Wijziging Bijdrageregeling leefbaarheid partiële GSB-steden

19 november 2001

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

Besluit:

Artikel I

De Bijdrageregeling leefbaarheid partiele GSB-steden wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 4 wordt, in vervanging van de passage `Het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid van de leefomgeving' het volgende toegevoegd:

a) Het verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid van de leefomgeving;

b) Het bevorderen van burgerparticipatie;

c) Het bevorderen van de betrokkenheid van het bedrijfsleven bij het bevorderen van leefbaarheid en veiligheid.

B

De passage die nu artikel 7 vormt, wordt lid 1 van dit betreffende artikel.

Aan artikel 7 worden een tweede en derde lid toegevoegd, die luiden:

2. in afwijking van het eerste lid ontvangt het gemeentebestuur de jaartermijn 2001 van de in artikel 4, onder b, bedoelde middelen, voor 15 december 2001, onder voorbehoud van goedkeuring van de daarmee verband houdende wijziging van het meerjarig ontwikkelingsprogramma. In deze wijziging die voor 1 december 2001 wordt ingediend, geeft het gemeentebestuur aan op welke manier er vorm is gegeven aan burgerparticipatie en op welke wijze het bedrag van de rijksbijdrage met tenminste de helft wordt vermeerderd.

3. In afwijking van het eerste lid ontvangt het gemeentebestuur de in artikel 4, onder c, bedoelde middelen, voor 15 december 2001, onder voorbehoud van goedkeuring van de daarmee verband houdende wijziging van het meerjarig ontwikkelingsprogramma. In deze wijziging geeft het gemeentebestuur aan op welke manier er vorm is gegeven aan de betrokkenheid van het bedrijfsleven en waaraan een door het bedrijfsleven beschikbaar gesteld bedrag dat tenminste gelijk is aan de rijksmiddelen wordt besteed.

C

De bijlage wordt vervangen door de bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met januari 2001.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,R.H.L.M. van Boxtel.

Toelichting

De onderhavige wijziging van de Bijdrageregeling leefbaarheid partiële GSB-steden strekt er toe om met ingang van het jaar 2001 middelen ter beschikking te stellen voor deze steden ter bevordering van burgerparticipatie en maatschappelijk verantwoord ondernemen door middel van de impuls `Onze buurt aan zet'. Bewoners, bedrijven en instellingen worden middels de impuls `Onze buurt aan zet' gefaciliteerd om - in nauwe samenwerking met onder andere gemeente, politie en toezichthouders - verantwoordelijkheid te nemen voor de leefbaarheid en veiligheid in hun eigen wijk. Bewonersparticipatie staat voorop. Voorts is het van belang dat het lokale bedrijfsleven de gelegenheid krijgt medeverantwoordelijkheid te nemen voor de omgeving waarin het opereert. Juist bij een wijkgerichte impuls is het goed mogelijk om concrete betrokkenheid van de profit-sector te genereren. Daarom is een deel van de beschikbare middelen gereserveerd als een bonus voor de gemeenten die er in slagen afspraken met bedrijven te maken.

Het kabinet heeft voor de jaren 2001 tot en met 2003 extra middelen uitgetrokken om de veiligheid en leefbaarheid in de aandachtswijken van de partiële GSB-steden nog tijdens deze convenantsperiode een extra impuls te geven. Met betrekking tot de middelen bedoeld in artikel 4, onderdeel b. geldt dat de gemeenten aanspraak kunnen maken op f 1 mln. per stad voor de periode 2001 tot en met 2003.

