Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gerechtshof 's-Gravenhage | Staatscourant 2001, 249 pagina 73 | Overig |
Zoals bouwplannen en verkeersmaatregelen.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gerechtshof 's-Gravenhage | Staatscourant 2001, 249 pagina 73 | Overig |
1. Algemeen
1.0 Begripsbepaling
Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:
- NRv: de Wet houdende Herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg.
- Wtbz: de Wet tarieven in burgerlijke zaken.
1.1 Reikwijdte
Dit rolreglement heeft betrekking op de wijze van procederen in alle civiele zaken die met een dagvaarding worden ingeleid. In onderwerpen die niet in dit reglement zijn geregeld, kan bij bijzonder reglement worden voorzien.
De cursief weergegeven passages vormen tezamen het bijzonder reglement.
1.2 De rolzitting
De zitting van de eerste enkelvoudige civiele kamer als bedoeld in artikel 344 NRv vindt wekelijks plaats op donderdag om 10.00 uur. In bijzondere omstandigheden kan worden bepaald dat ook op andere dagen en tijdstippen rolzittingen worden gehouden. De te behandelen rol wordt telkenmale uiterlijk maandag voorafgaande aan de rolzitting aan abonnees verspreid via de paleisboxen.
Rolzittingen worden niet gehouden op de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet genoemde algemeen erkende feestdagen en op de bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen.
2. De procedure
2.1 Het aanbrengen van de zaak
2.1.a. Bij het inschrijven van een nieuwe zaak ter griffie dient de procureur van appellant over te leggen:
1) de originele dagvaarding in hoger beroep (en zo nodig: herstelexploot en verlof ingevolge art. 117 NRv);
2) een kopie van de dagvaarding in eerste aanleg;
3) een afschrift van het vonnis of de vonnissen waarvan beroep als bedoeld in artikel 231 lid 1, eerste zin, NRv;
4) een schriftelijk stuk (rolbriefje of placet) waarin het belang van de zaak wordt aangegeven.
Deze stukken dienen uiterlijk dinsdag om 14.00 uur voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum, ter griffie te zijn ingediend.
Een verzuim dienaangaande kan binnen twee weken na de roldatum worden hersteld; verlenging van deze termijn kan uitsluitend op grond van klemmende redenen, tot uiterlijk vier dagen vóór afloop van de termijn, schriftelijk, aan de rolraadsheer worden verzocht.
2.1.b. Voorts dient, indien van toepassing, te worden overgelegd een kopie van het bewijs van (voorwaardelijke) toevoeging in hoger beroep. Indien de procureur nog niet hierover beschikt, deelt hij schriftelijk mede dat een toevoeging is aangevraagd. Zodra de toevoeging is verkregen, moet een kopie hiervan aan de griffie worden overgelegd.
Wanneer een kopie van de toevoeging niet is overgelegd vóórdat de zaak is afgedaan, wordt het volledige griffierecht in rekening gebracht (artikel 17 Wtbz).
2.1.c. Bij anticipatie dient voorts het desbetreffende exploot als bedoeld in artikel 126 NRv te worden overgelegd.
2.1.d. Indien partijen hun geschil bij wijze van prorogatie aan het hof voorleggen, dient de eisende partij bij het aanbrengen van de zaak de akte van prorogatie - indien opgemaakt - over te leggen.
2.1.e. In geval van verwijzing dient de partij die de zaak aanbrengt over te leggen: het originele oproepingsexploot - indien uitgebracht - en kopie van de stukken van de vorige instanties, met de daarbij behorende producties, alsmede een inventarisstaat waarop de overgelegde processtukken alsmede de eventuele bijbehorende producties staan vermeld.
2.2 Het verloop van de procedure
2.2.a. Memories en akten worden in enkelvoud ingediend. De partij die een memorie of akte indient, draagt zorg voor gelijktijdige toezending dan wel terhandstelling van een afschrift daarvan alsmede van de daarbij behorende producties aan de wederpartij.
