Subsidieregeling zaaiprojecten life sciences

6 december 2001

WJZ 01055691

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies,

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling zaaiprojecten life sciences1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. universiteit: een onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs, alsmede een onder i van de bijlage van die wet genoemd academisch ziekenhuis.

2. Onderdeel e komt te luiden:

b. onderzoeker: een natuurlijke persoon die in dienst is van de universiteit of onderzoeksinstelling dan wel uiterlijk twee maanden na dagtekening van een beschikking tot subsidieverlening in dienst van deze universiteit of onderzoeksinstelling zal treden en die zich bezig houdt of bezig gehouden heeft met fundamenteel onderzoek op het gebied van life sciences.

3. De onderdelen f en g worden vernummerd tot g en h.

4. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

f. onderzoeksondersteunend personeel: een natuurlijke persoon in dienst van de universiteit of onderzoeksinstelling, die voor het geheel of een gedeelte van zijn diensttijd is belast met de technisch-wetenschappelijke ondersteuning van de onderzoeker bij het uitvoeren van het zaaiproject.

B

Artikel 4, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt `het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van de onderzoeker' vervangen door: het jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolom `loon voor de loonbelasting' van de loonstaat van de betrokken onderzoeker.

2. De onderdelen b en c worden vernummerd tot c en d.

3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. loonkosten van het onderzoeksondersteunend personeel, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolom `loon voor de loonbelasting' van de loonstaat van het betrokken onderzoeksondersteunend personeel, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten tot een maximum van f 130.000,00 per jaar bij een volledige dienstbetrekking.

C

In artikel 5, tweede lid, wordt `een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste zes leden' vervangen door: een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste acht leden.

D

Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld, vergezeld van:

a. een projectplan en een begroting voor het zaaiproject,

b. indien de onderzoeker nog niet in dienst is van de aanvrager, een verklaring waaruit blijkt op welk tijdstip en onder welke voorwaarden hij naar verwachting in dienst zal treden,

c. een met het oog op de uitvoering van het zaaiproject gesloten overeenkomst tussen de aanvrager en de betrokken onderzoeker, en

d. andere bescheiden.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b van het derde lid door een puntkomma, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. het aantal uren per jaar dat de aanvrager onderzoeksondersteunend personeel ter beschikking zal stellen aan de onderzoeker ter ondersteuning van het uitvoeren van het zaaiproject.

E

Artikel 9, tweede lid, onderdeel b, komt als volgt te luiden:

b. indien zij het onaannemelijk acht dat het zaaiproject kan worden voltooid binnen twee jaar nadat met de uitvoering ervan is gestart;

F

Artikel 14, eerste lid, komt als volgt te luiden:

1. De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 4, eerste lid, onderscheiden kostensoorten, met dien verstande dat ter zake van de loonkosten uit de in artikel 7, tweede lid, onder c, bedoelde overeenkomst het aantal door de onderzoeker en het onderzoeksondersteunend personeel aan het zaaiproject te besteden uren dient te kunnen worden afgeleid.

G

Er wordt een artikel 16a ingevoegd, luidende:

Indien de onderzoeker op het tijdstip waarop de beschikking tot subsidieverlening werd genomen niet in dienst van de subsidieontvanger was, zendt de subsidieontvanger de minister zo spoedig mogelijk een afschrift van de arbeidsovereenkomst met dan wel het besluit tot aanstelling van de onderzoeker, waaruit blijkt op welk tijdstip de onderzoeker in dienst is getreden of zal treden.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 december 2001.
De Minister van Economische Zaken,A. Jorritsma-Lebbink.

1 Stcrt. 2000, 175.

Toelichting

Algemeen

Uit de ervaringen met de subsidieregeling zaaiprojecten is gebleken dat het beoogde stimulerend effect van deze subsidieregeling in een aantal situaties substantieel wordt beperkt door enkele voorwaarden in de huidige regeling. Het gaat daarbij met name om de volgende twee aspecten:

- Een kennisinstelling kan geen aanvraag indienen voor een onderzoeker die een zaaiproject wil starten, maar nog niet of niet meer in dienst is van die instelling. De kennisinstelling zal vanwege de financiële redenen de desbetreffende onderzoeker veelal pas in dienst nemen indien een voorstel voor een zaaiproject is gehonoreerd. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om een onderzoeker die in een buitenlandse instelling heeft gewerkt of om een onderzoeker waarvan de arbeidsovereenkomst met de desbetreffende instelling is beëindigd voor de beoogde aanvraagdatum.

- De activiteiten van een zaaiproject blijken regelmatig aanvullend technisch onderzoek voor de validatie van het voorafgaand fundamenteel onderzoek te vergen omdat life sciences een kennisintensief en complex gebied vormt. De onderzoeker zal daarvoor vaak substantiële ondersteuning van technisch-wetenschappelijk personeel nodig hebben, zoals laboranten. Zonder financiële ondersteuning vanuit de regeling blijkt de onderzoeker dikwijls afhankelijk te zijn van de beschikbaarheid van dergelijk personeel waardoor de looptijd, en daarmee ook de slaagkans, van het project in belangrijke mate vertraagd kan worden.

Artikelen

Artikel I

A (wijziging artikel 1)

Onderdeel a

Door de wijziging van de definitie van `universiteit' wordt buiten twijfel gesteld dat de regeling ook van toepassing is op onderzoekers die in dienst zijn van een academisch ziekenhuis.

