Richtlijn voor strafvordering stelsel van pluimveerechten op grond van hoofdstuk V Meststoffenwet

Categorie: strafvordering

Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. artikel 130 lid 4 Wet RO

Afzender: College van procureurs-generaal

Adressaat: Hoofden van de parketten

Registratienummer: 2001R003

Datum vaststelling: 13-11-2001

Datum inwerkingtreding: 01-01-2002

Geldigheidsduur: 01-01-2006

Publikatie in Stcrt.: 13-12-2001, nr. 242

Vervallen: -

Relevante richtlijnen voor strafvordering: -

Wetsbepalingen: Hoofdstuk V (artt. 7 en 58a e.v.) van de Meststoffenwet

Jurisprudentie: - Bijlage(n): -

Achtergrond

In de jaren negentig van de vorige eeuw is een steeds verdergaande groei van de pluimveestapel ingetreden, hetgeen overheidsmaatregelen noodzakelijk maakte. De pluimveesector levert na de varkenssector de grootste bijdrage aan het totaal aan mestoverschotten op de veehouderijbedrijven. In de Integrale Notitie mest en ammoniakbeleid (kamerstukken II 1996/97, 25 448, nr. 1) werd voorzien dat bij toepassing van de daarin aangegeven maatregelen en bij een aanname van export van 18 miljoen kilogram fosfaat in de vorm van pluimveemest een landelijk niet plaatsbaar mestoverschot zou kunnen worden voorkomen. In de loop van 1998 werd evenwel duidelijk dat er zich ontwikkelingen hadden voorgedaan die per saldo tot een veel groter niet-plaatsbaar mestoverschot leidden dan destijds werd verondersteld. Deze ontwikkelingen worden cijfermatig onderbouwd in de Memorie van toelichting bij de Wijziging van de Meststoffenwet in verband met de invoering van een stelsel van pluimveerechten, kamerstukken II, 1998-99, 26 473, nr. 3. Naast een ernstige terugval van de mestexport doet zich de afgelopen jaren een gestadige groei van de pluimveestapel voor. Derhalve werd door het kabinet op 6 november 1998 een stop aangekondigd in de groei van de omvang van de mestproductie afkomstig van pluimvee, mede op aandringen van de pluimveesector zelf.

Om te komen tot de noodzakelijke bevriezing van de omvang van de pluimveestapel op landelijk niveau is in de nieuwe titel 2 van hoofdstuk V van de Meststoffenwet een stelsel van pluimveerechten geïntroduceerd. Deze wet is op 1 januari 2001 in werking getreden. Het pluimveerecht komt voor kippen en kalkoenen volledig in de plaats van het mestproductierecht, dat geldt op grond van de artikelen 55 en 55a van de Meststoffenwet en op grond van de Wet verplaatsing mestproductie. Het pluimveerecht stelt een jaarplafond aan het gemiddeld te houden aantal kippen en kalkoenen en geeft ook de mogelijkheid tot het instellen van een dagplafond. Daarnaast kent de regeling een aantal administratieve verplichtingen en een verplaatsingsverbod. Deze verplichtingen en verboden worden strafrechtelijk - via de Wet op de economische delicten - gehandhaafd. Het Bureau Heffingen te Assen is belast met de uitvoering van het stelsel van pluimveerechten, de Algemene Inspectiedienst met het toezicht en met de opsporing van strafbare feiten.

Deze richtlijn richt zich op de strafrechtelijk gehandhaafde bepalingen voortkomende uit het stelsel van de pluimveerechten.

Samenvatting

Deze richtlijn voor strafvordering heeft betrekking op overtredingen en misdrijven genoemd in artikel 7 en titel 2 van hoofdstuk V van de Meststoffenwet.

Overzicht wettelijk systeem

Het stelsel van pluimveerechten is neergelegd in Hoofdstuk V van de Meststoffenwet.

1. Algemene bepalingen (§ 1)

Begripsbepalingen (art. 58a) en andere algemene bepalingen (art. 58b), die uitsluitend relevant zijn voor de regeling van de pluimveerechten in titel 2 en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het pluimveerecht wordt uitgedrukt in een hoeveelheid fosfaat die op jaarbasis mag worden geproduceerd. De desbetreffende fosfaatproductie wordt op forfaitaire wijze berekend (bijlage A bij de wet).

2. Uitbreidingsverbod (§ 2)

Artikel 58c: het is verboden om op een bedrijf in een kalenderjaar een grotere hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen te produceren dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht.

Het is voorts verboden de productie van dierlijke meststoffen afkomstig van kippen of kalkoenen te verplaatsen naar een andere locatie van het bedrijf, behoudens de situatie dat de locatie waarheen de productie wordt verplaatst sinds 31 december 1986 onafgebroken tot het bedrijf heeft behoort, dan wel indien voldaan is aan de in §4 neergelegde regel voor overgang van het pluimveerecht. Daarnaast voorziet §2 in een mogelijkheid van het opleggen `dagplafond' (artikel 58e) en stelt het een plafond voor niet-bedrijfsmatige pluimveehouders (art. 58d, tweede lid).