2.2.b. Voor de memorie van grieven, de memorie van antwoord alsmede de memorie van antwoord in het incidenteel appèl, wordt een eerste uitstel van zes weken verleend en - behoudens partijperemptoir - een tweede uitstel van zes weken. In kort geding zijn die termijnen telkens vier weken.
2.2.c. Indien een partij na verloop van voormelde termijnen geen memorie neemt of akte verzoekt, volgt uitstel van vier weken of in kort geding van twee weken, ambtshalve peremptoir (AP).
2.2.d. Kopie van de stukken van de eerste aanleg, met de daarbij behorende producties, alsmede een inventarisstaat - waarop de overgelegde processtukken alsmede de eventuele producties van de eerste aanleg staan vermeld - worden overgelegd bij het nemen van de eerste memorie, bij gebreke waarvan die memorie wordt geweigerd met aanhouding van de zaak voor twee weken voor het alsnog nemen van die memorie met de genoemde bijlagen. De inventarisstaat dient aan de desbetreffende memorie te worden gehecht.
2.2.e. Na de memorie van antwoord respectievelijk de memorie van antwoord in het
incidenteel appèl wordt twee weken uitstel verleend voor hetzij vragen van pleidooi, hetzij verzoeken van akte, hetzij vragen van arrest.
2.2.f. De partij die langer uitstel verlangt, dient zulks schriftelijk, uiterlijk één week voor de rolzitting en onder opgave van redenen aan de rolraadsheer te verzoeken, waarbij tevens moet worden aangegeven of de wederpartij hiermee akkoord gaat. Is dit laatste het geval, dan wordt een ambtshalve peremptoir uitstel verleend, tenzij naar het oordeel van de rolraadsheer hierdoor het geding onredelijk zou worden vertraagd. Gaat de wederpartij niet akkoord, dan beslist de rolraadsheer.
2.2.g. Een op schrift gesteld akteverzoek dient kort en bondig te zijn en is alleen bedoeld voor een bewijsaanbod, het overleggen van producties of een summiere reactie op een nieuwe stelling of productie. Akten die hieraan niet voldoen, worden in beginsel geweigerd.
Indien bij gelegenheid van een comparitie, enquête, tussenarrest, descente of pleidooi aan partijen toestemming is verleend voor het verzoeken van een uitgebreide akte of het nemen van een nadere memorie, dienen partijen zulks in die akte/memorie uitdrukkelijk te vermelden. Voor een akte en een nadere memorie wordt slechts éénmaal een uitstel, ambtshalve peremptoir, verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.
2.2.h. Partij-peremptoir (PP) kan steeds worden gevraagd en dient uiterlijk twee weken vóór de rolzitting schriftelijk aan de wederpartij te worden aangezegd, met afschrift daarvan aan de rolraadsheer.
2.2.i. Indien de partij die aan het woord is, schriftelijk verzoekt de zaak vervroegd op de rol te plaatsen, staat deze partij ambtshalve peremptoir en zal vervolgens geen uitstel worden verleend.
2.2.j. Akte van niet-dienen kan op verzoek van één partij worden verleend indien de wederpartij die peremptoir staat, in verzuim is een memorie te nemen of akte te verzoeken, mits dit ten minste twee weken vóór de rolzitting schriftelijk aan de wederpartij is aangezegd, met afschrift daarvan aan de rolraadsheer.
2.2.k. Op eenparig schriftelijk verzoek van partijen wordt de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen voor ten hoogste twaalf weken aangehouden.
2.2.l. Zaken die met de aantekening peremptoir op de rol staan zonder dat één van partijen een proceshandeling verricht, worden voor twaalf maanden aangehouden. Op schriftelijk verzoek van één der partijen wordt de zaak op een eerder tijdstip weer op de rol geplaatst. Op de dienende dag kan geen uitstel worden gevraagd. De bestaande termijn van twaalf maanden loopt door indien alsdan niet de proceshandeling plaatsvindt waarvoor de zaak staat.
