag te kunnen honoreren, stelt de SUK de commissie onverwijlt op de hoogte van het gebrek aan fondsmiddelen. In overleg met de commissie kan een wachtlijst door de SUK worden aangelegd op volgorde van binnenkomst. De commissie kan regels stellen omtrent het verlenen van voorrang ingeval van een wachtlijst.

  • 8. Na honorering van de aanvraag wordt, in overleg met de werknemer, door de SUK ten behoeve van de werknemer met een kindercentrum een overeenkomst gesloten voor een kindplaats. De kosten van de desbetreffende plaatsing worden door de SUK rechtstreeks aan het kindercentrum voldaan.

  • 9. Ouderbijdragen worden door de SUK geïnd en komen ten gunste van het fonds.

  • 10. De SUK is te allen tijde bevoegd om nadere inlichtingen van de werknemer of de werkgever te vragen, indien naar de mening van de SUK de overlegde stukken te weinig duidelijk-heid verschaffen voor toewijzing van een bijdrage in de kosten.

  • 11. Voor flexibele en bijzondere vormen van opvang kunnen bijzondere regels worden gesteld.

Artikel 8 Einde gefinancierde kindplaats

  • 1. De financiering van een kindplaats uit het fonds eindigt door de opzegging van de kindplaats door de SUK bij het kindercentrum op verzoek van de werknemer. De werknemer is verplicht in alle gevallen het gebruik van een kind-plaats schriftelijk bij de SUK op te zeggen. De opzegtermijn bedraagt in de regel 2 maanden maar afhankelijk van de gekozen opvang, kan ook een termijn van 1 of 3 maanden van toepassing zijn. De werknemer dient in geval van opzegging de door de SUK meegedeelde opzegtermijn in acht te nemen. Gedurende de van toepassing zijnde opzegtermijn is de werknemer de ouderbijdrage verschuldigd.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 eindigt de bijdrage uit het fonds op de eerste van de maand nadat het kind de 4-jarige leeftijd heeft bereikt.

  • 3. Indien het dienstverband van de werknemer wordt beëindigd en deze daardoor niet meer onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf of de CAO voor het UTA-personeel in de Bouwdrijven valt, eindigt het recht van de werknemer op een uit het fonds gefinancierde kindplaats. Dit recht eindigt voorts als de functie van de werknemer wijzigt in een functie die niet meer onder de werkingssfeer van de desbetreffende CAO's valt.

  • 4. De werknemer is verplicht, indien een situatie zoals beschreven in lid 3 van dit artikel zich voordoet, de kindplaats onverwijld schriftelijk bij de SUK op te zeggen.

  • 5. Indien de werknemer het gebruik van een kindplaats niet of niet tijdig opzegt en daardoor ten onrechte een uit het fonds gefinancierde kindplaats (heeft) benut, is de werknemer de volledige kosten van de kindplaats verschuldigd.

  • 6. Het gebruik van een kindplaats wordt door de SUK beëindigd indien de werknemer in gebreke blijft de verschuldigde ouderbijdrage te voldoen.

  • 7. Indien de werknemer te veel of ten onrechte een bijdrage in de kosten voor het huren van een kindplaats heeft genoten doordat deze heeft gehandeld in strijd met de voorwaarden van dit reglement dan zal de SUK deze bijdrage terugvorderen. De bijdrage kan worden verhoogd met de wettelijke rente.

Artikel 9 Bezwarenregeling

Alle bezwaren betreffende de toepassing en uitvoering van de regeling kinderopvang dienen schriftelijk kenbaar gemaakt te worden aan de SUK. De SUK neemt binnen een redelijke termijn een besluit over de gegrondheid van het bezwaar. Indien daartoe aanleiding bestaat kan de SUK een nieuw besluit nemen. Op verzoek van de werknemer zal de SUK een bezwaar voorleggen aan de commissie. De SUK informeert de werknemer over het door de commissie genomen besluit op het bezwaar.

Artikel 10 Bevoegdheden commissie

  • 1. De commissie is te allen tijde bevoegd om nadere informatie bij de werkgever in te winnen.

  • 2. In alle zaken betreffende de regeling kinderopvang, waarin dit reglement niet voorziet en in die gevallen waarin de toepassing van dit reglement leidt tot uitkomsten die door een van de betrokkenen in strijd wordt geacht met de bedoeling van deze regeling, beslist de commissie.

Artikel 11 Geheimhouding

De commissie en de SUK zijn tot geheimhouding verplicht van de door de werknemer verstrekte gegevens inzake de regeling kinderopvang.

REGLEMENT COLLECTIEVE KINDEROPVANGREGELING CAO VOOR HET UTA-PERSONEEL IN DE BOUWBEDRIJVEN

Inleiding

Ten behoeve van de kinderopvangregeling is een fonds in het leven geroepen waaruit de kinderopvang wordt gefinancierd.

De stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid (O&O-fonds) verzorgt bij de uitvoering van de regeling de collecterende functie en besteedt namens partijen de uitvoering van de regeling uit aan de Stichting Uitvoering Kinderopvangregelingen. De SUK is een landelijk werkende organisatie voor bedrijfsgerichte kinderopvang. Naast de SUK heeft ook SFB CAO-Regelingen in het administratieve proces van de uitvoering een taak van CAO-partijen opgedragen gekregen.

CAO-partijen hebben een commissie kinderopvang ingesteld welke belast is met de uitvoering van de kinderopvangregeling. De commissie kinderopvang bestaat uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemerszijde. Werknemers die onder de werkingssfeer van de CAO vallen kunnen voor de regeling in aanmerking komen. De regeling heeft betrekking op kinderen van 0 tot 4 jaar. De kosten worden enerzijds door het fonds gedragen, anderzijds door de werknemer in de vorm van een inkomensafhankelijke ouderbijdrage. Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen voorzover de middelen van het fonds toereikend zijn.

Teneinde voor uitvoering hiervan nadere regels te stellen, is onderstaand regelement opgesteld.

Artikel 1 Begripsbepalingen

CAO:de CAO voor het UTA-personeel in de Bouw-bedrijven.
Commissie:de door CAO-partijen ingestelde commissie kinderopvang, die de regeling kinderopvang uitvoert, bestaande uit een gelijk aantal vertegen-woordigers van werknemers- en van werkgeverszijde.
Regeling Kinderopvang:de in artikel 35a van de CAO vastgestelde regeling, waarvan dit reglement een nadere uit-werking is.
Fonds:de stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid (O&O-fonds), het fonds waaruit de kosten voor kinderopvang worden gefinancierd.
SUK:de Stichting Uitvoering Kinderopvangregelingen, de door de commissie aangewezen uitvoerder van de regeling kinderopvang.
Werkgever:de werkgever op wie de CAO van toepassing is, alsmede de werkgever die als zodanig door de commissie wordt aangemerkt.
Werknemer:de werknemer op wie de CAO van toepassing is, alsmede de werknemer die als zodanig door de commissie wordt aangemerkt.
Als werknemer wordt niet beschouwd: werknemers, vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf.
Kind:een kind tot 4 jaar, dat op hetzelfde adres als de werknemer woont en door de werknemer duur-zaam als eigen kind wordt verzorgd en opgevoed. Desgevraagd dient de werknemer een verklaring uit het bevolkingsregister te overleggen waaruit blijkt dat werknemer en kind op hetzelfde adres woonachtig zijn.
Bijdrageplichtig loon:de geldende premiegrondslag als bedoeld in artikel 2, lid 2 van het financierings-reglement van het O&O-fonds (1,5 x SV-loon).
Partner:de met de werknemer gehuwde of samenwonende verzorger van het kind.
Kindplaats:gehele of gedeeltelijke opvangplaats in een kinderdagverblijf of bij een gastouderbureau, dat voldoet aan de desbetreffende gemeentelijke verordening.
Kindercentrum:het centrum dat een kindplaats aanbiedt.

Artikel 2 Werkgeversbijdrage

De werkgever is aan het fonds een bijdrage verschuldigd. De grondslag en de hoogte van de bijdrage, alsmede de betaaltermijnen zijn vastgesteld in het financieringsreglement van het O&O-fonds.

Artikel 3 Uitvoering

De commissie delegeert de uitvoering van de regeling kinderopvang aan de SUK. De SUK voert op eigen naam de administratie en bemiddeling van de feitelijke kinderopvang. Zij sluit daartoe overeenkomsten met onder andere kindercentra en werknemers. De SUK is bevoegd rechtsmaatregelen te nemen wanneer overeenkomsten niet worden nagekomen. De SUK is over al haar activiteiten in het kader van de uitvoering van de regeling kinderopvang verantwoording verschuldigd aan de commissie.

Artikel 4 Aanvraagprocedure

De werknemer kan rechtstreeks bij de SUK informatie inwinnen over de Regeling Kinderopvang. Indien de werknemer in aanmerking wenst te komen voor een bijdrage voor het huren van een kindplaats, stuurt de SUK hiertoe een aanvraagformulier voor kinderopvang, twee werkgeversverklaringen (voor werknemer en partner), alsmede informatie over de hoogte van de eigen bijdrage en de te volgen procedure.

Artikel 5 Voorwaarden

Om in aanmerking te komen voor een bijdrage voor het huren van een kindplaats dient de werknemer aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • 1. De werknemer dient per kind een aanvraag in bij de SUK door middel van het aanvraagformulier voor kinderopvang en twee werkgeversverklaringen (werknemer en partner).

  • 2. De aanvraag zal slechts gehonoreerd worden voorzover de middelen van het fonds toereikend zijn.

  • 3. De werknemer is verplicht in ieder geval een inkomensafhankelijke ouderbijdrage te betalen volgens de VWS ouderbijdrage tabel kinderopvang alsmede de in artikel 6 bedoelde toeslag en/of meerprijs indien deze van toepassing zijn.

Artikel 6 Ouderbijdrage, meerprijs en toeslag

  • 1. Indien de maandelijkse opvangkosten van de door de werknemer gekozen kinderopvang (A) minus de maandelijkse ouderbijdrage die is vastgesteld volgens de VWS ouderbijdrage tabel kinderopvang (B) gedeeld door 2 {(A-B)/2} meer bedragen dan de betreffende maximum werkgeversbijdrage vanuit het O&O-fonds (C) dan is er sprake van een meerprijs. De meerprijs is gelijk aan: {(A-B)/2} – C.

  • 2. Indien de werknemer geen partner of werkende partner heeft dan wel indien de werkgever van de partner niet meebetaalt aan de kosten van de kinderopvang is de werknemer verplicht om een toeslag te betalen ter grootte van de werkgeversbijdrage van de partner die voor de toepassing van dit reglement gelijk wordt gesteld aan {(A-B)/2}.

  • 3. De ouderbijdrage alsmede de mogelijk van toepassing zijnde meerprijs als bedoeld in lid 1 en toeslag als bedoeld in lid 2 worden door middel van een automatische incasso maandelijks bij vooruitbetaling aan de SUK betaald.

Artikel 7 Toekenning van bijdrage uit fonds

  • 1. Uit de middelen van het fonds kan door de SUK een bijdrage voor het huren van een kindplaats worden toegekend aan werknemers die het aanvraagformulier voor kinderopvang en de werkgeversverklaringen hebben ingediend bij de SUK.

  • 2. De SUK beziet aan de hand van de ingestuurde formulieren en zo nodig door middel van aanvullende informatie of aan de voorwaarden voor toekenning van een bijdrage is voldaan.

  • 3. Ingeval de werknemer in deeltijd werkzaam is, mag het aantal opvangdagen niet meer bedragen dan het aantal dagen dat de werknemer bij de werkgever werkt.

  • 4. Aan de hoogte van de bijdrage voor een kindplaats is een limiet gesteld. De limiet wordt jaarlijks door de commissie vastgesteld en bedraagt voor 2001: f 4.500,– (€ 2.042,01) per jaar c.q. f 375,– (€ 170,17) per maand voor een voltijds werknemer. Voor part-time werknemers geldt dit maximum naar rato. De werknemer, die in aanmerking wenst te komen voor een kindplaats waarvan de kosten boven de betreffende limiet uitstijgen, dient de meerkosten voor eigen rekening te nemen.

  • 5. Aanvragen worden in volgorde van binnenkomst van de aanvraagformulieren behandeld. Aanvragen worden niet met terugwerkende kracht in behandeling genomen.

  • 6. In afwijking hiervan kunnen werkgevers, die op 1 juli 2001 nog lopende contractuele verplichtingen hebben met kinderopvanginstellingen die geen relatie met de SUK hebben, de hiermee gepaard gaande kosten over de periode 1 juli 2001 tot en met 31 december 2001 declareren bij het SUK. Deze declaratie dient de werkgever voor 1 november 2001 bij het SUK te hebben ingediend.

  • 7. De SUK honoreert de aanvraag, indien aan alle voorwaarden is voldaan en nadat de SUK heeft vastgesteld dat voldoende middelen in het fonds aanwezig zijn om deze kosten te dekken. Indien er niet voldoende middelen aanwezig zijn om een aanvraag te kunnen honoreren, stelt de SUK de commissie onverwijlt op de hoogte van het gebrek aan fondsmiddelen. In overleg met de commissie kan een wachtlijst door de SUK worden aangelegd op volgorde van binnenkomst. De commissie kan regels stellen omtrent het verlenen van voorrang ingeval van een wachtlijst.

  • 8. Na honorering van de aanvraag wordt, in overleg met de werknemer, door de SUK ten behoeve van de werknemer met een kindercentrum een overeenkomst gesloten voor een kindplaats. De kosten van de desbetreffende plaatsing worden door de SUK rechtstreeks aan het kindercentrum voldaan.

  • 9. Ouderbijdragen worden door de SUK geïnd en komen ten gunste van het fonds.

  • 10. De SUK is te allen tijde bevoegd om nadere inlichtingen van de werknemer of de werkgever te vragen, indien naar de mening van de SUK de overlegde stukken te weinig duidelijk-heid verschaffen voor toewijzing van een bijdrage in de kosten.

  • 11. Voor flexibele en bijzondere vormen van opvang kunnen bijzondere regels worden gesteld.

Artikel 8 Einde gefinancierde kindplaats

  • 1. De financiering van een kindplaats uit het fonds eindigt door de opzegging van de kindplaats door de SUK bij het kindercentrum op verzoek van de werknemer. De werknemer is verplicht in alle gevallen het gebruik van een kind-plaats schriftelijk bij de SUK op te zeggen. De opzegtermijn bedraagt in de regel 2 maanden maar afhankelijk van de gekozen opvang, kan ook een termijn van 1 of 3 maanden van toepassing zijn. De werknemer dient in geval van opzegging de door de SUK meegedeelde opzegtermijn in acht te nemen. Gedurende de van toepassing zijnde opzegtermijn is de werknemer de ouderbijdrage verschuldigd.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 eindigt de bijdrage uit het fonds op de eerste van de maand nadat het kind de 4-jarige leeftijd heeft bereikt.

  • 3. Indien het dienstverband van de werknemer wordt beëindigd en deze daardoor niet meer onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf of de CAO voor het UTA-personeel in de Bouwdrijven valt, eindigt het recht van de werknemer op een uit het fonds gefinancierde kindplaats. Dit recht eindigt voorts als de functie van de werknemer wijzigt in een functie die niet meer onder de werkingssfeer van de desbetreffende CAO's valt.

  • 4. De werknemer is verplicht, indien een situatie zoals beschreven in lid 3 van dit artikel zich voordoet, de kindplaats onverwijld schriftelijk bij de SUK op te zeggen.

  • 5. Indien de werknemer het gebruik van een kindplaats niet of niet tijdig opzegt en daardoor ten onrechte een uit het fonds gefinancierde kindplaats (heeft) benut, is de werknemer de volledige kosten van de kindplaats verschuldigd.

  • 6. Het gebruik van een kindplaats wordt door de SUK beëindigd indien de werknemer in gebreke blijft de verschuldigde ouderbijdrage te voldoen.

  • 7. Indien de werknemer te veel of ten onrechte een bijdrage in de kosten voor het huren van een kindplaats heeft genoten doordat deze heeft gehandeld in strijd met de voorwaarden van dit reglement dan zal de SUK deze bijdrage terugvorderen. De bijdrage kan worden verhoogd met de wettelijke rente.

Artikel 9 Bezwarenregeling

Alle bezwaren betreffende de toepassing en uitvoering van de regeling kinderopvang dienen schriftelijk kenbaar gemaakt te worden aan de SUK. De SUK neemt binnen een redelijke termijn een besluit over de gegrondheid van het bezwaar. Indien daartoe aanleiding bestaat kan de SUK een nieuw besluit nemen. Op verzoek van de werknemer zal de SUK een bezwaar voorleggen aan de commissie. De SUK informeert de werknemer over het door de commissie genomen besluit op het bezwaar.

Artikel 10 Bevoegdheden commissie

  • 1. De commissie is te allen tijde bevoegd om nadere informatie bij de werkgever in te winnen.

  • 2. In alle zaken betreffende de regeling kinderopvang, waarin dit reglement niet voorziet en in die gevallen waarin de toepassing van dit reglement leidt tot uitkomsten die door een van de betrokkenen in strijd wordt geacht met de bedoeling van deze regeling, beslist de commissie.

Artikel 11 Geheimhouding

De commissie en de SUK zijn tot geheimhouding verplicht van de door de werknemer verstrekte gegevens inzake de regeling kinderopvang.

REGLEMENT VERLOF BIJ STERVENSBEGELEIDING EN ROUW (BOUW-CAO)

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a. werkgever:

  • de werkgever als bedoeld in artikel 1 van deze CAO.

  • b. werknemer:

  • de werknemer als bedoeld in artikel 1 van deze CAO.

  • Als werknemer wordt niet beschouwd:

    • uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;

    • tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en arbeidstechnische medewerkers.

  • c. loon:

  • het vast overeengekomen loon per betalingsperiode als bedoeld in de cao, vermeerderd met de daarbij behorende vakantiewaarde. Indien een prestatiebevorderend systeem zoals bedoeld in de cao van toepassing is, dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie gedurende de betalingsperiode.

  • d. O&O-fonds:

  • Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid.

  • e. SFB:

  • SFB CAO-Regelingen B.V.

Artikel 2 Betaald verlof

  • 1. Iedere werknemer heeft met inachtneming van de in artikel 3 genoemde voorwaarden gedurende 10 dagen recht op betaald verlof ten behoeve van de stervensbegeleiding van een persoon in de terminale fase als hieronder bedoeld:

    • a. de echtgeno(ot(e) of de persoon waarmee een werknemer een gezamenlijke huishouding voert en dit door middel van een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst en/of partnerregistratie en/of door middel van een beschikking van de belastinginspecteur aan de werkgever bekend heeft gemaakt.

    • b. een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad (in de zin van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) of een kind dan wel de ouders van de persoon waarmee een werknemer een gezamenlijke huishouding voert en dit door middel van een notarieel vastgelegde samenlevings-overeenkomst en/of door middel van een beschikking van de belastinginspecteur aan de werkgever bekend heeft gemaakt.

    • c. een pleegkind dat blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als de werknemer en door hem in diens gezin duurzaam wordt verzorgd en opgevoed op basis van een pleegcontract als bedoeld in artikel 39 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

  • 2. Geen recht op betaald verlof als genoemd in lid 1 van dit artikel bestaat indien de onder a, b of c bedoelde persoon binnen twaalf maanden vanaf de eerste dag van stervensbegeleiding opnieuw begeleiding bij sterven behoeft.

  • 3. Iedere werknemer heeft met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 3 gedurende 10 dagen recht op betaald rouwverlof in verband met de verwerking van het overlijden van een persoon als bedoeld in lid 1 a t/m c.

  • 4. Indien sprake is van deeltijdarbeid bestaat naar rato van de arbeidsduur recht op verlof voor stervensbegeleiding en op rouwverlof.

Artikel 3 Algemene Voorwaarden

  • 1. Het voor declaratie in aanmerking komende verlof ten behoeve van stervensbegeleiding dient te zijn opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 10 dagen, gelegen voor de datum van overlijden.

  • 2. Het voor declaratie in aanmerking komende rouwverlof dient te zijn opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 10 dagen gelegen direct na het overlijden.

  • 3. De werkgever kan de verletkosten over de dagen dat de werknemer niet heeft gewerkt in verband met de stervensbegeleiding en/of het rouwverlof achteraf declareren bij het SFB.

  • 4. De werknemer is verplicht medewerking te verlenen aan de declaratieprocedure van de verletkosten door de werkgever.

  • 5. De werkgever en werknemer zijn verplicht aan het SFB desgevraagd inzicht te verlenen in gegevens die direct of indirect betrekking hebben op de door het O&O-fonds te verstrekken vergoeding.

Artikel 4 Procedure

  • 1. Na aanvang van het verlof ten behoeve van stervensbegeleiding c.q. rouw vraagt de werkgever aan het SFB om toezending van een declaratieformulier voor verlof bij stervensbegeleiding en rouw.

  • 2. Binnen drie maanden na het verstrijken van de periode van rouw zendt de werkgever aan het SFB toe het volledig ingevulde en door zowel de werkgever als de werknemer ondertekende declaratieformulier, inclusief de in lid 3 van dit artikel genoemde bijlagen.

  • 3. Het declaratieformulier dient vergezeld te gaan van een overlijdensakte van de betreffende persoon, een originele rouwkaart alsmede van de werknemer een uittreksel uit het bevolkingsregister.

  • 4. De kosten van de in lid 3 van dit artikel genoemde bijlagen komen voor rekening van de werknemer.

  • 5. Door ondertekening van het formulier geeft de werknemer het SFB een machtiging af om vermelde gegevens te controleren bij de gemeentelijke basisadministratie.

  • 6. Het SFB neemt aanvragen slechts in behandeling als is voldaan aan hetgeen is gesteld in lid 3 van dit artikel.

Artikel 5 Hoogte van de vergoeding

De vergoeding is gelijk aan het het loon, alsmede de over dat loon op grond van de bepalingen in de cao door de werkgever verschuldigde premies en bijdragen.

Artikel 6 Samenloop

  • 1. Per gebeurtenis waarbij meerdere personen als bedoeld in artikel 2, lid 1 van dit reglement vrijwel gelijktijdig komen te overlijden, worden door het O&O-fonds aan de werkgever de verletkosten vergoed van niet meer dan 10 dagen verlof ten behoeve stervensbegeleiding alsmede 10 dagen rouwverlof.

  • 2. Indien gebruik wordt gemaakt van een aaneengesloten periode van verlof ten behoeve van stervensbegeleiding en rouw van maximaal 20 dagen, dan komen de uit artikel 33 van de CAO voor het Bouwbedrijf voortvloeiende verlofaanspraken te vervallen.

REGLEMENT VERLOF BIJ STERVENSBEGELEIDING EN ROUW (UTA BOUW)

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a. werkgever:

  • de werkgever als bedoeld in artikel 1 van deze CAO.

  • b. werknemer:

  • de werknemer als bedoeld in artikel 1 van deze CAO werknemers, vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf in Nederland.

  • c. salaris:

  • het tussen werknemer en werkgever overeengekomen vaste bruto bedrag per periode, dat de werknemer als loon voor zijn werkzaamheden in de door hem uitgeoefende functie ontvangt van de werkgever.

  • d. O&O-fonds:

  • Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid.

  • e. SFB:

  • SFB CAO-Regelingen B.V.

Artikel 2 Betaald verlof

  • 1. Iedere werknemer heeft met inachtneming van de in artikel 3 genoemde voorwaarden gedurende 10 dagen recht op betaald verlof ten behoeve van de stervensbegeleiding van een persoon in de terminale fase als hieronder bedoeld:

    • a. de echtgeno(ot(e) of de persoon waarmee een werknemer een gezamenlijke huishouding voert en dit door middel van een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst en/of partnerregistratie en/of door middel van een beschikking van de belastinginspecteur aan de werkgever bekend heeft gemaakt.

    • b. een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad (in de zin van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek) of een kind dan wel de ouders van de persoon waarmee een werknemer een gezamenlijke huishouding voert en dit door middel van een notarieel vastgelegde samenlevings-overeenkomst en/of door middel van een beschikking van de belastinginspecteur aan de werkgever bekend heeft gemaakt.

    • c. een pleegkind dat blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als de werknemer en door hem in diens gezin duurzaam wordt verzorgd en opgevoed op basis van een pleegcontract als bedoeld in artikel 39 van de Wet op de jeugdhulpverlening.

  • 2. Geen recht op betaald verlof als genoemd in lid 1 van dit artikel bestaat indien de onder a, b of c bedoelde persoon binnen twaalf maanden vanaf de eerste dag van stervensbegeleiding opnieuw begeleiding bij sterven behoeft.

  • 3. Iedere werknemer heeft met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 3 gedurende 10 dagen recht op betaald rouwverlof in verband met de verwerking van het overlijden van een persoon als bedoeld in lid 1 a t/m c.

  • 4. Indien sprake is van deeltijdarbeid bestaat naar rato van de arbeidsduur recht op verlof voor stervensbegeleiding en op rouwverlof.

Artikel 3 Algemene Voorwaarden

  • 1. Het voor declaratie in aanmerking komende verlof ten behoeve van stervensbegeleiding dient te zijn opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 10 dagen, gelegen voor de datum van overlijden.

  • 2. Het voor declaratie in aanmerking komende rouwverlof dient te zijn opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 10 dagen gelegen direct na het overlijden.

  • 3. De werkgever kan de verletkosten over de dagen dat de werknemer niet heeft gewerkt in verband met de stervensbegeleiding en/of het rouwverlof achteraf declareren bij het SFB.

  • 4. De werknemer is verplicht medewerking te verlenen aan de declaratieprocedure van de verletkosten door de werkgever.

  • 5. De werkgever en werknemer zijn verplicht aan het SFB desgevraagd inzicht te verlenen in gegevens die direct of indirect betrekking hebben op de door het O&O-fonds te verstrekken vergoeding.

Artikel 4 Procedure

  • 1. Na aanvang van het verlof ten behoeve van stervensbegeleiding c.q. rouw vraagt de werkgever aan het SFB om toezending van een declaratieformulier voor verlof bij stervensbegeleiding en rouw.

  • 2. Binnen drie maanden na het verstrijken van de periode van stervensbegeleiding c.q. de periode van rouw zendt de werkgever aan het SFB toe het volledig ingevulde en door zowel de werkgever als de werknemer ondertekende declaratieformulier, inclusief de in lid 3 van dit artikel genoemde bijlagen.

  • 3. Het declaratieformulier dient vergezeld te gaan van een overlijdensakte van de betreffende persoon, een originele rouwkaart alsmede van de werknemer een uittreksel uit het bevolkingsregister.

  • 4. De kosten van de in lid 3 van dit artikel genoemde bijlagen komen voor rekening van de werknemer.

  • 5. Door ondertekening van het formulier geeft de werknemer het SFB een machtiging af om vermelde gegevens te controleren bij de Gemeentelijke Basis Administratie.

  • 6. Het SFB neemt aanvragen slechts in behandeling als is voldaan aan hetgeen is gesteld in lid 3 van dit artikel.

Artikel 5 Hoogte van de vergoeding

De vergoeding is gelijk aan het doorbetaalde salaris, alsmede de over dat salaris op grond van de bepalingen in de cao door de werkgever verschuldigde premies, bijdragen en de verschuldigde vakantietoeslag.

Artikel 6 Samenloop

  • 1. Per gebeurtenis waarbij meerdere personen als bedoeld in artikel 2, lid 1 van dit reglement vrijwel gelijktijdig komen te overlijden, worden door het O&O-fonds aan de werkgever de verletkosten vergoed van niet meer dan 10 dagen verlof ten behoeve stervensbegeleiding alsmede 10 dagen rouwverlof.

  • 2. Indien gebruik wordt gemaakt van een aaneengesloten periode van verlof ten behoeve van stervensbegeleiding en rouw van maximaal 20 dagen, dan komen de uit artikel 33 van de CAO voor het Bouwbedrijf voortvloeiende verlofaanspraken te vervallen.

STATUTEN VAN DE STICHTING UITTREDEN BOUWBEDRIJF

Artikel 1 Naam en zetel

De stichting draagt de naam: „Stichting Uittreden Bouwbedrijf. Zij wordt bij afkorting ook genaamd: SUB.

De stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze statuten en de reglementen wordt verstaan onder:

  • 1. Stichting:

  • de in artikel 1 genoemde stichting.

  • 2. Bouwbedrijf:

  • de bedrijfstak waarin ondernemingen, als genoemd in artikel 2 van de CAO werkzaam zijn.

  • 3. CAO:

  • deze CAO met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bijlagen en voorwaarden.

  • 4. Vervallen.

  • 5. Bestuur:

  • het bestuur van de stichting als bedoeld in artikel 10.

  • 6. Organisaties:

  • de organisaties van werkgevers en werknemers, partij bij de CAO.

  • 7. Werkgeverslid:

  • het bestuurslid aangewezen door de vereniging algemeen Verbond bouwbedrijf (AVBB) te 's-Gravenhage of diens rechtsopvolger, namens de werkgeversorganisaties, partij bij de CAO.

  • 8. Werknemerslid:

  • het bestuurslid aangewezen of door de Bouw- en Houtbond FNV, gevestigd te Woerden, of door de Hout- en Bouwbond CNV, gevestigd te Utrecht, of door de Vakvereniging Het Zwarte Corps, gevestigd te Nieuwegein, of door hun respectieve danwel gezamenlijke rechtsopvolgers, namens de werknemers-organisaties, partij bij de CAO.

  • 9. Vrijwillig vervroegd uittreden:

  • het vrijwillig vervroegd beëindigen van een dienstbetrekking in een bouwbedrijf door een werknemer overeenkomstig het bepaalde in de CAO.