3. Bepaling omvang van het pluimveerecht op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet (§ 3)

De berekening van de hoogte van het pluimveerecht op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet op basis van de in het referentiejaar 1997 - of naar keuze van de veehouder 1996 of 1995 of - onder voorwaarden 1994 - geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen afkomstig van kippen en kalkoenen, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat. Rekening wordt gehouden met in of na het referentiejaar verworven mestproductierechten tot 6 november 1998, de datum waarop de maatregelen bekend werden gemaakt. Bijzondere regels gelden voorts voor de situaties waarbij in of na het referentiejaar en vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de wet mestproductierechten zijn vervreemd of een bedrijfsoverdracht of een samenvoeging van bedrijven heeft plaatsgevonden. Ook voor een aantal bijzondere categorieën van gevallen, vergelijkbaar met de zogenoemde hardheidsgevallen in varkenshouderij als geregeld in het Besluit hardheidsgevallen wet herstructurering varkenshouderij, is in de wet een afwijkende bepaling van de hoogte van het pluimveerecht voorzien, onder meer voor pluimveehouders die onomkeerbare investeringsverplichtingen ten behoeve van uitbreiding of omschakeling van hun bedrijf hebben gedaan. Voor een afwijkend referentiejaar of een gunstiger berekening van de hoogte van het pluimveerecht dat voortvloeit uit de hoofdregels van de wet is een melding aan het Bureau Heffingen vereist.

4. Relatie met artikel 55 Meststoffenwet

Het pluimveerecht komt voor kippen en kalkoenen volledig in de plaats van het mestproductierecht, dat geldt op grond van de artikelen 55 en 55a van de Meststoffenwet en op grond van de Wet verplaatsing mestproductie. Het mestproductierecht, voor zover dat los staat van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, is na inwerkingtreding van artikel 58c voor elk bedrijf verlaagd met het aan het bedrijf toekomende pluimveerecht (art. 55, tiende lid, en art. 56).

5. Overgang van het pluimveerecht (§ 4)

Voor de overgang van het pluimveerecht naar een ander bedrijf en voor een verplaatsing van pluimveerechten naar een andere locatie binnen hetzelfde bedrijf is registratie van de kennisgeving van overgang door het Bureau Heffingen vereist. Eerst na registratie kan het pluimveerecht op het andere bedrijf of de andere locatie worden benut. Bij overgang naar een ander bedrijf en bij benutting op een andere locatie van hetzelfde bedrijf vindt een reductie van pluimveerechten plaats van 25%.

6. Ambtshalve vaststelling pluimveerecht (§ 5)

De hoogte van het pluimveerecht vloeit, uitgaande van de door het bedrijf zelf gedane opgave op de aangifte overschotheffing, onderscheidenlijk het afsluitformulier of de vrijstellingsverklaring, rechtstreeks uit de wet voort. Registratie door het Bureau Heffingen leidt niet tot een nadere beoordeling door het Bureau Heffingen. Ter zake worden geen individuele, voor bezwaar en beroep vatbare beslissingen genomen. Het Bureau Heffingen heeft wel de bedrijven geïnformeerd omtrent het bij het Bureau Heffingen geregistreerde pluimveerecht. Daaraan is evenwel geen enkel rechtsgevolg verbonden.

7. Administratieve verplichtingen

De basis voor het stellen van regels over de wijze van bepaling van de aantallen dieren, de mestproductie, de oppervlakte landbouwgrond en de basis voor het opleggen van administratieve verplichtingen zijn neergelegd in art. 7. Op grond hiervan is onder meer het Besluit Administratieve verplichtingen Meststoffenwet en de daarop gebaseerde Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet vastgesteld. De desbetreffende uitvoeringsregelingen vormen mede het aangrijpingspunt voor de handhaving van het pluimveerecht.

8. Strafrechtelijk gehandhaafde bepalingen

Artikel 7 (WED: art. 1a onder 30) - administratieve verplichtingen

Artikel 58c (WED: art. 1a onder 10) - uitbreidingsverbod

Artikel 58d, tweede lid (WED: art. 1a onder 10) - plafond niet-bedrijfsmatige pluimveehouder

Artikel 58e, derde lid (WED: art. 1a onder 10) - maximumgrens door minister

Artikel 58f, eerste lid (WED: art. 1a onder 10) - verplaatsingsverbod

9. Belangrijkste uitvoeringsregelgeving

Uitvoeringsbesluit pluimveerechten Meststoffenwet

Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet

Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet

Regeling leges en blokkade pluimveerechten Meststoffenwet

Verbaliserings-, transactie- en strafvorderingsbeleid

1. Uitbreidingsverbod (art. 58c Meststoffenwet)

1.1 Verbaliseringsbeleid

Proces-verbaal wordt opgemaakt als het op het bedrijf rustende productierecht (als zijnde de maximaal op het bedrijf te produceren hoeveelheid dierlijke meststoffen) achteraf met meer dan 185 kilogram fosfaat blijkt te zijn overschreden. Tot 185 kilogram overschrijding wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven en vindt hercontrole plaats.