Met betrekking tot de middelen bedoeld in artikel 4, onderdeel c. geldt een maximum van f 125.000,- (56.722,00 euro) per gemeente. Bij de berekening van de jaarbedragen in de bijlage is ervan uitgegaan dat niet alle betrokken steden in 2001 een aanvraag voor deze middelen zullen doen, maar dat dit zal gebeuren door een of twee steden per jaar. Indien de verdeling van het aantal steden dat jaarlijks een aanvraag doet hier in werkelijkheid niet mee overeen blijkt te komen, zullen de bedragen, om begrotingstechnische redenen, worden verrekend met de middelen bedoeld in artikel 4, onderdeel b. Dit zal overigens geen invloed hebben op de totaalbedragen, maar slechts van invloed zijn op de verdeling van de betaling over de verschillende jaren.

De extra gelden komen beschikbaar onder de volgende voorwaarden:

A. De extra inzet van het Rijk moet in de periode 2001 - 2003 door de steden met minimaal de helft van de Rijksbijdrage vermeerderd worden;

B. In aansluiting op het meerjarig ontwikkelingsprogramma selecteert de gemeente één of twee aandachtswijk(en) waar deze extra impuls op het gebied van veiligheid en leefbaarheid het meest nodig is;

C. De gemeente zorgt ervoor dat inwoners en organisaties worden uitgedaagd en eventueel ondersteund bij het uitwerken van voorstellen. Wanneer er toch, na gedegen inspanningen, onvoldoende initiatieven en medewerking van de bewoners en organisaties uitgaan, is het de verantwoordelijkheid van de gemeente om het initiatief tot ontwikkeling van een programma te nemen;

D. De gemeente heeft tot 1 november 2001 de tijd om de voorstellen te toetsen aan het hieronder aangegeven beleidskader en een wijziging van het meerjarig ontwikkelingsprogramma te maken. Deze wijziging dient uiterlijk 1 november 2001 aan de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid te worden voorgelegd.

Beleidskader

1. De inhoudelijke doelstellingen moeten aansluiten bij de meetbare doelstellingen die reeds in het meerjarig ontwikkelingsprogramma zijn vastgelegd. Voor de aangewezen wijk(en) dient er een hoger ambitieniveau te worden vastgesteld dan eerder in het meerjarig ontwikkelingsprogramma is aangegeven. Hierbij gelden de objectieve en subjectieve prestatie- indicatoren uit de Monitor Leefbaarheid en Veiligheid die aansluiten bij de volgende GSB-doelstellingen:

• Vergroten van de veiligheid en leefbaarheid;

• Vergroten van de integratie en participatie en van de sociale cohesie tussen de verschillende groepen wijkbewoners (`community-building');

2. Het gemeentebestuur wordt verzocht om in de wijziging van het meerjarig ontwikkelingsprogramma de volgende elementen op te nemen:

• De argumentatie op basis waarvan de gemeente gekozen heeft voor de wijk(en);

• Een korte beschrijving van de manier waarop verschillende wijkbewoners (en ondernemingen in de wijk) betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van en besluitvorming over het programma en de manier waarop zij betrokken zullen zijn bij de uitvoering ervan;

• Een indicatie van de doelstellingen en bijbehorende maatregelen die deel uit zullen gaan maken van de uitvoering. Dit moet voldoende flexibel zijn, zodat tijdens de uitvoering ingespeeld kan worden op eventueel gewijzigde omstandigheden;

• Een begroting, waarbij ook wordt aangegeven op welke wijze de gemeente de Rijksbijdrage zal aanvullen, en waaruit blijkt of en welke bijdrage bedrijven leveren.

Indien de wijziging van het meerjarig ontwikkelingsprogramma zoals die per 1 november 2001 bij de minister voor Grote Steden- en Integratie-beleid wordt ingediend, zich niet verhoudt tot het beleidskader, zal vóór 1 december 2001 overleg tussen de Minister en de betreffende gemeente plaatsvinden. Uiterlijk 1 december 2001 zullen de beschikkingen worden afgegeven aan de steden die voldaan hebben aan de gestelde vereisten. In verband met de compatibiliteitsvoorschriften, dient de uitvoering vóór 31 december 2001 gestart te zijn.

Bijlage

stcrt-2001-228-p8-SC31842-1.gif
Naar boven