  • 10. Deelnemer:

  • deelnemer aan de regeling is de werknemer die gebruik maakt van de mogelijkheid om vrijwillig vervroegd uit het arbeidsproces te treden overeenkomstig de desbetreffende bepalingen in de CAO.

  • 11. De statuten:

  • deze statuten.

  • 12. Reglementen:

  • de reglementen als bedoeld in artikel 18.

Artikel 3 Doel

Het doel van de stichting is het doen van uitkeringen aan de deelnemers overeenkomstig de voorwaarden van de CAO.

Artikel 4 Middelen tot bereiking van het doel

De stichting tracht haar doel te bereiken door:

  • a. het innen en beheren van gelden in overeenstemming met het bepaalde in de statuten en reglementen;

  • b. het doen van uitkeringen aan uitkeringgerechtigden overeenkomstig het gestelde in de statuten en reglementen;

  • c. andere wettige middelen, die tot het doel bevorderlijk kunnen zijn.

Artikel 5 Duur

De stichting is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 6 Geldmiddelen van de stichting

  • 1. De geldmiddelen van de stichting zullen worden gevormd door:

    • a. de door de werkgevers te storten werkgevers- en werknemersbijdragen als bedoeld in de CAO;

    • b. bijdragen van de Overheid, indien en voorzover zij worden verleend;

    • c. alle overige haar toevallende baten en inkomsten.

  • 2. Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op. De goedgekeurde begroting wordt aan belanghebbende op vezoek ter inzage beschikbaar gesteld tegen vergoeding van de daarmee verband houdende kosten.

Artikel 7 Bijdrageplichtigen

Bijdrageplichtig zijn degenen, die krachtens een bepaling van de CAO of anderszins verplicht zijn tot het geven van bijdragen aan de stichting.

Artikel 8 Bijdragen

  • 1. De methode van de berekening van de bijdrage als bedoeld in artikel 7, alsmede de wijze van incassering daarvan, worden bij reglement, als bedoeld in artikel 18 vastgesteld.

  • 2. De hoogte van de in het vorige lid bedoelde bijdragen wordt telkenjare door het bestuur van de stichting aan de hand van een begroting geschat en (voorlopig) vastgesteld.

  • Deze begroting wordt direct ter beschikking gesteld van partijen bij de CAO. De hoogte wordt pas definitief vastgesteld door het bestuur, nadat daaromtrent door partijen bij de CAO overeenstemming is bereikt.

  • 3. Tot gerechtelijke invordering der bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het bestuur.

Artikel 9 Uitkeringen

De uitkeringen aan de deelnemers geschieden op basis van de voorwaarden die door partijen in de CAO zijn vastgesteld.

Artikel 10 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de SUB bestaat uit tien (10) leden..

  • 2. De bestuursleden worden benoemd als volgt:

    • a. vijf (5) leden door de vereniging: Algemeen Verbond Bouwbedrijf (AVBB), gevestigd te 's-Gravenhage, namens de gezamenlijke werkgeversorganisaties, partij bij de CAO;

    • b. drie (3) leden door de Bouw- en Houtbond FNV, gevestigd te Woerden;

    • c. één (1) lid door de Hout- en Bouwbond CNV, gevestigd te Utrecht;

    • d. één (1) lid door de Vakvereniging Het Zwarte Corps, gevestigd te Nieuwegein;

  • 3. De benoeming van een bestuurslid geschiedt voor onbepaalde tijd.

  • 4. De organisatie die een bestuurslid benoemde, kan te allen tijde die benoeming intrekken en een ander in diens plaats tot bestuurslid benoemen.

  • 5. Het bestuurslidmaatschappij eindigt:

    • a. door overlijden;

    • b. door schriftelijk bedanken;

    • c. door onder curatelestelling of faillissement;

    • d. door vervanging door de organisatie, die het desbetreffende bestuurslid benoemde;

Artikel 11 Voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, secretaris

  • 1. De werkgevers- en werknemersleden van het bestuur wijzen elk uit hun midden een lid aan die bij toerbeurt volgens een door het bestuur op te maken rooster, als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van het bestuur optreden.

  • 2. De secretaris wordt door het bestuur, al dan niet uit zijn midden, benoemd.

  • 3. Indien de secretaris niet uit het bestuur wordt benoemd, heeft hij het recht bestuurs-vergaderingen bij te wonen, doch heeft hij slechts een adviserende stem.

Artikel 12 Taak en bevoegdheden van het bestuur

  • 1. Het bestuur heeft de gehele leiding van zaken en is bevoegd tot alle handelingen, de zaken van de stichting betreffende, voorzover daaromtrent bij of krachtens statuten en reglement(en) niet anders is bepaald.

  • 2. Het bestuur is belast met het beheer van de bezittingen van de stichting en met de uitvoering van de statuten en reglemen(ten).

  • 3. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen.

  • 4. Het bestuur kan de uitoefening van onderdelen van zijn taak delegeren aan een dagelijks bestuur, bestaande uit één of twee werkgeversbestuursleden en een gelijk aantal werknemersbestuursleden.

  • 5. Het bestuur is niet bevoegd om middelen die geacht kunnen worden te zijn verkregen voor een bepaald doel, danwel daaraan moeten worden toegerekend, aan te wenden voor een ander doel. Indien niet vastgesteld kan worden aan welk doel een bepaald middel moet worden toegerekend, is het bestuur bevoegd om de bestemming daarvan te bepalen naar evenredigheid van de voor het lopende boekjaar voorziene uitgaven voor elk doel.

  • 6. De stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter.

Artikel 13 Beheer

  • 1. De beleggingen van de stichting zullen door het bestuur op zodanige wijze geschieden dat:

    • a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;

    • b. een optimaal rendement wordt verkregen;

    • c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.

  • Daarenboven zal door het bestuur uit vermogenswinsten en/of opbrengsten een reserve worden gevormd ter dekking van het overblijvende risico van vermogensverliezen.

  • 2. De aan de stichting toebehorende zaken worden, indien zij niet ten kantore worden gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.

  • 3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.

  • 4. Het bestuur kan zich terzake van het beheer laten adviseren.

Artikel 14 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee bestuursleden dit nodig oordeelt/oordelen, doch tenminste één keer per jaar.

  • 2. De convocatie voor vergaderingen van het bestuur geschiedt, behoudens in spoedeisende gavallen ter beoordeling van de voorzitter, schriftelijk op een termijn van ten minste veertien dagen.

Artikel 15 Besluitvorming

  • 1. Opdat de stemverhouding tussen de twee in het bestuur vertegenwoordigde groeperingen zo gelijk mogelijk blijft, kan het bestuur alleen besluiten nemen in een vergadering waarin van beide groeperingen ten minste één vertegenwoordigd bestuurslid aanwezig is. Een besluit als bedoeld in arikel 19 lid 1 kan slechts genomen worden met instemming van alle bestuursleden.

  • 2. De bestuursleden brengen in beginsel ieder een gelijk aantal stemmen ter vergadering uit. Wanneer een of meer bestuursleden ter vergadering afwezig is (zijn) brengt (brengen) het (de) andere bestuurslid (leden), dezelfde groepering als de afwezige vertegenwoordigend, uit eigen hoofde de stem(men) van de afwezige(n) mede uit.

  • 3. Voor zover in deze statuten niet anders is bepaald, kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met gewone meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen.

  • 4. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd.

  • 5. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in een volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen wederom, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 6. Indien een bestuurslid niet ter vergadering aanwezig kan zijn, kan hij een medebestuurslid machtigen zijn stem uit te brengen middels een schriftelijke volmacht.

Artikel 16 Administratie

De stichting kan zijn administratieve en uitvoerende taken aan de „Stichting Sociaal Fonds Bouwnijverheid" te Amsterdam opdragen of aan een andere organisatie, onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de stichting.

Artikel 17 Boekjaar, accountant en jaarverslag

  • 1. Het boekjaar van de stichting valt samen met het kalenderjaar.

  • 2. De boekhouding van de stichting wordt onder toezicht van een registeraccountant gesteld, aan te wijzen door het bestuur. Deze accountant brengt elk jaar, of zoveel vaker als het bestuur nodig zal oordelen, verslag uit.

  • 3. De accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desverlangd worden getoond.

  • 4. Het bestuur brengt na afloop van het boekjaar schriftelijk een jaarverslag uit.

  • 5. Het in het vorige lid bedoelde verslag bevat:

    • a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een staat van lasten en baten vergezeld van een verklaring van de register-accountant terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan.

    • In de rekening en verantwoording zal voor elk doel afzonderlijk vermeld worden welke middelen en welke uitgaven aan dat doel moeten worden toegerekend;

    • c. in voorkomende gevallen, mededeling omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglement hebben plaatsgehad.

  • 6. Het jaarverslag wordt toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties in het bouwbedrijf en in de nevenbedrijven.

  • 7. Het jaarverslag wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de stichting;

    • b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken aan te wijzen plaatsen.

  • 8. Het jaarverslag wordt op aanvraag aan de bij de stichting betrokken bedrijven en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 18 Reglementen

  • 1. Het bestuur kan een of meer reglementen vaststellen; deze behoeven goedkeuring van de in artikel 10 genoemde organisaties.

  • 2. De bepalingen van de reglementen mogen niet in strijd zijn met de bepalingen van deze statuten of met de wet.

Artikel 19 Wijziging statuten en reglementen/ontbinding van de stichting

  • 1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen of de stichting te ontbinden na verkregen goedkeuring van partijen bij de CAO.

  • 2. Een besluit als onder lid 1 bedoeld, kan slechts worden genomen met instemming van alle bestuursleden.

  • 3. Een statutenwijziging treedt in werking nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt.

  • 4.

    • a. De leden van het bestuur zijn verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het openbaar stichtingen-register, gehouden bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam.

    • b. Reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen, zullen niet in werking treden, alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantongerecht binnen welks ressort de stichting is gevestigd.

  • 5. Bij ontbinding van de stichting is het bestuur belast met de vereffening. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • 6. Het besluit tot ontbinding van de stichting moet inhouden de bestemming van een eventueel batig saldo met dien verstande, dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van de stichting.

Artikel 20 Waarnemers

Indien door de Minister van Sociale Zaken de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen de Minister en het bestuur een waarnemer toegelaten. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het besuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt alle voor het bestuur bestemde stukken.

Artikel 21 Slotbepaling

In alle gevallen, waarin niet door deze statuten of de reglementen van de stichting is voorzien, beslist het bestuur.

VOORWAARDEN VERVROEGDE UITTREDING BOUWBEDRIJF

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt verstaan onder:

  • 1. belanghebbende: de belanghebbende bedoeld in artikel 2 dan wel 2a;

  • 2. werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 1 lid 5 van deze CAO, met dien verstande dat de uitzondering vermeld in artikel 1 lid 5 van deze CAO onder g. en j. buiten toepassing blijft, voor zover dit geen schoonmakers en kantinepersoneel betreft. Werknemer is ook degene die in de periode van 3 maanden direct voorafgaande aan de uittredingsdatum werkloos is geworden.

  • Als werknemer wordt niet beschouwd:

    • uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;

    • tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en arbeidstechnische medewerkers;

  • 3. uitkeringsbasis: de in artikel 5 bedoelde basis voor de berekening van de uitkering;

  • 4. het SFB: het Sociaal Fonds Bouwnijverheid, gevestigd te Amsterdam;

  • 5. de Stichting: de Stichting Uittreden Bouwbedrijf;

  • 6. uittredingsdatum: de datum als bedoeld in artikel 37 lid 1 en lid 2 van deze CAO.

Artikel 2 Voorwaarden

Belanghebbende in de zin van deze voorwaarden is degene:

  • 1. die op de laatste dag van de maand, liggende 4 maanden voor de uittredingsdatum werknemer was;

  • en

  • 2.

    • 1. die direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, gedurende een periode van minimaal 10 jaar zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, als werknemer werkzaam is geweest. Na een onderbreking door arbeidsongeschiktheid dient de belanghebbende, in de periode van 2 jaar voorafgaande aan de uittredingsdatum tenminste 6 maanden werkzaam te zijn geweest als werknemer in de zin van deze CAO.

    • Bij de onderbreking door werkloosheid wordt de mee te tellen werkloosheidsperiode, gedurende de laatste 2 refertejaren, op gemiddeld 6 maanden per refertejaar gemaximeerd. Daarbij geldt bovendien per afzonderlijk refertejaar een maximum van 8 maanden. Indien belanghebbende in de laatste twee refertejaren 1 maal meer dan 8 maanden per refertejaar werkloos is geweest, kan deze toch uittreden, doch niet eerder dan een jaar na de datum waarop aan alle overige uittredingsvoorwaarden wordt voldaan.

    • Voor de berekening van deze periode van 10 jaar wordt tevens in aanmerking genomen:

      • A. de periode dat belanghebbende als werknemer in de zin van de CAO Vervroegde Uittreding voor het Uitvoerend, Technisch en Administratief Personeel in de Bouwbedrijven (VUT-UTA-CAO) werkzaam is geweest, met dien verstande dat de werknemer in ieder geval gedurende de laatste 4 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid en werkloosheid werkzaam dient te zijn geweest als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2;

      • en

      • B. de periode(n) dat belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest in de zin van de CAO-en voor:

        • a. het baggerbedrijf;

        • b. het schilders- en afwerkingsbedrijf in Nederland;

        • c. het stukadoors-, afbouw- en terrazzobedrijf;

        • d. het natuursteenbedrijf;

        • e. de bitumineuze en kunststof dakbedekkingsbedrijven;

        • f. de betonmortel- en morteltransportondernemingen en

        • g. de timmerfabrieken;

      • met dien verstande, dat de werknemer in ieder geval gedurende de laatste 2 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid en werkloosheid werkzaam dient te zijn geweest als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2. Deze bepaling blijft van kracht zolang de uittredingsleeftijd als genoemd in artikel 37 lid 1 van deze CAO niet meer dan 2 jaar lager is dan de vergelijkbare uittredingsleeftijd in bovengenoemde CAO-en.

      • en

      • C. Vervallen.

      • D. de periode dat belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden;

      • en

      • E. de periode dat belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf, mits voor de werknemer een VUT-regeling van toepassing was;

      • en

      • F. een periode van maximaal 3 jaar waarin belanghebbende, mits vrouw zijnde, het dienstverband heeft onderbroken in verband met de opvoeding van een kind in de leeftijd van 0-4 jaar. Deze periode kan zich ten hoogste tweemaal voordoen;

      • en

      • G. de periode dat belanghebbende bij een bouwbedrijf in de zin van deze CAO heeft gewerkt als uitzendkracht en er aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden;

    • of

    • 2. die in de periode van 15 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum tenminste 10 jaar werkzaam is geweest (waaronder begrepen periode(n) van arbeidsongeschiktheid en werkloosheid) in een onderneming vallend onder de werkingssfeer van deze CAO als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2 of in de zin van de VUT-UTA-CAO, met dien verstande dat de werknemer in ieder geval gedurende de laatste vier jaar direct voorafgaand aan de uittredingsdatum zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid en werkloosheid werkzaam dient te zijn geweest als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2. Bij de onderbreking door werkloosheid wordt de mee te tellen werkloosheidsperiode, gedurende de laatste 2 refertejaren, op gemiddeld 6 maanden per kalenderjaar gemaximeerd. Daarbij geldt bovendien per afzonderlijk refertejaar een maximum van 8 maanden. Indien belanghebbende gedurende de laatste 2 refertejaren 1 maal meer dan 8 maanden per refertejaar werkloos is geweest, kan deze toch uittreden, doch niet eerder dan een jaar na de datum waarop aan alle overige uittredingsvoorwaarden wordt voldaan.

    • Na een onderbreking door arbeidsongeschiktheid dient de belanghebbende, in de periode van 2 jaar voorafgaande aan de uittredingsdatum, tenminste 6 maanden werkzaam te zijn geweest als werknemer in de zin van deze CAO.

    • Voor de berekening van de 10 jaar wordt tevens in aanmerking genomen de periode waarin belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden, alsmede de periode dat belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf, mits voor de werknemer een vergelijkbare VUT-regeling, in ieder geval voor wat betreft de uittredingsleeftijd van toepassing was.

    • Indien de uittredingsleeftijd niet overeenkomt in beide regelingen, geldt als vroegst mogelijke uittredingsleeftijd de leeftijd waarop betrokkene had kunnen uittreden op basis van zijn vorige regeling, voorzover deze niet lager is dan de vroegst mogelijke uittredingsleeftijd volgens dit artikel Indien het een verplichte overgang betreft, waardoor het bedrijf onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf is komen te vallen, behoeft slechts sprake te zijn geweest van een VUT-regeling, die niet vergelijkbaar hoeft te zijn. Voor de berekening van de 10 jaar wordt tevens in aanmerking genomen een periode van maximaal 3 jaar waarin belanghebbende, mits vrouw zijnde, het dienstverband heeft onderbroken in verband met de opvoeding van een kind in de leeftijd van 0–4 jaar. Deze periode kan zich ten hoogste tweemaal voordoen;

    • en

    • 3. die op de dag, voorafgaande aan de in lid 5 bedoelde datum, zijn woonplaats in Nederland, België of de Bondsrepubliek Duitsland heeft;

    • en

    • 4. die op de uittredingsdatum 60, 61, 62, 63 of 64 jaar is;

    • en

    • 5.

      • 1. wiens dienstbetrekking met ingang van de uittredingsdatum is geëindigd, of die voldoet aan alle voorwaarden voor uittreding maar op een latere datum uittreedt doordat de dienstbetrekking later eindigt;

      • of

      • 2. wiens dienstbetrekking in het kader van deeltijd-VUT met ingang van de uittredingsdatum, voor wat betreft de arbeidsduur, voor 50% is geëindigd. Deeltijd-VUT gaat steeds vooraf aan volledige uittreding;

      • en

    • 6. die in de 20 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum niet anders werkzaam is geweest dan binnen de Europese Gemeenschap als werknemer ingevolge artikel 7: 610 lid 1 BW, mits over deze perioden aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden, waarbij perioden van verplichte militaire dienst mede in aanmerking worden genomen.

Artikel 2a Voorwaarden uittreding werknemers die voor 1 mei 2000 57 jaar waren

In afwijking van artikel 2 is belanghebbende in de zin van deze voorwaarden degene:

  • 1. die op de laatste dag van de maand, liggende 4 maanden vóór de uittredingsdatum werknemer was;

  • en

  • 2.

    • a. die voorafgaande aan de uittredingsdatum minstens 40 jaar binnen de Europese Gemeenschap werknemer in de zin van het BW is geweest, waarbij perioden van verplichte militaire dienst mede in aanmerking worden genomen;

  • en

    • b. daarvan op grond van de op hem van toepassing zijnde CAO, niet zijnde de CAO voor Timmerfabrieken, gedurende 30 jaar actief deelnemer is geweest in het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid en/of een daarmee in het kader van de vrijstellingsregeling per saldo gelijkwaardige pensioenverzekering;

  • en

    • c. gedurende de laatste 4 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum, zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid werkzaam is geweest als werknemer in de zin van artikel 1 lid 2. Na een onderbreking door arbeidsongeschiktheid dient de belanghebbende, in de periode van 2 jaar voorafgaande aan de uitkeringsdatum, tenminste 6 maanden werkzaam te zijn geweest als werknemer in de zin van deze CAO. Bij de onderbreking door werkloosheid wordt de mee te tellen werkloosheidsperiode, gedurende de laatste twee refertejaren, op gemiddeld 6 maanden per refertejaar gemaximeerd. Daarbij geldt bovendien per afzonderlijk refertejaar een maximum van 8 maanden. Indien belanghebbende in de laatste 2 refertejaren 1 maal meer dan 8 maanden per refertejaar werkloos is geweest, kan deze toch uittreden, doch niet eerder dan een jaar na de datum waarop aan alle overige uittredingsvoorwaarden wordt voldaan.

    • Ten aanzien van de hierboven bedoelde termijn van vier jaar geldt tevens dat de periode, die belanghebbende bij een bouwbedrijf in de zin van deze CAO heeft gewerkt als uitzendkracht, en er aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden, mede in aanmerking wordt genomen.

    • Ten aanzien van de bij b. en c. bedoelde termijnen geldt dat de periode, die belanghebbende werkzaam is geweest bij een bedrijf dat is komen te vallen onder werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf, mede in aanmerking wordt genomen, mits voor de werknemer een vergelijkbare VUT-regeling, in ieder geval voor wat betreft de uittredingsleeftijd, van toepassing was.

    • Indien de uittredingsleeftijd niet overeen komt in beide regelingen, geldt als vroegst mogelijke uittredingsleeftijd de leeftijd waarop betrokkene had kunnen uittreden op basis van zijn vorige regeling, voorzover deze niet lager is dan de vroegst mogelijke uittredingsleeftijd volgens dit artikel.

    • Indien het een verplichte overgang betreft, waardoor het bedrijf onder de werkingssfeer van de CAO voor het Bouwbedrijf is komen te vallen, behoeft slechts sprake te zijn geweest van een VUT-regeling, die niet vergelijkbaar hoeft te zijn.

    • Voor de berekening van de 4 jaar wordt tevens in aanmerking genomen een periode van maximaal 3 jaar waarin belanghebbende, mits vrouw zijnde, het dienstverband heeft onderbroken in verband met de opvoeding van een kind in de leeftijd van 0 – 4 jaar. Deze periode kan zich ten hoogste tweemaal voordoen.

    • Voor de berekening van de 4 jaar wordt tevens in aanmerking genomen de periode dat belanghebbende in het buitenland werkzaam is geweest, mits over deze periode aantoonbare premiebetaling heeft plaatsgevonden.

  • en

  • 3. die op de dag, voorafgaande aan de in lid 5 bedoelde datum, zijn woonplaats in Nederland, België of de Bondsrepubliek Duitsland heeft;

  • en

  • 4. die op de uittredingsdatum 57 jaar of ouder is;

  • en

  • 5.

    • 1. wiens dienstbetrekking met ingang van de uittredingsdatum is geëindigd, of die voldoet aan alle voorwaarden voor uittreding maar op een latere datum uittreedt doordat de dienstbetrekking later eindigt;

  • of

    • 2. wiens dienstbetrekking in het kader van deeltijd-VUT met ingang van de uittredingsdatum, voor wat betreft de arbeidsduur, voor 50% is geëindigd. Deeltijd-VUT gaat steeds vooraf aan volledige uittreding.

Artikel 3 Uitkering

  • 1. Aan de belanghebbende wordt op zijn verzoek door de Stichting een uitkering toegekend met ingang van de in artikel 2 dan wel 2a onder 5 bedoelde datum.

  • 2.

    • 1. De belanghebbende krijgt de beschikking over een uitkeringsbudget. Dit budget is bestemd voor de periode vanaf de uittredingsdatum tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Als uittredingsdatum ingevolge dit artikel geldt de vroegst mogelijke uitkeringsdatum, zoals bedoeld in artikel 2 danwel 2a. Eventueel later uittreden, omdat niet eerder aan de uittredingsvoorwaarden werd voldaan levert een uitkeringsbudget naar rato op.

    • 2. De hoogte van dit uitkeringsbudget bedraagt voor de belanghebbende die vanaf 1 mei 1997 kan uittreden op basis van de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2: 375% van de uitkeringsbasis.

    • 3. De hoogte van dit uitkeringsbudget – in percentage van de uitkeringsbasis – bedraagt voor de belanghebbende die aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2a voldoet:

      • a. in de periode 1 mei 1995 tot en met 30 april 1996: 560%;

      • b. in de periode 1 mei 1996 tot en met 30 april 1997: 523%;

      • c. in de periode 1 mei 1997 tot en met 30 april 1998: 486%;

      • d. in de periode 1 mei 1998 tot en met 30 april 1999: 449%;

      • e. in de periode 1 mei 1999 tot en met 30 april 2000: 412%;

      • f. vanaf 1 mei 2000: 375%.

    • 4. De uitkering per dag bedraagt bij volledig uittreden – een en ander met inachtneming van het bepaalde in lid 1 van artikel 3a. maximaal 75% van de uitkeringsbasis.

    • De belanghebbende, die op 60-jarige leeftijd voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 2 of 2a en op 61-jarige of hogere leeftijd uittreedt, ontvangt per dag maximaal 80% van de uitkeringsbasis.

    • 5. De belanghebbende die gebruik maakt van deeltijd-VUT en zijn werkzaamheden voor 50%, zoals bedoeld in artikel 2.5.2. of 2a.5.2. voortzet, geldt gedurende maximaal 4 jaar een uitkering per dag van maximaal 25% van de uitkeringsbasis. Vanaf 61 jaar bedraagt de uitkering per dag bij volledig uittreden maximaal 75% van de uitkeringsbasis.

    • 6. Het uitkeringsbudget wordt evenredig verdeeld over het aantal uitkeringsjaren.

  • 3. Aan de belanghebbende wordt naast de uitkering een vakantietoeslag ter hoogte van 8% van de uitkering toegekend.

Artikel 3a Pensioenregelingen

  • 1. Ten behoeve van de belanghebbende wordt aan de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid de pensioenpremie betaald die voor hem in de laatste dienstbetrekking krachtens de CAO verschuldigd was, met inachtneming van de verhogingen die deze premie zou hebben ondergaan indien de belanghebbende niet vervroegd zou zijn uitgetreden.

  • 2. Voor voorzieningen van ouderdoms-, weduwen-, weduwnaars- en wezenpensioen in de plaats van de BPF-voorziening – ingeval van vrijstelling van de deelneming aan de loonafhankelijke pensioenregeling – zal, bij gehele of gedeeltelijke voortzetting van deze pensioenvoorziening met premiebetaling, telkenmale na getoond bewijs van premiebetaling, tot de pensioendatum aan belanghebbende of diens werkgever een bijdrage worden vergoed ter grootte van het werkgeversaandeel in de pensioenpremie tot maximaal het bedrag dat voor rekening zou komen bij deelneming aan de loonafhankelijke pensioenregeling.

  • Zulks geschiedt onder voorwaarde, dat:

    • a. de premie voor belanghebbende individueel moet zijn vast te stellen; en

    • b. na uittreding de belanghebbende zijn gebruikelijke evenredig aandeel in de premie, bij continuering van de verzekering door de werkgever, aan deze werkgever blijft afdragen.

  • 3. Ingeval voor 1 januari 1987 geen sprake was van deelneming aan de dagafhankelijke pensioenregeling, zal de Stichting, naast de in het vierde lid genoemde pensioenpremie, aan belanghebbende of diens werkgever een bijdrage verstrekken in de affinanciering van de voorziening, welke in plaats van de BPF-voorziening was getroffen.

  • Zulks geschiedt overeenkomstig de in het vijfde lid genoemde voorwaarden en overigens onder voorwaarde, dat de werkgever voor de werknemer op de dag vóór de datum van uittreding een bijdrage verschuldigd is ingevolge de affinanciering voor de dagafhankelijke pensioenregeling in de plaats getroffen voorziening.

  • De bijdrage ter grootte van het werkgeversaandeel in de pensioenpremie is qua hoogte en duur gemaximeerd op het bedrag van de bijdrage die in het kader van de affinanciering van de dagafhankelijke pensioenregeling zou zijn verstrekt.

  • 4. Naast de in het vijfde lid genoemde bijdrage zal door de Stichting aan het BPF een bijdrage in de dagafhankelijke pensioenregeling worden verstrekt, indien de werkgever voor de werknemer de dag vóór de datum van uittreden premie verschuldigd is ingevolge de affinanciering van de dagafhankelijke pensioenregeling.

  • 5. Ingeval van voortzetting van de pensioenopbouw na de uittredingsdatum is een werkgever niet verplicht tot een hogere bijdrage in de alsdan verschuldigde premie, dan waarop hij op grond van bovenstaande bijdrageregeling aanspraak kan maken.

  • 6. Indien op enig kalenderjaar vanaf het kalenderjaar 1987 betrekking hebbende bewijzen van premiebetaling niet binnen 6 maanden na afloop van dat kalenderjaar zijn getoond, vervallen over dat kalenderjaar aanspraken op de in het vijfde en zesde lid bedoelde vergoedingen.

Artikel 4 Wijze van verzoeken

  • 1. De belanghebbende die voor de uitkering in aanmerking wenst te komen dient minimaal 6 weken vóór de gewenste uittredingsdatum een daartoe strekkend verzoek in.

  • Het verzoek kan worden ingediend, hetzij rechtstreeks bij het SFB, hetzij bij een plaatselijk vertegenwoordiger van het SFB in of nabij de woonplaats van belanghebbende. Het recht op een VUT-uitkering kan per belanghebbende slechts eenmaal worden gehonoreerd (inclusief het beroep op de garantieregeling zoals bedoeld in artikel 14).

  • 2. Het verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend. Op het formulier wordt tevens aangegeven voor welke varianten als bedoeld in lid 3 wordt gekozen, alsmede de periode waarin de gekozen variant wordt geëffectueerd. Deeltijd-VUT gaat steeds vooraf aan volledige uittreding. Deeltijd-VUT kan alleen worden toegepast indien tussen de werkgever en de werknemer consensus bestaat over de wijze waarop de 50% deeltijd-VUT wordt ingevuld (arbeidstijd en VUT).

  • 3. Indien gekozen wordt voor een deeltijd-variant, zoals bedoeld in de artikelen 2.5.2. en 2a.5.2. dan:

    • dient op het aanvraagformulier te worden aangegeven op welke wijze de deeltijd-variant wordt ingedeeld, waarbij de volgende mogelijkheden bestaan:

      • a. 2,5 dag werken, 2,5 dag VUT;

      • b. 1 week werken, 1 week VUT;

      • c. 1 maand werken, 1 maand VUT;

      • d. iedere andere verdeling in arbeidstijd en VUT (50/50) die de werkgever en de werknemer schriftelijk overeenkomen.

    • dient het aanvraagformulier te zijn voorzien van handtekeningen van zowel werkgever als werknemer.