2.2.m. Indien één van partijen royement verzoekt, wordt de zaak voor vier weken aangehouden voor uitlating door de wederpartij. Op schriftelijk verzoek van die wederpartij wordt de termijn éénmaal verlengd met vier weken.
2.2.n. Bij het vragen van arrest leggen beide partijen een kostenstaat van alle instanties, alsmede een inventarisstaat - waarop de overgelegde processtukken alsmede de eventuele producties van het hoger beroep staan vermeld - over.
2.2.o. Arrest wordt gewezen op (de inhoud van) het griffiedossier. Partijen hebben recht op inzage van het griffiedossier.
2.2.p. Datumbepaling voor arrest vindt plaats ter rolle, in beginsel twee weken nadat arrest wordt gevraagd. Binnen deze twee weken wordt bekeken of het griffiedossier compleet is. Zo nodig worden eventueel nog ontbrekende stukken door tussenkomst van de griffier opgevraagd van de partij(en) die dat aangaat met gelijktijdige verzending van een kopie van deze brief aan de wederpartij. De opgevraagde stukken dienen binnen twee weken na het opvragen ter griffie te zijn ontvangen. De partij bij wie de stukken zijn opgevraagd, handelt overeenkomstig artikel 2.2 onder a. Indien de opgevraagde stukken niet binnen twee weken na opvragen zijn overgelegd, wordt nog geen datum bepaald voor het wijzen van arrest. De zaak wordt in plaats daarvan wederom met twee weken aangehouden voor het alsnog overleggen van de ontbrekende stukken. Alsdan zal in beginsel recht worden gedaan op alleen de aanwezige stukken.
2.3 Pleidooi
2.3.a. Bij het vragen van pleidooi legt de partij die om pleidooi vraagt, kopie van haar volledige procesdossier in viervoud over.
De vragende partij dient daarbij opgave te doen van de eigen verhinderingen en die van de wederpartij.
2.3.b. De partij die bij pleidooi nieuwe stukken in het geding wenst te brengen (anders dan de pleitnota), dient ervoor zorg te dragen dat deze stukken uiterlijk op de vierde werkdag vóór de datum van het pleidooi ter griffie in viervoud alsmede door de wederpartij zijn ontvangen, tenzij de voorzitter een andere termijn bepaalt. De partij die pleitnotities in het geding wenst te brengen, legt deze bij de aanvang van haar pleidooi in viervoud aan het hof over onder terhandstelling van een vijfde exemplaar aan de wederpartij.
In de zaken betreffende intellectuele eigendom en in de zaken waarin tegen een buitenlandse partij wordt geprocedeerd, dienen nieuwe stukken ten minste tien werkdagen vóór de datum van het pleidooi ter griffie in viervoud alsmede door de wederpartij te zijn ontvangen.
2.3.c. De procureurs dragen er zorg voor dat partijen bij de pleidooien in persoon aanwezig zijn, opdat zij, indien het hof dat nodig vindt, inlichtingen kunnen verstrekken. Rechtspersonen dienen zich voor dat doel te laten vertegenwoordigen door één of meer personen die van de zaak op de hoogte zijn. De voorzitter kan desverzocht bepalen dat de aanwezigheid van partijen niet is vereist. Een dergelijk verzoek dient uiterlijk één week voorafgaande aan het pleidooi ter griffie te worden ingediend.
2.3.d. In geval van pleidooi krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt gedurende ten hoogste dertig minuten toe te lichten en maximaal tien minuten voor re- en dupliek per pleitende partij. Indien een partij langer wenst te pleiten, dient zij dit bij het vragen van het pleidooi te verzoeken, onder opgave van de gewenste tijdsduur en onder opgave van redenen.
