Wijziging reglement N.V. Service Centrum Grond

De directie van de N.V. Service Centrum Grond,

Gelet op artikel 22, eerste lid, van de Wet bodembescherming en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit:

I. Het Reglement van de N.V. Service Centrum Grond, laatstelijk vastgesteld op 16 juni 2000 en bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant van 27 juni 2000, wordt gewijzigd als volgt.

A.

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt.

a. Voor de tekst wordt de aanduiding `1.' geplaatst.

b. Er wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

2. Dit reglement, met inbegrip van § 5, is van overeenkomstige toepassing op het nemen van besluiten door het SCG inzake het afgeven van verklaringen anders dan krachtens een van de wettelijke regelingen, genoemd in het eerste lid.

B.

Na artikel 6 wordt een paragraaf ingevoegd, die luidt als volgt.

§ 3a Algemene bepalingen inzake de beoordeling van de aanvraag

Artikel 6a

1. Voor de beoordeling van asbest worden de volgende waarden gehanteerd:

Samenstellingswaarde voor schone grond: de detectielimiet;

Samenstellingswaarde voor herbruikbare grond: de detectielimiet voor losgebonden asbest en 10 mg/kg droge stof voor hechtgebonden asbest.

2. De beoordeling van asbesthoudende grond geschiedt voor het overige overeenkomstig de bepalingen van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000.

C.

In het tweede lid van artikel 13 wordt gelezen in plaats van `aan': door.

II. Deze wijziging treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Houten, 17 januari 2001.
De directie van het SCG.

Deze wijziging zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Deze wijziging is op 3 januari 2001 goedgekeurd door de Raad van Commissarissen van de N.V. SCG en is op 17 januari 2001 ter kennis gebracht van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Toelichting

Artikel 2

In de praktijk worden aan het SCG ook verklaringen gevraagd die op grond van het Besluit stortverbod afvalstoffen, de Wet belastingen op milieugrondslag of de daarbij behorende verfijningswet niet nodig zijn. Zo volgt uit de verfijningswet dat een baggerspecieverklaring niet nodig is bij het storten van baggerspecie op een stortplaats waar ingevolge de milieuvergunning uitsluitend baggerspecie mag worden gestort. Niettemin eist de exploitant van zo'n stortplaats soms toch een baggerspecieverklaring. De reden daarvan is vaak dat de milieuvergunning zo'n verklaring verlangt. Het nieuwe tweede lid van artikel 2 legt vast dat het Reglement ook op de behandeling van aanvragen om dergelijke verklaringen van toepassing is. Dat geldt ook voor § 5 van het Reglement.

Artikel 6a

De Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000 (de MR) geeft de waarden aan de hand waarvan het SCG de reinigbaarheid van verontreinigde grond beoordeelt. Voor asbest bevat de MR echter geen waarden. Omdat ook asbesthoudende verontreinigde grond aan het SCG ter beoordeling wordt voorgelegd, moeten daarvoor wel waarden worden vastgesteld. Het nieuwe artikel 6a strekt daartoe. De bepaling heeft het karakter van een beleidsregel. Het SCG is op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd tot het vaststellen van zo'n beleidsregel.

De in het artikel genoemde waarden komen overeen met de restconcentratienormen voor asbest uit de Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering die begin 2000 is verschenen, met dien verstande dat om aantoonbaarheidsredenen is gekozen voor de detectielimiet (de minimale concentratie die met de beschikbare technieken aangetoond kan worden) in plaats van de in de Circulaire genoemde 0-norm. Over het nieuwe artikel 6a heeft overleg plaatsgevonden met de departementen van Financiën en VROM.

Op grond van het tweede lid van artikel 6a wordt asbesthoudende grond voor het overige beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de MR. Zowel artikel 2 van de MR als de bepalingen van § 2 van de MR zijn dus van toepassing.

In § 2 van de MR wordt een onderscheid gemaakt tussen ernstig verontreinigde grond (artikel 6) en niet ernstig verontreinigde, niet herbruikbare grond (artikel 7). Van ernstig verontreinigde grond is sprake als de grond voor enige parameter de interventiewaarde overschrijdt. Voor asbest is in genoemde circulaire geen interventiewaarde geformuleerd. In het verlengde daarvan is zo'n waarde ook niet in het nieuwe artikel 6a van het Reglement opgenomen. Daaruit vloeit voort dat grond die uitsluitend is verontreinigd met asbest, niet valt onder artikel 6, maar onder artikel 7 van de MR. Uiteraard kan de grond naast asbest ook een of meer andere stoffen bevatten boven de voor die stoffen vastgestelde interventiewaarde. In dat geval is de grond wel ernstig verontreinigd.

Voordat de genoemde circulaire was vastgesteld, werd voor de toepassing van ongereinigde en gereinigde asbesthoudende grond de 0-norm gehanteerd. Omdat het in technische zin niet mogelijk is om de asbest volledig uit de grond te verwijderen, werd alle asbesthoudende grond beschouwd als niet-reinigbaar en gestort. Doordat genoemde circulaire restconcentratienormen bevat voor hechtgebonden en losgebonden asbest, is het mogelijk geworden om grond met een concentratie onder deze normen nuttig toe te passen, en om grond die is verontreinigd met hechtgebonden asbest, in sommige gevallen te reinigen tot beneden de restconcentratienorm. De invoeging van artikel 6a bewerkstelligt dat het SCG de reinigbaarheid van deze grond overeenkomstig de betrokken normen kan beoordelen.

Artikel 13

Dit betreft een correctie.

Naar boven