  • 4. Indien de belanghebbende in overleg met zijn werkgever besluit om de eerder aangegeven periode van deeltijd-VUT en/of de gekozen variant te wijzigen, dient hij dit minimaal 1 maand voorafgaande aan de ingangsdatum van deze wijziging schriftelijk bij het SFB te melden.

  • 5. Indien een belanghebbende gebruik wenst te maken van de garantieregeling zoals bedoeld in artikel 14, dan dient hij dit uitdrukkelijk op het aanvraagformulier aan te geven.

Artikel 5 Referteperiode/uitkeringsbasis

  • 1. De uitkering, bedoeld in artikel 3, wordt berekend op basis van het loon dat belanghebbende gemiddeld per dag verdiende in het jaar onmiddellijk voorafgaande aan de drie maanden voor de uittredingsdatum (niet verminderd met het eventuele spaarloon) nadat dit loon:

    • a. is gewijzigd overeenkomstig de wijziging ingevolge artikel 18, vierde lid van deze CAO die het loon van belanghebbende voor de uittredingsdatum ondergaat;

  • en

    • b. is verminderd met dat gedeelte van het loon, dat belanghebbende ontving ter compensatie van het te zijnen laste komende aandeel in de pensioenpremie.

    • Bij de berekening van de uitkering wordt maximaal in aanmerking genomen het loon zoals zich dit in de voorafgaande 4 jaren heeft ontwikkeld volgens de loontrend ingevolge artikel 18 lid 4 vermeerderd met 10% van deze loontrend.

  • 2. Ingeval de belanghebbende op de dag vóór de datum van uittreding niet valt onder de bepalingen van de Ziekenfondswet, en, hetzij:

    • a. niet verzekerd is krachtens enige ziektekostenverzekering;

    • b. verzekerd is krachtens een te zijnen behoefte gesloten particuliere ziektekostenverzekering, waarvan de premie geheel te zijnen laste komt;

    • c. verzekerd is als onder b. genoemd, waarbij de werkgever bijdraagt in de premie;

    • d. deelnemer is in een door zijn werkgever gesloten collectieve ziektekostenverzekering; zal, na uittreding, worden uitgekeerd in de situaties als vermeld onder:

      • a. en b.: nihil

      • c. aan belanghebbende een bijdrage in de premie (telkenmale na getoond bewijs van premiebetaling door verzekerde) ter grootte van 50% van de werkelijk betaalde premie, tot maximaal het bedrag dat voor rekening van de werkgever zou komen bij toepassing van de Ziekenfondswet. Indien op enig kalenderjaar bewijzen van premiebetaling niet binnen 6 maanden na afloop van dat kalenderjaar zijn getoond, vervallen over dat kalenderjaar aanspraken op de hiervoor bedoelde bedragen;

      • d. indien en zolang belanghebbende na zijn uittreding deelnemer blijft in deze collectieve verzekering: aan de werkgever 50% van de werkelijke betaalde premie, tot maximaal het bedrag dat voor rekening van de werkgever zou komen bij toepassing van de Ziekenfondswet. Belanghebbende zal alsdan zijn aandeel in de premie, conform de terzake vigerende regeling in de onderneming van de werkgever, aan de werkgever betalen, bij gebreke waarvan de werkgever de deelname in de collectieve verzekering zal kunnen beëindigen.

    • a. Indien in (een deel van) de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan de uittredingsdatum de tussen de werknemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder heeft bedragen dan de normale arbeidsduur, wordt de volgens de voorgaande leden berekende uitkeringsbasis vastgesteld met toepassing van een gewogen part-time-breuk.

    • b. De part-time-breuk wordt verkregen door de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur te delen door de normale wekelijkse arbeidsduur.

    • c. De gewogen part-time-breuk wordt vastgesteld, door rekening te houden met de part-time-breuken, die in de periode van 5 jaar als bedoeld onder a. voor de werknemer hebben gegolden en met de tijd gedurende welke zij hebben gegolden.

  • 3. Voor belanghebbende, die in de periode genoemd in lid 1 aanspraak had op een vergoeding voor reisuren, wordt die vergoeding bij de vaststelling van de uitkeringsbasis tot ten hoogste twee reisuren per dag in aanmerking genomen.

  • 4.

    • a. Indien in (een deel van) de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan de uittredingsdatum de tussen de werknemer en zijn werkgever overeengekomen wekelijkse arbeidsduur minder heeft bedragen dan de normale arbeidsduur, wordt de volgens de voorgaande leden berekende uitkeringsbasis vastgesteld met toepassing van een gewogen part-time-breuk.

    • b. De part-time-breuk wordt verkregen door de overeengekomen wekelijkse arbeidsduur te delen door de normale wekelijkse arbeidsduur.

    • c. De gewogen part-time-breuk wordt vastgesteld, door rekening te houden met de part-time-breuken, die in de periode van 5 jaar als bedoeld onder a. voor de werknemer hebben gegolden en met de tijd gedurende welke zij hebben gegolden.

  • 5. De uitkeringsbasis wordt telkens herzien overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 lid 4 van deze CAO, waarbij het maximum van 1,5 x de premiegrens dagloon WW niet kan worden overschreden. Partijen kunnen telkens besluiten, al dan niet op voorstel van het bestuur, om geheel of gedeeltelijk af te zien van deze herziening.

  • Ten aanzien van de relatie met pensioenen genoemd in artikel 3a, zal aanpassing plaatsvinden in overeenstemming met de wijzigingsdata van de vigerende pensioenregeling.

Artikel 6 Kortingen op de uitkeringen

  • 1.

    • a. Het is verboden om tijdens de looptijd van de VUT-uitkering binnen de bedrijfstak bouwnijverheid werkzaamheden, van wat voor aard dan ook en tegen welke voorwaarden of beloning dan ook, te verrichten. Dit verbod is uitdrukkelijk ook van toepassing op het verrichten van werkzaamheden „om niet" of tegen een onkostenvergoeding.

    • b. Het in artikel 6.1.a. bedoelde verbod is niet van toepassing voor zover er sprake is van gedeeltelijke voortzetting van het dienstverband in relatie met een deeltijd-VUT-uitkering en voorts voldaan is aan alle voorwaarden die in dit reglement of door het bestuur van de Stichting aan de uitvoering van deeltijd-VUT gesteld worden.

    • Indien sprake is van structureel overwerk in de zin van artikel 16 lid 2 van de CAO, zullen de inkomsten die daaruit voortvloeien volledig in mindering worden gebracht op de uitkering.

    • c. Het bestuur van de Stichting kan, onverminderd het bepaalde in artikel 8.2, schriftelijk ontheffing verlenen van het in artikel 6.1.a opgenomen verbod. Het bestuur kan aan de ontheffing nadere voorwaarden verbinden.

    • d. Het is toegestaan om, onverminderd het bepaalde in artikel 8.2, met toestemming van het bestuur van de Stichting, werkzaamheden te verrichten buiten de bedrijfstak bouwnijverheid. Het bestuur kan aan de toestemming nadere voorwaarden verbinden.

    • e. Werkzaamheden binnen de bedrijfstak bouwnijverheid, die reeds verricht werden voordat een non-activiteitsregeling van toepassing was en in andere gevallen voor de ingangsdatum van de VUT-uitkering mogen, onverminderd het bepaalde in artikel 8.2, tijdens de VUT-periode worden voortgezet, mits die werkzaamheden reeds vijf jaar voor de deelname aan een non-activiteitsregeling c.q. voor de uittredingsdatum een aanvang hebben genomen. De daaruit voortvloeiende inkomsten mogen tijdens de VUT-periode jaarlijks niet meer bedragen dan het bedrag dat gevonden wordt door het totale bedrag van de hier bedoelde neveninkomsten over de vijf jaar, voorafgaande aan de deelname aan een non-activiteitsregeling c.q. voorafgaande aan de uittredingsdatum, te delen door vijf. Uitbreiding van de werkzaamheden tijdens de VUT-periode valt onder het verbod van artikel 6.1.a.

    • f. Het bestuur van de Stichting is bevoegd om bij overtreding van een in artikel 6.1. opgenomen verbod of bij het niet of niet volledig nakomen van een op grond van artikel 6.1 gestelde voorwaarde een sanctie, als bedoeld in artikel 10, op te leggen.

  • 2.

    • a. Op de voltijd-VUT-uitkering worden, onverminderd het in artikel 8.2 bepaalde, in mindering gebracht de inkomsten, waaronder begrepen beloningen in natura en het bovenmatig deel van onkostenvergoedingen, die voortvloeien uit werkzaamheden buiten de bedrijfstak bouwnijverheid, voor zover die inkomsten meer bedragen dan het verschil tussen de door belanghebbende ontvangen uitkering en de uitkeringsbasis.

    • b. Op de deeltijd-VUT-uitkering worden, onverminderd het in artikel 8.2 bepaalde, in mindering gebracht inkomsten, waaronder begrepen beloningen in natura en het bovenmatig deel van onkostenvergoedingen, die voortvloeien uit werkzaamheden buiten de bedrijfstak bouwnijverheid, voor zover die inkomsten meer bedragen dan het verschil tussen de door belanghebbende ontvangen deeltijd-VUT-uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit de voortgezette dienstbetrekking, en de uitkeringsbasis.

    • c. De inkomsten uit werkzaamheden buiten de bedrijfstak bouwnijverheid zoals bedoeld in de artikelen 6.2.a en 6.2.b worden geacht betrekking te hebben op het kwartaal waarin deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden.

    • d. Inkomsten uit werkzaamheden buiten de bedrijfstak bouwnijverheid komen, onverminderd het bepaalde in artikel 8.2, niet in aanmerking voor verrekening met de VUT-uitkering, voor zover die werkzaamheden al gedurende ten minste vijf jaren voor de deelname aan een non-activiteitsregeling en in andere gevallen voor de uittredingsdatum plaatsvonden en tijdens de VUT-uitkering geen uitbreiding aan die werkzaamheden wordt gegeven. De vrij te stellen inkomsten tijdens de VUT-periode worden berekend door de totale neveninkomsten over de vijf jaar, voorafgaande aan een non-activiteitsregeling c.q voorafgaande aan de uittredingsdatum, te delen door vijf.

  • 3.

    • a. Op de uitkering van de belanghebbende wordt eveneens in mindering gebracht de uitkering bij arbeidsongeschiktheid krachtens de Ziektewet en/of AWW/WAO, met dien verstande dat ingevolge artikel 2 of 2.a. uittreding niet mogelijk is indien en zolang er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid.

    • b. Voor de toepassing van het bepaalde onder a. van dit lid wordt belanghebbende geacht een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid te genieten indien belanghebbende vrijwillig van het recht hierop afstand doet, met dien verstande dat de uitkering geheel wordt ingehouden indien de uitkering wegens arbeidsongeschiktheid naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer zou zijn berekend.

  • 4. Op de uitkering wordt ingehouden hetgeen de belanghebbende verschuldigd is aan:

    • a. premie ingevolge de Ziekenfondswet;

    • b. loonbelasting/premie volksverzekeringen;

    • c. pensioenpremie.

Artikel 7 Uitbetaling

De uitkering en de vakantietoeslag worden maandelijks door het SFB aan de belanghebbende uitbetaald.

Artikel 8 Einde van de uitkering

  • 1. Het recht op uitkering eindigt op de eerste dag van de maand, waarin de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2. Het recht op uitkering eindigt voor de in het eerste lid bedoelde datum indien de belanghebbende in of buiten de bouwnijverheid opnieuw een dienstbetrekking aanvaardt en wel met ingang van de eerste dag waarop hij in die dienstbetrekking werkzaam is.

  • 3. Indien de belanghebbende tijdens het genot van de uitkering overlijdt, wordt de uitkering, alsmede de vakantiebijslag, tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgende op die waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald – voor zover mogelijk in een bedrag ineens:

    • a. aan de langstlevende van de echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;

    • b. bij ontstentenis van de onder a. bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

    • c. bij ontstentenis van de onder a. en b. bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid bedraagt de uitkering, met ingang van de dag na het overlijden, per dag 100% van de uitkeringsbasis en de vakantietoeslag 8% van de aldus verleende uitkering. Bij deeltijd-VUT wordt de uitkering naar rato verstrekt.

Artikel 9 Plicht tot verstrekken van inlichtingen

  • 1. De belanghebbende verstrekt desgevraagd of uit eigen beweging aan de functionarissen, die door het SFB met het toezicht zijn belast, alle inlichtingen die voor de beoordeling van het recht op uitkering en van de hoogte daarvan van belang kunnen zijn.

  • 2. De belanghebbende doet per kwartaal opgave aan het SFB van de inkomsten uit arbeid, verricht in de periode waarover hij uitkering ontvangt, met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.

  • 3. De werkgevers verstrekken aan het SFB de benodigde informatie met betrekking tot het loon en de arbeid van degenen die een aanvraag tot vervroegd uittreden hebben ingediend.

Artikel 10 Intrekking en wijziging van een besluit tot uitkering

  • 1. Indien de belanghebbende de, op grond van deze regeling, gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet of onjuist verstrekt kan het bestuur van de Stichting een besluit tot toekomstige uitkering, dan wel tot een reeds lopende uitkering, intrekken. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht de bedoelde inlichtingen niet te hebben verstrekt, indien binnen twee maanden, na ontvangst van de eerste oproep daartoe of het uit eigen beweging te melden feit bekend is bij belanghebbende, het bestuur van de Stichting de inlichtingen nog niet heeft ontvangen. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht de inlichtingen onjuist te hebben verstrekt, indien het bestuur van de Stichting daarbij voor meer dan € 7.500,– is benadeeld.

  • 2. Indien de belanghebbende de, op grond van deze regeling, gevraagde of uit eigen beweging te verstrekken inlichtingen niet tijdig of onjuist verstrekt, kan een uitkering worden verlaagd. De verlaging bedraagt maximaal 30% en duurt maximaal 12 maanden, naar gelang de ernst van de overtreding, blijkende uit recidive. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht de inlichtingen niet tijdig te hebben verstrekt, indien na het verstrijken van de daarvoor gegeven termijn in de eerste oproep daartoe, dan wel twee weken het uit eigen beweging te melden feit bekend is bij belanghebbende, het bestuur van de Stichting de bedoelde inlichtingen nog niet heeft ontvangen. Belanghebbende wordt in het kader van dit lid geacht inlichtingen onjuist te hebben verstrekt, indien het bestuur van de Stichting daarbij voor ten minste € 50,– en voor maximaal € 7.500,– is benadeeld.

  • 3. Indien belanghebbende niet voldoet aan enig in deze regeling gestelde voorwaarde kan een waarschuwing worden gegeven.

  • 4. Het bestuur van de Stichting is bevoegd de sancties, zoals genoemd in lid 2 en 3 te combineren.

  • 5. Het bestuur van de Stichting is bevoegd de door de Stichting opgelopen schade als gevolg van door belanghebbende niet, niet tijdig of onjuist verstrekte inlichtingen of anderszins niet voldoen aan de in deze regeling gestelde voorwaarden, al dan niet bestaand uit teveel betaalde uitkeringen, sociale lasten en rente, te verhalen op belanghebbende. Daarbij behoudt het bestuur van de Stichting zich het recht voor verhaal te halen door vermindering van de lopende uitkering.

  • 6. Het bestuur van de Stichting is bevoegd aangifte te doen bij de daarvoor bedoelde instelling in het geval het bestuur van de Stichting een gerechtvaardigd vermoeden heeft dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Dat laat onverlet de mogelijkheid om in civiel rechtelijke procedures of anderszins eventuele schade, al dan niet in de vorm van onverschuldigde betalingen, op betrokkene te verhalen.

  • 7. De vorige leden zijn niet van toepassing, indien de belanghebbende van een gedraging als daar bedoeld redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, waarvan is uitgesloten een beroep op het niet kennen van de inhoud van deze regeling.

  • 8. In alle gevallen, waarin een sanctie wordt opgelegd, wordt daarvan aan betrokkene gemeld wat de sanctie inhoudt en waarom en op grond waarvan deze is opgelegd. Verder wordt melding gemaakt van de mogelijkheden voor beroep of bezwaar.

  • 9. Alle baten en/of opbrengsten, die voortvloeien uit op grond van deze regeling opgelegde sancties, zullen worden gebruikt in overeenstemming met het doel van het bestuur van de Stichting.

Artikel 11 Beslissingsbevoegdheid

  • 1. Op verzoeken om toekenning van een uitkering wordt door het bestuur van de Stichting beslist.

  • 2. Besluiten tot weigering, intrekking of wijziging van een uitkering zijn met redenen omkleed.

  • 3. Besluiten als bedoeld in de voorgaande leden worden schriftelijk aan de belanghebbende medegedeeld.

Artikel 12 Verblijf in het buitenland

De belanghebbende behoeft voor een verblijf in het buitenland voor een aaneengesloten tijdvak van langer dan 4 weken gedurende de periode waarover hij uitkering ontvangt, de voorafgaande schriftelijk toestemming van het bestuur van de Stichting. Verzoeken voor deze toestemming dienen een maand voor de voorgenomen vertrekdatum te worden ingediend. Van een voorgenomen verblijf in het buitenland voor een tijdvak van kortere duur stelt hij het SFB tevoren schriftelijk in kennis.

Artikel 13 Uitvoering

  • 1. Het SFB is belast met de uitvoering van deze regeling. De uitvoering van deze regeling geschiedt onder verantwoordelijkheid, toezicht en in opdracht van het bestuur van de Stichting, waarin zitting hebben vertegenwoordigers van de organisaties, partij bij deze CAO.

  • 2. De organisaties bedoeld in artikel 5 van de CAO zijn bevoegd dispensatie te verlenen met betrekking tot onderbrekingen van korte duur in het in artikel 2 lid 2 en artikel 2a lid 2 bedoelde arbeidsverleden en voorts in alle gevallen, waarin dit aangewezen is om een uitvoering van deze voorwaarden overeenkomstig hun strekking en naar redelijkheid te verwezenlijken.

  • De organisaties zijn bevoegd deze taak te delegeren aan het bestuur van de Stichting.

  • 3. In geval van een geschil omtrent de uitvoering van deze voorwaarden wordt, op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van een belanghebbende, een beslissing genomen door het bestuur van de in lid 1 genoemde Stichting. De in dit lid bedoelde behandeling van geschillen laat de uit anderen hoofde aan de belanghebbende toekomende rechtsmiddelen onverlet.

Artikel 14 Garantiebepaling

  • 1. Indien een belanghebbende besluit om na het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd vooralsnog geen gebruik te maken van zijn recht om vervroegd uit te treden, wordt het recht op uittreding onder de voorwaarden zoals geldend op het moment van het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd gehandhaafd. Indien de belanghebbende hiervan gebruik wenst te maken dient hij dit voor de eerst mogelijke uittredingsdatum bij het SFB te melden, teneinde gebruik te kunnen maken van de garantiebepaling. In het geval de belanghebbende na de eerst mogelijke uittredingsdatum aan het SFB meldt dat hij gebruik wenst te maken van de garantiebepaling dan geldt deze vanaf de dag van ontvangst door het SFB en dus voor de dan geldende uittredingsvoorwaarden en budgetten.

  • 2. Indien belanghebbende, die een beroep heeft gedaan op de garantieregeling in de periode tussen het ontstaan van het recht en het moment van voorgenomen uittreding arbeidsongeschikt wordt, zal uittreding (in tegenstelling tot artikel 6.3) ook bij volledige arbeidsongeschiktheid mogelijk zijn, waarbij eveneens de in artikel 6.3 genoemde uitkeringen en aanvullingen op de uitkering in mindering worden gebracht op de VUT-uitkering. De belanghebbende dient binnen een half jaar na de aanvang van de arbeidsongeschiktheid aan te geven of hij al dan niet kiest voor instroom in de VUT-regeling, hetgeen direct na dit half jaar dient te geschieden.

  • 3. In geval de overeenkomst na 31 december 2001 niet wordt voortgezet zullen de aanspraken en rechten van deze overeenkomst blijven gelden met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 2 van het bijdragereglement van de Stichting Uittreden Bouwbedrijf.

Artikel 15 Extra financiële middelen

Vervallen.

Artikel 16 Werknemers buitenland

In aansluiting op artikel 2 en artikel 2a van de Voorwaarden vervroegde uittreding bouwbedrijf is de werkgever van de belanghebbende in artikel 2.2.1.d. en 2a.2.c van de Voorwaarden vervroegde uittreding bouwbedrijf verplicht:

  • deze bijdrage te betalen voor alle werknemers, die

  • verplicht verzekerd zijn krachtens de Nederlandse werknemersverzekeringen;

  • zijn toegelaten tot vrijwillige premiebetaling krachtens de AAW en/of de AOW en/of de ANW en/of zijn toegelaten tot vrijwillige verzekering krachtens de WAO en/of de WW;

  • en – voor zover niet al begrepen in de hiervoor genoemde categorieën – alle werknemers die tijdens of voor hun uitzending naar het buitenland in Nederland wo(o)n(d)en.

  • aan het SFB jaarlijks onmiddellijk na afloop van het kalenderjaar een opgave te verstrekken van de hiervoor bedoelde werknemers.

Deze opgave dient de navolgende gegevens te bevatten:

  • naam, voorletters, geboortedatum en adres van de werknemers;

  • het aantal gewerkte dagen in het betreffende kalenderjaar per werknemer;

  • het brutoloon per werknemer, waarover premie loon Coördinatiewet SV per werknemer verschuldigd zou zijn.

  • Het bestuur kan van een werkgever verlangen een accountantsverklaring te overleggen ten bewijze dat de verstrekte opgave van werknemers, die in het buitenland werkzaam zijn, juist is.

  • Na betaling van de VUT-bijdrage worden de werknemers voor wie de werkgever vrijwillig de VUT-bijdrage heeft voldaan, van het voldoen van de VUT-bijdrage door het SFB in kennis gesteld.

BIJDRAGEREGLEMENT VAN DE STICHTING UITTREDEN BOUWBEDRIJF

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. Stichting: de Stichting Uittreden Bouwbedrijf

  • 2. Bestuur: het bestuur van de Stichting

  • 3. CAO: deze CAO

  • 4. Statuten: de statuten van de Stichting Uittreden Bouwbedrijf

  • 5. Partijen: de organisaties van werkgevers en werknemers, partij bij de CAO

  • 6. Werkgever: de werkgever als bedoeld in de CAO

  • 7. Werknemer: de werknemer als bedoeld in de CAO, als werknemer wordt niet beschouwd:

    • uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;

    • tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en arbeidstechnische medewerkers;

  • 8. De administrateur: SFB Pensioenen B.V. gevestigd te Amsterdam

Artikel 2 Bijdrageverplichting

  • 1.

    • a. De werkgever is aan de Stichting een bijdrage verschuldigd voor de financiering van de in de statuten omschreven doelstelling. Deze bijdrage dient te worden betaald aan de administrateur.

    • b. De bijdrage wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van het door de werkgever aan zijn werknemers uitbetaalde loon.

    • c. Als loon wordt te dezen aangemerkt het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De bijdrage wordt aan het eind van elk kalenderjaar terstond en ineens opeisbaar.

    • d. De administrateur kan voorschotbetalingen vorderen.

  • 2. Het verschuldigde bijdragepercentage wordt jaarlijks – op advies van het bestuur van de stichting – door partijen vastgesteld, met inachtneming van hetgeen in het eerste lid is bepaald. Partijen zijn bevoegd tussentijds het bijdragepercentage voor de financiering aan te passen.

  • Ingeval het totaal van de over enig kalenderjaar geheven bijdragen hoger dan wel lager blijkt te zijn dan het in dat jaar voor de uitvoering van de regelingen benodigde bedrag, wordt het verschil ten gunste respectievelijk ten laste van het volgend kalenderjaar gebracht.

  • 3. Het bestuur is bevoegd, na toestemming van partijen, met in achtneming van hetgeen in het eerste lid is bepaald een incidentele premie conform de CAO te heffen. Deze incidentele heffing kan direct en ineens invorderbaar worden verklaard.

  • 4. Het bestuur is bevoegd, na toestemming van partijen, met in achtneming van hetgeen in het eerste lid is bepaald, een incidentele premie ter financiering van de uitkeringslasten boven de acht procent conform de CAO te heffen. Deze incidentele heffing kan direct en ineens invorderbaar worden verklaard.

Artikel 3 Vorderingstermijnen

  • 1. De betaling van de verschuldigde premie dient binnen de in de CAO genoemde termijnen te hebben plaatsgevonden.

  • 2. Indien deze betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden is de werkgever in verzuim.

  • 3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.

  • 4. Deze rente is gelijk aan de wettelijke rente.

Artikel 4 Loonsomopgave

  • 1. De werkgever is gehouden jaarlijks aan de stichting op te geven de loonsom per werknemer, welke opgave dient te geschieden binnen de termijn en op de wijze door het bestuur schriftelijk aan de werkgever kenbaar gemaakt.

  • 2. Ingeval de werkgever niet aan het gestelde in het vorige lid voldoet, zal het bestuur bij besluit bepalen welke loonsom aangehouden moet worden ter berekening van de bijdrage van de werkgever.

  • 3. De gegevens die de werkgever krachtens dit artikel verstrekt, dienen uitsluitend ter bepaling van de door de werkgever verschuldigde bijdrage.

Artikel 5 Verstrekken van inlichtingen

De werkgever is verplicht alle gegevens en inlichtingen te verschaffen, alsmede iedere medewerking te verlenen, die noodzakelijk of gewenst worden geacht door personen of instellingen die, door of namens de stichting, zijn belast met de inning van de bijdrage en de controle op de naleving van het gestelde in de statuten en dit reglement.

Artikel 7 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als bijdragereglement SUB 1998.

STICHTING SCHOLINGSFONDS VOOR HET BOUWBEDRIJF

Statuten van de Stichting Scholingsfonds voor het Bouwbedrijf.

Artikel 1 Naam en zetel

De stichting draagt de naam „Stichting Scholingsfonds voor het Bouwbedrijf".

De stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Definities

In deze statuten wordt verstaan onder:

  • 1. het fonds: de in artikel 1 genoemde stichting.

  • 2. CAO: deze CAO.

  • 3. werkgever: de werkgever op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn.

  • 4. werknemer: de werknemer op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn.

  • Als werknemer wordt niet beschouwd:

    • uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;

    • tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en arbeidstechnische medewerkers;

  • 5. bestuur: het bestuur van het fonds.

  • 6. reglement: een reglement als bedoeld in artikel 11 van de statuten.

  • 7. sfb: SFB CAO-Regelingen B.V. te Amsterdam.

Artikel 3 Doel

Het fonds stelt zich ten doel om, in aansluiting op de desbetreffende bepaling in de CAO, en overeenkomstig bij reglement vast te stellen bepalingen, loonkosten wegens scholingsdagen in de bouwnijverheid in Nederland te vergoeden.

Het fonds stelt zich voorts ten doel het financieren of subsidiëren van werkgelegenheidsprojecten als bedoeld in de CAO en het verstrekken van algemene voorlichting aan de bedrijfstak omtrent Scholingsfonds-activiteiten in het kader van het reglement als bedoeld in artikel 11.

Artikel 4 Administratie

  • 1. Het fonds draagt zijn administratie conform contract op aan het sfb.

  • 2. De administratie-opdracht aan het sfb omvat de bijdragevaststelling en bijdrage-inning, de controle op en het uitbetalen van declaraties, de financiële verslaglegging van het fonds, het verstrekken van allerhande faciliteiten en de activiteiten die voortvloeien uit de aan het sfb opgedragen taken, alsmede andere door het bestuur aan het sfb opgedragen activiteiten.

Artikel 5 Geldmiddelen

De geldmiddelen van het fonds bestaan uit:

  • 1. de bijdragen die ter uitvoering van het doel van het fonds door de werkgevers worden opgebracht op de wijze als door partijen bepaald en nader vastgesteld in het reglement;

  • 2. renten;

  • 3. eventuele andere baten.

Artikel 6 Bestuur

  • 1. Het bestuur van het fonds bestaat uit zes leden.

  • De benoeming geschiedt als volgt:

    • drie leden door de Vereniging „Algemeen Verbond Bouwbedrijf" (AVBB);

    • één lid door de Bouw- en Houtbond FNV;

    • één lid door de Hout- en Bouwbond CNV;

    • één lid door de Vakvereniging „Het Zwarte Corps".

  • 2. Voor ieder bestuurslid wordt een plaatsvervangend lid benoemd. Hetgeen is bepaald ten aanzien van bestuursleden geldt evenzeer voor de plaatsvervangende bestuursleden.

  • 3. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door overlijden van betrokkene, dan wel door intrekking van de benoeming door het orgaan dat het betrokken bestuurslid heeft aangewezen, dan wel door het schriftelijk bedanken van betrokkene, dan wel door onder curatele-stelling van betrokkene.

  • 4. De leden van het bestuur mogen, noch middellijk, noch onmiddellijk, in een andere hoedanigheid deelnemen aan leveringen of aannemingen ten behoeve van het fonds, noch op enigerlei wijze belang hebben bij de beleggingen van zijn gelden.

Artikel 7 Besluitvorming en quorum

  • 1. De leden van het AVBB brengen ieder vijf stemmen uit, het lid van de Bouw- en Houtbond FNV brengt negen stemmen uit en de overige leden ieder drie stemmen.

  • 2. Is het aantal ter vergadering aanwezige stemmen aan werkgeverszijde niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige stemmen aan werknemerszijde, dan brengen de leden van die groep waarvan het grootste stemmenaantal ter vergadering aanwezig is ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de leden van de andere groep ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal. De leden van de andere groep brengen alsdan ieder evenveel

  • 3. stemmen uit als het aantal stemmen van de leden van de grootste groep ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal.

