Vaststelling selectielijsten beleidsterrein overheidspersoneel

Financiën

30 juli 2001

R&B/OSA/2001/866

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Financiën;

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 8 februari 2001, nr. arc-2000.2116/2);

Besluiten:

Artikel 1

De navolgende, bij dit besluit gevoegde selectielijsten voor het beleidsterrein overheidspersoneel en de daarbij behorende toelichtingen worden vastgesteld:

- selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Financiën als vakminister en de onder hem als vakminister ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein arbeidsverhoudingen bij de overheid over de periode 1945-1995 (1997);

- selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Financiën als vakminister en de onder hem als vakminister ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein arbeidsvoorwaarden rijkspersoneel over de periode 1945-1996;

- selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Financiën als vakminister en de onder hem als vakminister ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein formatiebeleid, arbeidsmarktbeleid en personeelsontwikkeling en mobiliteit over de periode 1945-1996;

- selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Financiën als vakminister en de onder hem als vakminister ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein arbeidsomstandigheden bij de overheid over de periode 1945-1996;

- selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Minister van Financiën als vakminister en de onder hem als vakminister ressorterende actoren op het deelbeleidsterrein personeelsinformatievoorziening en -administratie over de periode 1945-1996.

Artikel 2

De `Lijst van te vernietigen archiefbescheiden van de onder het Ministerie van Financiën ressorterende Directie Personeel van de Belastingdienst' (vastgesteld bij gemeenschappelijke beschikking door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Financiën, nr. MMA/Ar 2063 I d.d. 22 juni 1987), laatstelijk gewijzigd bij gemeenschappelijke beschikking door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Financiën, nr. R&B/OSTA/2000/2081 d.d. 7 december 2000 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 24 d.d. 2 februari 2001)) wordt ingetrokken.

Hoofdstuk X.08 van de `Lijst van te vernietigen archiefbescheiden van het Ministerie van Financiën en de daaronder ressorterende colleges, commissies en ambtenaren' (vastgesteld bij gemeenschappelijke beschikking door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Financiën, nr. MMA/AR-6301 II d.d. 20 september 1983, laatstelijk gewijzigd bij beschikking van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Financiën, nr. 96.338.RWS/EIB d.d. 3 mei 1996 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 96 d.d. 22 mei 1996)) wordt ingetrokken.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijsten en toelichtingen in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 30 juli 2001.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,namens deze,
De Algemene Rijksarchivaris,
M.W. van Boven.
De Minister van Financiën,namens deze,
Het Hoofd Algemene Secretarie,
P.M.H. Waters.

Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft. Voordat hij beroep instelt, moet hij binnen zes weken na de inwerkingtreding van dit besluit bij de Staatssecretaris een bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet worden gestuurd naar CFI/FJZ, ter attentie van het secretariaat van de Commissie voor de bezwaarschriften, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

Basisselectiedocument Overheidspersoneel

Deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel

Lijst van afkortingen

AAW: Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

ABP: Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

AGFA: Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren

amvb: algemene maatregel van bestuur

AOB: Arbeidsovereenkomstenbesluit

AOV: Arbeidsongeschiktheidsverzekering

AOW: Algemene Ouderdomswet

ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement

Art.: Artikel

Awb: Algemene wet bestuursrecht

AWW: Algemene Weduwen- en Wezenwet

BBRA: Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren

BiZa: Ministerie van Binnenlandse Zaken

BSD: Basisselectiedocument

BVD: Binnenlandse Veiligheidsdienst

BZK: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CAS: Centrale Archiefselectiedienst

FAOP: Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel

Fin.: Ministerie van Financiën

FLO: Functioneel leeftijdsontslag

KB: Koninklijk Besluit

MID: Militaire Inlichtingendienst

PIVOT: Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn

RAS: Rijksambtenarenspaarregeling

RBB: Rijksdienst voor Bedrijfsgezondheid en Bedrijfsveiligheid

RGD: Rijks Geneeskundige Dienst

RIO: Rapport institutioneel onderzoek

RPD: Rijks Psychologische Dienst

SBK-RO: Besluit Sociaal Beleidskader Rijksoverheid

SOR: Sectorcommissie overleg Rijkspersoneel

Stb.: Staatsblad

Stcrt.: Staatscourant

USZO: Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs

VUT: Vervroegd uittreden

VUT-fonds: Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel

WAO: Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering

WW: Werkloosheidswet

WWV: Wet Werkloosheidsvoorziening

Zvo: Ziektekostenvoorziening overheidspersoneel

ZW: Ziektewet

Inleiding

Algemene inleiding

Ten geleide

Archiefbescheiden kunnen verschillende functies vervullen. Overheidsorganen kunnen archiefbescheiden opmaken of gebruiken voor de bedrijfsvoering, om zichzelf te verantwoorden of een ander ter verantwoording te roepen en als bewijsmiddel.

Voor burgers is het belang van archiefbescheiden gelegen in het streven naar democratische controle (de burger moet de overheid ter verantwoording kunnen roepen), in de mogelijke functie van archiefbescheiden als bewijsmiddel en in het feit dat archiefbescheiden deel uitmaken van het cultureel erfgoed en voor historisch onderzoek van belang zijn.

Vanuit het bedrijfsvoerings- en verantwoordingsbelang van archiefbescheiden geredeneerd, kan elk archiefstuk vernietigd worden op het moment dat het voor het archiefvormend orgaan niet meer nuttig is. Het historisch belang van bepaalde bescheiden kan echter van blijvende aard zijn. Om dat belang te beschermen schrijft de Archiefwet 1995 aan de Nederlandse overheidsorganen voor dat zij archiefbescheiden slechts mogen vernietigen op grond van een officieel vastgestelde selectielijst. Het Archiefbesluit 1995 geeft uitvoerige regels om de zorgvuldigheid bij de totstandkoming van de lijsten te waarborgen.

Dit basisselectiedocument (BSD) is zo'n officiële selectielijst. Het heeft tot doel voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als zorgdrager aan te geven of neerslag voortvloeiend uit handelingen zoals beschreven in het 'rapport institutioneel onderzoek' (RIO) Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel voor blijvende bewaring in aanmerking komt of vernietigd kan worden.

Onder neerslag wordt verstaan: alle gegevens voortvloeiend uit een handeling, onafhankelijk van de drager van die gegevens zoals papier, films, tapes of floppies.

Het institutioneel onderzoek

Een basisselectiedocument kan niet los gezien worden van het daaraan ten grondslag liggende rapport institutioneel onderzoek (RIO). In een RIO wordt van een bepaald beleidsterrein de context beschreven samen met de handelingen van de actoren die binnen het beleidsterrein actief zijn. Een actor is een (overheids)orgaan dat verantwoordelijk is voor bepaalde handelingen. Alle handelingen van een bepaalde actor worden in het RIO beschreven in een logische samenhang met de handelingen van de andere actoren binnen het beleidsterrein.

De context en de logische samenhang bieden de mogelijkheid om tot een zo verantwoord mogelijke selectie van handelingen te komen.

In een BSD zijn de handelingen primair geordend op actor. Hierdoor staan alle handelingen van een actor op een bepaald beleidsterrein bij elkaar. Voor deze herordening is gekozen om voor organen bruikbare selectiedocumenten te kunnen maken.

Zorgdrager

Dit BSD Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel behandelt de periode 1945-1996. De archiefbescheiden van veel van de actoren vallen onder de zorg van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met name gaat het om de neerslag van de handelingen van de volgende actoren:

- Minister van Binnenlandse Zaken zelf

N.B. hieronder worden ook de onder het Ministerie ressorterende diensten begrepen, zoals de Dienst Ziektekostenvoorzieningen Overheidspersoneel (DZVO), de Rijks Psychologische Dienst (RPD), de RPD Advies en de Dienst Uitvoering Ontslaguitkeringen (DUO). Sommige handelingen onder de actor de Minister van Binnenlandse Zaken worden geheel door de betreffende dienst verricht, andere worden deels bij het Ministerie en deels bij een dienst verricht als het onderwerp die dienst raakt

- Adviescommissie veiligheidsonderzoeken

- Balanscommissie

- Beoordelingscommissie herplaatsbaarheid ambtenaren

- Centraal orgaan voor het reiswezen in de rijksdienst

- Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

- College van Commissarissen belast met het toezicht op de Pensioenraad

- Commissie ABP-complex

- Commissie ex art. 12 van het Besluit van de 3e augustus 1922, tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren / Commissie ex art. 16 RESP. 21 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959

- Commissie ex. art. 19 van het Rijkswachtgeldbesluit

- Commissie Herwaardering Vertrouwensfuncties

- Commissie positie oudere ambtenaar

- Commissie van Advies ongeschiktheidsonslagen en disciplinaire straffen ambtenaren

- Commissie Vertrouwensfuncties

- Interdepartementale werkgroep privatiseringsonderzoek werving en selectie

- Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden

- Spaarraad

- Staatscommissie tot herziening der pensioenwetgeving

- Studiecommissie pensioenvoorzieningen ambtenaren

- Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO)

Daarnaast zijn als zorgdrager bij dit BSD betrokken:

- Vakminister, voor wat betreft de handelingen van de vakministers en van de

- Adviescommissie beroepschriften beoordelingen,

- Bijzondere Commissies

- Dienstcommissies

- Minister-president, minister van Algemene Zaken, voor de zijn handelingen en tevens voor de

- Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren en de

- Adviescommissie inzake politiek onbetrouwbare ambtenaren

- Minister van Defensie voor zijn handelingen en tevens voor zijn voorgangers, de Minister van Oorlog en de Minister van Marine

- Minister van Financiën, voor zijn handelingen en tevens voor de handelingen van de Commissie van drie personen ex art. 14 van het Reisbesluit 1956

- Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, voor zijn handelingen en voor die van zijn voorgangers

- Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor zijn handelingen en tevens voor de Commissie van Advies bedoeld in het KB van 17 juli 1944