Onderdeel e

Door de wijziging van de definitie van `onderzoeker' wordt bereikt dat de regeling ook van toepassing wordt op onderzoekers die ten tijde van de indiening van de aanvraag nog niet in dienst zijn van de universiteit of onderzoeksinstelling die een voorstel voor een zaaiproject indient, maar waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij op korte termijn in dienst van die universiteit of onderzoeksinstelling zullen treden met het oog op het uitvoeren van het zaaiproject. In dit verband moet onder `in dienst treden' worden verstaan het tijdstip waarop de onderzoeker feitelijk werkzaamheden voor de universiteit of onderzoeksinstelling gaat verrichten en daarvoor salaris ontvangt. Niet voldoende is dat alleen een arbeidsovereenkomst is gesloten of een aanstellingsbesluit genomen. Er is gekozen voor een termijn van twee maanden na dagtekening van de beschikking tot verlening van de subsidie. Dit moet voldoende zijn om bestaande verplichtingen af te ronden (zoals de huidige dienstbetrekking op te zeggen).

Onderdeel f

Een definitie van `onderzoeksondersteunend personeel' is toegevoegd. Dit is technisch-wetenschappelijk personeel in dienst van de universiteit of onderzoeksinstelling die het voorstel voor het zaaiproject heeft ingediend (zoals laboranten) dat de onderzoeker met hand- en spandiensten ondersteunt bij de uitvoering van het zaaiproject. Buiten de definitie vallen enerzijds secretariële en administratieve werkzaamheden en anderzijds wetenschappelijke begeleiding, die als reguliere taak van de universiteit of onderzoeksinstelling kan worden beschouwd (bijvoorbeeld begeleiding van een hoogleraar of universitair hoofddocent).

B (wijziging artikel 4, tweede lid)

Er wordt een nieuwe subsidiabele kostenpost gecreëerd, te weten de loonkosten van het onderzoeksondersteunend personeel. Deze worden op dezelfde wijze berekend als de loonkosten van de onderzoeker.

C (wijziging artikel 5)

Het maximale aantal leden van de Adviescommissie zaaiprojecten life sciences wordt uitgebreid tot ten hoogste negen. De uiteenlopende expertise die nodig is voor een goede beoordeling van de zaaiprojecten noopt daartoe.

D (wijziging artikel 7)

Indien de onderzoeker nog niet in dienst is van de universiteit of onderzoekinstelling moet bij de aanvraag een verklaring worden overgelegd op welk tijdstip en onder welke voorwaarden hij naar verwachting in dienst van een universiteit of onderzoeksinstelling zal treden. Deze verklaring is niet juridisch bindend, maar slechts een intentieverklaring. Het gaat er om dat ten tijde van de aanvraag voldoende mate van zekerheid bestaat dat het zaaiproject wordt uitgevoerd. Bovendien moet om de aanvraag te kunnen beoordelen de naam van de onderzoeker bekend zijn. Onvoldoende vertrouwen in diens capaciteiten is grond voor afwijzing van de subsidieaanvraag (art. 9, tweede lid, onder c, in samenhang met art. 10, eerste lid).

De positie van de onderzoeker wordt versterkt door te eisen dat de overeenkomst, bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid, het aantal uren vermeldt dat universiteit of onderzoeksinstelling op jaarbasis onderzoeksondersteunend personeel ter beschikking zal stellen.

E (wijziging artikel 9, tweede lid, onder b)

Het criterium voor de commissie is of het zaaiproject feitelijk binnen twee jaar kan worden uitgevoerd. Het is in dit stadium echter weinig zinvol een tijdstip te noemen waarop deze termijn aanvangt, aangezien nog niet duidelijk is wanneer de beschikking afkomt. Bovendien kan hierdoor onder omstandigheden ongelijkheid ontstaan tussen de onderzoeker die op dat tijdstip al in dienst van de universiteit of onderzoeksinstelling is en de onderzoeker die dat nog niet is. Dit laat uiteraard onverlet dat in de beschikking een termijn wordt gesteld waarbinnen het zaaiproject moet zijn afgerond (art. 13, eerste lid)

F (wijziging artikel 14)

De wijziging hangt samen met het subsidiabel maken van de loonkosten van onderzoeksondersteunend personeel. Dit noopt ertoe dat ook het aantal uren dat dit personeel op jaarbasis aan het zaaiproject besteedt, uit de administratie van de subsidieontvanger moet kunnen worden afgeleid.

G (toevoeging artikel 16a)

Indien de onderzoeker op het tijdstip waarop de beschikking afkomt nog niet in dienst is van de universiteit of onderzoekstelling, zendt die universiteit of onderzoekinstelling de minister zo spoedig mogelijk een afschrift van de arbeidsovereenkomst of het aanstellingsbesluit, waaruit blijkt op welk tijdstip de onderzoeker in dienst getreden is.

Dit is van belang voor bepaling van het tijdstip waarop met het zaaiproject kan worden begonnen en dus subsidiabele kosten worden gemaakt. Hierbij merk ik nogmaals op dat de bij de aanvraag te overleggen verklaring slechts een intentieverklaring van de universiteit of onderzoeksinstelling is om de desbetreffende onderzoeker in dienst te nemen.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink.

Naar boven