Artikel 8 Delegatie

Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden delegeren aan het sfb en/of aan door het bestuur, al dan niet geheel uit zijn midden, benoemde paritaire commissies. Daarbij kan aan deze commissies toestemming worden verleend, volgens door het bestuur te stellen richtlijnen, een deel van haar bevoegdheden weer over te dragen aan het sfb. De gedelegeerde bevoegdheden worden door de commissies en het sfb uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 9 Voorzitters en secretarissen

  • 1. Het bestuur benoemt uit zijn midden twee voorzitters: één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde. Het bestuur vertegenwoordigt het fonds. Daarnaast komt de vertegenwoordigings-bevoegdheid toe aan de twee voorzitters gezamenlijk.

  • 2. Om beurten treden de voorzitters voor de tijd van een jaar als fungerend voorzitter en als plaatsvervangend voorzitter op. Het bestuur wijst bij de eerste benoeming van twee voorzitters aan, welke van hen beiden gedurende het eerste boekjaar als fungerend voorzitter en welke als plaatsvervangend voorzitter zal optreden.

  • 3. Het bestuur kiest uit zijn midden twee secretarissen: één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde. Wanneer als voorzitter een werkgeversvertegenwoordiger fungeert, fungeert als secretaris de secretaris van werknemerszijde, en omgekeerd. Overeenkomstig het gestelde in het eerste lid vertegenwoordigt/vertegenwoordigen hij/zij het fonds in en buiten rechte bij ontstentenis van één of beide voorzitters.

Artikel 10 Beheer

Het bestuur is belast met het beheer van het fonds. Het is bevoegd uit naam van het fonds alle handelingen te verrichten die met de doelstelling in overeenstemming zijn en die niet bij of krachtens deze statuten aan de bevoegdheid van het bestuur onttrokken zijn. In afwijking van het bepaalde in artikel 291, tweede lid van Boek II Burgerlijk Wetboek, omvat de bevoegdheid van het bestuur mede het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, als ook het sluiten van overeenkomsten waarbij het fonds zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.

Artikel 11 Reglement

  • 1. Het bestuur stelt een reglement vast dat de wijze waarop het doel van het fonds zal worden bereikt en die zaken welke nadere voorziening behoeven, regelt.

  • 2. Het bestuur dient voor wijzigingen in het reglement goedkeuring van partijen te krijgen. Ter verkrijging van de goedkeuring wordt de wijziging toegezonden aan de organisaties die partij zijn bij de CAO. Een organisatie wordt geacht haar goedkeuring te hebben verleend als zij niet binnen vier weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van haar op schrift gestelde bezwaren.

  • 3. Een reglement, alsmede in het reglement aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden, alvorens een volledig exemplaar van die stukken, onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

  • 4. Ten aanzien van de besluitvorming over de vaststelling of wijziging van een reglement is het bepaalde in artikel 15 van toepassing.

Artikel 12 Sancties

Het bestuur is bevoegd in het reglement omschreven sancties toe te passen als declaraties worden ingediend ná de daartoe in het reglement vastgestelde termijn, of niet overeenkomstig de in het reglement voorgeschreven wijze.

Artikel 13 Boekjaar en jaarverslag

  • 1. Het boekjaar van het fonds valt samen met het kalenderjaar.

  • 2. Het bestuur legt van zijn beleid jaarlijks binnen twaalf maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk verantwoording af aan de organisaties die partij zijn bij de CAO door middel van een verslag.

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde verslag bevat:

    • a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een rekening van baten en lasten, vergezeld van een verklaring van de register-accountant terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan;

    • c. in voorkomende gevallen, mededelingen omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglement(en) hebben plaatsgehad.

  • 4. Het saldo, zoals dit blijkt uit de laatstelijk vastgestelde balans, wordt toegevoegd aan de middelen voor het volgende boekjaar.

  • 5. Het jaarverslag wordt toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties betrokken bij de CAO.

  • 6. Het jaarverslag wordt ter inzage van de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers gelegd: ten kantore van het fonds; op één of meer door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 7. Het jaarverslag wordt op aanvraag aan de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 14 Accountant

  • 1. Het bestuur benoemt, gehoord het sfb, een externe registeraccountant aan wie de controle van de jaarrekening wordt opgedragen.

  • 2. De accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desgevraagd worden getoond.

  • 3. De accountant brengt ten minste jaarlijks een rapport uit over zijn bevindingen.

Artikel 15 Wijziging statuten

  • 1. Wijzigingen in de statuten kunnen worden aangebracht bij besluit van het bestuur.

  • 2. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen in een bijzondere daartoe uitgeschreven vergadering, waarin ten minste twee werkgevers- en ten minste twee werknemersleden van het bestuur aanwezig zijn. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden.

  • 3. Als in een vergadering, waarin een statutenwijziging zal worden behandeld, niet het voor het nemen van een besluit vereiste aantal leden aanwezig is, zal binnen een maand nadien een tweede vergadering worden gehouden, op te roepen met inachtneming van de voor oproeping gestelde termijn, welke ongeacht het ter vergadering aanwezige aantal leden tot het nemen van een besluit bevoegd zal zijn.

  • 4. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de uitgebrachte geldige stemmen.

  • 5. Een statutenwijziging treedt in werking als deze door partijen is goedgekeurd. Ter verkrijging van de goedkeuring wordt de wijziging toegezonden aan de organisaties, die partij zijn bij de CAO.

  • 6. Een organisatie wordt geacht haar goedkeuring te hebben verleend, als zij niet binnen vier weken na de toezending van het tegenovergestelde heeft doen blijken door het insturen van haar op schrift gestelde bezwaren.

  • 7. Een statutenwijziging treedt eerst in werking nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt en een door het bestuur ondertekend exemplaar van de wijziging voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantongerecht Amsterdam.

  • 8. Het bestuur is verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het openbaar handelsregister, gehouden bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam.

Artikel 16 Ontbinding

  • 1. Voor een besluit tot ontbinding van het fonds gelden dezelfde bepalingen als voor een besluit tot wijziging van de statuten.

  • 2. In geval van ontbinding zal, tenzij partijen een ander besluit nemen, het bestuur met de liquidatie zijn belast. Over een eventueel batig dan wel nadelig saldo zal door partijen worden beslist.

  • 3. Een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van het fonds.

Artikel 17 Ministerieel vertegenwoordiger

Als door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen de minister en het bestuur een waarnemer toegelaten. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt alle voor het bestuur bestemde stukken.

Artikel 18 Slotbepaling

In alle gevallen waarin niet door deze statuten of het reglement van het fonds is voorzien, beslist het bestuur.

STICHTING SCHOLINGSFONDS VOOR HET BOUWBEDRIJF

REGLEMENT SCHOLINGSDAGEN BEDOELD IN ARTIKEL 11 VAN DE STATUTEN VAN DE STICHTING SCHOLINGSFONDS VOOR HET

BOUWBEDRIJF

Vastgesteld door het bestuur op 25 mei 1988

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. Het fonds:

  • de Stichting Scholingsfonds voor het Bouwbedrijf.

  • 2. CAO:

  • CAO voor het Bouwbedrijf.

  • 3. Werkgever:

  • de werkgever op wie de bepalingen van de cao van toepassing zijn.

  • 4. Werknemer:

  • de werknemer op wie de bepalingen van de cao van toepassing zijn. Als werknemer wordt tevens beschouwd degene die op basis van een overeenkomst met een uitzendburo werkzaamheden verricht als bedoeld in de cao en voor wie krachtens de bepalingen van die cao het uitzendburo gehouden is bijdragen te betalen aan het fonds.

  • Als werknemer wordt niet beschouwd:

    • uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;

    • tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en arbeidstechnische medewerkers;

  • 5. Bestuur:

  • het bestuur van het fonds.

  • 6. Het loon:

  • het vast overeengekomen loon per betalingsperiode als bedoeld in artikel 1, twaalfde lid, onder b van de cao, vermeerderd met de daarbij behorende vakantiewaarde. Indien een prestatiebevorderend systeem zoals bedoeld in artikel 21, tweede van de cao van toepassing is, dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie gedurende de betalingsperiode.

  • 7. Verletkosten:

  • het loon, alsmede de over dat loon op grond van de bepalingen in de cao door de werkgever verschuldigde premies en bijdragen.

  • 8. SFB:

  • SFB CAO-Regelingen B.V. te Amsterdam.

Artikel 2 De aan het fonds verschuldigde bijdrage

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op. Deze begroting wordt aan belanghebbenden op hun verzoek ter inzage beschikbaar gesteld.

  • 2. De werkgever is aan het fonds een bijdrage verschuldigd als nader aangegeven in de leden 3 en 4. De bijdrage wordt berekend op basis van het premieloon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen.

  • 3. De bijdrage zoals bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld door de organisaties van werkgevers en werknemers die partij zijn bij de cao. Deze organisaties kunnen het bijdragepercentage wijzigen.

  • 4. De in het tweede lid van dit artikel bedoelde bijdrage is door het sfb, dat daartoe door het fonds gemachtigd is, terstond en ineens opeisbaar op 31 december van het betreffende kalenderjaar.

  • 5. De bijdrage bedraagt in het kalenderjaar 2001 0,95 procent.

Artikel 3 Wijze van betalen

  • 1. De betaling van de verschuldigde bijdrage dient binnen veertien dagen na afloop van het loonbetalingstijdvak of na een periode van vier weken te hebben plaatsgevonden.

  • 2. Indien deze betaling niet tijdig heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.

  • 3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.

  • 4. Deze rente is gelijk aan de wettelijke rente.

  • 5. Het bestuur is bevoegd forfaitaire invorderingskosten bij de werkgever in rekening te brengen.

Artikel 4 Bijdragerestitutie

  • 1. Als de omvang van de vermogensreserve van het fonds naar de opvatting van het bestuur daartoe aanleiding geeft, is het bestuur bevoegd te besluiten over te gaan tot bijdragerestitutie aan de deelnemende werkgevers.

  • 2. Een besluit tot bijdragerestitutie behoeft de goedkeuring van de organisaties van werkgevers en werknemers die partij zijn bij de cao.

Artikel 5 Vergoeding van verlet- en reiskosten

De werkgever heeft tegenover het fonds aanspraak op een vergoeding van een vast bedrag per dag voor de verlet- en reiskosten verbonden aan een door werknemer gevolgde cursus die

  • verband houdt met zijn huidige of toekomstige beroep bij een werkgever vallende onder de werkingssfeer van de cao;

  • door het bestuur is goedgekeurd;

  • gevolgd is bij een door het fonds erkend opleidingsinstituut en

  • voldoet aan de overige voorwaarden die het bestuur van het fonds heeft vastgesteld.

Artikel 6 Vergoeding van cursuskosten

Het fonds verstrekt aan de werkgever een vergoeding van een vast bedrag per dag voor cursuskosten volgens de bepalingen in de cao, indien de cursus voldoet aan de in artikel 5 genoemde voorwaarden. Het bestuur stelt jaarlijks de vaste vergoedingsbedragen voor de cursussen vast.

Artikel 7 Subsidies in het kader van een voorschakeltraject

Vervallen.

Artikel 8 Verrekening

Als de werkgever ten tijde van de vaststelling van de vergoedingen door het fonds ingevolge artikel 5 een opeisbare schuld aan het fonds heeft, wordt deze schuld met het te betalen bedrag verrekend.

Artikel 9 Scholingsdagen tijdens ziekte, vorstverlet of werkloosheid

  • 1. Als de werkgever een scholingsbeleid heeft, verstrekt het Scholingsfonds de vergoedingen genoemd in de artikelen 5 en 6 ook als een werknemer tijdens ziekte deelneemt aan een cursus.

  • 2. Als een werknemer deelneemt aan een cursus op een dag dat hij anders wegens vorst niet gewerkt zou hebben, verstrekt het Scholingsfonds de vergoedingen genoemd in de artikelen 5 en 6 onder de voorwaarde dat de scholingsdagen al voor het intreden van vorst gepland waren.

  • 3. Als een werknemer tijdens werkloosheid deelneemt aan een cursus, verstrekt het Scholingsfonds de volgende vergoedingen onder de voorwaarden dat werknemer tijdens de dienstbetrekking is aangemeld voor de cursus en de cursus gevolgd wordt binnen vier maanden na het beëindigen van de dienstbetrekking:

    • aan werkgever de vergoeding genoemd in artikel 6 èn

    • aan werknemer een vergoeding voor reiskosten van een vast bedrag per dag en een aanvulling op zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet plus aanvulling vanuit het Aanvullingsfonds WW, tot in totaal 100 procent van het dagloon WW. Bedoeld bedrag wordt na verkregen goedkeuring van partijen, jaarlijks door het bestuur vastgesteld.

Artikel 10 Vergoedingen

  • 1. Het fonds stelt op basis van deelnamelijsten van het desbetreffende opleidingsinstituut voor de werkgever een specificatie van aan hem te betalen vergoedingen op.

  • 2. Gelijktijdig met de toezending van de specificatie aan de werkgever wordt overgegaan tot betaling van het bedrag dat op de specificatie staat.

Artikel 11 Verstrekken van inlichtingen

  • 1. De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan degene, die door het bestuur schriftelijk tot het inwinnen van inlichtingen is gemachtigd, inzage te verlenen van alle bescheiden, en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen, die ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds en in dit reglement worden gevraagd.

  • 2. Degene aan wie bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds of in dit reglement enig bedrijfsgegeven (waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen) ter kennis komt, is dienaangaande jegens derden tot geheimhouding verplicht.

Artikel 12 Garantie

Het bestuur kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de aanspraken van de werknemer als diens werkgever ten opzichte van hem de verplichting niet nakomt om het loon te verstrekken over opgenomen scholingsdagen.

Artikel 13 Voorschriften

Teneinde een efficiënte werking van het fonds te verzekeren, kunnen door het bestuur nadere voorschriften gegeven worden in overeenstemming met de bepalingen van de statuten en van dit reglement, mits deze voorschriften niet in strijd komen met een of meer bepalingen van de cao. In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist het bestuur.

Artikel 15 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als Scholingsfondsreglement.

STATUTEN VAN DE STICHTING AANVULLINGSFONDS BOUWBEDRIJF

Artikel 1 Naam en zetel

De stichting draagt de naam: „Stichting Aanvullingsfonds Bouwbedrijf".

De stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Definities

In deze statuten wordt verstaan onder:

  • 1. Fonds:

  • de in artikel 1 genoemde stichting;

  • 2. CAO:

  • deze Collectieve Arbeidsovereenkomst;

  • 3. Werkgever:

    • a. de werkgever in de zin van deze CAO, of

  • 4. Werknemer:

    • a. de werknemer in de zin van deze CAO, of

  • Als werknemer wordt niet beschouwd:

      • uitvoerders, en zij die in hoofdzaak toezichthoudende of administratieve functies vervullen;

      • tekenaars, constructeurs en andere technici, onder wie organisatorische en arbeidstechnische medewerkers;

    • 1. reglement:

    • een reglement als bedoeld in artikel 3 lid 3 van de statuten;

    • 2. SFB:

    • de relevante werkmaatschappij(en) van de SFB Groep;

    • 3. directie:

    • de directie van het SFB;

    • 4. WW:

    • de Werkloosheidswet (Stb. 1986, 566);

    • 5. WAO:

    • de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Stb. 1966, 84);

    • 6. REA:

    • de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Stb. 1998, 290);

    • 7. ZW:

    • de Ziektewet (Stb. 1913, 204);

    • 8. pensioenpremie:

    • de betaling ter voortzetting van de pensioenopbouw conform het daaromtrent bepaalde bij of krachtens de laatstelijk op de werknemer van toepassing zijnde CAO;

    • 9. invaliditeitspensioenpremie:

    • de betaling voor de voortzetting van de aanvullende verzekering op de uitkering op grond van de Arbeidsongeschiktheidsverzekering conform het daarover bepaalde bij of krachtens de laatstelijk op de werknemer van toepassing zijnde CAO;

    • 10. vakantiegeld:

    • de aanspraak van de werknemer op een betaling ter bestrijding van loonderving over het aantal hem toekomende vakantie-, snipper- en feestdagen en/of de vakantietoeslag.

  • 5. Bestuur:

  • het bestuur als bedoeld in artikel 9 van de statuten;

    • 1. reglement:

    • een reglement als bedoeld in artikel 3 lid 3 van de statuten;

    • 2. SFB:

    • de relevante werkmaatschappij(en) van de SFB Groep;

    • 3. directie:

    • de directie van het SFB;

    • 4. WW:

    • de Werkloosheidswet (Stb. 1986, 566);

    • 5. WAO:

    • de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Stb. 1966, 84);

    • 6. REA:

    • de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Stb. 1998, 290);

    • 7. ZW:

    • de Ziektewet (Stb. 1913, 204);

    • 8. pensioenpremie:

    • de betaling ter voortzetting van de pensioenopbouw conform het daaromtrent bepaalde bij of krachtens de laatstelijk op de werknemer van toepassing zijnde CAO;

    • 9. invaliditeitspensioenpremie:

    • de betaling voor de voortzetting van de aanvullende verzekering op de uitkering op grond van de Arbeidsongeschiktheidsverzekering conform het daarover bepaalde bij of krachtens de laatstelijk op de werknemer van toepassing zijnde CAO;

    • 10. vakantiegeld:

    • de aanspraak van de werknemer op een betaling ter bestrijding van loonderving over het aantal hem toekomende vakantie-, snipper- en feestdagen en/of de vakantietoeslag.

Artikel 3 Doel

  • 1. Het fonds heeft ten doel aan, of ten behoeve van, werknemers die een uitkering krachtens de WW, de WAO, de REA of de ZW ontvangen een aanvulling te verstrekken of een verstrekking te doen, als door partijen bij de CAO is overeengekomen een dergelijke aanvulling/verstrekking via het fonds te regelen.

  • 2. Vervallen.

  • 3. Het fonds heeft verder ten doel de financiering van uitkeringen aan gewezen arbeidsongeschikte werknemers die het werk gedurende een periode van ten minste een jaar volledig hebben hervat, indien zulks is overeengekomen in de CAO.

  • 4. De nadere voorwaarden waaronder de in het eerste, tweede en derde lid genoemde aanvullingen, verstrekkingen en uitkeringen worden toegekend worden bij reglement vastgesteld.

Artikel 4 Werkingssfeer

De regeling is van toepassing op werknemers die in loondienst werkzaam zijn of zijn geweest bij een werkgever als bedoeld in artikel 2 van deze statuten.

Artikel 5 Geldmiddelen

De geldmiddelen van het fonds bestaan uit:

  • a. de bijdragen die voor de financiering van de regeling door de werkgevers en werknemers worden opgebracht;

  • b. rente;

  • c. eventuele andere baten.

Artikel 6 Bijdrageverplichtingen

Bijdrageplichtig zijn degenen die krachtens een bepaling van de CAO of anderszins verplicht zijn tot het geven van bijdragen als bedoeld in artikel 5 aan de stichting.

Artikel 7 Bijdragen

  • 1. De methode van de berekening van de bijdragen als bedoeld in artikel 5 alsmede de wijze van incassering daarvan worden bij reglement als bedoeld in artikel 3 vastgesteld.

  • 2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde bijdragen worden telkenmale door het bestuur van de stichting vastgesteld.

  • 3. Met het saldo tussen baten en lasten, zoals dit blijkt uit de laatstelijk vastgestelde jaarrekening(en) zal in het volgende boekjaar bij de vaststelling van de desbetreffende bijdrage rekening worden gehouden.

Artikel 8 Administratie

  • 1. Het fonds draagt zijn administratie op aan het SFB.

  • 2. De directie van het fonds berust bij de directie van het SFB.

Artikel 9 Bestuur

  • 1. Het bestuur van het fonds bestaat uit:

    • a. ten minste één en ten hoogste vier leden benoemd door de werkgeversorganisaties betrokken bij de CAO (hierna te noemen: werkgevers-bestuursleden);

    • b. ten minste één en ten hoogste vier leden benoemd door de werknemersorganisaties betrokken bij de CAO (hierna te noemen: werknemers-bestuursleden);

  • 2. Het aantal leden wordt vastgesteld en benoemd:

    • wat de werkgeversbestuursleden betreft: door de werkgeversorganisaties betrokken bij de CAO;

    • wat de werknemersbestuursleden betreft: door de werknemersorganisaties betrokken bij de CAO.

  • 3. Het bestuur vertegenwoordigt het fonds in en buiten rechte. De vertegenwoordigings-bevoegheid komt mede toe aan één werkgeversbestuurslid en één werknemers-bestuurslid, mits zij gezamenlijk handelen.

  • 4. Het bestuur kiest uit zijn midden twee voorzitters en twee secretarissen en wel:

    • één voorzitter en één secretaris uit de werkgeversbestuursleden; en

    • één voorzitter en één secretaris uit de werknemersbestuursleden.

  • 5. Om beurten treden de voorzitters voor de tijd van een kalenderjaar als voorzitter en als tweede voorzitter op. Het bestuur wijst bij de eerste benoeming van twee voorzitters aan, wie van hen beiden gedurende het eerste boekjaar als voorzitter en wie als tweede voorzitter zal optreden.

  • 6. Indien als voorzitter een werkgeversbestuurslid fungeert, fungeert als secretaris een werknemers-bestuurslid, en omgekeerd.

  • 7. Voorts kan door of namens de werkgevers- en werknemersorganisaties voor elk bestuurslid een plaatsvervanger worden benoemd, die als plaatsvervanger kan optreden bij ontstentenis of afwezigheid van het desbetreffende bestuurslid en – op grond van een door dat bestuurslid aan de plaatsvervanger verleende volmacht – in dat geval treedt in alle rechten en alle verplichtingen van het desbetreffende bestuurslid.

  • 8. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door bedanken, dan wel door intrekking van de benoeming door de instelling, die het betrokken bestuurslid heeft aangewezen.

  • 9. Indien in het bestuur één of meer vacatures ontstaan, wordt daarin zo spoedig mogelijk voorzien; de benoeming geschiedt door de instelling, door welke het lid, wiens zetel is opengevallen, was aangewezen. Gedurende het bestaan van een vacature behoudt het bestuur zijn volledige bevoegdheden.

  • 10. Bestuursleden genieten geen bezoldiging ten laste van het fonds; het bestuur kan een regeling treffen inzake vacatiegelden en vergoeding van reis- en verblijfkosten.

Artikel 10 Bestuursvergaderingen

  • 1. Het aantal stemmen dat elk bestuurslid uitbrengt wordt zodanig bepaald, dat het aantal stemmen aan werkgeverszijde even groot is als het aantal stemmen aan werknemerszijde.

  • 2. Is het aantal ter vergadering aanwezige stemmen aan werkgeverszijde niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige stemmen aan werknemerszijde, dan brengen de leden van die groep waarvan het grootste stemmenaantal ter vergadering aanwezig is, ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de leden van de andere groep, ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal. De leden van de andere groep brengen alsdan ieder evenveel stemmen uit als het aantal stemmen van de leden van de grootste groep, ter vergadering aanwezig, maal het eigen stemmenaantal.

  • 3. Voorzover in deze statuten niet anders is bepaald, kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.

  • 4. Door het bestuur worden geen beslissingen genomen, indien niet meer dan de helft van het aantal bestuursleden aanwezig is. Indien het vereiste aantal bestuursleden in een vergadering niet aanwezig is, kan in een volgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden, een besluit worden genomen over die voorstellen waarover wegens het ontbreken van het quorum in eerstbedoelde vergadering geen besluit kon worden genomen.

  • 5. Bij uitzondering kunnen, in spoedeisende gevallen of in gevallen waarin geen twijfel mogelijk is, door de beide voorzitters voorlopige beslissingen en maatregelen worden genomen die in de eerstvolgende vergadering van het bestuur ter bekrachtiging worden voorgedragen.

Artikel 11 Mandaat

Het bestuur kan uitdrukkelijk omschreven bevoegdheden mandateren aan het SFB en/of aan door het bestuur al dan niet geheel uit zijn midden benoemde paritaire commissies. De gemandateerde bevoegdheden worden door de commissies en het SFB uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 12 Reglementen

  • 1. Het bestuur stelt één of meerdere reglementen vast als bedoeld in artikel 3 van de statuten, waarin wordt geregeld de wijze waarop het doel van het fonds zal worden bereikt, alsmede die zaken die nadere voorziening behoeven.

  • 2. Het bestuur is zelfstandig bevoegd wijzigingen in een reglement aan te brengen. Het bestuur brengt een reglementswijziging ter kennis van de werkgevers- en werknemersorganisaties betrokken bij de CAO.

  • 3. Een reglement, alsmede de in het reglement aangebrachte wijzigingen zullen niet in werking treden, alvorens een volledig exemplaar van die stukken,onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage zijn gelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.

  • 4. Ten aanzien van de besluitvorming over de vaststelling of wijziging van een reglement is het bepaalde in artikel 15 van toepassing.

Artikel 13 Beheer van het fondsvermogen

  • 1. Het bestuur is belast met het beheer van het fonds. Het is bevoegd uit naam van het fonds alle handelingen te verrichten, welke met de doelstelling in overeenstemming zijn en die niet bij of krachtens deze statuten aan de bevoegdheid van het bestuur onttrokken zijn.

  • 2. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen. Het bestuur is niet bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten, waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.

  • 3. Het bestuur is bevoegd tot het uitbesteden aan derden van voorlichtingswerkzaamheden. Het bestuur kan daartoe middelen beschikbaar stellen.

  • 4. Het bestuur belegt (tijdelijk overtollige) middelen op een zodanige wijze dat:

    • a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;

    • b. een optimaal rendement wordt verkregen;

    • c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.

  • 5. De aan de stichting toebehorende zaken worden, indien zij niet ten kantore worden gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.

  • 6. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van baten en lasten over dat boekjaar.

Artikel 14 Boekjaar, accountant en jaarverslag

  • 1. Het boekjaar van het fonds valt samen met het kalenderjaar.

  • 2. Het bestuur stelt voor aanvang van het boekjaar een begroting op. Deze begroting wordt ter inzage gelegd van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers ten kantore van de stichting gelegd. Op aanvraag wordt de begroting toegezonden aan de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 3. Het bestuur benoemt een externe registeraccountant of een Accountant-Administratie-consulent ten aanzien van wie bij bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountant-Administratie-consulenten bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, avn die wet, aan wie de controle van de jaarrekening wordt opgedragen.

  • 4. De op grond van het derde lid benoemde accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de stichting. De waarden van de stichting moeten hem desverlangd worden getoond.

  • 5. De op grond van het derde lid benoemde accountant brengt ten minste eenmaal per jaar aan het bestuur verslag uit over zijn bevindingen.

  • 6. Het bestuur legt van de uitvoering van het beleid jaarlijks binnen twaalf maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk verantwoording af.

  • 7. Het in het zesde lid bedoelde verslag bevat:

    • a. een algemeen overzicht van de werkzaamheden van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de stichting, bestaande uit een balans en een staat van lasten en baten van elke regeling waarvoor een aparte bijdrage verschuldigd is, vergezeld van een verklaring van de registeraccountant ter zake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan;

    • c. in voorkomende gevallen, mededeling omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglement(en) hebben plaatsgehad.

  • 8. Het jaarverslag wordt toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties betrokken bij de CAO.

  • 9. Het jaarverslag wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers gelegd:

    • a. ten kantore van de stichting;

    • b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 10. Het jaarverslag wordt op aanvraag aan de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 15 Wijziging statuten

  • 1. Het bestuur is zelfstandig bevoegd deze statuten te wijzigen. Het bestuur brengt een statutenwijziging ter kennis van de werkgevers- en werknemersorganisaties betrokken bij de CAO.

  • 2. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen in een bijzondere daartoe uitgeschreven vergadering, waarop ten minste de helft van de werkgevers- en ten minste de helft van de werknemersleden van het bestuur aanwezig zijn. De uitnodiging voor deze vergadering moet met het voorstel uiterlijk veertien dagen voor de vergadering aan de bestuursleden worden toegezonden.

  • 3. Indien in een vergadering, waar een statutenwijziging zal worden behandeld, niet het voor het nemen van een besluit vereiste aantal leden aanwezig is, zal binnen een maand nadien een tweede vergadering worden gehouden op te roepen met inachtneming van de voor oproeping gestelde termijn, welke ongeacht het ter vergadering aanwezige aantal leden tot het nemen van een besluit bevoegd zal zijn.

  • 4. Een besluit tot statutenwijziging moet worden genomen met een meerderheid van twee/derde van de uitgebrachte geldige stemmen.

  • 5. Een statutenwijziging treedt eerst in werking nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt en een door het bestuur ondertekend exemplaar van de wijziging voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantongerecht Amsterdam.

  • 6. Het bestuur is verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het openbaar stichtingenregister, gehouden bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam.

Artikel 16 Ontbinding van de stichting

  • 1. Voor een besluit tot ontbinding van het fonds gelden dezelfde bepalingen als voor een besluit tot wijziging van de statuten.

  • 2. In geval van ontbinding zal het bestuur met de liquidatie zijn belast.

  • 3. Het bestuur beslist over de bestemming van een eventueel batig saldo, met dien verstande dat dit batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van de stichting. Een eventueel nadelig saldo dient door de werkgevers en de werknemers ieder voor de helft te worden opgebracht.

Artikel 17 Ministerieel vertegenwoordiger

Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe de wens te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen de minister en het bestuur een waarnemer toegelaten. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt daartoe alle voor het bestuur bestemde stukken.

Artikel 18 Slotbepalingen

In alle gevallen waarin niet door de wet, deze statuten of het reglement is voorzien, beslist het bestuur.

AANVULLINGSREGLEMENT VERSTREKKING WW-AANVULLINGEN (AR-WW BOUW)

REGLEMENT VAN DE STICHTING AANVULLINGSFONDS BOUWBEDRIJF.