Het BSD geldt als de selectielijst zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, van de Archiefwet 1995 (Stb. 276). De procedure tot vaststelling van een BSD is als volgt:

a.: Het concept-BSD wordt besproken in het zogenaamde driehoeksoverleg. Deelnemers hieraan zijn vertegenwoordigers (deskundigen) van actoren op het beleidsterrein, een vertegenwoordiger namens de zorgdrager in verband met het archiefbeheer en een vertegenwoordiger namens de Rijksarchiefdienst. Tijdens dit overleg wordt rekening gehouden met het administratieve belang, het belang van de recht- en bewijszoekende burger en het historisch belang van de archiefbescheiden met betrekking tot het beleidsterrein.

b.: Het ontwerp-BSD wordt, tezamen met het verslag van het driehoeksoverleg, ter vaststelling ingediend bij de minister waaronder Cultuur ressorteert.

c.: Het ontwerp-BSD ligt gedurende een periode van 8 weken ter inzage.

d.: De minister waaronder Cultuur ressorteert hoort de Raad voor Cultuur.

e.: De minister waaronder Cultuur ressorteert en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stellen het BSD vast.

f.: De beschikking tot vaststelling van het BSD wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Doelstelling van de selectie

De selectie richt zich op de administratieve neerslag van het handelen van overheidsorganen die vallen onder de werking van de Archiefwet 1995 (Stb. 1995/276). De hoofddoelstelling van de selectie is een onderscheid te maken tussen archiefbescheiden die in aanmerking komen voor overbrenging (door het orgaan dat deze gegevens beheert) naar het Algemeen Rijksarchief en archiefbescheiden die op den duur door de zorgdrager kunnen worden vernietigd. Dit basisselectiedocument is opgesteld tegen de achtergrond van de selectiedoelstelling van de Rijksarchiefdienst/PIVOT: het mogelijk maken van de reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen. Deze doelstelling is verwoord door de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) bij de behandeling van de Archiefwet 1995 in de Tweede Kamer. Door het Convent van Rijksarchivarissen is deze doelstelling vertaald als het selecteren van handelingen van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen voor blijvende bewaring.

Criteria voor de selectie

Selecteren is het aanmerken van de neerslag van een handeling voor bewaren of vernietigen. Als de neerslag aangewezen wordt ter bewaring, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, voor eeuwig bewaard moet worden. De bewaarplaats waar deze neerslag na het verlopen van de wettelijke overbrengingstermijn van twintig jaar moet worden overgebracht, is het Algemeen Rijksarchief. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een B (van bewaren).

Als de neerslag van een handeling wordt aangewezen ter vernietiging, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, na verloop van de in het BSD vastgestelde termijn kan worden vernietigd. De vernietigingstermijn is een minimum eis: stukken mogen niet eerder dan na het verstrijken van die termijn worden vernietigd door de voor het beheer verantwoordelijke dienst. De duur van de vernietigingstermijn wordt bepaald door de administratieve belangen en de belangen van de burgers, enerzijds ten behoeve van het adequaat uitvoeren van de overheidsadministratie en de verantwoordingsplicht van de overheid en anderzijds voor de recht- en bewijszoekende burger. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een V (van vernietigen).

Het aanwijzen van handelingen waarvan de neerslag bewaard moet blijven gebeurt op grond van criteria die tot stand zijn gekomen in overleg tussen zorgdrager en Rijksarchiefdienst.

De gehanteerde algemene selectiecriteria zijn:

Algemene selectiecriteria

Handelingen die worden gewaardeerd met B (Bewaren):

Selectiecriterium: 1.: Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

Selectiecriterium: 2.: Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

Selectiecriterium: 3.: Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

Selectiecriterium: 4.: Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

Selectiecriterium: 5.: Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

Selectiecriterium: 6.: Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd. Bewerkingsplannen, aan de hand waarvan de daadwerkelijke selectie van archieven plaatsvindt, dienen te voorzien in procedures daarvoor.

Personeelsdossiers worden vernietigd, met uitzondering van de dossiers van ambtenaren met de rang van directeur (of een daaraan gelijk te stellen rang) of hoger, voor zover het stukken betreft die inzicht geven in de invloed van deze ambtenaren op het beleid van het ministerie dan wel inzicht geven in de departementale organisatie.

Vaststelling BSD

In juli-augustus 2000 is het ontwerp-BSD door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Defensie, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Verkeer en Waterstaat, Financiën, Justitie, Algemene Zaken, Economische Zaken en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het ontwerp-BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 13 september 2000 lag het ontwerp-BSD gedurende acht weken ter publieke inzage bij de informatiebalie in de studiezaal van het Algemeen Rijksarchief evenals in de bibliotheken van de universiteiten, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant nr. 177 van 13 september 2000.

Tijdens het driehoeksoverleg was, op voordracht van de Archiefcommissie van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap, ook een deskundige op het beleidsterrein aanwezig. Van andere (historische) organisaties of individuele burgers is geen commentaar ontvangen.

In de vergadering van de Bijzondere Commissie Archieven van de RvC van 21 november 2000 is het ontwerp-BSD behandeld, waarbij ook het verslag van het driehoeksoverleg bij de voorbereiding van het advies is meegenomen.

Op 8 februari 2001 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2000.2116/2), hetwelk geen aanleiding heeft gegeven tot wijzigingen in het BSD.

Leeswijzer

Handelingenblokken

De handelingen zijn verwerkt in uniek genummerde gegevensblokken die als volgt zijn opgebouwd:

Handeling: een complex van activiteiten, dat verricht wordt door één of meer actoren en dat veelal een product naar de omgeving oplevert.

Periode: dit geeft de jaren weer waarin de handeling werd verricht.

Grondslag/Bron: dit is de (wettelijke) basis van de handeling. De aanduiding bron wordt gebruikt indien een handeling geen duidelijke wettelijke basis heeft, maar de handeling is geformuleerd op basis van interviews, literatuur of andere bronnen.

Product: dit is de weergave van het juridisch-bestuurlijk niveau van het eindproduct van de handeling. Indien niet duidelijk is in welke soort documentaire neerslag een handeling heeft geresulteerd of als uit de beschrijving van de handeling al duidelijk is welk product de handeling oplevert, ontbreekt dit item.

Opmerkingen: dit geeft eventuele bijzonderheden over bovengenoemde items weer.

Waardering: dit geeft aan of de neerslag van een handeling bewaard moet worden of dat het op termijn vernietigd kan worden.

Bij de actoren de Minister van Binnenlandse Zaken, de Vakminister en de Minister van Financiën zijn voor de overzichtelijkheid tussen de handelingenblokken kopjes geplaatst die overeenkomen met de titels van de hoofdstukken uit het Rapport institutioneel onderzoek.

Een uitgangspunt van PIVOT ten aanzien van een institutioneel onderzoek is dat dit zich niet beperkt tot een beschrijving van het handelen van een afzonderlijke instelling, maar dat de beschrijving zich uitstrekt over het handelen van de verschillende actoren van de rijksoverheid die op een bepaald beleidsterrein een rol spelen. Dit betekent dus dat niet alleen de actoren die onder de minister van Binnenlandse Zaken vallen worden meegenomen in dit onderzoek, maar ook die actoren die daarbuiten vallen en wel tot de rijksoverheid behoren.

Inleiding arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel

Hoofdlijnen van het overheidshandelen op het beleidsterrein

De hoofdlijnen van het handelen van de overheid op het onderhavige terrein zijn enerzijds het vaststellen van regels ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren en arbeidscontractanten in dienst van het Rijk en anderzijds het uitvoeren van de rechtspositionele regels ten aanzien van de individuele ambtenaar en arbeidscontractant.

Onder arbeidsvoorwaarden wordt in dit onderzoek verstaan: het geheel van rechten en plichten die op grond van de diverse rechtspositionele regelingen gelden voor het rijksoverheidspersoneel. De geformuleerde handelingen hebben dus zowel betrekking op de totstandkoming van deze rechtspositionele regelingen als op de afzonderlijke rechten en verplichtingen die aan deze regelingen zijn ontleend.

De rechtspositionele regels zijn vervat in de Ambtenarenwet en de daarop gebaseerde regelingen.

De Ambtenarenwet bevat maar weinig bepalingen van materieel recht. Art. 125 lid 1 is in het kader van het onderzoek naar de arbeidsvoorwaarden erg belangrijk. Hierin is geregeld dat voor `de ambtenaren, door of vanwege het rijk aangesteld' bij of krachtens amvb voorschriften (kunnen) worden vastgesteld betreffende:

a. aanstelling, schorsing en ontslag;

b. het onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid;

c. bezoldiging en wachtgeld;

d. diensttijden;

e. verlof en vakantie;

f. voorzieningen in verband met ziekte;

g. bescherming bij de arbeid;

h. woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen;

i. medezeggenschap;

j. overige rechten en verplichtingen;

k. disciplinaire straffen;

l. de instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van administratieve organen is opgedragen

m. de wijze, waarop met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheidspersoneel overleg wordt gepleegd over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren.

De hier genoemde onderwerpen zijn, met uitzondering van die genoemd onder de punten g, i en m, in dit institutioneel onderzoek betrokken. Het onder g. genoemde onderwerp wordt behandeld in het institutioneel onderzoek 'Arbeidsomstandigheden bij de overheid'. De onder i. en m. genoemde onderwerpen komen aan de orde in het institutioneel onderzoek 'Arbeidsverhoudingen bij de (Rijks)overheid'.

Art. 134 lid 1 van de Ambtenarenwet gaf opdracht tot het regelen van de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het rijk personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst kon nemen. Ook deze voorwaarden zijn in het onderzoek betrokken.

