Regeling mandatering van ingevolge de Warenwet aangewezen ambtenaren tot inbeslagneming

1 februari 2001

GZB/C&O/2143526

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit:

Artikel 1

1. De ingevolge artikel 25 van de Warenwet aangewezen ambtenaren hebben mandaat:

a. tot het gelasten namens de Minister van inbeslagname als bedoeld in artikel 32l, eerste lid, van de Warenwet;

b. tot het namens de Minister aanwijzen van de locatie voor de opslag van het inbeslaggenomene en de bepaling van de voorwaarden waaronder die opslag dient te geschieden, bedoeld in artikel 32l, derde lid, van de Warenwet.

2. Het mandaat in het eerste lid heeft geen betrekking op het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E. Borst-Eilers.

Toelichting

Ingevolge artikel 32l, eerste lid, van de Warenwet heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de bevoegdheid de inbeslagneming van waren te gelasten ten aanzien waarvan gerede aanwijzingen bestaan dat zij gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens. Ingevolge het bepaalde in het derde lid van genoemd artikel, bepaalt de minister tevens de plaats van opslag van de in beslag genomen waren en de voorwaarden waaronder die opslag dient plaats te vinden.

Deze bestuurlijke bevoegdheden maken deel uit van een groter pakket van dergelijke bevoegdheden (artikelen 32k tot en met artikel 32n) die aan de minister zijn gegeven met de introductie in de Warenwet van de mogelijkheid tot het opleggen van bestuurlijke boeten (Wet van 11 november 1999 tot wijziging van de Warenwet in verband met de invoering van bestuursrechtelijke boeten wegens overtredingen van voorschriften bij of krachtens de Warenwet gesteld, (Stb. 1999, 502).

Toekenning van deze bevoegdheden was noodzakelijk daar bij het kiezen voor handhaving van de Warenwet door middel van bestuurlijke boeten in plaats van het strafrecht, geen beroep (meer) kan worden gedaan op de bevoegdheden en maatregelen die ingevolge de Wet op de Economische Delicten (W.E.D.) in de opsporingsfase kunnen worden gebruikt.

De bestuurlijke bevoegdheden zijn derhalve te beschouwen als de bestuurlijke spiegelbepalingen van de strafrechtelijke maatregelen die in het kader van de opsporing van overtredingen van de Warenwet, krachtens de W.E.D kunnen worden toegepast.

Om de in artikel 32l aan de minister gegeven bevoegdheden in de praktijk zo effectief mogelijk te maken, is gekozen voor de in deze regeling bepaalde mandatering van die bevoegdheden. De krachtens artikel 25 met het toezicht op de naleving van de Warenwet belaste ambtenaren, worden door de minister gemandateerd om een inbeslagneming te kunnen gelasten en een locatie voor de opslag van de in beslag genomen waren te kunnen bepalen. Tevens kunnen zij de voorwaarden bepalen waaronder die opslag moet plaatsvinden. Zij zijn ingevolge het tweede lid van artikel 32l tevens bevoegd tot het daadwerkelijk in beslag nemen van de waren in kwestie.

Met voorliggende mandatering wordt de toezichthoudende ambtenaar derhalve in de gelegenheid gesteld in het kader van de bestuurlijke handhaving op dezelfde effectieve en alerte wijze te kunnen optreden tegen gevaarlijke of onveilige waren als in het kader van de strafrechtelijke handhaving. Immers ingevolge het bepaalde in artikel 18 van de W.E.D. kan bedoelde ambtenaar in de opsporingfase te allen tijde bedoelde waren direct in beslag nemen. Ingevolge artikel 32l, eerste lid, zou diezelfde ambtenaar bij bestuurlijke handhaving eerst een lastgeving van de minister moeten afwachten alvorens hij tot in beslagneming van de waren in kwestie zou kunnen overgaan. Met deze regeling wordt dit onwenselijke verschil in de aanpak van gevaarlijke of onveilige waren teniet gedaan. De toezichthoudende ambtenaar is bevoegd de inbeslagneming van bedoelde waren te namens de minister te gelasten, welke lastgeving hij alsdan zelf bevoegd is uit te voeren.

Voor zover het zou gaan om algemeen verbindende voorschriften, wordt geen mandaat verleend. Dit is namelijk niet toegestaan op grond van artikel 10:3, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers.

Naar boven