DEEL I. ALGEMEEN

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. het fonds: de Stichting Aanvullingsfonds Bouwbedrijf;

  • 2. de statuten: de statuten van het fonds;

  • 3. het bestuur: het bestuur van het fonds;

  • 4. CAO: Collectieve Arbeidsovereenkomst;

  • 5. CAO Bouwbedrijf: CAO voor het Bouwbedrijf;

  • 6. CAO Uta bouwbedrijven: CAO voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in de bouwbedrijven;

  • 7. het premieloon: het loonbedrag per werknemer per kalenderjaar waarover krachtens de WW premie wordt geheven, alsmede het bedrag dat op grond van artikel 9, lid 4 CSV buiten aanmerking wordt gelaten bij de berekening van het loon waarnaar de premie op grond van de WW wordt geheven;

  • 8. de werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 2 van de statuten;

  • 9. de werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 2 van de statuten en degene die laatstelijk voordat er krachtens artikel 17, 18 of 52b WW voor hem een recht op uitkering ontstond, werknemer was in de zin van artikel 2 van de statuten;

  • 10. de werknemer ingedeeld in fase 1

    • a. de werknemer die bij de WW-intake ingedeeld is in fase 1, of

    • b. de werknemer die ingedeeld is in een andere fase en gedurende 5 jaar ononderbroken in de bedrijfstak heeft gewerkt. Perioden van ziekte of arbeidsongeschiktheid in deze 5 jaar worden gelijkgesteld met werken.

  • 11. loongerelateerde uitkering: uitkering als bedoeld in hoofdstuk IIa van de WW;

  • 12. kortdurende uitkering: uitkering als bedoeld in hoofdstuk IIb van de WW;

  • 13. vakantietoeslag: de vakantiebijslag als bedoeld in artikel 33 van de WW en de vakantie-uitkering als bedoeld in artikel 10 van de TW;

  • 14. vakantiefonds: de Stichting Vakantiefonds voor de Bouwnijverheid;

  • 15. pensioenpremie: de betaling voor de voortzetting van de pensioenopbouw conform het daarover bepaalde bij of krachtens de laatstelijk op de werknemer van toepassing zijnde CAO;

  • 16. invaliditeitspensioenpremie: de betaling voor de voortzetting van de aanvullende verzekering op de uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering conform het daarover bepaalde bij of krachtens de laatstelijk op de werknemer van toepassing zijnde CAO;

  • 17. de WW: de Werkloosheidswet;

  • 18. het U.R.: het Uitkeringsreglement WW 1997, zoals vastgesteld door het Landelijk instituut sociale verzekeringen;

  • 19. REA: de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

  • 20. de TW: de Toeslagenwet;

DEEL II. FINANCIERING

Artikel 2 Bijdrage

  • 1. De werkgever is aan het fonds jaarlijks een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De hoogte van de bijdrage wordt, na overleg met partijen bij de desbetreffende CAO, jaarlijks door het bestuur vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon. Bij de vaststelling van dit percentage voor enig kalenderjaar houdt het bestuur rekening met het overschot of het tekort volgens de balans over het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3. Voor het jaar 2001 zijn de volgende bijdragen vastgesteld:

    • a. voor de CAO 0,1%, waarvan 0,05% voor rekening komt van de werknemer en 0,05 voor rekening komt van de werkgever.

    • b. voor de UTA-CAO: nihil.

  • 4. Het bijdragepercentage wordt gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant.

  • 5. De werknemersbijdrage, als bedoeld in lid 3, die de helft bedraagt van de door de werkgever verschuldigde bijdrage, wordt door de werkgever bij iedere loonbetaling ingehouden op het loon van de werknemer.

Artikel 3 Loonopgave

De werkgever is verplicht jaarlijks de loongegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de heffing van de bijdragen. Als de werkgever in gebreke blijft deze loongegevens te verstrekken wordt de heffingsgrondslag ambtshalve vastgesteld.

Artikel 4 Heffing bijdrage

  • 1. De bijdrage dient bij voorschot te worden voldaan over elk loonbetalingstijdvak of na iedere periode van vier weken.

  • 2. De betaling van de eventueel nog resterende bijdrage dient plaats te vinden na ontvangst van de zogenaamde verzamelnota.

  • 3. Als blijkt dat minder bijdrage is geheven dan door de werkgever is verschuldigd wordt het verschil nagevorderd. Teveel geheven bijdrage wordt aan de werkgever terugbetaald.

  • 4. De werkgever is verplicht medewerking te verlenen aan een controle op de juistheid van de verstrekte loongegevens. Daartoe dient de werkgever inzage te verlenen in de onderdelen van zijn administratie die voor deze controle nodig worden geacht.

Artikel 5 Invordering bijdrage

Als een werkgever in gebreke blijft de verschuldigde bijdrage te betalen zal zo nodig tot gerechtelijke invordering worden overgegaan.

Artikel 6 Rentebepaling

  • 1. Als de betaling van het in artikel 4, eerste lid, bedoelde voorschot niet binnen veertien dagen na afloop van de in dat lid bedoelde termijn heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.

  • 2. Als de betaling van de in artikel 4, tweede lid bedoelde bijdrage niet binnen veertien dagen na de datum van ontvangst van de verzamelnota heeft plaatsgevonden is de werkgever in verzuim.

  • 3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.

  • 4. De in het vorige lid van dit artikel bedoelde rente is gelijk aan de wettelijke rente.

  • 5. Het bestuur is bevoegd van invordering van rente geheel of gedeeltelijk af te zien.

DEEL III. RECHTEN

Artikel 7 Werkingssfeer

Een werknemer of werknemer ingedeeld in fase 1 die zijn uitkering WW ontvangt van een andere uitvoeringsinstelling dan de SFB Uitvoeringsorganisatie N.V. te Amsterdam, heeft, met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen, recht op een aanvulling als:

  • a. in de desbetreffende CAO geformaliseerd is dat de aanvullingsregeling ook van toepassing is op bedoelde werknemers of werknemers ingedeeld in fase 1, èn

  • b. de extra kosten die verbonden zijn aan de bijdrageheffing en de uitkeringsverzorging voor bedoelde werknemers of werknemers ingedeeld in fase 1 voor rekening komen van werkgevers en werknemers op wie de desbetreffende CAO van toepassing is, èn

  • c. een deel van de desbetreffende werkgevers is ingedeeld bij één van de sectoren in de bouwnijverheid, èn

  • d. in de CAO een bijdrageplicht voor de werkgevers van bedoelde werknemers is opgenomen, èn

  • e. in de CAO een meldings- en informatieplicht voor genoemde werknemers of werknemers ingedeeld in fase 1 is opgenomen.

Artikel 8 Aanvulling op het aan een werknemer ingedeeld in fase 1 te betalen deel van de loongerelateerde WW-uitkering

  • 1. Een werknemer ingedeeld in fase 1 die over een dag in de eerste 8 weken van de periode als bedoeld in artikel 42 van de WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een uitkering, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag ter aanvulling van het over die dag krachtens de WW aan hem te betalen bedrag.

  • 2. Als voor het verstrijken van de termijn van 8 weken als bedoeld in het eerste lid van dit artikel het recht op uitkering WW geheel wordt beëindigd wegens het ontvangen van een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, WW, wordt die termijn van 8 weken verlengd met de periode gelegen tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering WW. Als een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, WW niet wordt uitbetaald wegens een omstandigheid als genoemd in artikel 19, tweede lid, WW, wordt het niet betalen daarvan voor de vaststelling van de aanvullingstermijn gelijkgesteld met het ontvangen van die uitkering.

  • 3. De hoogte van de aanvullende betaling is gelijk aan 10/70ste deel van het aan werknemer ingedeeld in fase 1 over de desbetreffende dag krachtens de WW uit te betalen bedrag.

  • 4. Onder „het krachtens de WW aan werknemer ingedeeld in fase 1 uit te betalen bedrag" wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: Het krachtens artikel 33, eerste lid en de artikelen 34 tot en met 41 van de WW te betalen bedrag verminderd met:

    • a. Een krachtens artikel 33, derde en vierde lid als vakantietoeslag te reserveren en uit te betalen bedrag,

    • b. Een krachtens artikel 14 van het U.R. niet aan werknemer maar aan een Vakantiefonds uit te betalen deel van de uitkering krachtens de WW,

    • c. Een krachtens artikel 15 van het U.R. niet aan werknemer maar aan een Pensioenfonds, dan wel pensioenverzekeraar uit te betalen deel van de uitkering krachtens de WW,

    • d. Een krachtens artikel 16 van het U.R. niet aan de werknemer maar aan de desbetreffende pensioenverzekeraar uit te betalen deel van de uitkering WW.

  • 5. Als artikel 14 van de TW wordt toegepast, wordt bij de berekening van de hoogte van de te verstrekken aanvulling uitgegaan van de toeslag zoals deze werd verstrekt zonder toepassing van artikel 14 TW.

Artikel 9 Aanvulling op het aan een werknemer ingedeeld in fase 1 te betalen deel van de kortdurende WW-uitkering

  • 1. Een werknemer ingedeeld in fase 1 die onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, en die over een dag in de eerste 8 weken van de periode als bedoeld in artikel 52g WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een uitkering, heeft, als hij zich daarvoor meldt, over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag ter aanvulling van het over die dag krachtens de WW aan hem te betalen bedrag, tenzij hij als gevolg van wettelijke bepalingen geen voordeel heeft van deze aanvulling.

  • 2. De melding die in het eerste lid van dit artikel wordt genoemd, dient binnen een termijn van 26 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag plaats te vinden.

  • 3. Als voor het verstrijken van de termijn van 8 weken als bedoeld in het eerste lid van dit artikel het recht op uitkering WW geheel wordt beëindigd wegens het ontvangen van een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, WW, wordt die termijn van 8 weken verlengd met de periode gelegen tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering WW.

  • Als een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, WW niet wordt uitbetaald wegens een omstandigheid als genoemd in artikel 19, tweede lid, WW, wordt het niet betalen daarvan voor de vaststelling van de aanvullingstermijn gelijkgesteld met het ontvangen van die uitkering.

  • 4. De hoogte van de aanvullende betaling is gelijk aan 10/70ste deel van het aan de werknemer ingedeeld in fase 1 over de desbetreffende dag krachtens de WW uit te betalen bedrag.

  • 5. Onder „het krachtens de WW aan de werknemer ingedeeld in fase 1 uit te betalen bedrag" wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: Het krachtens artikel 33, eerste lid en de artikelen 34 tot en met 41 van de WW te betalen bedrag, verminderd met een krachtens artikel 33, derde en vierde lid als vakantietoeslag te reserveren en uit te betalen bedrag.

  • 6. Als artikel 14 van de TW wordt toegepast, wordt bij de berekening van de hoogte van de te verstrekken aanvulling uitgegaan van de toeslag zoals deze werd verstrekt zonder toepassing van artikel 14 TW.

Artikel 10 Aanvulling op het bij werkloosheid ten gevolge van buitengewone natuurlijke omstandigheden aan werknemer te betalen deel van de WW-uitkering

  • 1. Een werknemer of werknemer ingedeeld in fase 1 die over een dag of een deel van die dag in de eerste 8 weken van de periode als bedoeld in artikel 18, eerste lid van de WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een uitkering, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag ter aanvulling van het over die dag krachtens de WW aan hem te betalen bedrag.

  • 2. Als de werknemer of de werknemer ingedeeld in fase 1 uit het eerste lid voorafgaand aan zijn werkloosheid werknemer was in de zin van de CAO Bouwbedrijf en werkloos is ten gevolge van vorst, heeft hij naast de in het eerste lid bedoelde aanvullende betaling, recht op een aanvullende betaling tot 100% van het loon bij werken.

  • 3. Op het in het eerste lid bepaalde is artikel 9, derde, vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Op het in het derde lid bepaalde is artikel 9, vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11 Aanvulling op het als vakantietoeslag te betalen deel van de WW-uitkering

  • 1. Een werknemer die over een dag gelegen in de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een vakantietoeslag, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag ter aanvulling van de hem te betalen vakantietoeslag.

  • 2. Een werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, werknemer was in de zin van de CAO Uta bouwbedrijven en die over een dag gelegen binnen de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 52g WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een vakantietoeslag, heeft, als hij zich daarvoor meldt, over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag ter aanvulling van de hem te betalen vakantietoeslag.

  • 3. De melding die in het tweede lid van dit artikel wordt genoemd, dient binnen een termijn van 26 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag plaats te vinden.

  • 4. De hoogte van de aanvullende vakantietoeslag is gelijk aan 30/70ste deel van de hem over de desbetreffende dag krachtens de WW uit te betalen vakantietoeslag, verminderd met de hem eventueel over die dag krachtens de TW uit te betalen vakantietoeslag.

  • 5. Als voor het verstrijken van een termijn als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid van dit artikel het recht op uitkering WW geheel wordt beëindigd wegens het ontvangen van een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a WW, wordt die termijn verlengd met de periode gelegen tussen de eindiging en de herleving van het recht op uitkering WW.

  • 6. Als een uitkering als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, WW niet wordt uitbetaald wegens een omstandigheid als genoemd in artikel 19, tweede lid, WW, wordt het niet betalen daarvan voor de vaststelling van de aanvullingstermijn gelijkgesteld met het ontvangen van die uitkering.

  • 7. De aanvullende vakantietoeslag wordt gelijktijdig met de te betalen vakantietoeslag uitbetaald aan de persoon waaraan de krachtens de WW te betalen vakantietoeslag wordt uitbetaald.

  • 8. Als artikel 14 van de TW wordt toegepast, wordt bij de berekening van de hoogte van de te verstrekken aanvulling uitgegaan van de toeslag zoals deze werd verstrekt zonder toepassing van artikel 14 TW.

Artikel 12 Aanvulling op het als vakantiewaarde te betalen deel van de loongerelateerde WW-uitkering

  • 1. Een werknemer die over een dag in de periode als bedoeld in artikel 18, eerste lid dan wel over een dag gelegen in de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van een deel van zijn uitkering aan een vakantiefonds, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan dat vakantiefonds, ter aanvulling van het krachtens de WW te betalen bedrag.

  • 2. De werknemer bedoeld in het eerste lid heeft jegens het fonds geen recht op betaling van een bedrag aan het vakantiefonds als op hem onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren, als bedoeld in artikel 16 WW, de CAO Bouwbedrijf van toepassing was en hij over een dag als bedoeld in het eerste lid recht heeft op een toeslag op grond van de TW.

  • 3. De hoogte van deze aanvullende betaling is gelijk aan 30/70ste deel van het over de desbetreffende dag krachtens de WW ten gunste van de werknemer aan het vakantiefonds te betalen bedrag, verminderd met de hem eventueel over die dag krachtens de TW uit te betalen vakantietoeslag.

  • 4. De aanvullende betaling wordt gelijktijdig met het krachtens de WW te betalen bedrag uitbetaald aan het vakantiefonds waaraan dat bedrag wordt uitbetaald.

  • 5. Als artikel 14 van de TW wordt toegepast, wordt bij de berekening van de hoogte van de te verstrekken aanvulling uitgegaan van de toeslag zoals deze werd verstrekt zonder toepassing van artikel 14 TW.

Artikel 13 Betaling aan een vakantiefonds tijdens de kortdurende uitkering

  • 1. Een werknemer die over een dag in de periode als bedoeld in artikel 52g WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van die uitkering en op wie onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, de CAO Bouwbedrijf van toepassing was, en voor wie de werkgever op grond van de CAO betalingen aan een vakantiefonds verrichtte, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan dat vakantiefonds.

  • 2. Een werknemer op wie onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, de CAO Bouwbedrijf van toepassing was, heeft over een dag als bedoeld in het eerste lid jegens het fonds geen recht op betaling van een bedrag aan het vakantiefonds als hij over die dag recht heeft op een toeslag op grond van de TW.

  • 3. Een werknemer op wie onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, de CAO Bouwbedrijf van toepassing was, dient zich voor de aanvulling te melden. De melding dient binnen een termijn van 26 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag plaats te vinden.

  • 4. Een werknemer heeft jegens het fonds geen recht op de in het eerste lid bedoelde betaling van een bedrag aan het vakantiefonds als tegelijkertijd recht bestaat op één of meer uitkeringen op grond van hoofdstuk IIa van de WW en één of meer uitkeringen op grond van hoofdstuk IIb van de WW.

  • 5. De hoogte van de betaling aan het vakantiefonds is gelijk aan 100/70ste deel van het bedrag dat over de desbetreffende dag krachtens de WW ten gunste van de werknemer aan het vakantiefonds betaald zou zijn, als hij recht gehad zou hebben op een loongerelateerde uitkering.

  • 6. Op de betaling bedoeld in het vierde lid worden in mindering gebracht de aan de werknemer over de betreffende dag krachtens de WW en de TW uit te betalen vakantietoeslag.

  • 7. De betaling aan het vakantiefonds wordt gedaan op het moment dat het krachtens de WW te betalen bedrag aan het vakantiefonds zou zijn betaald als werknemer recht gehad zou hebben op een loongerelateerde uit kering.

Artikel 14 Aanvulling op het als pensioenpremie te betalen deel van de loongerelateerde WW-uitkering

  • 1. Een werknemer die over een dag in de periode als bedoeld in artikel 18, eerste lid dan wel over een dag gelegen in de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW, op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op uitkering, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan een pensioenverzekeraar, eventueel ter aanvulling van het krachtens de WW aan een pensioenverzekeraar te betalen bedrag.

  • 2. De hoogte van deze aanvullende betaling is gelijk aan de som van:

    • a. 30/70ste deel van het over de betreffende dag krachtens de WW ten gunste van werknemer aan de pensioenverzekeraar te betalen bedrag en

    • b. het, met een breuk te vermenigvuldigen, werkgeversdeel van de pensioenpremie, welke begrepen is in het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering als dagloon zou zijn berekend, als dit werkgeversdeel van de pensioenpremie loon zou zijn voor de berekening van het WW-dagloon en artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toegepast. De teller van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van de over die dag in feite aan werknemer toekomende WW-uitkering. De noemer van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van 70% van het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering als dagloon zou zijn berekend, indien artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toegepast.

  • 3. Als het dagloon waarnaar de uitkering krachtens de WW waarbij de aanvulling wordt verstrekt is vastgesteld met toepassing van artikel 11, derde, vierde of vijfde lid van het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouwnijverheid, is de hoogte van deze aanvullende betaling voor zover nodig in afwijking van het vermelde in het tweede lid gelijk aan de som van:

    • a. 30/70ste deel van het over de betreffende dag krachtens de WW ten gunste van werknemer aan de pensioenverzekeraar te betalen bedrag en

    • b. het, met een breuk te vermenigvuldigen, werkgeversdeel van de pensioenpremie, welke begrepen is in het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering als secundair dagloon zou zijn berekend, als dit werkgeversdeel van de pensioenpremie loon zou zijn voor de berekening van het WW-dagloon en artikel 9, eerste lid en artIkel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toegepast. De teller van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van de over die dag in feite aan werknemer toekomende WW-uitkering. De noemer van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van 70% van het bedrag dat bij het ontstaan van het primaire recht op WW-uitkering als primair dagloon zou zijn berekend, als artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toegepast.

  • 4. Als het dagloon, waarnaar een werkloosheidsuitkering is berekend krachtens het bepaalde in artikel 14, eerste en tweede lid van de Dagloonregels Invoeringswet Stelselherziening sociale zekerheid is afgeleid van het dagloon voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, bedraagt deze aanvullende betaling in afwijking van het vermelde in het tweede lid en derde lid, het bedrag aan pensioenpremie welke begrepen is in het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering als dagloon zou zijn berekend als het werknemers- en het werkgeversdeel van de pensioenpremie loon zouden zijn voor de berekening van het dagloon voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toegepast, vermenigvuldigd met een breuk. De teller van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van de over die dag in feite aan werknemer toekomende WW-uitkering. De noemer van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van 70% van het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WWuitkering als dagloon zou zijn berekend, als artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering niet zouden zijn toegepast.

  • 5. Een werknemer heeft geen recht op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde betaling vanuit het fonds, als tijdens werkloosheid sprake is van een recht op pensioenopbouw via het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering.

  • 6. De aanvullende pensioenpremiebetaling wordt gelijktijdig met het krachtens de WW te betalen bedrag uitbetaald aan de pensioenverzekeraar waaraan dat bedrag wordt uitbetaald.

Artikel 15 Betaling aan een pensioenverzekeraar tijdens de kortdurende uitkering

  • 1. Een werknemer die over een dag in de periode als bedoeld in artikel 52g WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op betaling van die uitkering en op wie onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met 52a WW, de CAO Bouwbedrijf of de CAO Uta bouwbedrijven van toepassing was, heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan een pensioenverzekeraar.

  • 2. Een werknemer op wie onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, de CAO Bouwbedrijf of de CAO Uta bouwbedrijven van toepassing was, dient zich voor de aanvulling te melden. De melding dient binnen een termijn van 26 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag plaats te vinden.

  • 3. De hoogte van de betaling aan de pensioenverzekeraar is gelijk aan de hoogte van de betaling die zou zijn vastgesteld als de werknemer bedoeld in het eerste lid recht zou hebben gehad op een loongerelateerde uitkering en artikel 18 op hem van toepassing zou zijn geweest, vermeerderd met het deel dat krachtens de WW aan de pensioenverzekeraar zou zijn betaald.

  • 4. De betaling aan de pensioenverzekeraar wordt gedaan op het moment dat het krachtens de WW te betalen bedrag aan de pensioenverzekeraar zou zijn betaald als artikel 18 van toepassing zou zijn.

Artikel 16 Betaling van invaliditeitspensioenpremie

  • 1. De werknemer op wie vóór de na 25 januari 1993 ingetreden werkloosheid de CAO Bouwbedrijf van toepassing is geweest en voor wie over een dag gelegen in het eerste jaar van aaneengesloten werkloosheid, te rekenen vanaf de eerste dag van werkloosheid, een deel van de uitkering WW als werknemersaandeel in de invaliditeitspensioenpremie betaald wordt aan de desbetreffende pensioenverzekeraar heeft over die dag jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan de desbetreffende pensioenverzekeraar, ter aanvulling van het deel van de uitkering WW dat als werknemersaandeel in de invaliditeitspensioenpremie betaald wordt.

  • 2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde aanvullende betaling wordt berekend overeenkomstig de berekening van het werkgeversaandeel in de invaliditeitspensioenpremie volgens de CAO Bouwbedrijf, waarbij onder premieloon SV wordt verstaan de uitkering WW waarnaar premie ingevolge de WW wordt geheven.

  • 3. De aanvullende betaling wordt gelijktijdig met het deel van de uitkering WW dat als werknemersaandeel in de invaliditeitspensioenpremie betaald wordt, uitbetaald aan de desbetreffende pensioenverzekeraar.

  • 4. Als in het jaar als bedoeld in het eerste lid recht ontstaat op vervolguitkering WW wegens het bereiken van de maximum uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW, heeft de werknemer gedurende het restant van het jaar als bedoeld in het eerste lid over iedere dag dat recht bestaat op betaling van vervolguitkering WW, gebaseerd op het voor de werknemer geldende minimumloon, jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan de desbetreffende pensioenverzekeraar.

  • 5. Een werknemer op wie laatstelijk voor het ontstaan van het recht op kortdurende uitkering WW de CAO Bouwbedrijf van toepassing was, heeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 52g WW over iedere dag dat recht bestaat op betaling van kortdurende uitkering jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan de desbetreffende pensioenverzekeraar.

  • 6. De hoogte van de in het vierde en vijfde lid bedoelde betaling is gelijk aan de som van het werknemersaandeel en het werkgeversaandeel in de invaliditeitspensioenpremie. Het werknemersaandeel en het werkgeversaandeel in de invaliditeitspensioenpremie worden berekend overeenkomstig de berekening van het werknemersaandeel en het werkgeversaandeel in de invaliditeitspensioenpremie volgens de CAO Bouwbedrijf waarbij onder premieloon SV wordt verstaan de uitkering WW waarnaar premie ingevolge de WW wordt geheven en onder premieloon voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering de uitkering WW waarnaar premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt geheven.

Artikel 17 Aanvullingen op reïntegratie-uitkeringen op grond van de Wet REA

De artikelen 9 tot en met 11, 13 en 15 tot en met 20 zijn van overeenkomstige toepassing voor een werknemer of ABB-er die op grond van de Wet REA recht heeft op een reïntegratieuitkering.

DEEL IV. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 18 Betaling van de uitkering via de werkgever

  • 1. Het bestuur kan toestaan dat de betaling van de aanvulling als bedoeld in artikel 14 van dit reglement door tussenkomst van de werkgever plaatsvindt.

  • 2. De werkgever aan wie het bestuur heeft toegestaan dat de betaling van de uitkering door zijn tussenkomst geschiedt, is verplicht, ten genoegen van het bestuur, een overeenkomstig de daaraan door het bestuur gestelde eisen ingerichte administratie aan te houden van de perioden gedurende welke de werknemer op grond van de omstandigheden als bedoeld in artikel 18 WW niet heeft gewerkt.

  • 3. Als de werkgever aan wie de in het eerste lid bedoelde toestemming is verleend, de in het tweede lid omschreven verplichtingen niet of niet volledig nakomt, kan het bestuur besluiten om de betalingen die de werkgever als voorschot op de aanvulling aan de werknemer of werknemers heeft gedaan, geheel of gedeeltelijk niet te vergoeden.

  • 4. Als en voorzover zodanige betalingen naar het oordeel van het bestuur ten onrechte zijn vergoed omdat de werkgever niet of niet volledig heeft voldaan aan de in het tweede lid van dit artikel bedoelde verplichtingen, kan het bestuur besluiten om deze vergoeding geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. De werkgever is dan verplicht binnen een door het bestuur vast te stellen termijn aan deze vordering te voldoen.

  • 5. Het bestuur kan naast en boven het in het derde en vierde lid bepaalde beslissen dat, ingeval de werkgever de juistheid van de ingediende declaratiestaat niet aantoont, deze een boete aan het fonds verschuldigd is. De boeten die door het bestuur kunnen worden opgelegd, zijn:

  • bij opzet en grove schuld van de werkgever geldt bij een eerste verzuim een boete van 25% van het betrokken bedrag; bij een tweede verzuim 50% van het betrokken bedrag en bij een derde en volgende verzuim 100% van het betrokken bedrag, en bij ernstige en omvangrijke fraude van de werkgever geldt bij een eerste verzuim en bij volgende verzuimen een boete van 100% van het betrokken bedrag.

Artikel 19 Verstrekken van inlichtingen

  • 1. De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan degene die door het bestuur schriftelijk tot het inwinnen van inlichtingen is gemachtigd inzage te verlenen in alle bescheiden en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen die worden gevraagd voor de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds en in dit reglement.

  • 2. Degene die bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds of in dit reglement kennis neemt van enig gegeven waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, is daarover tegenover derden tot geheimhouding verplicht.

Artikel 20 Voorschriften

Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering, mits deze voorschriften in overeenstemming zijn met de bepalingen in de statuten van het fonds en in dit reglement.

Artikel 21 Analoge toepassing van WW-bepalingen

  • 1. Het bepaalde in de artikelen 30, 32, 33, 38, 39 en 40 van de WW is van overeenkomstige toepassing op de bepalingen van dit reglement.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet als en voorzover in dit reglement uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 22 Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

  • 1. Betalingen die op grond van dit reglement onverschuldigd zijn gedaan, worden teruggevorderd.

  • 2. Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het bestuur besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Artikel 23 Bijzondere gevallen

Als de bepalingen in dit reglement in individuele gevallen of in categorieën van gevallen leiden tot niet voorziene of onbedoelde gevolgen kan het bestuur een afwijkende beslissing nemen die tegemoet komt aan de bedoelingen van de aanvullingsregeling.

Artikel 24 Intern beroep

  • 1. Als een werkgever of werknemer zich niet kan verenigen met een beslissing die hem betreft, kan hij zich tot het bestuur wenden met het verzoek terug te komen op een beslissing op grond van dit reglement.

  • 2. Aan de werkgever of werknemer wordt desgevraagd schriftelijk kennis gegeven van een beslissing van het bestuur op grond van dit reglement die hem betreft.

  • 3. Een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedagtekend en vermeldt de gronden waarop de beslissing berust.

Artikel 25 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als het Aanvullingsreglement verstrekking WW-aanvullingen Bouwbedrijf (AR-WW Bouw).

REGLEMENT VERSTREKKING EINDEJAARSUITKERING WAO BOUWBEDRIJF (REJU-WAO BOUWBEDRIJF)

Reglement van de Stichting Aanvullingsfonds Bouwbedrijf.

DEEL I. ALGEMEEN

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. Het fonds:

  • de Stichting Aanvullingsfonds Bouwbedrijf;

  • 2. De statuten:

  • de statuten van het fonds;

  • 3. Het bestuur:

  • het bestuur van het fonds;

  • 4. Het premieloon:

  • het loonbedrag per werknemer waarover op grond van de WW premie wordt geheven, alsmede het bedrag dat op grond van artikel 9, lid 4 CSV buiten aanmerking wordt gelaten bij de berekening van het loon waarnaar de premie op grond van de WW wordt geheven;

  • 5. Eindejaarsuitkering:

  • jaarlijkse betaling van een bedrag aan WAO-uitkeringsgerechtigden op wie bij werken een CAO in de zin van dit reglement van toepassing zou zijn geweest;

  • 6. CAO:

  • een collectieve arbeidsovereenkomst als genoemd in artikel 2 van de statuten waarin is opgenomen de betaling door het fonds van een eindejaarsuitkering;

  • 7. CAO Bouw:

  • de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf;

  • 8. CAO UTA:

  • de collectieve arbeidsovereenkomst voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in de bouwbedrijven;

  • 9. De werkgever:

  • de werkgever als bedoeld in de CAO;

  • 10. De werknemer:

    • degene die werknemer is in de zin van de CAO; of

    • degene die direct voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid werknemer was in de zin van de CAO; of

    • degene wiens arbeidsongeschiktheid is ingetreden in een periode waarin recht bestaat op een Werkloosheidsuitkering en die direct voorafgaand aan zijn werkloosheid werknemer was in de zin van de CAO.