Van de op grond van art. 125 lid 1 en art. 134 lid 1 tot stand gekomen amvb's verdienen het ARAR van 12 juni 1931 (Stb. 1931/248) en het AOB van 3 augustus 1931 (Stb. 1931/354) bijzondere aandacht. Het ARAR regelde voor ambtenaren de meeste van de hiervoor onder a. tot en met m. genoemde onderwerpen. Het AOB deed dit tot 1 januari 1995 ten aanzien van arbeidscontractanten.

Actoren

De voornaamste actoren op het deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel zijn de minister van Binnenlandse Zaken en de vakminister, dat zijn de afzonderlijke ministers optredend als werkgever voor hun eigen departement. Onder de actor vakminister worden ook gerekend de verschillende Hoge Colleges van Staat. Voor enkele kleine Hoge Colleges worden diverse uitvoerende handelingen ten aanzien van het personeel uitgevoerd door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarnaast spelen andere ministers een rol als het gaat om onderwerpen die specifiek hun terrein aangaan, bijv. de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ten aanzien van pensioenaangelegenheden of als een regeling ook van toepassing is op een andere sector, bijv. onderwijs of defensie. Onderdelen van een ministerie die met de uitvoering van een bepaalde taak belast zijn, bijv. de Dienst ZVO van het Ministerie van Binnenlandse Zaken worden niet als zelfstandige actor genoemd.

Een uitgebreide beschrijving van de actoren die op het deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden een rol spelen, is opgenomen in het PIVOT-rapport Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, 1945-1996.

Overzicht van handelingen met 'bewaren' gewaardeerd

Overzicht van de met 'B' gewaardeerde handelingen (BSD-nrs.) per actor en per algemeen selectiecriterium

stcrt-2001-200-p11-SC31310-1.gif

Selectielijst

A. Actoren waarvan het archief onder de zorg van de minister van Binnenlandse Zaken valt

Minister van Binnenlandse Zaken

1. Algemeen

(1.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid betreffende de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren en arbeidscontractanten in de sector Rijk

Periode: 1945-

Product: o.a. beleidsnota's, beleidsnotities, rapporten, adviezen, evaluaties

Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad.

Onder deze handeling valt ook:

- het voeren van overleg met de andere betrokken actoren op het beleidsterrein;

- het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de ministerraads-vergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein;

- het voeren van overleg met/het leveren van bijdragen aan het overleg met het Staatshoofd betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren en arbeidscontractanten in de sector Rijk;

- het voorbereiden van de Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting betreffende de arbeidsvoorwaarden in de sector Rijk;

- het toetsen van de uitvoering van het beleid (evaluatie);

- het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein;

- het informeren van het Kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren en arbeidscontractanten in de sector Rijk;

- het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid.

Waardering: B (1, 2)

(2.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende het beleidsterrein arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren en arbeidscontractanten in de sector rijk

Periode: 1945-

Product: Wetten, amvb's, KB's

Opmerking: Deze handeling dekt alleen die producten af waarvoor geen specifieke grondslag is; zodra die er wel is, is er elders in dit document een handeling voor opgenomen.

Waardering: B (1)

(3.)

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen over het beleidsterrein arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren en arbeidscontractanten in de sector Rijk

Periode: 1945-

Product: Series jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen

Opmerking: Het betreft hier de verslaglegging waarvoor geen grondslag kan worden aangewezen in de voor het beleidsterrein specifieke wet- en regelgeving.

Waardering: B (3)

(4.)

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal betreffende het beleidsterrein arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren en arbeidscontractanten in de sector Rijk

Periode: 1945-

Product: Brieven, notities

Opmerking: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften valt binnen de omschrijving van de bovenstaande handeling; het informeren van de Nationale ombudsman is als handeling opgenomen in het RIO naar actoren en handelingen op het terrein van de Nationale ombudsman (PIVOT-rapport nr 56, handelingen 121 en 122).

Waardering: B (2,3)

(6.)

Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende de arbeidsvoorwaarden van ambtenaren en arbeidscontractanten in de sector Rijk en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechterlijke organen

Periode: 1945-

Product: Beschikkingen, verweerschriften

Waardering: V 10 jaar

(7.)

Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen betreffende de arbeidsvoorwaarden sector Rijk en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties

Periode: 1945-

Product: Internationale regelingen, nota's, notities, rapporten

Waardering: B (1)

(8.)

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen betreffende de arbeidsvoorwaarden sector Rijk

Periode: 1945-

Product: Brieven, notities

Waardering: V 3 jaar

(9.)

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van de arbeidsvoorwaarden sector Rijk

Periode: 1945-

Product: Voorlichtingsmateriaal

Opmerking: Zie voor het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid handeling 1 van dit RIO.

Waardering: V 3 jaar

N.B.: van het voorlichtingsmateriaal wordt één exemplaar bewaard; de voorbereidende stukken worden vernietigd

(10.)

Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsvoorwaarden overheidspersoneel sector Rijk

Periode: 1945-

Product: Offerte, brieven, rapport

Waardering: B (1, 2)

(11.)

Handeling: Het begeleiden van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsvoorwaarden overheidspersoneel sector Rijk

Periode: 1945-

Product: Notities, notulen, brieven

Waardering: V 5 jaar

(12.)

Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsvoorwaarden overheidspersoneel sector Rijk

Periode: 1945-

Waardering: V 5 jaar

(13.)

Handeling: Het financieren van (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsvoorwaarden overheidspersoneel sector Rijk

Periode: 1945-

Product: Rekeningen, declaraties

Waardering: V 5 jaar

(14.)

Handeling: Het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het terrein van de arbeidsvoorwaarden van het rijkspersoneel

Periode: 1945-

Product: Beschikkingen

Opmerking: Vanaf 1995 worden geen subsidies meer verstrekt, wanneer daarvoor geen wettelijke basis bestaat.

Waardering: V 5 jaar, mits de rekening is goedgekeurd

(16.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van een wet over de rechtspositie van ambtenaren

Periode: 1945-

Grondslag: Grondwet 1938, art. 65; Grondwet 1948, art. 65; Grondwet 1953, art. 72; Grondwet 1956, art. 72; Grondwet 1963, art. 72; Grondwet 1972, art. 72; Grondwet 1983, art. 109

Product: Onder anderen:

- Ambtenarenwet 1929, Stb. 1929/530

- Wet salarisverlaging overheidspersoneel 1984, Stb. 1983/660

- Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden, Stb. 1984/273

Waardering: B (1)

(17.)

Handeling: Het voordragen van een amvb over de rechtspositie van ambtenaren en/of arbeidscontractanten

Periode: 1945-

Grondslag: Ambtenarenwet 1929, Stb. 1929/530, art. 125.1, art. 125c.1-3, art. 125e.6 en 134.1

Producten: Onder anderen:

- ARAR

- AAOB

- Uitkeringsregeling 1952

- Rijkswachtgeldbesluit 1959

- Uitkeringsregeling 1966

- Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968

- Reisbesluit 1971

- Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering

- Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel (Zvo-regeling)

- Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982

- BBRA 1984

- Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel

- Besluit sociaal beleidskader rijksoverheid

- Rechtspositieregeling voor deelnemers aan initiële opleidingen

- Verplaatsingskostenbesluit 1989

- Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk

Waardering: B (1)

(18.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister voordragen van een amvb waarbij de toepasselijkheid van het AOB voor bepaalde (groepen van) werknemers geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten en zo nodig andere bepalingen van toepassing worden verklaard

Periode: 1959-1994

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959 Stb. 1959/225, art. 3.1

Product: Onder meer Besluit uitsluiting toepasselijkheid Arbeidsovereenkomstenbesluit voor werklieden bij Directie Flevoland, Stcrt. 1989/56

Waardering: B (1)

2. Werving en selectie

(21.)

Handeling: Het vaststellen van voorschriften met betrekking tot de werving van medewerkers

Periode: 1985-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 4a; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 3a, zoals gewijzigd bij besluit van 28 augustus 1985, Stb. 1985/507

Product: Besluit werving en selectie, 14 oktober 1985, Strct. 1985/204

Waardering: B (5)

(22.)

Handeling: Het instellen van de Interdepartementale werkgroep privatiseringsonderzoek werving en selectie

Periode: 1986

Product: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 31 januari 1986, nr. AP86/30, Stcrt. 1986/35

Waardering: B (4)

(23.)

Handeling: Het benoemen van de voorzitter, de leden, de secretaris en de adjunct-secretaris van de Interdepartementale werkgroep privatiseringsonderzoek werving en selectie

Periode: 1986

Grondslag: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 31 januari 1986, nr. AP86/30, Stcrt. 1986/35, art. 3.1

Opmerking: De werkgroep bestond uit één onafhankelijk voorzitter, zeven vertegenwoordigers van de departementen en drie onafhankelijke externe deskundigen als adviserende leden

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(25.)

Handeling: Het bekendmaken van vacatures bij de rijksoverheid

Periode: 1945-1987

Opmerking: Dit geschiedde door de RPD

Waardering: V 3 jaar

(27.)

Handeling: Het voordragen van een KB over het vaststellen van eisen van geschiktheid en bekwaamheid voor een bepaalde functie of groep van functies

Periode: 1959-1993

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225, art. 11.1

Waardering: B (5)

(29.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over het onderzoek naar geschiktheid of bekwaamheid voor het vervullen van een bepaalde functie

Periode: 1993-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 9.10 en 9.11, AOB 7.10, zoals gewijzigd bij besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595 en besluit van 18 juli 1996, Stb. 1996/423

Waardering: B (5)

(30.)

Handeling: Het bepalen van gevallen waarin een tuberculose-onderzoek en een geneeskundige keuring bij een indienstneming van langer dan drie maanden achterwege kan blijven

Periode: 1959-1993

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 9.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 8.1 en 8.2, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959 Stb. 1959/225

Waardering: B (5)

(33.)