In zaken betreffende intellectuele eigendom geldt de volgende regeling:
- in geval van pleidooi in een zaak die volgens het regime versnelde bodemprocedure is beslist, krijgt iedere pleitende partij de gelegenheid haar standpunt gedurende maximaal zestig minuten toe te lichten en maximaal 15 minuten voor re- en dupliek per pleitende partij;
- in geval van pleidooi in een zaak die in een gewone bodemprocedure is beslist, krijgt iedere pleitende partij de gelegenheid haar standpunt gedurende maximaal 45 minuten toe te lichten en maximaal 20 minuten voor re- en dupliek per pleitende paartij;
In uitzonderlijke gevallen kan op verzoek van de desbetreffende partij van het bovenstaande worden afgeweken. Daartoe dient die partij een schriftelijk verzoek te doen bij het vragen van pleidooi.
2.3.e. Op éénparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer/voorzitter schriftelijk pleidooi toestaan. Een keuze voor het schriftelijk doen bepleiten van de zaak zal worden verstaan als het afstand doen van het recht op mondeling pleidooi.
2.3.f. De zaak zal voor overlegging van de pleitnota's acht weken peremptoir worden aangehouden. Op eenparig verzoek van de partijen kan eenmalig een uitstel van maximaal acht weken, peremptoir, worden verleend. Indien alsdan niet schriftelijk wordt gepleit, zal de zaak twee weken worden aangehouden voor arrestbepaling.
2.3.g. Uiterlijk twee weken voor de rolzitting waarop de pleitnota's zullen worden overgelegd, zenden de advocaten/procureurs elkaar de pleitnota's toe, opdat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door onder de eigen pleitnota een beknopte repliek onderscheidenlijk dupliek op te nemen. Het staat de advocaten/procureurs niet vrij - behoudens uitdrukkelijke instemming van de wederpartij - de tekst van de toegezonden pleitnota te wijzigen.
2.4 Bijzondere bepalingen inzake spoedappèl in kort geding
2.4.a. De appellant die wenst dat het hoger beroep van een kort-gedingvonnis als `spoedappèl' wordt behandeld, dient de grieven en de toelichting daarop in de appèldagvaarding op te nemen dan wel gelijk met de appèldagvaarding te doen betekenen. In de appèldagvaarding en bij het aanbrengen van de zaak dient te worden vermeld dat een spoedbehandeling wordt verzocht.
2.4.b. Indien de voorzitter van de kamer die het kort geding zal behandelen dan wel de rolraadsheer de zaak voldoende spoedeisend acht (geïntimeerde dient daarvan uit te gaan) zal de zaak verder als spoedappèl worden behandeld en zal op de eerste rechtsdag aan geïntimeerde een peremptoir uitstel van twee weken voor antwoord worden verleend. Daarna geldt het hierna in artikel 2.4.e en verder bepaalde.
2.4.c. Indien door appellant geen spoedappèl is verzocht, kan geïntimeerde uiterlijk maandag om 14.00 uur voorafgaand aan de eerstdienende dag ter rolle mededelen dat hij behandeling als spoedappèl wenst. Hij stelt van zodanig voornemen de griffie en de procureur van de wederpartij tijdig schriftelijk op de hoogte.
2.4.d. Indien de voorzitter dan wel de rolraadsheer de zaak voldoende spoedeisend acht (appellant dient daarvan uit te gaan), krijgt appellant een peremptoir uitstel van twee weken voor grieven. Geïntimeerde krijgt vervolgens een peremptoir uitstel van ten hoogste twee weken voor antwoord.
2.4.e. Komt geïntimeerde bij zijn antwoord in incidenteel hoger beroep of doet hij een beroep op niet-ontvankelijkheid, dan zal (principaal) appellant daarop bij pleidooi kunnen antwoorden, tenzij hij schriftelijk wenst te reageren. In dat geval zal aan appellant daartoe een peremptoir uitstel van ten hoogste twee weken worden verleend. Dit uitstel kan tot één week worden verkort.