  • 11. De WAO:

  • de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • 12. REA:

  • de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.

DEEL II. FINANCIERING

Artikel 2 De bijdrage

  • 1. De werkgever is aan het fonds jaarlijks, dan wel over een volgens de CAO voorgeschreven periode, een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De hoogte van de bijdrage wordt, na overleg met partijen bij de desbetreffende CAO, door het bestuur vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon. Bij de vaststelling van dit percentage houdt het bestuur rekening met het overschot of het tekort volgens de balans met betrekking tot de eindejaarsuitkering van de desbetreffende CAO over het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3. Voor het jaar 2001 zijn de volgende bijdragen vastgesteld: 0,60%, waarvan 0,30% voor rekening komt van de werknemer en 0,30% voor rekening van de werkgever. De uitkering wordt betaald uit de beschikbare bijdrageopbrengsten. Mocht dit onvoldoende zijn, dan wordt het tekort eenmalig aangevuld uit de reserve van het Aanvullingsfonds.

Artikel 3 Loonopgave

De werkgever is verplicht jaarlijks de loongegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de heffing van de bijdrage. Als de werkgever in gebreke blijft deze loongegevens te verstrekken wordt de heffingsgrondslag ambtshalve vastgesteld.

Artikel 4 Heffing

  • 1. De bijdrage dient bij voorschot te worden voldaan over elk loonbetalingstijdvak of na iedere periode van vier weken.

  • 2. De betaling van de eventueel nog resterende bijdrage dient plaats te vinden na ontvangst van de zogenaamde verzamelnota.

  • 3. Als blijkt dat minder bijdrage is geheven dan door de werkgever is verschuldigd wordt het verschil nagevorderd. Te veel geheven bijdrage wordt aan de werkgever terugbetaald.

  • 4. De werkgever is verplicht medewerking te verlenen aan een controle op de juistheid van de verstrekte loongegevens. Daartoe dient de werkgever inzage te verlenen in de onderdelen van zijn administratie die voor deze controle nodig worden geacht.

Artikel 5 Invordering

Als een werkgever in gebreke blijft de verschuldigde bijdrage te betalen zal zo nodig tot gerechtelijke invordering worden overgegaan.

Artikel 6 Rentebepaling

  • 1. Als de betaling van het in artikel 4, eerste lid, bedoelde voorschot niet binnen veertien dagen na afloop van de in dat lid bedoelde termijn heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.

  • 2. Als de betaling van de in artikel 4, tweede lid bedoelde bijdrage niet binnen veertien dagen na de datum van ontvangst van de verzamelnota heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.

  • 3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.

  • 4. De in het vorige lid van dit artikel bedoelde rente is gelijk aan de wettelijke rente.

  • 5. Het bestuur is bevoegd van invordering van rente geheel of gedeeltelijk af te zien.

DEEL III. RECHTEN

Artikel 7 Werkingssfeer

Een werknemer die zijn WAO-uitkering ontvangt van een andere uitvoeringsinstelling dan de SFB Uitvoeringsorganisatie N.V. te Amsterdam, heeft, met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen, recht op een eindejaarsuitkering als:

  • a. in de desbetreffende CAO geformaliseerd is dat de eindejaarsuitkeringsregeling ook van toepassing is op bedoelde werknemers, èn

  • b. de extra kosten die verbonden zijn aan de bijdrageheffing en de uitkeringsverzorging voor bedoelde werknemers voor rekening komen van werkgevers en werknemers op wie de desbetreffende CAO van toepassing is, èn

  • c. in de CAO een bijdrageplicht voor de werkgevers van bedoelde werknemers is opgenomen, èn

  • d. in de CAO een meldings- en informatieplicht voor bedoelde werknemers is opgenomen.

Artikel 8 De eindejaarsuitkering

  • 1. Een werknemer die op 1 december van het kalenderjaar waarin de eindejaarsuitkering betaalbaar wordt gesteld, een WAO-uitkering ontvangt, heeft recht op een eindejaarsuitkering, tenzij hij is ingedeeld in één van de twee laagste arbeidsongeschiktheidsklassen en/of artikel 22 WAO van toepassing is.

  • 2. De hoogte van de eindejaarsuitkering wordt bepaald door de arbeidsongeschiktheidsklasse waarin de werknemer is ingedeeld op 1 december van het kalenderjaar waarin de eindejaarsuitkering betaalbaar wordt gesteld. De bedragen per arbeidsongeschiktheidsklasse voor 2001 zijn als volgt vastgesteld:

Arbeidsongeschiktheidspercentage Bedrag
80–100f1.250,00
65–80f1.000,00
55–65f812,50
45–55f687,50
35–45f562,50
  • 1. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, geldt voor een werknemer die bij werken werkzaam was onder de CAO Bouw het volgende.

  • Als de WAO-uitkering slechts een gedeelte van het desbetreffende kalenderjaar wordt ontvangen, heeft de werknemer recht op een evenredig deel van de eindejaarsuitkering. Gedeeltelijk arbeidsongeschikten die ingedeeld zijn in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45% of hoger, ontvangen een eindejaarsuitkering afhankelijk van de arbeids-ongeschiktheidsklasse die in dat jaar op 1 december van toepassing was. Als in het desbetreffende jaar een hogere klasse van toepassing was, dan heeft de werknemer recht op een eindejaarsuitkering die afhankelijk is van de laatst van toepassing zijnde hogere klasse. Indien in het desbetreffende kalenderjaar voorafgaand aan een indeling op 1 december in één van de twee laagste arbeidsongeschiktheidsklassen een hogere klasse van toepassing was, heeft werknemer recht op een eindejaarsuitkering die afhankelijk is van de laatst van toepassing zijnde hogere klasse en de periode waarover hij op basis van een hogere klasse een WAO-uitkering ontving.

  • 4. In afwijking van het tweede lid geldt voor de werknemer die bij werken werkzaam was onder de CAO UTA het volgende. Indien de werknemer de WAO-uitkering slechts een gedeelte van het jaar heeft ontvangen en/of de mate van zijn arbeidsongeschiktheid in de loop van het jaar is gewijzigd, zal hij de uitkering naar rato daarvan ontvangen.

  • 5. De eindejaarsuitkering wordt in de maand december betaalbaar gesteld.

  • 6. Een werknemer die zijn WAO-uitkering ontvangt van een andere uitvoeringsinstelling dan SFB Uitvoeringsorganisatie en nog niet eerder een eindejaarsuitkering heeft ontvangen, kan alleen in aanmerking komen voor de uitkering indien hij zich voor 1 december van het desbetreffende kalenderjaar meldt bij SFB Uitvoeringsorganisatie. De werknemer dient alle relevante uitkeringsgegevens aan SFB Uitvoeringsorganisatie te verstrekken.

DEEL IV. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 9 Verstrekken van inlichtingen

  • 1. De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan degene die door het bestuur schriftelijk tot het inwinnen van inlichtingen is gemachtigd inzage te verlenen in alle bescheiden en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen die worden gevraagd ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds en in dit reglement.

  • 2. Degene die bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds of in dit reglement kennis neemt van enig gegeven waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, is daarover tegenover derden tot geheimhouding verplicht.

Artikel 10 Voorschriften

Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering, mits deze voorschriften in overeenstemming zijn met de bepalingen in de statuten van het fonds en in dit reglement.

Artikel 11 Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

  • 1. Betalingen die op grond van dit reglement onverschuldigd zijn gedaan, worden teruggevorderd als zij meer dan f 25,- (bruto plus overhevelingstoeslag) bedragen.

  • 2. Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het bestuur besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Artikel 12 Bijzondere gevallen

Als de bepalingen in dit reglement in individuele gevallen of in categorieën van gevallen leiden tot niet voorziene of onbedoelde gevolgen kan het bestuur een afwijkende beslissing nemen die tegemoet komt aan de bedoelingen van de aanvullingsregeling.

Artikel 13 Intern beroep

  • 1. Als een werkgever of een werknemer zich niet kan verenigen met een beslissing die hem betreft, kan hij zich tot het bestuur wenden met het verzoek terug te komen op een beslissing op grond van dit reglement.

  • 2. Aan de werkgever of de werknemer wordt desgevraagd schriftelijk kennis gegeven van een beslissing van het bestuur op grond van dit reglement die hem betreft.

  • 3. Een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedagtekend en vermeldt de gronden waarop de beslissing berust.

Artikel 14 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als het „Reglement verstrekking eindejaarsuitkering WAO Bouwbedrijf (Reju-WAO Bouwbedrijf)."

AANVULLINGSREGLEMENT VERSTREKKINGEN AAN ZIEKE WERKLOZEN (AR-ZW)

Reglement van de Stichting Aanvullingsfonds Bouwbedrijf.

DEEL I. ALGEMEEN

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. Het fonds:

  • de Stichting Aanvullingsfonds Bouwbedrijf;

  • 2. De statuten:

  • de statuten van het fonds;

  • 3. Het bestuur:

  • het bestuur van het fonds;

  • 4. CAO:

  • Collectieve Arbeidsovereenkomst;

  • 5. CAO Bouwbedrijf:

  • CAO voor het Bouwbedrijf;

  • 6. CAO Uta bouwbedrijven:

  • CAO voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in de bouwbedrijven;

  • 7. Het premieloon:

  • het loonbedrag per werknemer waarover op grond van de WW premie wordt geheven, alsmede het bedrag dat op grond van artikel 9, lid 4 CSV buiten aanmerking wordt gelaten bij de berekening van het loon waarnaar de premie op grond van de WW wordt geheven;

  • 8. De werkgever:

  • de werkgever als bedoeld in artikel 2 van de statuten;

  • 9. De werknemer:

  • de werknemer als bedoeld in artikel 2 van de statuten en degene die op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken in de zin van de Ziektewet of laatstelijk voordat er krachtens artikel 17, 18 of 52b WW voor hem een recht op uitkering ontstond, werknemer was in de zin van artikel 2 van de statuten;

  • 10. Zieke werkloze:

  • de werknemer die een uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt of uitsluitend op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, onderdeel b of c, ZW over de eerste twee dagen van ongeschiktheid tot werken geen uitkering ontvangt, en

    • a. op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken als werknemer werd beschouwd op grond van het bepaalde in artikel 7 ZW en wiens ongeschiktheid tot werken is ingetreden tijdens de periode, bedoeld in artikel 18, eerste lid, dan wel in de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur als bedoeld in artikel 42 WW;

    • b. op de dag van het ontstaan van zijn ongeschiktheid tot werken als werknemer werd beschouwd op grond van het bepaalde in artikel 7 ZW en wiens ongeschiktheid tot werken is ingetreden tijdens de periode, bedoeld in artikel 52g WW;

    • c. gedurende een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 ZW wegens ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid en wiens dienstbetrekking is geëindigd binnen het loon doorbetalingstijdvak van 52 weken, bedoeld in artikel 7:629, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.

    • d. wegens ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid op de dag met ingang waarvan zijn dienstbetrekking is geëindigd, op grond van het bepaalde in artikel 46 ZW aanspraak op ziekengeld heeft en op de dag met ingang waarvan zijn dienstbetrekking is geëindigd, recht zou hebben gehad op een uitkering krachtens de WW als hij niet arbeidsongeschikt was geworden.

  • Onder zieke werkloze wordt niet verstaan de werknemer die recht heeft op ziekengeld in verband met orgaandonatie, zwangerschap of bevalling.

  • 11. Vakantietoeslag:

  • de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 11 AD-ZW en de vakantieuitkering, bedoeld in artikel 10 TW;

  • 12. Vakantiefonds:

  • de Stichting Vakantiefonds voor de Bouwnijverheid.

  • 13. Pensioenpremie:

  • de betaling ter voortzetting van de pensioenopbouw bij het pensioenfonds waarbij de werknemer was aangesloten, conform het daarover bepaalde bij of krachtens de laatstelijk op de werknemer van toepassing zijnde CAO;

  • 14. De WW:

  • de Werkloosheidswet;

  • 15. De ZW:

  • de Ziektewet;

  • 16. De TW:

  • de Toeslagenwet;

  • 17. De CSV:

  • de Coördinatiewet Sociale Verzekering;

  • 18. De IWS:

  • de Invoeringswet Stelselherziening sociale zekerheid;

  • 19. De AD-ZW:

  • de Algemene Dagloonregelen Ziektewet;

DEEL II. FINANCIERING

Artikel 2 Bijdrage

  • 1. De werkgever is aan het fonds jaarlijks een bijdrage verschuldigd, tenzij in de desbetreffende CAO anders is overeengekomen en naar genoegen van het bestuur op een andere wijze in de financiering is voorzien.

  • 2. De hoogte van de bijdrage wordt, na overleg met partijen bij de desbetreffende CAO, jaarlijks door het bestuur vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon. Bij de vaststelling van dit percentage voor enig kalenderjaar houdt het bestuur rekening met het overschot of het tekort volgens de balans over het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3. Voor het jaar 2001 zijn de volgende bijdragen vastgesteld:

    • a. voor deze CAO: 0,15%, waarvan 0,075 voor rekening komt van de werknemer en 0,075% voor rekening van de werkgever.

    • b. voor de UTA-CAO: nihil.

  • 4. Het bijdragepercentage wordt gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 3 Loonopgave

De werkgever is verplicht jaarlijks de loongegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de heffing van de bijdragen. Als de werkgever in gebreke blijft deze loongegevens te verstrekken, wordt de heffingsgrondslag ambtshalve vastgesteld.

Artikel 4 Heffing bijdrage

  • 1. De bijdrage dient bij voorschot te worden voldaan over elk loonbetalingstijdvak of na iedere periode van vier weken.

  • 2. De betaling van de eventueel nog resterende bijdrage dient plaats te vinden na ontvangst van de zogenaamde verzamelnota.

  • 3. Als blijkt dat minder bijdrage is geheven dan door de werkgever is verschuldigd, wordt het verschil nagevorderd. Te veel geheven bijdrage wordt aan de werkgever terugbetaald.

  • 4. De werkgever is verplicht medewerking te verlenen aan een controle op de juistheid van de verstrekte loongegevens. Daartoe dient de werkgever inzage te verlenen in de onderdelen van zijn administratie die voor deze controle nodig worden geacht.

Artikel 5 Invordering bijdrage

Als een werkgever in gebreke blijft de verschuldigde bijdragen te betalen, zal zo nodig tot gerechtelijke invordering worden overgegaan.

Artikel 6 Rentebepaling

  • 1. Als de betaling van het in artikel 4, eerste lid, bedoelde voorschot niet binnen veertien dagen na afloop van de in dat lid bedoelde termijn heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.

  • 2. Als de betaling van de in artikel 3, tweede lid bedoelde bijdrage niet binnen veertien dagen na de datum van ontvangst van de verzamelnota heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.

  • 3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.

  • 4. De in het derde lid van dit artikel bedoelde rente is gelijk aan de wettelijke rente.

  • 5. Het bestuur is bevoegd van invordering van rente geheel of gedeeltelijk af te zien.

Artikel 7 Werkingssfeer

Een zieke werkloze die zijn uitkering ZW ontvangt van een andere uitvoeringsinstelling dan de SFB Uitvoeringsorganisatie N.V. te Amsterdam, heeft, met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen, recht op een aanvulling als:

  • a. in de desbetreffende CAO geformaliseerd is dat de aanvullingsregeling ook van toepassing is op bedoelde zieke werkloze, èn

  • b. de extra kosten die verbonden zijn aan de bijdrageheffing en de uitkeringsverzorging voor bedoelde werknemers voor rekening komen van werkgevers en werknemers op wie de desbetreffende CAO van toepassing is, èn

  • c. in de CAO een bijdrageplicht voor de werkgevers van bedoelde werknemers is opgenomen, èn

  • d. in de CAO een meldings- en informatieplicht voor bedoelde zieke werkloze is opgenomen.

Artikel 8 Aanvulling op ZW-uitkering

  • 1. Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 1, heeft vanaf de 16e dag na aanvang van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte – zaterdagen en zondagen niet meegerekend – jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling van 30/70ste van het bedrag dat als ziekengeld wordt uitbetaald, nadat op dat bedrag de vakantietoeslagcomponent in mindering is gebracht.

  • 2. Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 2, die onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, werkzaam was onder de CAO Bouwbedrijf of de CAO UTA bouwbedrijven, heeft, als hij zich daarvoor meldt, vanaf de 16e dag na aanvang van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte zaterdagen en zondagen niet meegerekend jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling van 30/70ste van het bedrag dat als ziekengeld wordt uitbetaald, nadat op dat bedrag de vakantietoeslagcomponent in mindering is gebracht, tenzij hij als gevolg van wettelijke bepalingen geen voordeel heeft van deze aanvulling.

  • 3. Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 3, heeft vanaf de dag met ingang waarvan de dienstbetrekking is geëindigd jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling van 30/70ste van het bedrag dat als ziekengeld wordt of zou worden uitbetaald, nadat op dat bedrag de vakantietoeslagcomponent in mindering is gebracht.

  • 4. Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid m, sub 4, heeft vanaf de 16e dag na aanvang van de arbeidsongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte – zaterdagen en zondagen niet meegerekend – jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling van 30/70ste van het bedrag dat als ziekengeld wordt uitbetaald, nadat op dat bedrag de vakantietoeslagcomponent in mindering is gebracht.

  • 5. Als een zieke werkloze op grond van artikel 38 of 39 van de Wet op de arbeids-ongeschiktheidsverzekering recht heeft op herziening van zijn uitkering op grond van die wet, wordt het bedrag van de aanvulling bepaald op 100/70ste van het bedrag dat voor herziening als ziekengeld werd uitbetaald, nadat op dat bedrag de vakantietoeslagcomponent in mindering is gebracht, minus het bedrag waarmee de WAO-uitkering is verhoogd en minus het resterende ziekengeld.

  • 6. Indien een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j inkomsten uit arbeid ontvangt, wordt de aanvulling slechts verstrekt tot een bedrag waardoor het totaalbedrag aan uitkering, inkomen en aanvulling niet meer bedraagt dan het dagloon.

  • 7. De melding die in het tweede lid van dit artikel wordt genoemd, dient binnen een termijn van 26 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag plaats te vinden.

  • 8. De in het eerste tot en met vijfde lid van dit artikel bedoelde aanvulling wordt gelijktijdig met het te betalen ziekengeld betaalbaar gesteld aan degene aan wie het ziekengeld betaalbaar wordt of zou worden gesteld.

Artikel 9 Aanvulling op het als vakantietoeslag te betalen deel van de ZW-uitkering

  • 1. Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 1, 3 of 4, die, als hij niet werkloos zou zijn, jegens zijn werkgever recht zou hebben gehad op betaling van vakantietoeslag, heeft over elke dag dat hij ziekengeld ontvangt jegens het fonds recht op een betaling van een bedrag van 8% van de aanvulling die op grond van artikel 8 wordt betaald.

  • 2. Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 2, die bij werken van zijn werkgever vakantietoeslag ontving en onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, werkzaam was onder de CAO Uta bouwbedrijven heeft over elke dag dat hij ziekengeld ontvangt jegens het fonds recht op een betaling van 8% van de aanvulling die op grond van artikel 8 wordt betaald.

  • 3. Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 2, die onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, werkzaam was onder de CAO Uta bouwbedrijven dient zich voor de aanvulling te melden. De melding dient binnen een termijn van 26 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag plaats te vinden.

  • 4. Een zieke werkloze als bedoeld in het eerste lid die op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, onderdeel b of c, ZW over een dag geen recht heeft op ziekengeld, heeft jegens het fonds over die dag recht op betaling van een bedrag van 100/70 van de vakantietoeslag die hij krachtens de ZW zou hebben ontvangen, als hij recht op uitkering zou hebben gehad.

Artikel 10 De vakantiewaarde

  • 1. Een zieke werkloze die, als hij niet werkloos zou zijn, jegens zijn werkgever recht zou hebben gehad op een vakantiewaarde, heeft jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan het vakantiefonds over elke dag dat hij ziekengeld ontvangt.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de zieke werkloze voor wie bij de berekening van zijn dagloon krachtens de ZW een vakantiewaarde in aanmerking is of zou zijn genomen, slechts jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan het vakantiefonds als hij een machtiging verstrekt om van zijn uitkering krachtens de ZW aan het vakantiefonds per dag te voldoen zijn uitkering over de desbetreffende dag, vermenigvuldigd met een breuk.

  • De teller van die breuk is gelijk aan de vakantiewaarde welke begrepen is in het bedrag dat als dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste lid, en artikel 9, negende lid, CSV niet zou zijn toegepast.

  • De noemer van de breuk is gelijk aan het bedrag dat als dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste lid, en artikel 9, negende lid, CSV niet zouden zijn toegepast.

  • 3. Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 1 of sub 2 heeft jegens het fonds geen recht op betaling van een bedrag aan het vakantiefonds als hij onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies, als bedoeld in artikel 16 WW en voor zover van toepassing in verbinding met artikel 52a WW, werkzaam was onder de CAO Bouwbedrijf en hij over een dag als bedoeld in het eerste lid recht heeft op een toeslag op grond van de TW.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 2, alleen recht op een betaling aan een vakantiefonds als hij onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, werkzaam was onder de CAO Bouwbedrijf.

  • 5. Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 2, die onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, werkzaam was onder de CAO Bouwbedrijf dient zich voor de aanvulling te melden. De melding dient binnen een termijn van 26 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag plaats te vinden.

  • 6. Het in het eerste lid bedoelde bedrag bedraagt voor de zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 1, het met een breuk te vermenigvuldigen bedrag van de vakantiewaarde die begrepen is in het bedrag dat bij het ontstaan van het recht op WW-uitkering of de dag met ingang waarvan de dienstbetrekking is geëindigd als WW-dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste lid, en artikel 9, negende lid, CSV niet zou zijn toegepast.

  • De teller van de breuk wordt gevormd door een bedrag ter grootte van de over die dag in feite aan de werknemer toekomende ZW-uitkering.

  • De noemer van die breuk is gelijk aan 70% van het bedrag dat bij het ontstaan van het recht of op de eerste dag dat de dienstbetrekking is geëindigd als WW-dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid, CSV niet zouden zijn toegepast.

  • 7. Als het dagloon waarnaar het ziekengeld is berekend, is gebaseerd op een WW-dagloon dat is vastgesteld met toepassing van artikel 11, derde, vierde of vijfde lid van het Bijzonder Dagloonbesluit IWS Bouwnijverheid, is de teller van de in het tweede en vijfde lid bedoelde breuk, in afwijking van het in die leden bepaalde, gelijk aan de vakantiewaarde die begrepen is in het bedrag dat bij het ontstaan van het secundair recht als secundair dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste en artikel 9, negende lid, CSV niet zouden zijn toegepast.

  • 8. Het in het eerste lid bedoelde bedrag bedraagt voor de zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 2, 100/70ste deel van het bedrag dat over de desbetreffende dag krachtens de WW ten gunste van werknemer aan het vakantiefonds betaald zou zijn, als hij recht gehad zou hebben op een loongerelateerde WW-uitkering.

    • 1. Voor de zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid j, sub 3 en 4 is de in het eerste lid bedoelde betaling gelijk aan het bedrag dat de laatste werkgever voor de zieke werkloze bij werken aan het vakantiefonds verschuldigd zou zijn geweest.

  • 10. Op het in het vijfde, zesde, zevende en achtste lid bedoelde bedrag wordt in mindering gebracht:

    • a. de betaling aan het vakantiefonds als bepaald in het tweede lid;

    • b. de eventueel op grond van de TW uit te betalen vakantietoeslag. Als artikel 14 TW is toegepast wordt bij de berekening van de hoogte van de te verstrekken aanvulling uitgegaan van de toeslag zoals deze werd verstrekt zonder toepassing van artikel 14 TW.

  • 11. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het aantal dagen waarop jegens het fonds recht bestaat op een betaling aan een vakantiefonds gesteld op 230 opbouwdagen voor de zieke werkloze op wie bij werken een CAO van toepassing was die ingeval van ziekte de afdracht aan het vakantiefonds door de werkgever – al dan niet onder voorwaarden – beperkt tot maximaal het aantal opbouwdagen per rechtjaar.

  • 12. In afwijking van het bepaalde in het vijfde, zesde en zevende lid wordt het bedrag van de betaling aan het vakantiefonds ten behoeve van de zieke werkloze op wie bij werken een CAO van toepassing was op grond waarvan de hoogte van de afdracht door de werkgever aan het vakantiefonds na 26 weken wordt verlaagd, na 130 opbouwdagen aangepast overeenkomstig het bepaalde in de betreffende CAO.

  • 13. De zieke werkloze als bedoeld in het eerste lid die op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, onderdeel b of c, ZW over een dag geen recht heeft op ziekengeld, heeft jegens het fonds over die dag recht op betaling van een bedrag aan het vakantiefonds conform het bepaalde in het achtste lid.

  • 14. De betaling wordt uitbetaald aan het vakantiefonds waaraan de werkgever zou betalen of het krachtens de WW te betalen bedrag uitbetaald zou worden.

Artikel 11 De pensioenpremie

  • 1. De zieke werkloze heeft jegens het fonds recht op betaling van pensioenpremie over elke dag dat hij ziekengeld ontvangt.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid m, sub 2, alleen recht op een betaling van pensioenpremie als hij onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, werkzaam was onder de CAO Bouwbedrijf of de CAO Uta bouwbedrijven.

  • 3. Een zieke werkloze als bedoeld in artikel 1, lid m, sub 2, die onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van zijn verlies aan arbeidsuren, als bedoeld in artikel 16 WW in verbinding met artikel 52a WW, werkzaam was onder de CAO Bouwbedrijf of de CAO Uta bouwbedrijven dient zich voor de aanvulling te melden. De melding dient binnen een termijn van 26 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag plaats te vinden.

  • 4. De hoogte van deze betaling is gelijk aan de pensioenpremie die voor de zieke werkloze bij werken verschuldigd zou zijn geweest aan het pensioenfonds.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de zieke werkloze voor wie bij de berekening van zijn dagloon krachtens de ZW het werknemersaandeel in de pensioenpremie in aanmerking is of zou zijn genomen, slechts jegens het fonds recht op betaling van een bedrag aan het pensioenfonds als hij een machtiging verstrekt om van zijn uitkering krachtens de ZW aan het pensioenfonds per dag te voldoen zijn uitkering over de desbetreffende dag, vermenigvuldigd met een breuk.

  • De teller van die breuk is gelijk aan het werknemersaandeel in de pensioenpremie die begrepen is in het bedrag dat als dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid, CSV niet zouden zijn toegepast.

  • De noemer van de breuk is gelijk aan het bedrag dat als dagloon zou zijn berekend als bij die berekening artikel 9, eerste lid en artikel 9, negende lid, CSV niet zouden zijn toegepast. Deze betaling wordt in mindering gebracht op de betaling door het fonds.

  • 6. De zieke werkloze als bedoeld in het eerste lid die op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel b of c, ZW over een dag geen recht heeft op ziekengeld, heeft jegens het fonds over die dag recht op betaling van een bedrag aan het pensioenfonds dat gelijk is aan het bedrag dat op grond van het vierde lid aan het pensioenfonds zou worden voldaan, als betrokkene over die dag ziekengeld zou ontvangen.

  • 7. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het aantal dagen waarop jegens het fonds recht bestaat op betaling aan een pensioenfonds gesteld op 230 opbouwdagen voor de zieke werkloze op wie bij werken een CAO van toepassing was die ingeval van ziekte de afdracht aan het pensioenfonds door de werkgever al dan niet onder voorwaarden – beperkt tot maximaal het aantal opbouwdagen per rechtjaar.

  • 8. De pensioenpremiebetaling wordt gedaan aan het pensioenfonds waaraan de pensioen-premie bij werken zou zijn afgedragen.

Artikel 12 Uitkering over wachtdagen

Een zieke werkloze die op grond van het bepaalde in artikel 29, tweede lid, onderdeel b of c, ZW over een dag geen recht heeft op ziekengeld, heeft jegens het fonds over die dag recht op betaling van 70% van het bedrag waarop het dagloon krachtens de ZW is of zou zijn vastgesteld.

DEEL V. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 13 Verstrekken van inlichtingen

  • 1. De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en degene die door het bestuur schriftelijk tot het inwinnen van inlichtingen is gemachtigd inzage te verlenen in alle bescheiden en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen die worden gevraagd voor de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds en in dit reglement.

  • 2. Degene die bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds of in dit reglement kennis neemt van enig gegeven waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, is daarover tegenover derden tot geheimhouding verplicht.

Artikel 14 Voorschriften

Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering, mits deze voorschriften in overeenstemming zijn met de bepalingen in de statuten van het fonds en in dit reglement.

Artikel 15 Analoge toepassing van ZW-bepalingen

  • 1. Het bepaalde in de artikelen 47, 48, 50 en 85 ZW is op het in dit reglement bepaalde van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet als en voorzover in dit reglement uitdrukkelijk anders is bepaald.

Artikel 16 Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

  • 1. Betalingen die op grond van dit reglement onverschuldigd zijn gedaan, worden teruggevorderd.

  • 2. Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het bestuur besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Artikel 17 Bijzondere gevallen

Als de bepalingen in dit reglement in individuele gevallen of in categorieën van gevallen leiden tot niet voorziene of onbedoelde gevolgen, kan het bestuur een afwijkende beslissing nemen die tegemoet komt aan de bedoelingen van de aanvullingsregeling.