Handeling: Het uitvoeren van een psychologisch onderzoek

Periode: 1955-1990

Grondslag: Besluit regelende de taak van de Rijkspsychologische Dienst, 3 juni 1955, Stb. 1955/235, art. 3; Besluit werving en selectie, 14 oktober 1985, Stcrt. 1985/204, art. 24

Waardering: V 5 jaar

(34.)

Handeling: Het doen uitvoeren van een geneeskundig onderzoek bij de aanstelling van werknemers

Periode: 1945-

Grondslag: Besluit Rijks Geneeskundige Dienst, 27 april 1962, Stb. 1962/157, art 3 en 4; Besluit werving en selectie, 14 oktober 1985, Stcrt. 1985/204, art. 27

Opmerking: Zie voor ander geneeskundig onderzoek dan het onderzoek bij aanstelling het RIO Overheidspersoneel, deelterrein Arbeidsomstandigheden bij de overheid (PIVOT-rapport nr. 76), handeling 107. Het geneeskundig onderzoek werd tot 1985 uitgevoerd door de RGD, in de periode 1985-1996 door de RBB.

Waardering: V 5 jaar

(35.)

Handeling: Het vaststellen van nadere regels omtrent het hernieuwd geneeskundig onderzoek

Periode: 1959-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 9a.4, 10.5 en 10.4; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 8a.4 en 8.5, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225, besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595 en besluit van 18 juli 1996, Stb. 1996/423

Product: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken a.i. van 25 augustus 1959, Hoofdafdeling OPZ, Afdeling AJZ, nr A592/2724 tot vaststelling van het herkeuringsreglement

Waardering: B (5)

(36.)

Handeling: Het vaststellen van het tarief voor het aanvragen van een hernieuwd geneeskundig onderzoek

Periode: 1993-1996

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 10.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 8.3, zoals gewijzigd bij besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595

Opmerking: De kandidaat moest bij het aanvragen van een hernieuwd geneeskundig onderzoek een door de minister van Binnenlandse Zaken vast te stellen bedrag storten. Werd hij bij het hernieuwd onderzoek in plaats van ongeschikt geschikt verklaard dan kreeg hij dit bedrag terug.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(38.)

Handeling: Het bepalen van de vergelijkende psychologische vooronderzoeken waarbij de kandidaten geen aanspraak kunnen maken op een nagesprek met de psycholoog, inzage in de uitslag van het onderzoek en instemming met het doorgeven van die uitslag

Periode: 1993-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595, art. 11.7

Opmerking: Bij psychologische vooronderzoeken gaat het vaak om een grove eerste selectie uit een groot aantal kandidaten voor bepaalde categorieën van functies; vanwege de omvang van dit onderzoek kan worden bepaald dat de kandidaten minder aanspraken hebben dan kandidaten voor een meer individueel gericht psychologisch onderzoek.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(39.)

Handeling: Het bepalen van gevallen waarin het verplicht antecedentenonderzoek achterwege kan blijven

Periode: 1959-1993

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 8.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 7.1, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225

Opmerking: Bij deze en verschillende van de volgende handelingen met betrekking tot het antecedenten- en veiligheidsonderzoek wordt 1993 als einddatum gegeven, dit houdt verband met de wijziging van het ARAR en AOB bij Besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595. In deze wijziging was het commentaar van de Raad van State verwerkt op twee ontwerpen van amvb's met betrekking tot het antecedenten- en veiligheidsonderzoek. De Raad gaf te kennen dat:

- regeling van het antecedentenonderzoek in een ministeriële regeling niet moest geschieden zonder dat deze in hoofdlijnen uiteen was gezet in een daaraan ten grondslag liggende amvb;

- het antecedentenonderzoek beperkt diende te blijven tot enkele, bepaald aangeduide functies;

- regeling van een adviescommissie voor antecedenten- en veiligheidsonderzoeken moest plaatsvinden in een amvb.

Waardering: B (5)

(40.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften omtrent het antecedentenonderzoek

Periode: 1959-1993

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 8.3;; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225, art. 7.2

Product: Beschikking antecedentenonderzoeken, Stcrt. 1969/209

Waardering: B (5)

(43.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften omtrent het aanwijzen van vertrouwensfuncties en het instellen van veiligheidsonderzoeken

Periode: 1976-1993

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71a.4; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 13 februari 1976, Stb. 1976/79, art. 46b.4

Product: Beschikking Veiligheidsonderzoeken, 10 mei 1976

Waardering: B (5)

(45.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met een voorstel van de vakminister over het aanwijzen van bepaalde functies als vertrouwensfuncties

Periode: 1970-

Grondslag: Beschikking antecedentenonderzoeken, 14 oktober 1969 Stcrt. 1969/209, art. 2; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71a.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 13 februari 1976, Stb. 1976/79, art. 46b.2; Ambtenarenwet 1929, art. 125e.5;

Waardering: V 5 jaar

(46.)

Handeling: Het instellen van de Commissie Herwaardering Vertrouwensfuncties

Periode: 1976-1981

Product: Instellingsbeschikking d.d. 31 augustus 1976; Beschikking taakopheffing Commissie Herwaardering Vertrouwensfuncties, 4 februari 1981, Stcrt. 1981/48

Waardering: B (4)

(47.)

Handeling: Het benoemen van leden van de Commissie Herwaardering Vertrouwensfuncties

Periode: 1976-1981

Product: Instellingsbeschikking d.d. 31 augustus 1976; Beschikking taakopheffing Commissie Herwaardering Vertrouwensfuncties, 4 februari 1981, Stcrt. 1981/48

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(50.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister-president, minister van Algemene Zaken instellen van de (permanente) Commissie Vertrouwensfuncties

Periode: 1981

Product: Besluit van de ministers van Algemene Zaken en van Binnenlandse Zaken tot instelling van de Commissie Vertrouwensfuncties, 2 februari 1981, Stcrt. 1981/48

Waardering: B (4)

(52.)

Handeling: Het benoemen van leden van de (permanente) Commissie Vertrouwensfuncties

Periode: 1981-

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(54.)

Handeling: Het vaststellen van nadere regels omtrent het verloop van het veiligheidsonderzoek

Periode: 1993-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 9c.6, AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 7c.5, zoals gewijzigd bij besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595

Waardering: B (5)

(56.)

Handeling: Het instellen van de Adviescommissie Veiligheidsonderzoeken

Periode: 1970-

Grondslag: Beschikking antecedentenonderzoeken, 14 oktober 1969 Stcrt. 1969/209, art. 8; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71a.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 13 februari 1976, Stb. 1976/79, art. 46b.3

Product: Onder meer: Beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken van 14 september 1970, Stcrt. 1970/184

Waardering: B (4)

(57.)

Handeling: Het benoemen van leden van de Adviescommissie Veiligheidsonderzoeken

Periode: 1970-

Grondslag: Beschikking antecedentenonderzoeken, 14 oktober 1969 Stcrt. 1969/209, art. 8; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71a.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 13 februari 1976, Stb. 1976/79, art. 46b.3

Product: Onder meer Beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken van 14 september 1970, Stcrt. 1970/184

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

3. Aanstelling, indienstneming en informatieverstrekking over de rechtspositie

(61.)

Handeling: Het stellen van nadere regels over het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een jeugdig persoon in de zin van de Arbeidswet 1919

Periode: 1977-1994

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juli 1977, Stb. 1977/467, art. 10.3

Waardering: B (5)

(62.)

Handeling: Het vaststellen van een model voor de arbeidsovereenkomst

Periode: 1959-1994

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225, art. 9.2

Product: Onder meer Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken a.i. van 25 augustus 1959 tot vaststelling van een model voor de arbeidsovereenkomst

Waardering: V 5 jaar na vervanging

4. Begeleiding en beoordeling van personeel

(71.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van regels over het opmaken en vaststellen van beoordelingen

Periode: 1962-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 71.1, 71,2 en 71.4; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art 46a.1, 46a.2 en 46a.4, zoals gewijzigd bij besluit van 8 november 1962, Stb. 1962/484 en Besluit van 27 juni 1972, Stb. 1972/421

Product: Onder anderen:

- Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1963;

- Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972;

- Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985.

Waardering: B (5)

(73.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met de door de vakminister voorgestelde regels over het opmaken en vaststellen van beoordelingen in afwijking of ter aanvulling van het Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel

Periode: 1962-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 71.3 en 71.5; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 46a.3 en 46a.5, zoals gewijzigd bij besluit van 8 november 1962, Stb. 1962/484 en Besluit van 27 juni 1972, Stb. 1972/421

Waardering: V 5 jaar

(75.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met door de vakminister ten behoeve van de beoordeling vast te stellen algemene gezichtspunten

Periode: 1963-1985

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 2.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 4.1

Waardering: V 5 jaar

5. Bezoldiging en spaar(loon)regeling

(83.)

Actor: Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling: Het stellen van nadere regels ter uitvoering of afwijking van de bepalingen van het RBBA 1948

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 6, 8.2, 22a.3, 22b.3, 23 en 41

Opmerking: Deze handeling werd oorspronkelijk samen met de vakminister verricht. Vanaf 1960 kan de minister van Binnenlandse Zaken ook buiten de vakminister nadere regels stellen.

Waardering: (B5)

(85.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister voordragen van een amvb over bezoldigingsregelingen voor leerling-verplegenden en andere groepen van ambtenaren in tijdelijke of zijdelingse dienst van het Rijk

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 28.1

Product: Bezoldigingsregeling leerling-verplegenden 1954

Waardering: B (5)

(88.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister-president, minister van Algemene Zaken en de vakminister voordragen van een amvb waarbij een bijzondere regeling wordt getroffen voor gevallen waarin het BBRA 1948 niet of niet naar billijkheid voorziet

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 42

Waardering: B (1)

(91.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften ter uitvoering van het Herzieningsbesluit 1955 en het Herzieningsbesluit 1957

Periode: 1955-1983

Grondslag: Herzieningsbesluit 1955, 30 december 1954, Stb. 1954/615, art. 16; Herzieningsbesluit 1957, 8 augustus 1957, Stb. 1957/335, art. 15.2

Opmerking: De herzieningsbesluiten zijn besluiten tot herziening van de salarissen en toelagen, geldende ingevolge het BBRA 1948. Voor het voordragen van de herzieningsbesluiten zie handeling 17.