2.4.f. Een partij die pleidooi wenst, dient zich met een daartoe strekkend verzoek zo spoedig mogelijk (bij voorkeur reeds vóór of op de eerste rechtsdag) tot de griffie te wenden. Zij dient daarbij opgave te doen van de eigen verhinderingen en die van de wederpartij.
Ook bij spoedappèl bestaat geen verplichting de zaak te bepleiten; partijen kunnen bij voorrang arrest vragen.
2.4.g. In geval van pleidooi krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt gedurende ten hoogste twintig minuten, inclusief re- en dupliek, toe te lichten. Indien een partij in verband met de bijzondere gecompliceerdheid van de zaak langer dan twintig minuten wenst te pleiten, dient zij dit bij het vragen van het pleidooi te verzoeken. De voorzitter beslist zo spoedig mogelijk op dit verzoek.
In zaken betreffende intellectuele eigendom krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt gedurende maximaal dertig minuten toe te lichten en maximaal tien minuten voor re- en dupliek per pleitende partij. In uitzonderlijke gevallen kan op verzoek van de desbetreffende partij van het bovenstaande worden afgeweken. Daartoe dient die partij een schriftelijk verzoek onder opgave van redenen te doen bij het vragen van pleidooi.
2.4.h. Nog niet in het geding zijnde producties (andere dan de pleitnota's) die partijen ter gelegenheid van het pleidooi alsnog in het geding willen brengen, dienen ten minste drie werkdagen vóór de datum van het pleidooi in viervoud ter griffie en in enkelvoud door de wederpartij te zijn ontvangen.
In de zaken betreffende intellectuele eigendom en in de zaken waarin tegen een buitenlandse partij wordt geprocedeerd, is deze termijn vijf werkdagen.
2.4.i. Het hof doet op zo kort mogelijke termijn uitspraak.
2.4.j. Op éénparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer een langere termijn toestaan voor het nemen van een memorie of voor pleidooi. In het algemeen zal dit meebrengen dat de zaak niet meer als spoedappèl wordt behandeld.
2.4.k. In geval van uiterste spoed kan van bovenstaande regeling worden afgeweken en kunnen termijnen worden verkort. De meest gerede partij dient zich dan vóór het aanhangig maken van de zaak per brief tot de rolraadsheer te wenden, die naar bevind van zaken zal handelen.
2.4.1. De procureurs dragen er zorg voor dat partijen in persoon aanwezig zijn, opdat zij, indien het hof dat nodig vindt, inlichtingen kunnen verstrekken. Rechtspersonen dienen zich voor dat doel te laten vertegenwoordigen door één of meer personen die van de zaak op de hoogte zijn. De voorzitter kan desverzocht bepalen dat de aanwezigheid van partijen niet is vereist. Een dergelijk verzoek dient uiterlijk één week voorafgaande aan het pleidooi ter griffie te worden ingediend.
3. Overige bepalingen
3.a. De stukken welke aan het hof worden overgelegd, mogen geen opmerkingen in de kantlijn of tussen de regels of onderstrepingen of accentueringen bevatten, die niet in het originele stuk voorkomen. Stukken die hieraan niet voldoen, zullen niet worden geaccepteerd en zullen worden geretourneerd aan de procureur. Deze dient de stukken binnen twee weken te vervangen door exemplaren die daarvan geschoond zijn.
In zaken van spoedappèl in kort geding bedraagt deze termijn twee werkdagen.
3.b. Indien omstandigheden van het geval daartoe nopen kan de rolraadsheer/voorzitter van dit rolreglement afwijken. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist de rolraadsheer/voorzitter.
4. Overgangsbepaling
Ten aanzien van de verdere behandeling door het hof van zaken die op de datum van inwerkingtreding van NRv. reeds zijn aangebracht, blijft artikel 2.2.o buiten toepassing en geldt voor het overleggen der stukken voor arrest het voordien geldende recht.
Dit reglement is vastgesteld op 20 december 2001 en treedt in werking op 1 januari 2002.
Kopieer de link naar uw clipboard
zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2001-249-p73-SC32514.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.