Artikel 18 Intern beroep

  • 1. Als een werkgever of werknemer zich niet kan verenigen met een beslissing die hem betreft, kan hij zich tot het bestuur wenden met het verzoek een nieuwe beslissing te nemen in de plaats van een beslissing op grond van dit reglement.

  • 2. Aan de werkgever of werknemer wordt desgevraagd schriftelijk kennis gegeven van een beslissing van het bestuur op grond van dit reglement die hem betreft.

Artikel 19 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als het Aanvullingsreglement Verstrekkingen aan zieke werklozen (AR-ZW).

AANVULLINGSREGLEMENT VERSTREKKING STIMULERINGSUITKERING HERINTREDENDE WAO'ERSReglement van de Stichting Aanvullingsfonds Bouwbedrijf

DEEL I. ALGEMEEN

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. Het fonds:

  • de Stichting Aanvullingsfonds Bouwbedrijf;

  • 2. De statuten:

  • de statuten van het fonds;

  • 3. Het bestuur:

  • het bestuur van het fonds;

  • 4. Het premieloon:

  • het loonbedrag per werknemer per kalenderjaar waarover krachtens de Werkloosheidswet premie wordt geheven;

  • 5. Stimuleringsuitkering:

  • de betaling van een bedrag aan gewezen WAO-uitkeringsgerechtigden op wie voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid bij werken een CAO in de zin van dit reglement van toepassing is geweest;

  • 6. CAO:

  • een collectieve arbeidsovereenkomst als genoemd in artikel 2 van de statuten waarin is opgenomen de betaling door het fonds van een stimuleringsuitkering;

  • 7. CAO Bouw:

  • de collectieve arbeidsovereenkomst voor het Bouwbedrijf;

  • 8. CAO UTA:

  • de collectieve arbeidsovereenkomst voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in de bouwbedrijven;

  • 9. De werkgever:

  • de werkgever als bedoeld in de CAO;

  • 10. De werknemer:

    • degene die werknemer is in de zin van de CAO; of

    • degene die direct voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid werknemer was in de zin van de CAO; of

    • degene wiens arbeidsongeschiktheid is ingetreden tijdens het ontvangen van een WW-uitkering en die direct voorafgaand aan zijn werkloosheid werknemer was in de zin van de CAO.

  • 11. De WAO:

  • de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • 12. De WW:

  • de Werkloosheidswet;

DEEL II. FINANCIERING

Artikel 2 De bijdrage

  • 1. De werkgever is aan het fonds jaarlijks, dan wel over een volgens de CAO voorgeschreven periode, een bijdrage verschuldigd.

  • 2. De hoogte van de bijdrage wordt, na overleg met partijen bij de desbetreffende CAO, door het bestuur vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon. Bij de vaststelling van dit percentage houdt het bestuur rekening met het overschot of het tekort volgens de balans met betrekking tot de stimuleringsuitkering van de desbetreffende CAO over het voorafgaande kalenderjaar.

  • 3. De hoogte van de bijdrage voor het jaar 2001 is vastgesteld op nihil.

Artikel 3 Loonopgave

De werkgever is verplicht jaarlijks de loongegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de heffing van de bijdrage. Als de werkgever in gebreke blijft deze loongegevens te verstrekken wordt de heffingsgrondslag ambtshalve vastgesteld.

Artikel 4 Heffing

  • 1. De bijdrage dient bij voorschot te worden voldaan over elk loonbetalingstijdvak of na iedere periode van vier weken.

  • 2. De betaling van de eventueel nog resterende bijdrage dient plaats te vinden na ontvangst van de zogenaamde verzamelnota.

  • 3. Als blijkt dat minder bijdrage is geheven dan door de werkgever is verschuldigd wordt het verschil nagevorderd. Te veel geheven bijdrage wordt aan de werkgever terugbetaald.

  • 4. De werkgever is verplicht medewerking te verlenen aan een controle op de juistheid van de verstrekte loongegevens. Daartoe dient de werkgever inzage te verlenen in de onderdelen van zijn administratie die voor deze controle nodig worden geacht.

Artikel 5 Invordering

Als een werkgever in gebreke blijft de verschuldigde bijdrage te betalen zal zo nodig tot gerechtelijke invordering worden overgegaan.

Artikel 6 Rentebepaling

  • 1. Als de betaling van het in artikel 4, eerste lid, bedoelde voorschot niet binnen veertien dagen na afloop van de in dat lid bedoelde termijn heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.

  • 2. Als de betaling van de in artikel 4, tweede lid bedoelde bijdrage niet binnen veertien dagen na de datum van ontvangst van de verzamelnota heeft plaatsgevonden, is de werkgever in verzuim.

  • 3. Het bestuur is bevoegd vanaf de datum van verzuim rente te vorderen over de achterstallige betalingen.

  • 4. De in het vorige lid van dit artikel bedoelde rente is gelijk aan de wettelijke rente.

  • 5. Het bestuur is bevoegd van invordering van rente geheel of gedeeltelijk af te zien.

DEEL III. RECHTEN

Artikel 7 De Stimuleringsuitkering

  • 1. Herintreders die voorheen werkzaam waren als werknemer onder deze CAO en die recht hadden op een (gedeeltelijke) WAO-uitkering en het werk gedurende 1 jaar als volledig arbeidsgeschikte werknemer hebben hervat, ontvangen een eenmalige stimuleringsuitkering herintreders.

  • 2. Voor de bepaling van de periode van een jaar zoals bedoeld in het eerste lid worden de volgende perioden waarin niet gewerkt is gelijkgesteld met gewerkte perioden:

    • a. perioden waarin een werknemer een WW-uitkering ontvangt op grond van artikel 18 WW (onwerkbaar weer);

    • b. perioden waarin een werknemer wegens ziekte niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten en deze ziekteperioden niet langer duren dan vier weken.

  • 3. De hoogte van de stimuleringsuitkering is afhankelijk van de arbeidsongeschikt-heidsklasse die van toepassing was voorafgaande aan volledige afschatting. De bedragen per arbeidsongeschiktheids-klasse zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Arbeidsongeschiktheidspercentage bedrag
80-100f2.500,–
65-80f2.000,–
55-65f1.625,–
45-55f1.375,–
35-45f1.125,–
25-35f875,–
15-25f625,–
  • 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid geldt dat, indien in de twaalf maanden voorafgaande aan de volledige afschatting slechts over een deel van die twaalf maanden recht op uitkering bestond dan wel meerdere arbeidsongeschiktheidsklassen van toepassing zijn geweest, recht bestaat op een stimuleringsuitkering naar evenredigheid. Voor elke maand die een werknemer ingedeeld is geweest in een arbeidsongeschikt-heidsklasse bestaat recht op 1/12e deel van het bij die klasse behorende bedrag aan stimuleringsuitkering zoals vermeld in de tabel in lid 3. Indien in een maand meer dan een arbeidsongeschiktheidsklasse van toepassing is geweest, wordt het aan die maand toe te rekenen bedrag gebaseerd op de hoogste klasse die in de betreffende maand van toepassing is geweest.

  • 5. Werknemers die hun WAO-uitkering hebben ontvangen van een andere uitvoeringsinstelling dan de SFB UOSV en in aanmerking komen voor de „stimuleringsregeling herintreders" dienen zich te melden bij het bestuur van het Aanvullingsfonds, per adres SFB UOSV, postbus 637, 1000 EE te Amsterdam. Tevens dienen zij aan de SFB UOSV alle relevante informatie te verstrekken.

DEEL IV. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 8 Verstrekken van inlichtingen

  • 1. De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan degene die door het bestuur schriftelijk tot het inwinnen van inlichtingen is gemachtigd inzage te verlenen in alle bescheiden en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen die worden gevraagd ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds en in dit reglement.

  • 2. Degene die bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds of in dit reglement kennis neemt van enig gegeven waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, is daarover tegenover derden tot geheimhouding verplicht.

Artikel 9 Voorschriften

Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering, mits deze voorschriften in overeenstemming zijn met de bepalingen in de statuten van het fonds en in dit reglement.

Artikel 10 Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

  • 1. Betalingen die op grond van dit reglement onverschuldigd zijn gedaan, worden teruggevorderd als zij meer dan f 25,- (bruto plus overhevelingstoeslag) bedragen.

  • 2. Als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het bestuur besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Artikel 11 Bijzondere gevallen

Als de bepalingen in dit reglement in individuele gevallen of in categorieën van gevallen leiden tot niet voorziene of onbedoelde gevolgen kan het bestuur een afwijkende beslissing nemen die tegemoet komt aan de bedoelingen van de aanvullingsregeling.

Artikel 12 Intern beroep

  • 1. Als een werkgever of een werknemer zich niet kan verenigen met een beslissing die hem betreft, kan hij zich tot het bestuur wenden met het verzoek terug te komen op een beslissing op grond van dit reglement.

  • 2. Aan de werkgever of de werknemer wordt desgevraagd schriftelijk kennis gegeven van een beslissing van het bestuur op grond van dit reglement die hem betreft.

  • 3. Een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedagtekend en vermeldt de gronden waarop de beslissing berust.

Artikel 13 Citeertitel

Dit reglement kan worden aangehaald als het „Aanvullingsreglement verstrekking stimulerings-uitkering herintredende WAO'ers".

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALING

Artikel 1 Dispensatie

  • 1. Partijen zijn gezamenlijk bevoegd, zo nodig onder het stellen van nadere voorwaarden, afwijking toe te staan van een of meer bepalingen van deze CAO.

  • 2. Een dispensatieverzoek wordt alleen in behandeling genomen indien dit verzoek minimaal 7 dagen voordat de beoogde afwijking van een CAO-bepaling feitelijk aanvangt, is ingediend.

  • 3. Van lid 2 kan slechts worden afgeweken als verzoeker aan kan tonen dat het eerder indienen van een dergelijk verzoek niet mogelijk was.

  • 4. Partijen zullen binnen drie weken na ontvangst van het dispensatieverzoek een uitspraak aan de indiener kenbaar maken. Een dispensatieverzoek wordt gehonoreerd indien partijen tot een eensluidend standpunt zijn gekomen.

  • 5. Een dispensatieverzoek dient te worden gericht aan:

  • Technisch Bureau Bouwnijverheid

  • Postbus 717

  • 2130 AS HOOFDDORP

  • 6. Aan branches en sectoren kan door CAO-partijen een afwijking van een of meerdere bepalingen van deze CAO worden toegestaan indien over deze afwijking overeenstemming is bereikt met werknemersorganisaties, partij bij deze CAO.

BIJLAGE 1

Uniforme percentages als bedoeld in artikel 1, sub 10 van het Reglement Vakantiefonds

In het rechtjaar 2001/2002 is het uniforme percentage voor:
a.jeugdige werknemers beneden 18 jaar met een 40-urige werkweek:25,36
b.jeugdige werknemers beneden 18 jaar met een 4-daagse werkweek:26,92
c.jeugdige werknemers beneden 18 jaar met een 3-daagse werkweek:28,61
d.werknemers van 18 tot en met 64 jaar:23,16

AANHANGSEL B

Protocol Vorstverlet

A.

De verplichte en aanbevolen maatregelen zoals bedoeld in artikel 9 van het reglement vorstuitkeringsfonds.

De verplichte maatregelen zijn:

  • 1. Het in begaanbare staat houden van rijwegen en looppaden op en om het bouwterrein.

  • 2. Het vorstvrij aanleggen van bouwwaterleidingen en het aftappen daarvan zodra dit noodzakelijk is, of het vroegtijdig isoleren van tappunten.

  • 3. Het beschermen van materieel ter handhaving van de bedrijfsvaardigheid.

  • 4. Het met doeltreffende middelen beschermen van bouwmaterialen die verwerkt moeten worden.

  • 5. Het zoveel mogelijk te werk stellen van de werknemers op die plaatsen waar de minste hinder wordt ondervonden van de ongunstige weersomstandigheden. In het algemeen dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat de werknemers in hun werk zo min mogelijk door ongunstige weersomstandigheden belemmerd worden.

De aanbevolen maatregelen voor burgelijke- en utiliteitsbouw zijn:

  • Het voorbewerken van daartoe geëigende materialen en constructies, of hulpconstructies in afgesloten en verwarmde ruimten;

  • Het bij vorst- en/of sneeuwverwachting preventief beschermen van werkonderdelen waarop of waaraan moet worden gewerkt;

  • Het plaatsen van afschermingen tegen wind bij uitvoering van werkzaamheden;

  • Het dichtmaken met glas of andere materialen van afbouwwerken, opdat afbouwwerkzaamheden tochtvrij kunnen worden uitgevoerd;

  • Het verwarmen van bouwwerken of onderdelen van bouwwerken, die definitief glas- en waterdicht zijn;

  • Het in gebruik nemen van de definitieve centrale verwarmingsinstallatie zodra deze bedrijfsklaar is;

  • Het laten dragen van doelmatige winterkleding door de werknemers die in de open lucht moeten werken.

De aanbevolen maatregelen voor de grond-, water-, en wegenbouw zijn:

    • Het voorbewerken van daartoe geëigende materialen en constructies, of hulpconstructies in afgesloten verwarmde ruimten;

    • Het bij vorst en/of vorstverwachting zo mogelijk preventief beschermen van werkonderdelen waarop of waaraan moet worden gewerkt;

    • Gedurende de winterperiode zorg dragen voor een vlotte afvoer van het oppervlaktewater op het werkterrein;

    • Het bij vorst en/of vorstverwachting egaliseren van rijsporen die moeten worden bereden;

    • Het bij vorst en/of vorstverwachting zo mogelijk beschermen tegen bevriezing van de plaats waar moet worden gegraven;

    • Het bij vorst en/of vorstverwachting zo mogelijk voorkomen van bevriezing van sleuven, door een zo kort mogelijk stuk te graven en door het afdekken van de sleuf;

    • De cabines voor machinisten verwarmen;

    • De werknemers winterkleding laten dragen.

AANHANGSEL C

Garantieregeling Stichting Vakantiefonds voor het Bouwbedrijf

  • 1. De werknemer, wiens werkgever is toegelaten tot het Rechten Beheer Systeem (RBS) en die in verband daarmede, buiten zijn schuld, onvoldoende vakantierechten krijgt bijgeboekt, kan in principe aanspraak maken op een uitkering uit het Vakantiefonds.

  • 2. Indien er sprake is van de toepasselijkheid van artikel 61 Werkloosheidswet, bestaat er geen aanspraak op de in lid 1 bedoelde uitkering. Indien op grond van deze regeling betalingen uit het Vakantiefonds aan de werknemer zijn gedaan, en indien nadien blijkt dat ten aanzien van de periode waarover die betalingen gedaan zijn, sprake is van een situatie als omschreven in artikel 61 van de Werkloosheidswet, dient deze akkoord te gaan met betaling door de Bedrijfsvereniging aan het Vakantiefonds.

  • 3. Om in aanmerking te komen voor de in het eerste lid bedoelde uitkering dient de werknemer een daartoe strekkende aanvraag in te dienen bij het Vakantiefonds. De uitkering dient te worden aangevraagd binnen 12 maanden na het tijdstip waarop de werknemer van het niet door zijn werkgever nakomen van de verplichtingen kennis heeft kunnen nemen. Een aanvraag die niet binnen vorengenoemde termijn bij het Vakantiefonds is ingediend, wordt niet in behandeling genomen.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde uitkering wordt uitsluitend verstrekt, indien de werknemer ten genoegen van het bestuur van het Vakantiefonds aantoont:

    • het bestaan van de dienstbetrekking waaraan hij zijn aanspraken ontleent;

    • de omvang van zijn aanspraken jegens het fonds uit die dienstbetrekking;

    • dat hij zijn werkgever schriftelijk ter nakoming van diens verplichtingen ter zake heeft aangemaand (aangetekend) en in rechte heeft aangesproken.

  • 5. Het Vakantiefonds kan een voorschot op de in de voorgaande leden bedoelde uitkering verstrekken, indien de omstandigheden in bijzonderheid ter zake van het rechtsgeding voornoemd daartoe aanleiding geven. Over de hoogte van het voorschot beslist het bestuur.

  • 6. De uitkering bedraagt maximaal de vakantierechten over een periode van:

    • acht weken per rechtjaar en per dienstverband als de verplichtingen van de werkgever betrekking hebben op het loontijdvak beginnend bij de aanvang van het dienstverband respectievelijk bij het begin van de deelname van de werkgever aan RBS;

    • zes weken per rechtjaar en per dienstbetrekking in de overige gevallen.

  • 7. De in de voorgaande leden bedoelde uitkering, dan wel het voorschot daarop, wordt uiterlijk uitbetaald op de laatste dag van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin het desbetreffende rechtjaar eindigt.

  • 8. Geen aanspraak op de in lid 1 bedoelde uitkering heeft de werknemer, die heeft ingestemd met de niet-nakoming of niet-tijdige nakoming van de verplichtingen van zijn werkgever met betrekking tot zijn vakantierechten.

  • 9. Indien een werknemer, hangende een aanvraag om uitkering uit het Vakantiefonds, alsnog van zijn werkgever voldoening van de hem toekomende vakantierechten verkrijgt, dient hij zijn aanvraag terstond in te trekken, terwijl een hem reeds verstrekte uitkering ter zake, terstond dient te worden gerestitueerd.

  • 10. Ten onrechte betaalde uitkeringen, dan wel verstrekte voorschotten daarop, worden van de werknemer teruggevorderd, dan wel met hem verrekend.

AANHANGSEL D

Functielijst

De functielijst is in 1981 tot stand gekomen. De indeling van functies in de groepen A tot en met E is gebaseerd op functie-eisen met betrekking tot opleiding, ervaring, veiligheid en gezondheid, belastende fysieke arbeidsomstandigheden, leiding geven en de mate waarin zelfstandig beslissingen genomen moeten worden.

Bij het aangaan van een dienstverband dienen werkgever en werknemer gezamenlijk na te gaan wat de aard van de te verrichten werkzaamheden zal zijn.

Aan de hand van deze analyse wordt de werknemer ingedeeld in de juiste functie, en de daarbij behorende functiegroep vastgesteld.

Wanneer een werknemer een functie vervult, welke niet in de functielijst voorkomt, kan partijen worden verzocht uitspraak te doen inzake de indeling van deze werknemer.

In afwachting van deze uitspraak wordt de werknemer voorlopig ingedeeld in de functiegroep, waarin naar het oordeel van de werkgever vergelijkbare functies zijn opgenomen.

De vermelding van het Romeinse cijfer I, II of III achter de functienaam heeft betrekking op het niveau van de functie in de desbetreffende functiefamilie. Tot een functiefamilie behoren functies uit eenzelfde vakgebied.

GROEP A

  • 1.

    • Asfalteerder buisleidingen.

    • Het aanbrengen van bekledingsmateriaal op buisverbindingen en armaturen alsmede het repareren van beschadiging aan bestaande bekledingen volgens de daarvoor geldende voorschriften.

  • 2.

    • Assistent springmeester.

    • Het onder verantwoordelijkheid en toezicht van de springmeester verrichten van alle voorkomende springwerkzaamheden. De werknemer die deze functie vervult moet tenminste 18 jaar zijn en voldoende op de hoogte zijn van de gevaren die aan het werken met springstof en ontstekingsmiddelen zijn verbonden.

  • 3.

    • Bakschipper.

    • Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het varen op en verankeren van gesleepte bakken en dekschuiten.

  • 4.

    • Bediener van een portaal- of loopkatkraan.

    • Het door middel van knoppen op een bedieningspaneel bedienen van een eenvoudige portaal- of loopkatkraan.

  • 5.

    • Bouwvakhelper.

    • Het verrichten van eenvoudige werkzaamheden in de sectoren burger-, utiliteits-, grond-, water-, spoor- en wegenbouw, waarvoor geen speciale kennis is vereist.

Toelichting

Onder de benaming „bouwvakhelper" zijn de volgende functies welke in de voorgaande CAO's afzonderlijk in de functielijst waren opgenomen bijeengebracht, te weten:

Afkorter Afplakker Afplakker asfalteerder Baggeraar Bediende algemene Dienst Betonafwerker II Betonboorder/-zager Betonwerker-opperman Bouwvakhelper Bouwvaksjouwer Corveeër Elementenstapelaar Elementenwerker Grondwerker Grondwerker-stortarbeider Handlanger Helper HulparbeiderHulparbeider bij de betonmolenHulpheier Hulpkabelwerker Hulpmolenbaas Hulpmonteur-systeembouw Hulpopsluiter Hulpriool- en drainagewerker Hulpsteigerbouwer Hulpstraler Hulpvlechter Hulpijzervlechter Klipsenman Koppensneller Laboratoriumbediende Lierdrijver Machinehulp Machineman Magazijnbediende II MolenhulpOlie-cementspuiter Olieman Opruimer Palentransporteur Schijfschuurder Sjouwer Sjouwerman Smalspoorlegger Specialist-rachelaar Specialist-vloerder Spoorwerker Steenbikker Stelleur-aluminiumgevels Stoker II Transportarbeider Transportwerker Voegwerker Wegenbouwhelper IJzervlechter Zandpalenwerker
  • 6.

    • Buisleidingenlegger III.

    • Het onder leiding van de buisleidingenlegger I verrichten van werkzaamheden verband houdend met het leggen, verbinden en repareren van ondergrondse buisleidingen.

  • 7.

    • Heier II.

    • Het behulpzaam zijn bij het opstellen, verplaatsen, bedrijfsklaar houden, strijken en vervoeren van de stelling alsmede het behulpzaam zijn bij het verrichten van diverse werkzaamheden bij en onder de heistelling.

  • 8.

    • Kabelwerker.

    • Het verrichten van alle werkzaamheden verbonden aan het leggen en afdichten van kabels of het aanbrengen van bovengrondse kabels.

  • 9.

    • Leerling machinist hei-installatie of funderingsinstallatie.

    • Het behulpzaam zijn bij werkzaamheden van de machinist van een hei-installatie of funderingsinstallatie zoals bijvoorbeeld schroef- en boorpalenstelling, groutankermachine enzovoorts.

  • 10.

    • Magazijnbediende.

    • Het beheren van een eenvoudig magazijn op een object of het behulpzaam zijn van de magazijnmeester met het opbergen en uitgeven van magazijnartikelen, het verrichten van eenvoudige reparaties aan gereedschappen.

  • 11.

    • Monteur bronbemalingsinstallaties III.

    • Het onder leiding van de monteur bronbemalingsinstallaties I installeren en na gebruik wederom verwijderen van bronbemalingsinstallaties en het verrichten van hiervoor noodzakelijke bijkomende werkzaamheden.

  • 12.

    • Sondeerassistent II.

    • Het assisteren bij het opstellen en bedienen van apparatuur voor het uitvoeren van technisch bodemonderzoek.

  • 13.

    • Vorkheftruckbestuurder.

    • Het bedienen van een vorkheftruck en het verrichten van het dagelijks onderhoud daaraan.

  • 14.

    • Wegmarkeerder III.

    • Het verrichten van eenvoudige hulpwerkzaamheden, waarvoor geen speciale kennis vereist is, rond het aanbrengen van alle voorkomende markeringswerkzaamheden.

GROEP B

  • 15.

    • Asfaltafwerker.

    • Het verrichten van alle werkzaamheden bij het lossen, spreiden en profileren van asfaltspecie bij de aanleg van verhardingen ten behoeve van wegen, taluds en dijken en de goede afwerking daarvan. Hiervoor is minimaal drie jaar ervaring vereist.

  • 16.

    • Assistent bankwerker lasser.

    • Het verrichten van las- en/of bank- en/of smeedwerkzaamheden alsmede het assisteren bij constructiewerkzaamheden.

  • 17.

    • Bediener van een betonmenginstallatie.

    • Het mengen van grondstoffen voor de diverse betonsamenstellingen in de juiste verhoudingen met behulp van eenvoudig te transporteren betonmenginstallatie en het verrichten van het dagelijks onderhoud daaraan.

  • 18.

    • Betonwerker II.

    • Het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden bij de fabricage van betonelementen, het afwerken van betonconstructies inclusief het aanbrengen van slijtlagen, alsmede het verrichten van technisch niet ingewikkelde reparaties aan deze constructies en elementen.

  • 19.

    • Boorassistent.

    • Het assisteren bij het bedienen van boorinstallaties voor het uitvoeren van grondboringen en het maken van pompputten dan wel het bedienen van boorinstallaties voor het uitvoeren van technisch niet ingewikkelde grondboringen en pompputten.

  • 20.

    • Buisleidingenlegger II.

    • Het verrichten van werkzaamheden verband houdende met het leggen en verbinden van hoofd- en dienstleidingen alsmede het verrichten van reparatie aan al of niet onder druk staande leidingen, een en ander met uitzondering van autogenisch en elektrisch laswerk.

  • 21.

    • Buizensteller.

    • Het op juiste hoogte, onderlinge afstand en in de juiste richting stellen van buizen.

  • 22.

    • Chauffeur III.

    • In het bezit van wettelijk rijbewijs. Het vervoeren van goederen en materieel met een auto of vrachtauto waarvan het ledig gewicht, vermeerderd met het laadvermogen niet meer bedraagt dan 7500 kg. Werkt mee aan het laden en lossen en is verantwoordelijk voor een juiste belading. Heft kleine storingen op en verricht het dagelijks onderhoud aan dit voertuig overeenkomstig de bedrijfsinstructies.

  • 23.

    • Dakdekker II.

    • Het volgens aanwijzingen zelfstandig uitvoeren van de meest voorkomende dakdekkerswerkzaamheden, ongeacht het soort bedekking.

  • 24.

    • Palenboorder/Funderingswerker II.

    • Het onder toezicht en conform aanwijzingen uitvoeren van werkzaamheden welke betrekking hebben op het boren en vullen van palen en op funderingstechnieken, anders dan heien. Hieronder begrepen werkzaamheden verband houdende met diepwanden, groutankers, groutankerpalen, verdichten en schroef- en boorpalen etcetera.

  • 25.

    • Gevelbekleder lasser (aluminiumgevels).

    • Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met de maatvoering en het uitrichten van al het aluminiumwerk in gevels en dergelijke.

  • 26.

    • Grondwerker wegenbouw.

    • Het verrichten van alle voorkomende grondwerkzaamheden, alsmede het afwerken van bermen, taluds en aardebanen, waarvoor minimaal twee jaar ervaring in de sector wegenbouw is vereist.

  • 27.

    • Heier I.

    • Het verrichten van onderhoud en controle op onderdelen in de top van de heistelling. Het opstellen van de stelling compleet met hei- of trilblok, het plaatsen van de heibuis, paal of damwand op de juiste plaats. Bij geheide in de grond gevormde palen, het vullen van de heibuis met betonspecie, het afhangen van de wapening en het gereed maken voor het trekken van de heibuis.

  • 28.

    • Isoleerder.

    • Het zelfstandig verrichten van isolatiewerkzaamheden aan bestaande gebouwen door het mechanisch inbrengen van vulstoffen in spouwmuren. Het onderhouden van de voor deze werkzaamheden benodigde apparatuur en gereedschappen.

  • 29.

    • Kabellasser II.

    • Het maken van diverse kabelverbindingen en het waterdicht maken van deze verbindingen.

  • 30.

    • Kitter.

    • Het in het werk aanbrengen van de juiste kitten en primers op diverse ondergronden.

  • 31.

    • Kozijnmonteur.

    • Het plaatsen, richten, vastzetten en afdichten van kozijnen in gevelelementen.

  • 32.

    • Kraanbestuurder.

    • Het zelfstandig verrichten van werkzaamheden verband houdende met het bedienen van een eenvoudige bouwkraan, waarvoor geen bewijs van deskundigheid of speciale vakkennis is vereist, alsmede het verrichten van onderhoudswerkzaamheden.

  • 33.

    • Machinaal houtbewerker bouwplaats.

    • Het verrichten van eenvoudige houtbewerkingen op de bouwplaats.

  • 34.

    • Machinist eenvoudig bedienbaar materieel.

    • Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het bedienen en het dagelijks onderhoud van motorisch aangedreven en/of voortbewogen eenvoudig bedienbaar materieel, waarvoor door opleiding en ervaring geen bijzondere vakopleiding vereist is, zoals eenvoudig bedienbare graafmachines, handtrilwalsen, smalspoorlocomotieven enzovoorts.

  • 35.

    • Machinist ketelhuis.

    • Het bedienen en bedrijfsklaar houden van de fabrieksketelhuisinstallatie en het verrichten van eenvoudige reparaties.

  • 36.

    • Machinist verdichtingen.

    • Het bedienen en onderhouden van de verdichtingsinstallatie en de daarbij behorende mobiele hijsinrichting.

  • 37.

    • Malleninstallateur.

    • Het monteren en demonteren van mallen met daarbij behorende werkzaamheden.

  • 38.

    • Matroos motordrijver.

    • Het assisteren bij het varen met sleepboten of andere door motorkracht voortbewogen schepen, voor zover deze vaartuigen een waterverplaatsing van meer dan 25 ton hebben; het smeren van motoren, lieren en pompen en het verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan genoemde vaartuigen zowel aan dek als in de machinekamer overeenkomstig de bedrijfsinstructies.

  • 39.

    • Mechanisch stamper.

    • Het op dichtheid stampen van opgevulde sleuven tot op de juiste hoogte met behulp van een mechanische stamper, alsmede het zelfstandig verrichten van het dagelijks onderhoud en het uitvoeren van kleine reparaties aan de stamper.

  • 40.

    • Metselaar II.

    • Het op aanwijzing van een vakman verrichten van eenvoudig schoon metselwerk. Het zelfstandig verrichten van vuil metselwerk, voegen raapwerk.

  • 41.

    • Molenbaas.

    • Het verrichten van alle werkzaamheden verbonden aan het installeren en bedienen van een betonmolen alsmede het dagelijks onderhoud.