Waardering: B (5)

(93.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met het voornemen van de vakminister om af te wijken van de bepalingen van het Herzieningsbesluit 1957

Periode: 1957-1983

Grondslag: Herzieningsbesluit 1957, 8 augustus 1957, Stb. 1957/335, art. 15.1

Waardering: V 5 jaar

(94.)

Handeling: Het geven van nadere voorschriften of richtlijnen met betrekking tot de uitvoering van het Besluit van 21 juli 1960, houdende nadere regels ten aanzien van de bezoldiging van rijkswerklieden

Periode: 1960-1983

Grondslag: Besluit houdende nadere regels ten aanzien van de bezoldiging van de rijkswerklieden, 21 juli 1960, Stb. 1960/330, art. VII

Waardering: B (5)

(95.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister voordragen van een KB waarin bepaalde ambtenaren of groepen van ambtenaren worden uitgezonderd van de toepassing van het BBRA 1984

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 1.3

Waardering: B (1)

(98.)

Handeling: Het voordragen van een amvb, waarin bepalingen worden vastgesteld die afwijken van wat er in BBRA 1984 art. 24 is bepaald met betrekking tot de definitie van het bevoegd gezag inzake toekenning van salaris, toelagen, e.d.

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 24.4

Waardering: B (1)

(99.)

Handeling: Het treffen van een regeling die het BBRA 1984 aanvult of daarvan afwijkt

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 6.3, 8.3, 12, 13.2, 14.4, 17.4, 17b.6, 18.3, 18.5, 181.4 23.11, 23.12 en 25.1b

Product: Onder anderen:

- Besluit van 25 november 1983, Stcrt. 1983/242

- Besluit van 20 juli 1984, Stcrt. 1984/146

- Besluit waarnemingstoelagen 1987, 6 november 1987, Stcrt. 1987/236

- Nadere regeling aflopende toelage art. 18 BBRA 1984, 16 april 1992, Stcrt. 1992/80

Waardering: B (5)

(102.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister-president, minister van Algemene Zaken, en de vakminister voordragen van een amvb waarin een regeling wordt getroffen voor gevallen waarin het BBRA 1984 niet of niet naar billijkheid voorziet

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 26

Waardering: B (1)

(106.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister vaststellen van de wedde naar een andere klasse dan die waartoe de standplaats behoort

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 4.2 en 41

Opmerking: Het betreft hier de vaststelling van de wedde in individuele gevallen.

Waardering: V 5 jaar

(108.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister treffen van een regeling voor het meetellen voor de vaststelling van de salarisanciënniteit van een tijdvak van langer dan een jaar, waarin in het algemeen belang verlof buiten genot van bezoldiging wordt genoten

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 13.3 en 41

Waardering: V 5 jaar

(110.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister treffen van een regeling om in geval van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en dienstijver van de ambtenaar, af te wijken van de bepalingen van het Beloningsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 16 en 41

Waardering: V 5 jaar

(112.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister bepalen dat de overgang naar een ander ambt, waarvoor een hoger maximum-salaris geldt, niet als bevordering wordt aangemerkt

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 17.6 en 41

Waardering: V 5 jaar

(118.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister voordragen van een KB over de toekenning van een persoonlijke of een ambtstoelage

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 18, 19, 40 en 41

Opmerking: Indien de toelage werd verstrekt aan een ambtenaar van de Tweede Kamer of indien ten gevolge van de toelage de wedde steeg boven een bepaald bedrag, was de toekenning ervan voorbehouden aan de Kroon. In overige gevallen werd de toelage toegekend door een gezamenlijke beschikking van de vakminister en de minister van Binnenlandse Zaken.

Waardering: V 5 jaar

(120.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister toekennen van een persoonlijke of een ambtstoelage

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 18, 19, 40 en 41

Waardering: V 5 jaar

(122.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister aanwijzen van ambtenaren of groepen van ambtenaren die voor een toelage voor het verrichten van arbeid in ploegendiensten in aanmerking komen

Periode: 1956-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, zoals gewijzigd bij besluit van 8 maart 1956, Stb. 1956/134, art. 22a.3 en 41

Waardering: V 10 jaar na vervallen van de aanwijzing

(124.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister aanwijzen van ambtenaren of groepen van ambtenaren die voor een toelage voor het verrichten van arbeid in onregelmatige diensten in aanmerking komen

Periode: 1956-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, zoals gewijzigd bij besluit van 8 maart 1956, Stb. 1956/134, art. 22b.3 en 41

Waardering: V 10 jaar na vervallen van de aanwijzing

(126.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met het voornemen van de vakminister om een garantietoelage toe te kennen

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, zoals gewijzigd bij besluit van 2 maart 1956, Stb. 1956/107, art. 35

Waardering: V 5 jaar

(130.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister-president, minister van Algemene Zaken, en de vakminister voordragen van een KB over de toekenning of intrekking van een toelage aan een ambtenaar of groep ambtenaren op andere gronden dan die vermeld in het BBRA 1984

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 19, 20 en 25.2

Product: Onder meer: KB van 10 mei 1984, Stb. 1984/230

Waardering: V 10 jaar

(133.)

Handeling: Het geven van nadere voorschriften over de berekening van de uitkering over het eerste halfjaar van 1955 aan rijkspersoneel

Periode: 1956

Grondslag: Besluit van 2 maart 1956 houdende toekenning van een uitkering over het eerste halfjaar van 1955 aan Rijkspersoneel, burgemeesters, personeel van de gemeentepolitie en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, Stb. 1956/107, art. X

Waardering: B (5)

(134.)

Handeling: Het geven van nadere regels met betrekking tot de uitvoering van het Besluit van 5 maart 1960 tot toekenning van een duurtetoeslag over de jaren 1958 en 1959 aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel van noodwachten en noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen

Periode: 1960

Grondslag: Besluit tot toekenning van een duurtetoeslag over de jaren 1958 en 1959 aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel van noodwachten en noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, 5 maart 1960, Stb. 1960/139, art. 8.2

Waardering: B (5)

(135.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister afwijken van de bepalingen van het Besluit van 5 maart 1960 tot toekenning van een duurtetoeslag over de jaren 1958 en 1959 aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel van noodwachten en noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, in gevallen, waarin de toepassing daarvan op overwegende bezwaren zou stuiten

Periode: 1960

Grondslag: Besluit tot toekenning van een duurtetoeslag over de jaren 1958 en 1959 aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel van noodwachten en noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, 5 maart 1960, Stb. 1960/139, art. 8.1

Waardering: B (5)

(139.)

Handeling: Het geven van nadere voorschriften over het uitbetalen van een vakantie-uitkering

Periode: 1954-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 30d resp. art. 31d; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 27d resp. art. 29d, zoals gewijzigd bij besluit van 19 mei 1954, Stb. 1954/208 en besluit van 12 oktober 1955, Stb. 1955/516

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(140.)

Handeling: Het stellen van voorwaarden waaronder, met het oog op berekening van de vakantie-uitkering, de kinderbijslag die genoten wordt door degene met wie de ambtenaar een huishouden voert, kan worden begrepen onder kinderbijslag die de ambtenaar geniet

Periode: 1982-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 31.5; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354art. 29a.5, zoals gewijzigd bij besluit van 14 mei 1982, Stb. 1982/304 en besluit van 22 augustus 1983, Stb. 1983/423

Waardering: B (5)

(142.)

Handeling: Het treffen van een regeling voor vergoeding van overwerk dat voortvloeit uit de verplichting tot het verrichten van andere dan de gewoonlijke werkzaamheden in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden en het volgen van lessen en deelnemen aan oefeningen die hiermee verband houden

Periode: 1954-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 14a.14; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art 14a.15, zoals gewijzigd bij besluit van 24 juli 1954, Stb. 1954/362 en besluit van 25 augustus 1967, Stb. 1967/456

Opmerking: De in de handeling genoemde verplichting is vastgelegd in resp. art. 57a, 58.2 en 58.3 van het ARAR en resp. art. 36a, 37.2 en 37.3 van het AOB.

Waardering: B (5)

(143.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften ter uitvoering van het bepaalde in art. 14a van het ARAR en AOB over de toekenning van een overwerkvergoeding

Periode: 1966-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 14a.15; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art 14a.16, zoals gewijzigd bij besluit van 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Opmerking: In tegenstelling tot de volgende handeling betreft het hier niet nadere regelgeving voor bepaalde categorieën van ambtenaren en werknemers maar voor alle ambtenaren en werknemers op wie de bepalingen van het ARAR en AOB van toepassing zijn.

Waardering: B (5)

(144.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister stellen van nadere regels met betrekking tot het toekennen van een vergoeding bij overwerk voor bepaalde categorieën van medewerkers

Periode: 1952-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.7 en 14a.10; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.7 en 14a.10, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(146.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister in afwachting van nadere regelgeving niet van toepassing verklaren van de bepalingen in het ARAR en AOB over de toekenning van een overwerkvergoeding

Periode: 1952-1983

Grondslag: Besluit van 15 September 1951, houdende een aanvulling van het ARAR en het AOB met een regeling inzake vergoeding van overwerk, art V, Stb. 1951, nr. 421

Waardering: B (5)

(148.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister voordragen van een amvb waarbij voor bepaalde categorieën van medewerkers een afzonderlijke, van de bepalingen van het ARAR/AOB afwijkende, regeling voor de vergoeding van overwerk wordt vastgesteld

Periode: 1952-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.9 en 14a.13; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.10 en 14a.14, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(150.)