Bij een afwijking van meer dan 10% ten opzichte van het pluimveerecht en bij recidive wordt evenwel altijd proces-verbaal opgemaakt, ongeacht de hoogte van de overschrijding.

1.2 Strafvorderingsbeleid

Het OM zal bij overtreding van het uitbreidingsverbod een schikking aanbieden van f 8,50/4 euro per kg fosfaat waarmee de voor die diercategorie geldende forfaitaire norm wordt overschreden, te vermeerderen met een bedrag ter afroming van het economisch voordeel. Bij niet-betaling van de schikking zal een straf worden gevorderd van f 10,-/4,5 euro per kg fosfaat waarmee de voor die diercategorie geldende forfaitaire norm wordt overschreden, in combinatie met afroming van economisch voordeel. De afroming van het economisch voordeel zal zo mogelijk plaatsvinden door middel van een ontnemingsvordering of ontnemingsschikking en anders in de transactie of de te eisen boete worden verdisconteerd.

Bij recidive zal rauwelijks worden gedagvaard en is het Openbaar Ministerie niet gebonden aan vorenstaande bedragen.

Teneinde een samenhangend strafvorderingsbeleid te bewerkstelligen komen voornoemde tarieven overeen met de tarieven die gelden bij overtreding van art. 15 Wet herstructurering varkenshouderij (overschrijding toegestane varkensrechten), opgenomen in de `Richtlijn voor strafvordering wet herstructurering varkenshouderij'.

2. Handelen in strijd met de administratie-/bewaarverplichting (art. 7 Meststoffenwet)

2.1 Verbaliseringsbeleid

Bij overtreding van de op grond van het stelsel van pluimveerechten geldende administratieve en bewaarverplichtingen (registratie van het aantal kippen en/of kalkoenen) zal proces-verbaal worden opgemaakt als de administratie langer dan 2 maanden niet wordt bijgehouden of voor meer dan 2 maanden niet aan de bewaarverplichting wordt voldaan. Bij recidive wordt altijd proces-verbaal opgemaakt.

Bij een periode korter dan 2 maanden wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven en wordt hercontrole ingesteld. Indien tijdens de hercontrole blijkt dat de geldende administratieve verplichtingen nog steeds niet zijn nagekomen, zal in beginsel proces-verbaal worden opgemaakt.

2.2 Strafvorderingsbeleid

Bij overtreding van de administratieverplichtingen op grond van de Meststoffenwet zal één schikking van f 420,-/190 euro worden aangeboden. Bij niet-betaling zal een boete van f 500,-/225 euro worden gevorderd bij het niet bijhouden, niet bewaren, niet tijdig inzenden etc van de administratie.

Bij recidive en bij vervalsing van de administratie zal rauwelijks worden gedagvaard en is het Openbaar Ministerie niet gebonden aan vorenstaande bedragen.

3. Bijzonderheden

Voor het verstrekken van onjuiste gegevens in 'hardheidsgevallen', waarvoor geen afzonderlijke strafbepaling in de meststoffenwet is opgenomen, maar ter zake waarvan op grond van artikel 225 Wetboek van Strafrecht kan worden opgetreden, geldt dat voor het daardoor teveel verkregen pluimveerecht dezelfde uitgangspunten gelden als hierna voor het uitbreidingsverbod is vermeld.

Bij opzettelijke misleiding van de overheid door middel van valse opgaven met het oog op het bewerkstelligen van een onrechtmatige uitbreiding van het pluimveerecht, eventueel gecombineerd met een of meer overtredingen van een of meer bepalingen uit het stelsel van pluimveerechten, alsmede bij recidive, zal rauwelijks worden gedagvaard en is het Openbaar Ministerie niet en is het Openbaar Ministerie niet gebonden aan voornoemde uitgangspunten.

4. Ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel

In geval van overtreding van het uitbreidingsverbod zal in het proces-verbaal een paragraaf worden opgenomen met een berekening van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uitgangspunt voor de berekening is de economische waarde van het aantal stuks pluimvee waarmee het pluimveerecht ten tijde van het plegen van het delict wordt overschreden, verminderd met daarvoor in aanmerking komende kosten.

Overgangsrecht

Deze richtlijn treedt in werking met onmiddellijke ingang en geldt voor alle in deze richtlijn genoemde strafbare feiten welke op de datum van de inwerkingtreding van deze richtlijn nog niet onherroepelijk in hoogste feitelijke instantie zijn afgedaan.

Naar boven