  • 42.

    • Monteur bronbemalingsinstallaties II.

    • Het al dan niet aan de hand van tekeningen zelfstandig installeren van technisch niet ingewikkelde bronbemalingen.

  • 43.

    • Opperman.

    • Het verrichten van alle werkzaamheden verbonden aan het mengen van grondstoffen voor het verkrijgen van metselspecie in de juiste verhoudingen met behulp van een eenvoudig te transporteren en te bedienen metselspeciemenginstallatie en het verrichten van het dagelijks onderhoud daarvan. Het aanvoeren van metselspecie en stenen ten behoeve van metselwerkzaamheden op de bouwplaats. Het eventueel verlenen van hand- en spandiensten op de bouwplaats.

  • 44.

    • Opperman bestratingen.

    • Het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden verband houdende met bestratingswerkzaamheden, zoals het grondwerk en het aanvoeren van stenen, blokken en trottoirbanden.

    • Voor zover de werknemer prestatietoeslag als bedoeld in artikel 21 lid 1 en lid 2 ontvangt zal deze worden verlaagd met een bedrag respectievelijk percentage corresponderend met de uit de onderhavige plaatsing in functiegroep B voortvloeiende verhoging van het garantieloon. Artikel 21 lid 4 is op deze verhoging van het garantieloon niet van toepassing.

  • 45.

    • Opperman-steigermaker.

    • Het maken van normale steigers, het maken van specie en het zorgen voor de materiaalvoorziening ten behoeve van metselaars.

  • 46.

    • Schilder II.

    • Het verrichten van eenvoudige schilderswerkzaamheden en het verlenen van hulp bij de uitvoering van minder eenvoudige schilderswerkzaamheden of het ontroesten (bikken en gritstralen), meniën, gronden en afschilderen van constructies, werktuigen en materieel.

  • 47.

    • Sloper II.

    • Het onder toezicht van sloper I verrichten van alle voorkomende sloopwerkzaamheden en het behulpzaam zijn bij het onderhouden van machines en gereedschappen.

  • 48.

    • Sondeerassistent I.

    • Het zelfstandig maken van technisch niet ingewikkelde sonderingen en proefboringen, alsmede het assisteren bij gecompliceerde sonderingen en proefboringen.

  • 49.

    • Spanmonteur.

    • Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het voor- en naspannen van kabels ten behoeve van betonconstructies.

  • 50.

    • Spoorlegger-wisselbouwer II.

    • Het onder leiding leggen, bouwen, opbreken en onderhouden van normaalspoor en wissels.

  • 51.

    • Springmeester II.

    • Het voorbereiden en met behulp van springstoffen uitvoeren van sloopwerk aan bouwwerken of delen daarvan alsmede het verzorgen van aanvoer, opslag, gebruik en afvoer van de voor deze springwerken geëigende materialen en apparatuur. Een en ander met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften. Om deze functie te mogen vervullen moet de werknemer tenminste 21 jaar oud en in het bezit van het door de Arbeidsinspectie erkende basisdiploma springmeester zijn.

  • 52.

    • Stelleur II.

    • Het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden bij het aanvoeren, stellen en monteren van elementen op de bouwplaats en het assisteren van de stelleur I.

  • 53.

    • Straatmaker II.

    • Het verrichten van alle voorkomende eenvoudige bestratingswerkzaamheden.

  • 54.

    • Timmerman II.

    • Het aan de hand van tekeningen en op aanwijzingen van een vakman maken en stellen van de meest voorkomende bekistingen en verrichten van technisch niet ingewikkelde stelen timmerwerkzaamheden.

  • 55.

    • Transportwerker.

    • Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het laden, lossen, opslaan en transporteren van elementen en materialen en de regeling daarvan.

  • 56.

    • Voeger.

    • Het met handgereedschap of mechanische hulpmiddelen verrichten van alle voorkomend voegwerk en de daarbij behorende werkzaamheden.

  • 57.

    • Wegmarkeerder II.

    • Het onder leiding van een wegmarkeerder I met behulp van mechanische hulpmiddelen aanbrengen van wegmarkeringen zoals verkeersstrepen en figuraties. Het behulpzaam zijn bij alle noodzakelijke werkzaamheden, zoals het uitzetten van markeringen, het plaatsen en in stand houden van wegafzettingen, het aanbrengen van verkeerspunaises en voorgevormde plakstrepen, het afstrooien met parels en/of krijt van wegmarkeringen.

  • 58.

    • IJzervlechter II.

    • Het verrichten van buig- en ijzervlechtwerkzaamheden en het behulpzaam zijn bij het in het werk brengen van het vlechtwerk.

GROEP C

  • 59.

    • Betonwerker I.

    • Het zelfstandig verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het boren, zagen, injecteren dan wel repareren van beton, alsmede het bedienen en onderhouden van de voor deze werkzaamheden benodigde machines en gereedschappen.

  • 60.

    • Betonspuiter.

    • Het zelfstandig hanteren van hogedrukpistool, kruipslang/lans en dergelijke van een hogedrukinstallatie.

  • 61.

    • Boormeester II.

    • Het met behulp van boorinstallaties zelfstandig maken van grondboringen en het in samenhang met de doorboorde aardlagen afwerken hiervan tot pompput.

  • 62.

    • Chauffeur II.

    • In bezit van wettelijk rijbewijs en bewijs van vakbekwaamheid ingevolge Rijtijdenbesluit 1977 tenzij daarvoor dispensatie is verleend. Heeft minimaal 2 jaar ervaring. Voert normale transporten uit met behulp van alle soorten vrachtauto's (inclusief vrachtautocombinaties en dergelijke). Werkt mee aan het laden, lossen en is verantwoordelijk voor de belading. Heft kleine storingen op en verricht het dagelijks onderhoud aan de vrachtauto, overeenkomstig de bedrijfsinstructies.

  • 63.

    • Dakdekker I.

    • Het zelfstandig verrichten van alle bij het dakdekken voorkomende werkzaamheden en zonodig geven van instructies aan dakdekker II.

  • 64.

    • Elektromonteur II.

    • Het assisteren bij of onder toezicht verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de aanleg, het onderhoud en het herstel van elektrische geleidingen, alsmede het opheffen van eenvoudig te lokaliseren storingen aan elektrische apparatuur.

  • 65.

    • Kabellasser I.

    • Het zelfstandig verrichten van alle werkzaamheden, verband houdende met het maken van kabelverbindingen, zoals het monteren en ombouwen van aansluitingen voor hoog- en laagspanning, telefoon en centrale antenne-inrichtingen. Hiervoor is op basis van opleiding en/of ervaring een bijzondere vakbekwaamheid vereist.

  • 66.

    • Lasser buisleidingen.

    • Het verrichten van alle voorkomende laswerkzaamheden aan buisleidingen, zowel boven als ondergronds.

  • 67.

    • Machinaal metaalbewerker II.

    • Het op aanwijzing, zonodig volgens tekening vervaardigen van machineonderdelen met behulp van metaalbewerkingsmachines (zoals draaibank, freesmachine, sterkarmschaafbank, radiaalboormachine) enzovoorts.

  • 68.

    • Machinemonteur II.

    • Het opheffen van eenvoudig te lokaliseren storingen bij de in het bouwbedrijf in gebruik zijnde machines en/of voertuigen en het assisteren en onder toezicht verrichten van reparatie- en revisiewerkzaamheden daaraan.

  • 69.

    • Machinist kleine hei-installatie of funderingsinstallatie.

    • Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het bedienen en dagelijks onderhouden van kleine hei-installaties niet werkend met een valblok, waarvan de capaciteit niet meer bedraagt dan 35 kNm (3,50 tonmeter), of het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het dagelijks bedienen en onderhouden van kleine funderingsinstallaties zoals bijvoorbeeld schroef- en boorpalenstelling, groutankermachine, enzovoorts.

  • 70.

    • Machinist kettingsleuvengraafmachine.

    • Het op juiste diepte en in de juiste richting machinaal graven van sleuven voor kabels en buizen, alsmede het zelfstandig verrichten van dagelijks onderhoud en het uitvoeren van kleine reparaties aan de sleuvengraver.

  • 71.

    • Monteur steigers II.

    • Met inachtneming van de geldende veiligheidsvoorschriften en bedrijfsinstructies, het aan de hand van tekeningen of volgens aanwijzingen zelfstandig uitvoeren van een technisch niet ingewikkelde steigerconstructie, alsmede het onder leiding uitvoeren van alle soorten steiger- en ondersteuningsconstructies op iedere voorkomende hoogte (zie aanhangsel E).

  • 72.

    • Palenboorder/Funderingswerker I.

    • Het verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het boren en vullen van palen en met funderingstechnieken.

  • 73.

    • Remmingwerker.

    • Het maken, afwerken en repareren van remmingwerken.

  • 74.

    • Rijswerker.

    • Het verrichten van alle voorkomende werkzaamheden voor het maken van rijsbeslag en zinkwerken.

  • 75.

    • Sloper I.

    • Het verrichten van alle voorkomende sloopwerkzaamheden met inbegrip van het zagen, boren en branden en het onderhouden van de voor deze werkzaamheden benodigde machines en gereedschappen.

  • 76.

    • Sondeermeester II.

    • Het zelfstandig maken van sonderingen en de proefboringen en het vastleggen van de verzamelde gegevens.

  • 77.

    • Spoorlegger-wisselbouwer I.

    • Het zelfstandig leggen, vernieuwen, opbreken, onderhouden en repareren van sporen en wissels.

  • 78.

    • Stelleur I.

    • Het stellen en monteren van elementen op de bouwplaats, het zorgen voor de juiste maatvoering en het geven van aanwijzingen aan assistenten.

  • 79.

    • Stortbaas (natte stort).

    • Het meewerken aan alle werkzaamheden welke voorkomen op het natte stort en het houden van toezicht op de werknemers die hem daarbij assisteren, alsmede het aflezen van de hoogte van het stort met behulp van een waterpastoestel.

  • 80.

    • Tegelzetter.

    • Het zelfstandig verrichten van alle bij het tegelzetten voorkomende werkzaamheden.

  • 81.

    • Vakman GWW.

    • Het in de sector grond-, water-, spoor- en wegenbouw verrichten van minder eenvoudige werkzaamheden zoals: aan de hand van tekeningen of op aanwijzing uitzetten naar richting en hoogte van onder andere rioleringen, verhardingen en grondwerken; inritsen, afwerken en bekleden van taluds; leggen van rioolbuizen en het stellen van duikerelementen; zelfstandig repareren van wegen; op juiste diepte en afschot brengen van sleufbodems; dichten van sleuven; stellen van stalen bekistingsrails; snoeien van bomen; bedienen van hulpwerktuigen en het verrichten van kleine reparaties daaraan.

  • 82.

    • Wegmarkeerder I.

    • Het zelfstandig – zonodig aan de hand van tekeningen – uitzetten en met behulp van mechanische hulpmiddelen aanbrengen van wegmarkeringen zoals verkeersstrepen en figuraties. Het treffen van alle noodzakelijke verkeersmaatregelen. Het verrichten van onderhoudswerk en het verhelpen van kleine storingen aan de mechanische hulpmiddelen. Het geven van leiding aan de bij de werkzaamheden betrokken werknemers en het bijhouden van de werkadministratie (productie-opnamen en dergelijke).

GROEP D

  • 83.

    • All-round lasser buisleidingen.

    • Het zelfstandig verrichten van alle laswerkzaamheden onder strenge keur aan hogedrukleidingen zowel boven- als ondergronds.

  • 84.

    • Balkman.

    • Het bedienen van de verwarmde strijkbalk op een asfaltafwerkmachine bij het spreiden, profileren en afwerken van asfalt. Het in voorkomende gevallen vervangen van de machinist groot materieel. Voor deze functie is op basis van opleiding en/of ervaring een bijzondere vakbekwaamheid vereist.

  • 85.

    • Bankwerker/lasser.

    • Het zelfstandig verrichten – zonodig aan de hand van tekeningen – van alle voorkomende las- en/of bank- en/of constructiewerkzaamheden.

  • 86.

    • Boormeester I.

    • Het met behulp van boorinstallaties zelfstandig maken van grondboringen, volgens meerdere gebruikelijke boorsystemen al of niet met toepassing van boorspoelingen en het in samenhang met de doorboorde aardlagen afwerken hiervan tot pompput.

  • 87.

    • Boormeester palen.

    • Het volgens tekening en/of aanwijzing verrichten van alle voorkomende werkzaamheden, zoals het construeren en aanbrengen van de verankering en belasting, het opstellen en bedienen van de vijzel(s), het uitpulsen van de paalkoker, het slaan van de betonnen voet en het vullen van de paal met betonspecie.

  • 88.

    • Buisleidingenlegger I.

    • Het zelfstandig verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met leggen, verbinden en repareren van leidingen (uitgezonderd laswerk), waarbij tevens leiding wordt gegeven aan andere daarbij betrokken werknemers en de bijbehorende administratie wordt verricht.

  • 89.

    • Chauffeur I.

    • In het bezit van wettelijk rijbewijs en bewijs van vakbekwaamheid ingevolge Rijtijdenbesluit 1977 tenzij daarvoor dispensatie is verleend. Heeft minimaal 5 jaar ervaring overeenkomend met de functie van chauffeur. Voert met alle soorten vrachtauto's (inclusief vrachtautocombinaties en dergelijke) speciale transporten uit zoals van groot materieel/materiaal, van verontreinigde grond en andere vracht, alsmede zonodig normale transporten. Werkt mee aan het laden en lossen en is verantwoordelijk voor de lading. Heft kleine storingen op en verricht het dagelijks onderhoud aan de vrachtauto, overeenkomstig de bedrijfsinstructies.

  • 90.

    • Dakloodgieter

    • Het zelfstandig verrichten van alle bij het dakdekken voorkomende loodgieterswerkzaamheden, waaronder het aanbrengen van zinken daken en goten en HWA-afvoeren.

  • 91.

    • Elektromonteur I.

    • In het bezit van het diploma sterkstroom uitgereikt door VEV. Het zelfstandig aan de hand van schema's en/of tekeningen installeren, onderhouden en repareren van elektrische installaties en apparaten.

  • 92.

    • Machinist Torenkranen.

    • Het zelfstandig verrichten van werkzaamheden verband houdende met het bedienen van een bouwkraan, alsmede het opsporen en opheffen van storingen, het verrichten van onderhoudswerkzaamheden en eenvoudige reparaties, overeenkomstig de bedrijfsinstructies. Het wettelijk voorgeschreven bewijs van deskundigheid is vereist.

  • 93.

    • Machinaal metaalbewerker I.

    • Het zelfstandig, eventueel volgens tekening, vervaardigen van machine-onderdelen of constructies met behulp van de gebruikelijke metaalbewerkingsmachines. Zonodig het reviseren/repareren van machines of repareren van constructies.

  • 94.

    • Machinemonteur I.

    • Het opsporen en opheffen van alle voorkomende storingen bij de in het bouwbedrijf in gebruik zijnde machines en/of voertuigen alsmede het verrichten van reparatie- en revisiewerkzaamheden daaraan. Geeft in voorkomende gevallen leiding aan de werkzaamheden van de machinemonteur II.

  • 95.

    • Machinist wegenbouw-, grondverzet-, graaf- en spoorwegbouwmachines.

    • Het zelfstandig verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het bedienen en dagelijks onderhoud van wegenbouw-, grondverzet-, graaf- en spoorwegbouwmachines waarvoor op basis van opleiding en/of ervaring een bijzondere vakbekwaamheid is vereist. Ook het verrichten van sloop en/of opruimwerkzaamheden met behulp van deze machines valt hieronder.

  • 96.

    • Machinist mobiele hei-installatie of funderinginstallatie.

    • Het zelfstandig verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het bedienen en onderhouden van hei-installaties, niet werkende met een valblok, of funderingsinstallaties (zoals bijvoorbeeld schroefpalen- en boorpalenstelling, enzovoorts) waarvoor op basis van opleiding en/of ervaring een bijzondere vakbekwaamheid is vereist.

NB: Indien tevens gefungeerd wordt als heibaas, dan is de beloning conform die van de heibaas.

  • 97.

    • Machinist mobiele kraan.

    • Het zelfstandig verrichten van alle werkzaamheden verband houdende met het bedienen en onderhouden van een mobiele kraan. Hiervoor is op basis van opleiding en/of ervaring een bijzondere vakbekwaamheid vereist. Het lokaliseren van storingen en het verrichten van kleine reparaties aan de machine zelf, de motor en de hydraulische pneumatische en elektrische systemen overeenkomstig de bedrijfsinstructie. Het in alle situaties kunnen beoordelen van de juiste en veilige opstelling van de kraan. Het rijden met de kraan over de openbare weg.

  • 98.

    • Menger.

    • Het zelfstandig verrichten van alle technische en toezichthoudende werkzaamheden verband houdende met het bedienen van een menginstallatie van een betoncentrale of asfaltcentrale.

  • 99.

    • Metselaar I.

    • Het zelfstandig verrichten en repareren van alle soorten metselwerk, voegwerk en eenvoudig raapwerk; het leggen of herstellen van rioleringen alsmede herstellen of vernieuwen van tegelvloeren, wanden of pannendaken.

  • 100.

    • Modelmaker/mallenbouwer.

    • Het aan de hand van tekeningen zelfstandig verrichten van alle voorkomende werkzaamheden verbonden aan de nieuw- en verbouw, onderhoud en reparatie, van mallen respectievelijk maltafels en/of lijsten ten behoeve van de fabrieksmatige productie van elementen voor de industriële bouw. De betrokken werknemer is daarbij verantwoordelijk voor een exacte maatvoering.

  • 101.

    • Monteur bronbemalingsinstallaties I.

    • Het zelfstandig installeren en boren van alle voorkomende bronbemalingen, alsmede het leidinggeven aan andere daarbij betrokken werknemers en het verrichten van administratieve werkzaamheden.

  • 102.

    • Monteur steigers I.

    • Met inachtneming van de geldende veiligheidsvoorschriften en bedrijfsinstructies, het aan de hand van tekeningen of volgens aanwijzingen zelfstandig maken van alle voorkomende steiger- en ondersteuningsconstructies op iedere voorkomende hoogte, alsmede het leidinggeven aan ten hoogste 3 monteurs steigers II.

  • 103.

    • Ovenbouwer.

    • Het metselen van of het verrichten van reparaties aan industrieen andere ovens, alsmede het uitmetselen van industrieschoorstenen en ketelaanlagen.

  • 104.

    • Schilder I.

    • Het verrichten van alle voorkomende schilderswerkzaamheden, decoratieschilderen en letterzetten, waarbij eventueel mechanische hulpmiddelen kunnen worden gebruikt.

  • 105.

    • Schipper.

    • Het varen met een door motorkracht voortgedreven schip of sleepboot met een waterverplaatsing van meer dan 25 ton. Houdt toezicht op en draagt zorg voor de juiste belading en heeft kennis van de vaarreglementen.

  • 106.

    • Sondeermeester I.

    • Het zelfstandig verrichten van technisch bodemonderzoek met behulp van alle voorkomende apparatuur, alsmede het inmeten en waterpassen van sondeer- en boorlocaties.

  • 107.

    • Springmeester I.

    • Het zelfstandig voorbereiden en verrichten van sloopwerk met behulp van springstoffen aan bouwwerken. Het verzorgen van aanvoer, opslag, gebruik en afvoer van de hiervoor benodigde materialen en apparatuur. Dient op de hoogte te zijn van de hiervoor geldende wettelijke voorschriften en dient deze in acht te nemen. Voor deze functie is het bezit van het diploma springmeester met aantekening „Gebouwen en hoge bouwwerken" en „onder water" vereist en geldt een minimum leeftijd van 21 jaar.

  • 108.

    • Steenzetter.

    • Het volgens voorschriften verrichten van alle voorkomende steenzetterswerkzaamheden.

  • 109.

    • Straatmaker I.

    • Het zelfstandig verrichten van alle voorkomende bestratingswerkzaamheden. Voor deze functie is op basis van opleiding en/of ervaring een bijzondere vakbekwaamheid vereist.

  • 110.

    • Timmerman I.

    • Het aan de hand van tekeningen zelfstandig maken en stellen van alle voorkomende bekistingen en het zelfstandig verrichten van alle voorkomende stel- en timmerwerkzaamheden zowel in de nieuwbouw, vernieuwings-, als onderhoudssector.

  • 111.

    • Werkplaatstimmerman.

    • Het in een timmerwerkplaats aan de hand van tekeningen zelfstandig verrichten van alle voorkomende werkzaamheden met of zonder machines.

  • 112.

    • IJzervlechter I.

    • Het aan de hand van tekeningen zelfstandig verrichten van alle voorkomende buig-, knip- en vlechtwerkzaamheden, maatvoering en het maken van buigstaten.

GROEP E

  • 113.

    • Funderingsspecialist.

    • Medewerker belast met de dagelijkse leiding van werkzaamheden op het gebied van alle typen funderingen, anders dan heien, hetzij op een klein object of onderdeel van een groot object. Verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van het werk overeenkomstig aanwijzingen en/of voorschriften en/of tekeningen of andere gegevens en voor juist gebruik en dagelijks onderhoud van voor de toe te passen techniek geëigend materieel. Houdt werkadministratie bij en onderhoudt werkcontacten met opdrachtgevers en eigen bedrijfsleiding.

  • 114.

    • Heibaas.

    • Werkt mee en geeft leiding aan een ploeg belast met heiwerk of het aanbrengen van in de grond gevormde palen. Het opstellen en verplaatsen, strijken en vervoeren van de stelling. Deze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd met heistelling met trilblok, mechanische heiblokinstallatie (met trekhamer of mechanisch trekblok) of drijvende hei-installaties met een capaciteit boven 500 k p/m.

  • 115.

    • Hoofdboormeester diepboringen.

    • Het met behulp van boorinstallaties zelfstandig maken van grondboringen naar grote diepte, volgens gebruikelijke boorsystemen en het afwerken van de doorboorde aardlagen tot pompput. Voor deze functie is op basis van opleiding en/of ervaring een bijzondere vakbekwaamheid vereist.

  • 116.

    • Machinemonteur specialist.

    • Het zelfstandig opsporen en opheffen van alle voorkomende storingen bij de in het bouwbedrijf in gebruik zijnde machines en/of voertuigen, alsmede het zelfstandig verrichten van reparatie- en revisiewerkzaamheden daaraan. Eventueel toezicht houden op, of leiding geven aan werkzaamheden van machinemonteur I en/of machinemonteur II. Voor deze functie is het bezit van het diploma „machinemonteur GWSW" verplicht.

  • 117.

    • Machinist met diploma.

    • De in functiegroep D onder de functienummers 92, 95, 96 en 97 genoemde machinisten welke in het bezit zijn van het diploma machinist SBW (Stichting Beroepsopleidingen Weg- en waterbouw) respectievelijk het diploma Bouwradius of het diploma Middelbaar Technische Machinistenschool (SOMA).

AANHANGSEL E

Functie- en loonstructuur Steigerbouw

Onderstaande functie-omschrijvingen voor werknemers werkzaam in de steigerbouw zijn tot stand gekomen in 2000.

GROEP A

  • 1. Hulpsteigerbouwer

  • Het verrichten van eenvoudige (transport)werkzaamheden ter ondersteuning van de montage van steigers. Hiervoor is geen speciale kennis vereist.

GROEP B

  • 2. Monteur steigers III

  • Het construeren van normale steigers. Om deze functie te mogen vervullen is het wenselijk dat de werknemer in het bezit is van het Certificaat A steigerbouw.

GROEP C

  • 3. Monteur steigers II:

  • Met inachtneming van de geldende veiligheidsvoorschriften en bedrijfsinstructies, het aan de hand van tekeningen of volgens aanwijzingen zelfstandig uitvoeren van een technisch niet ingewikkelde steigerconstructie, alsmede het onder leiding uitvoeren van alle soorten steiger- en ondersteunings-constructies op iedere voorkomende hoogte.

  • Om deze functie te mogen vervullen moet de werknemer tenminste 1 jaar ervaring hebben.

  • De hulpsteigerbouwer, de opperman-steigermaker en de monteurs steigers II zijn verantwoordelijk en bevoegd tot:

    • veilig werken, gebruik maken van de van toepassing zijnde persoonlijke beschermingsmiddelen en milieubewust werken;

    • werken volgens de procedures en instructies;

    • melding van tekortkomingen, gevaren (onveilige situaties), bijna-ongevallen en ongevallen aan de directe leidinggevende;

    • actief meewerken aan verbeteringen op alle gebied;

    • meewerken aan goed overleg.

GROEP D

  • 4. Monteur steigers I:

  • Met inachtneming van de geldende veiligheidsvoorschriften en bedrijfsinstructies, het aan de hand van tekeningen of volgens aanwijzingen zelfstandig maken van alle voorkomende steiger- en ondersteuningsconstructies op iedere voorkomende hoogte, alsmede het leidinggeven aan ten hoogste 3 monteurs steigers II. Het leiding geven dient een structureel karakter te hebben.

  • Om deze functie te mogen vervullen moet de werknemer in het bezit zijn van het Certificaat B steigerbouw.

  • De monteur steigers I is in nauwe samenwerking met de voorman verantwoordelijk voor en bevoegd tot:

    • het in ontvangst nemen van de mondelinge en schriftelijke instructies van de voorman;

    • bespreken van het werk met de ter beschikking gestelde eigen en ingeleende medewerkers, inclusief de veiligheidsaspecten daarbij;

    • het verzorgen van de benodigde materialen en werkinstructies;

    • het melden van afwijkingen en tekortkomingen aan de voorman en de uitvoering van passende corrigerende maatregelen, met inbegrip van het, in voorkomend geval, informeren van de veiligheidskundige;

    • het, in overleg met de voorman, treffen van preventieve maatregelen teneinde afwijkingen of tekortkomingen in de toekomst te voorkomen;

    • het, in overleg met de voorman uitvoeren van ontvangst- en eindcontroles met registratie van resultaten;

    • uitvoeren van de eindinspecties, met registratie van de resultaten en aftekenen door klant;

    • het melden van klachten van klanten aan de voorman, alsmede het verzorgen van een snelle correctie van eventuele tekortkomingen;

    • het voeren van de uren- en steigerregistratie;

    • actief meewerken aan het uitvoeren van werkoverleg;

    • het ter beschikking stellen van de nodige persoonlijke beschermingsmiddelen.

GROEP E

  • 5. Voorman:

  • De voorman is verantwoordelijk voor en bevoegd tot het op de toegewezen werklocaties ondersteunen van de projectleider in alle voorkomende zaken. Indien er geen projectleider is aangesteld, dan verricht hij zelfstandig de taken.

  • Hij rapporteert aan de projectleider of rechtstreeks aan de operations manager. De werknemer dient 10 jaar werkervaring te hebben opgedaan alvorens hij/zij de functie van voorman mag vervullen.

  • De voorman is in overleg met de projectleider of zelfstandig verantwoordelijk voor en bevoegd tot:

    • het in ontvangst nemen van de projectgevers van toegewezen steigerwerken, planningen en mondelinge instructies en het controleren van deze gegevens op volledigheid en ondubbelzinnigheid;

    • het zekerstellen dat ter beschikking gestelde, eigen en ingeleende medewerkers adequaat zijn opgeleid voor hun taak, inclusief de veiligheidsaspecten daarbij;

    • het verzorgen van passende werkinstructies op de werkplek;

    • het registreren van afwijkingen en tekortkomingen en de uitvoering van passende corrigerende maatregelen, met inbegrip van het, in voorkomend geval, informeren van de veiligheidskundige;

    • het treffen van preventieve maatregelen teneinde afwijkingen en tekortkomingen in de toekomst te voorkomen;

    • het uitvoeren van ontvangst- en eindcontroles met registratie van resultaten;

    • het opleveren van het steigerwerk aan de klant na uitvoering van de eindinspecties, met registratie van de resultaten en aftekenen door de klant;

    • het registreren van klachten van klanten, alsmede het verzorgen van een snelle correctie van eventuele tekortkomingen;

    • uitvoeren van werkoverleg conform de gestelde eisen en frequentie;

    • het beheer van de orderadministratie op de werklocatie;

    • het voeren van de uren- en steigerregistratie;

    • het ter beschikking stellen van de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen.

II. Indien en voor zover de onder I. opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

III. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant en heeft geen terugwerkende kracht.

IV. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 27 december 2001

C. J. Meerhof.


XNoot
1

Daar waar in deze CAO verwezen wordt naar partijen kan men zich wenden tot een der partijen vermeld op de binnenzijde van de omslag. De partij waar men zich toe wendt zal de overige partijen hiervan in kennis stellen.

XNoot
1

Onder vloerbedrijf wordt verstaan het ten behoeve van derden verrichten of doen verrichten van werkzaamheden als:

a. Het vervaardigen, bewerken dan wel afwerken van vloeren door menging van grint, steenslag en/of zand en mengsels daarvan al dan niet met andere vulstoffen en/of vezels met cement en/of andere bindmiddelen en/of toeslagstoffen

b. Het monolithisch afwerken van vloeren middels het aanbrengen van een dunne pleisterlaag.

c. Het vervaardigen en/of bewerken van vloeren door menging van korrels, poeder of vezelachtige vulstoffen hetzij van organische hetzij van anorganische aard met bindmiddelen dan wel componenten welke tezamen het bindmiddel vormen.

d. Het in werk aanbrengen, vervaardigen en/of bewerken van kunststof vloeren, slijtlagen, beschermlagen of andere afwerklagen al dan niet naadloos.

e. Het prepareren, bewerken en/of afwerken van niet constructieve cementgeboden of kunststofvloeren door middel van vlinderen, frezen, stralen, schuren en/of andere soortgelijke werkzaamheden.

Naar boven