Handeling: Het, gezamenlijk met de vakminister, voor ambtenaren of categorieën van ambtenaren zonder vastgestelde en bekendgemaakte werktijdregeling, vaststellen van een vergoeding voor arbeid, welke het karakter van extra-dienst draagt

Periode: 1952-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.7 en 14a.11; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.7 en 14a.11, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(154.)

Handeling: Het vaststellen van nadere richtlijnen voor de uitvoering van het bepaalde over de toekenning van kindertoelage in het BBRA 1948

Periode: 1948-1963

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 21.11

Waardering: B (5)

(155.)

Handeling: Het vaststellen van afwijkende richtlijnen voor de verlening van kindertoelage ten aanzien van kinderen, die de ambtenaaar niet volledig tot zijn last heeft, alsmede voor gevallen waarin het BBRA 1948 niet naar redelijkheid voorziet

Periode: 1948-1963

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 21.11

Waardering: B (5)

(156.)

Handeling: Het, gezamenlijk met de ministers van Defensie, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Financiën en van Sociale Zaken voordragen van een amvb over een kinderbijslagregeling voor overheidspersoneel

Periode: 1962-1979

Grondslag: Kinderbijslagwet voor loontrekkenden, 23 december 1939, Stb. 1939/806, zoals gewijzigd bij wet van 26 april 1962, Stb. 1962/161, art. 10

Product: Kindertoelageregeling overheidspersoneel, 14 mei 1963, Stb. 1963/219

Opmerking: Zie ook J. van der Meer, Verstrekkende zekerheid. Een institutioneel onderzoek op het beleidsterrein sociale zekerheid ten aanzien van de sociale verzekeringen, 1940-1997, PIVOT-rapport nr. 66.

Waardering: B (1)

(160.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over de verrekening en onderlinge verdeling tussen rijk, provincie en gemeente van de kindertoelage van de ambtenaar met een betrekking bij meer dan één van de genoemde lichamen

Periode: 1963-1979

Grondslag: Kindertoelageregeling overheidspersoneel, 14 mei 1963, Stb. 1963/219, art. 7.2

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(162.)

Handeling: Het vaststellen van richtlijnen voor de uitvoering van de Kindertoelagewet voor gepensioneerden

Periode: 1950-1962

Grondslag: Kindertoelagewet voor gepensioneerden, Stb. 1950/501, art. 13

Waardering: B (5)

(164.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister in bijzondere gevallen treffen van een regeling, welke afwijkt van hetgeen in art. 25 van het BBRA 1948 is bepaald omtrent het toepassen van een korting op de bezoldiging wegens het van Rijkswege verstrekte genot van woning, vuur, licht en water

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 25.4 en 41

Waardering: V 5 jaar

(166.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister vaststellen van een kortingsbedrag of -percentage ingeval andere voordelen worden genoten dan die van kost en inwoning en/of woning, vuur, licht en water

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 26.1 en 41

Waardering: V 5 jaar

(169.)

Handeling: Het vaststellen van maxima voor verschuldigde bedragen voor het van rijkswege verstrekte genot van kost, inwoning, woning en verdere verstrekkingen in die woning (gas, water, elektriciteit)

Periode: 1984-

Grondslag: Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel, 1 november 1983, Stb. 1983/574, art. 2 en 3

Opmerking: Voor het voordragen van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel zie handeling 17.

Waardering: V 5 jaar na wijziging of vervanging

(170.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling waarbij wordt afgeweken van het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel

Periode: 1984-

Grondslag: Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel, 1 november 1983, Stb. 1983/574, art. 4

Waardering: B (5)

(172.)

Handeling: Het gelijkstellen van functies met die genoemd in art. 16.1 van het ARAR, zodat personen die deze functies vervullen, eveneens in aanmerking komen voor een non-activiteitswedde

Periode: 1981-1992

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 april 1981, Stb. 1981/223 en besluit van 13 oktober 1992, Stb. 1992/564, art. 16.3

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(175.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Financiën vaststellen van hetgeen onder militaire beloning wordt verstaan

Periode: 1952-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 10 september 1952 Stb. 1952/466, art. 18.5; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 10 september 1952 Stb. 1952/466, art. 16.4

Product: Besluit van 7 november 1967 (Biza), 24 januari 1968 (Fin.), Stcrt. 1968/23; Besluit van 26 april 1991, Stcrt. 1991/111

Waardering: B (5)

(179.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Defensie geven van nadere voorschriften ter uitvoering van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren

Periode: 1960-1996

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art. 13; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 19

Opmerking: Zie voor het voordragen van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren handeling 17.

Waardering: B (5)

(181.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister vaststellen van nadere voorschriften ter uitwerking of aanvulling van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren voor bepaalde groepen van belanghebbenden

Periode: 1960-1996

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art. 12; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 18

Waardering: B (5)

(183.)

Handeling: Het stellen van voorwaarden voor deelneming door (bank)instellingen aan de uitvoering van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren

Periode: 1960-1996

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art. 4.2; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 4.2

Waardering: V 5 jaar na beëindiging van de deelname

(184.)

Handeling: Het bepalen dat geen verdere spaarbedragen worden overgemaakt naar de (bank)instelling indien deze de voorwaarden voor deelneming aan de uitvoering van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren niet nakomt

Periode: 1960-1996

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art.4.4; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 4.5

Waardering: V 5 jaar

(185.)

Handeling: Het doen van een aanbeveling voor de benoeming door de Kroon van leden van de Spaarraad

Periode: 1960-1996

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art. 11.3; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 17.3

Waardering: V 5 jaar

(186.)

Handeling: Het aanwijzen van de secretaris van de Spaarraad

Periode: 1960-1996

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art. 11.7; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 17.7

Waardering: V 5 jaar na beëindiging aanwijzing

(189.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over het gebruik van de mogelijkheid van spaarloon binnen de sector Rijk

Periode: 1993-

Product: Spaarloonregeling rijkspersoneel, 6 april 1994, Stcrt. 1994/74

Waardering: B (5)

6. Gratificaties, schadeloosstelling en vergoeding van kosten

(194.)

Handeling: Het verlenen van goedkeuring aan de vakminister voor het verlenen van subsidies, bijdragen, vergoedingen, schadeloosstellingen, gratificaties en andere geldelijke uitkeringen ten gunste van (voormalig) personeel dan wel van hun nagelaten betrekkingen indien het toe te kennen bedrag in een tijdvak van 12 maanden hoger is dan 2000 gulden dan wel in totaal vooraf niet bepaalbaar is

Periode: 1945-1990

Grondslag: Besluit van 19 juni 1924, tot overdracht van enkele bevoegdheden aan de Hoofden der Ministerieele Departementen, Stb. 1924/294; Gratificatiebesluit, Stb. 1950/K 320, art. 2

Waardering: V 5 jaar

(196.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met een door de vakminister voorgestelde regeling over schadeloosstelling, kostenvergoedingen en overige geldelijke vergoedingen

Periode: 1991-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 69.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354art. 45a.2, zoals gewijzigd bij besluit van 19 oktober 1992, Stb. 1992/638

Waardering: V 5 jaar

(200.)

Handeling: Het stellen van regels voor de toekenning van gratificaties bij ambtsjubilea

Periode: 1989-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 79.3; AOB, art. 51.3, zoals gewijzigd bij besluit van 24 augustus 1989, Stb. 1989/363

Product: Regeling gratificatie bij ambtsjubileum, 3 november 1989, Stcrt. 1989/223

Waardering: B (5)

(205.)

Handeling: Het bepalen dat regelingen voor de vergoeding van reiskosten, welke afwijken van het Verplaatsingskostenbesluit 1962, tijdelijk van toepassing blijven

Periode: 1962

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1962, 16 april 1962, Stb. 1962/150, art. 15.2

Waardering: B (5)

(206.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Defensie vaststellen van voorschriften, nodig ter uitvoering van het Verplaatsingskostenbesluit 1962

Periode: 1962-1989

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1962, 16 april 1962, Stb. 1962/150, art. 14

Product: Onder meer Verplaatsingskostenbeschikking 1962, Stcrt. 1962/119

Opmerking: Voor de vaststelling van de verschillende verplaatsingskostenbesluiten zie handeling 17.

Waardering: B (5)

(208.)

Handeling: Het vaststellen van voorschriften, nodig ter uitvoering van het Reis- en pensionkostenbesluit ongehuwd burgerlijk rijkspersoneel

Periode: 1970-1989

Grondslag: Reis- en pensionkostenbesluit ongehuwd burgerlijk rijkspersoneel, 24 februari 1970, Stb. 1970/56, art. 7

Product: Reis- en pensionkostenbeschikking ongehuwd burgerlijk rijkspersoneel

Opmerking: voor de vaststelling van het Reis- en pensionkostenbesluit ongehuwd burgerlijk rijkspersoneel zie handeling 17.

Waardering: B (5)

(209.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften over het vergoeden van verplaatsingskosten

Periode: 1989-

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1989, 6 oktober 1989, Stb. 1989/424

Product: Verplaatsingskostenregeling 1989, Stcrt. 1989/212

Waardering: B (5)

(211.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met de door de vakminister in afwijkingen van de Verplaatsingskostenregeling 1989 vast te stellen regels met betrekking tot tegemoetkomingen in reis- en pensionkosten ten behoeve van belanghebbenden die buiten Nederland werken

Periode: 1989-

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1989, 6 oktober 1989, Stb. 1989/424, art. 12.8

Waardering: V 5 jaar

(215.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister beslissen in afwijking van bepalingen van het Verplaatsingskostenbesluit of in gevallen waar het Verplaatsingskostenbesluit niet of niet naar redelijkheid voorziet

Periode: 1959-1989

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1946, 18 december 1946, Stb. 1946/G 371, art. 4.3, 5.5; Verplaatsingskostenbesluit 1962, Stb. 1962/150, art 5.6, 5a.2, 9.3, 9.4, 10.3, 11.1 en 15; Reis- en pensionkostenbesluit ongehuwd burgerlijk rijkspersoneel, Stb. 1970/56

Waardering: V 5 jaar

(217.)

Handeling: Het controleren van rekeningen en het geven van aanwijzingen voor verhuizingen van ambtenaren in verband met indiensttreden, verplaatsing of ontslag

Periode: 1953-1991

Grondslag: Circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken van 12 juni 1984 no. 840 041; Verplaatsingskostenregeling 1989, 20 oktober 1989, Stcrt. 1989/212, art. 3 en 5

Opmerking: Deze handeling werd uitgevoerd door het Bureau Controle Rijksverhuizingen.

Waardering: V 5 jaar

(222.)

Handeling: Het bepalen wat ten behoeve van de uitvoering van het Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en verblijf onder het begrip gemeente dient te worden verstaan

Periode: 19596-1970

Grondslag: Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en verblijf, 26 november 1956, Stb. 1956/579, art 2

Waardering: B (5)

(224.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met door de minister van Financiën te stellen nadere regels over de vergoeding van reis- en verblijfkosten

Periode: 1953-1959

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 5.3, 7.3; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 5.5, 6.2; Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en bedrijf, 26 november 1956, Stb. 1956/579, art. 9.1

Waardering: B (5)

(225.)

Handeling: Het vaststellen van nadere regels en tarieven voor de vergoeding van reis- en verblijfkosten

Periode: 1959-

Grondslag: Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 5.5, 5.7, 6.2, 10.1; Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en verblijf, 26 november 1956, Stb. 1956/579, art. 6, 9.1; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 3.3, 6.1, 6.2, 6.5, 6.6, 7.1, 8.1, 12; Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art 7, 8, 9, 13.1, 13.3; Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 7, 10.2, 12, 13.2

Product: - Reisbeschikking Nederland, 15 december 1970, Stcrt. 1970/251

- Reisbeschikking buitenland, 15 december 1970, Stcrt. 1970/251

- Reisregeling binnenland, 16 maart 1993, Stcrt. 1993/56

- Reisregeling buitenland, 12 september 1994, Stcrt. 1994/181

Opmerking: Het betreft hier o.m.:

- regels over de vergoeding van kosten van reizen met een openbaar middel van vervoer;

- regels en tarieven voor de vergoeding van kosten van reizen met een vervoermiddel dat eigendom is van de reiziger;

- regels over de toekenning van vaste reissommen;

- regels over het verlenen van voorschotten;

- regels over de wijze van declareren;

- regels over het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten van bijzondere kleding en uitrusting;

- regels en tarieven voor het gebruik van een eigen fiets;

- regels over de vergoeding voor het gebruik van een gehuurd vervoermiddel;

- richtlijnen voor de afronding van de tijdsduur van dienstreizen;

- maximum voor de vergoeding van kosten tengevolge van verlies, diefstal of beschadiging van bagage.

Waardering: B (5)

(228.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met het vaststellen door de vakminister van een afwijkende vergoeding voor verblijfkosten

Periode: 1971-1993

Grondslag: Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 10.2

Waardering: V 5 jaar

(234.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met een door de vakminister in afwijking van het Reisbesluit Buitenland te treffen bijzondere regeling voor bepaalde groepen van personeel

Periode: 1994-

Grondslag: Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 15

Waardering: V 5 jaar

(241.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met een door de minister van Financiën voorgestelde rangschikking van personeelsleden of commissieleden in categorieën ten behoeve van de toepassing van het Reisbesluit

Periode: 1953-1959

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 6; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 3

Waardering: V 5 jaar

(242.)

Handeling: Het op grond van betrekking, ambt of wedde rangschikken van personeelsleden of commissieleden in categorieën ten behoeve van de toepassing van het Reisbesluit

Periode: 1959-1993

Grondslag: Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art 3; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 4

Opmerking: Het betreft hier een algemene regeling.

Waardering: B (5)

(246.)

Handeling: Het bepalen welke uren als nachturen in de zin van het Reisbesluit 1956 worden aangemerkt

Periode: 1959-1970

Grondslag: Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 6.1

Opmerking: Het Reisbesluit 1956 kende het begrip nachtreizen. Dit waren reizen waarbij de dienstuitoefening medebracht, dat in de nachturen werd gewerkt. De introductie van het voornoemde begrip bracht met zich mee dat ook moest worden bepaald wat onder nachturen werd verstaan.

Waardering: B (5)

(247.)

Handeling: Het overleggen met de minister van Financiën over uren die als nachturen in de zin van het Reisbesluit 1956 moeten worden aangemerkt

Periode: 1956-1959

Grondslag: Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 6.1

Opmerking: Het Reisbesluit 1956 kende het begrip nachtreizen. Dit waren reizen waarbij de dienstuitoefening medebracht, dat in de nachturen werd gewerkt. De introductie van het voornoemde begrip bracht met zich mee dat ook moest worden bepaald wat onder nachturen werd verstaan.

Waardering: V 5 jaar

(250.)

Handeling: Het beslissen in afwijking van de regels van het Reisbesluit in gevallen waarin die regels niet of niet naar redelijkheid voorzien

Periode: 1971-1993

Grondslag: Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 12.5; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 14; Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 16; Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 14

Waardering: V 5 jaar

(253.)

Handeling: Het doen van een voordracht voor de instelling bij KB van een Commissie van drie personen ex art. 14 van het Reisbesluit 1956

Periode: 1959-1970

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 15.1; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 14.2

Waardering: B (4)

(257.)

Handeling: Het beslissen op het bezwaar van de belanghebbende tegen een beslissing van het Centraal orgaan voor het reiswezen in de rijksdienst

Periode: 1959-1970

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 15.4; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 14.2

Waardering: V 5 jaar

(259.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften voor de uitvoering van het Besluit van 22 september 1977, houdende regelingen van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé-telefoonaansluiting voor dienstdoeleinden

Periode: 1977-

Grondslag: Besluit van 22 september 1977, houdende regeling van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé-telefoonaansluiting voor dienstdoeleinden, Stb. 1977/527, art. 5

Waardering: B (5)

(262.)

Handeling: Het aanpassen van de in de artikelen 2 en 3 van het Besluit vergoeding representatiekosten genoemde bedragen aan de hand van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek opgestelde prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie voor werknemersgezinnen

Periode: 1993-

Grondslag: Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel, 30 juli 1993, Stb. 1993/452, art. 4

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(265.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met het voornemen van de vakminister om af te wijken van de bij het Besluit maaltijdvergoeding bij overwerk gestelde regels

Periode: 1973-1988

Grondslag: Besluit maaltijdvergoeding bij overwerk, 18 juli 1973, Stb. 1973/386, art. 4

Waardering: V 5 jaar

7. Dienst- en werktijden

(266.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften met betrekking tot het vaststellen van werktijden

Periode: 1971-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21.8 resp. 21.10; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 20.8, zoals gewijzigd bij besluit van 25 mei 1971 Stb. 1971/373

Product: Onder meer Rondzendbrieven van de minister van Binnenlandse Zaken van 10 december 1971 en van 18 maart 1974 betreffende arbeidstijdverkorting voor oudere werknemers

Waardering: B (5)

(268.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met het voornemen van de vakminister om af te wijken van in het ARAR en het AOB vastliggende bepalingen inzake de werktijden

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21.7 resp. 21.9; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 20.7, zoals gewijzigd bij besluit van 25 mei 1971 Stb. 1971/373

Waardering: V 5 jaar

(274.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over de verrekening van extra inkomsten uit arbeid of bedrijf met het salaris van medewerkers van 57 jaar en ouder waarvan de werktijd op hun verzoek is teruggebracht

Periode: 1993-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21a.6; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 20a.6, zoals gewijzigd bij besluit van 24 februari 1993, Stb. 1993/143

Waardering: B (5)

8. Vakantie en verlof

(277.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling waarbij ten aanzien van bepaalde ambten of ambtenaren een afwijkende vakantieduur wordt vastgesteld

Periode: 1955-1991

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 24, 25.1d, 24.6, art. 25.1d; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 22.2, 24.1d, 23.6, zoals gewijzigd bij besluit van 12 oktober 1955, Stb. 1955/516 en besluit van 27 september 1971 Stb. 1971/596

Waardering: B (5)

(278.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister vaststellen van nadere voorschriften omtrent het verlenen van vakantieverlof, het intrekken van verleend verlof en het vergoeden van de eventueel tengevolge hiervan geleden geldelijke schade

Periode: 1955-1991

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 30f, 30d en 30e; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 28g, 28e en 28f, zoals gewijzigd bij besluit van 12 oktober 1955, Stb. 1955/516, besluit van 27 september 1971, Stb. 1971/596 en Besluit van 29 augustus 1983, Stb. 1983/454

Waardering: B (5)

(280.)

Handeling: Het aanwijzen van een dag waarop de Rijksdienst dat jaar zal zijn gesloten

Periode: 1963-1968

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 32a; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 30a, zoals gewijzigd bij besluit van 17 december 1962, Stb. 1962/531 en besluit van 27 maart 1969, Stb. 1969/163

Waardering: V 5 jaar

(281.)

Handeling: Het bepalen van het aantal extra verlofdagen in het kader van arbeidstijdverkorting

Periode: 1983-1985

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 30e en 30f; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 resp. art. 28f en 28g, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1983, Stb. 1983/333 en besluit van 29 augustus 1983, Stb. 1983/454

Waardering: V 5 jaar

(282.)

Handeling: Het vaststellen van voorschriften voor het uitdrukken van de vakantie in uren in plaats van dagen

Periode: 1983-1991

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 30d; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 28e, zoals gewijzigd bij besluit van 29 augustus 1983, Stb. 1983/454

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(287.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften omtrent de aanvullende bevoegdheid tot het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur

Periode: 1955-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 12 oktober 1955 Stb. 1955/516, art. 33e.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 12 oktober 1955, Stb. 1955/516, art. 30g

Product: Onder meer Rondzendbrieven van de minister van Binnenlandse Zaken van: 5 oktober 1950, 2 februari 1960, 4 juli 1977, 10 maart 1982, 7 mei 1986, 3 oktober 1991

Waardering: B (5)

(290.)

Handeling: Het vaststellen van nadere regels met betrekking tot het toepassen van een inhouding op de bezoldiging van die ambtenaren, die benoemd zijn in publiekrechtelijke colleges en aan wie daarvoor verlof is verleend

Periode: 1982-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 33a.3 en 33a.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 30c.3 en 33c.2, zoals gewijzigd bij besluit van 4 april 1981, Stb. 1981/223 en besluit van 13 oktober 1992, Stb. 1992/564

Product: - Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 8 juni 1982

- Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 11 augustus 1982

- Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 12 april 1994, Stcrt. 1994/88

Waardering: B (5)

(292.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zenden van een verslag aan de Staten-Generaal inzake de totstandkoming van regelingen voor ouderschapsverlof en inzake de mate waarin van het recht op ouderschapsverlof gebruik wordt gemaakt

Periode: 1990-

Grondslag: Wet op het Ouderschapsverlof, 21 november 1990, Stb. 1990/562, art. III

Waardering: B (2, 3)

9. Voorzieningen in verband met ziekte

(306.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften omtrent het vergoeden van ziektekosten

Periode: 1967-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 43, 44.2, 46.3, 46.4 en 46a.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 resp. art. 33.4, 33.3, 33 en 33a.2, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382, besluit van 21 december 1970, Stb. 1970/598, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704 en besluit van 18 september 1980, Stb. 1980/544; Besluit van 10 juni 1971, betreffende toepassing van de 5%-ziektekostenregeling op enige groepen gepensioneerden, Stb. 1971/374, art. 3.1; Ziektekostenregeling Bijzondere Groepen 1976, Stb. 1976/281, art. 4.1

Product: Onder meer circulaires van de minister van Binnenlandse Zaken van 8 november 1961, 6 december 1973 en 23 december 1980

Waardering: B (5)

(311.)

Handeling: Het bepalen dat een belanghebbende, die verplicht verzekerd is geweest in de zin van de Ziekenfondswet, voor zijn gezinsleden een tegemoetkoming ontvangt in de zin van de Ziektekostenregeling Bijzondere Groepen 1976, indien de gezinsleden niet medeverzekerd zijn in de zin van de genoemde wet

Periode: 1976-1980

Grondslag: Ziektekostenregeling Bijzondere Groepen 1976, Stb. 1976/281, art. 2.2

Waardering: V 5 jaar

(312.)

Handeling: Het vergoeden van kosten van geneeskundige behandeling en verzorging van de belanghebbende in de zin van de Ziektekostenregeling Bijzondere Groepen 1976 en zijn gezin voor zover deze meer bedragen dan 5% van het gezinsinkomen over een aaneengesloten periode van twaalf maanden

Periode: 1971-1981

Grondslag: Besluit van 10 juni 1971, betreffende toepassing van de 5%-ziektekostenregeling op enige groepen gepensioneerden, Stb. 1971/374, art. 1.1; Ziektekostenregeling Bijzondere Groepen 1976, art. 2.1

Waardering: V 5 jaar

(313.)

Handeling: Het geven van nadere voorschriften voor de uitvoering van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren en het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel

Periode: 1978-

Grondslag: Interimregeling ziektekosten ambtenaren, Stb. 1977/715, art. 8, Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982, Stb. 1982/173, art. 10 en Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel, Stb. 1994/608, art. 9

Opmerking: Voor het voordragen van de interimregelingen en het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel zie handeling 17.

Waardering: B (5)

(314.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister vaststellen van voorschriften die afwijken van de bepaling dat men gedurende meer dan de helft van een maand in dienst moet zijn geweest of als kostwinner kan worden aangemerkt om over die maand een geldelijke tegemoetkoming in de ziektekosten te kunnen krijgen

Periode: 1971-1981

Grondslag: Interimregeling ziektekosten ambtenaren, Stb. 1977/715, art. 2.2

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(316.)

Handeling: Het geven van nadere voorschriften voor de uitvoering van het Besluit inkomenstoeslag belanghebbenden in de zin van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982 en het Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel

Periode: 1989-

Grondslag: Besluit inkomenstoeslag belanghebbenden in de zin van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982, Stb. 1989/308, art. 6 juncto Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982, Stb. 1982/173, art. 10 en Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel, Stb. 1994/609, art. 7

Opmerking: Voor het voordragen van de genoemde besluiten zie handeling 17.

Waardering: B (5)

(317.)

Handeling: Het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming ingevolge de Interimregeling ziektekosten ambtenaren

Periode: 1978-1982

Grondslag: Interimregeling ziektekosten ambtenaren, Stb. 1977/715, art. 8

Waardering: B (5)

(318.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften omtrent de bepaling van de hoogte van de interimuitkering ziektekosten

Periode: 1982-

Grondslag: Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982, Stb. 1982/173, art. 4.2; Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel, Stb. 1994/608, art. 4.2

Product: - Besluit van 1 april 1982, Stcrt. 1982/122

- Rondzendbrief van 4 juni 1984

Opmerking: In sommige gevallen geschiedt de vaststelling van de hoogte van de interimuitkering op basis van het gewogen gemiddelde van de premies die niet op winst gerichte verzekeringsondernemingen berekenen voor een standaardverzekering tegen ziektekosten; hierover kan de minister van Binnenlandse Zaken nadere voorschriften geven.

Waardering: B (5)

(319.)

Handeling: Het vaststellen van de hoogte van de inkomenstoeslag ter compensatie van de gevolgen voor het inkomen van de herziening van het ziektekostenverzekeringsstelsel

Periode: 1989-

Grondslag: Besluit inkomenstoeslag belanghebbenden in de zin van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982, Stb. 1989/308, art. 3.1 en Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel, Stb. 1994/609, art. 3.1

Waardering: B (5)

(320.)

Handeling: Het vaststellen van het model van het aanvraagformulier voor een tegemoetkoming in kosten, verband houdende met ziekte

Periode: 1978-

Grondslag: Interimregeling ziektekosten ambtenaren, Stb. 1977/715, art. 4.2; Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982, Stb. 1982/173, art. 6.2; Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel, Stb. 1994/608, art. 6.2

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(322.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften omtrent het bepaalde in de Zvo-regeling

Periode: 1981-

Grondslag: Zvo-regeling, 18 september 1980, Stb. 1980/544, art. art. 2 onder b en 11.2

Product: Uitvoeringsbesluit Zvo-regeling

Waardering: B (5)

(323.)

Handeling: Het gezamenlijk met de ministers Defensie en Onderwijs en Wetenschappen aanwijzen van categorieën van personen als belanghebbenden in de zin van de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel

Periode: 1981-

Grondslag: Zvo-regeling, 18 september 1980, Stb. 1980/544, art. 4.2

Waardering: B (5)

(326.)

Handeling: Het vaststellen van een lijst van voor vergoeding in aanmerking komende geneeskundige verzorging

Periode: 1981-

Grondslag: Zvo-regeling, 18 september 1980, Stb. 1980/544, art. 7.1 onder b

Product: Besluit vergoedingenlijst Zvo-regeling

Waardering: B (5)

(327.)

Handeling: Het gezamenlijk met de ministers van Defensie en Onderwijs en Wetenschappen bepalen wie er met de uitvoering van de Zvo-regeling belast zijn

Periode: 1981-

Grondslag: Zvo-regeling, 18 september 1980, Stb. 1980/544, art. 11.1

Opmerking: De Zvo-regeling draagt de uitvoering op aan de minister van Binnenlandse Zaken maar geeft tevens de mogelijkheid aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan `Onze Ministers wie het mede aangaat' om hier bij gezamenlijke beschikking van af te wijken.

Waardering: B (5)

(330.)

Handeling: Het uitvoeren van de Zvo-regeling

Periode: 1981-

Grondslag: Zvo-regeling, 18 september 1980, Stb. 1980/544, art. 11.1

Product: Beschikkingen

Opmerking: De uitvoering van de Zvo-regeling is opgedragen aan de Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel te Emmen

Waardering: V 5 jaar

(331.)

Handeling: Het op verzoek van de belanghebbende toepassen van een oorspronkelijk voor hem geldende regeling die gunstiger is dan de Zvo-regeling

Periode: 1981-1982

Grondslag: Zvo-regeling, 18 september 1980, Stb. 1980/544, art. 14.3

Waardering: V 5 jaar

10. Rechten en verplichtingen bij reorganisaties

(334.)

Handeling: Het vaststellen van voorschriften over de te volgen procedures bij reorganisaties en het herplaatsen van ambtenaren

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49a.1

Product: Regeling procedure bij reorganisatie, Stcrt. 1996/80

Waardering: B (5)

(348.)

Handeling: Het verlenen van een wachtgeld ingevolge het Rijkswachtgeldbesluit 1959 of een uitkering op voet van Uitkeringsregeling 1966

Periode: 1987-1996

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 5; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 9; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995-1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 10

Opmerking: Het betreft hier de bescherming van belanghebbenden tegen eventuele verslechteringen van de ontslaguitkeringensregelingen na de genoemde data (wachtgeldgarantie).

Waardering: V 5 jaar na beëindiging uitkering

(350.)

Handeling: Het treffen van een regeling met de belanghebbende voor de afkoop van het recht op wachtgeld of uitkering

Periode: 1987-

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 8.3; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 11.3; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995-1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 12.3

Opmerking: Hieronder wordt tevens begrepen het treffen van een terugbetalingsregeling indien de belanghebbende binnen 5 jaar na afkoop weer in burgerlijke overheidsdienst treedt.

Waardering: V 10 jaar

11. Overige rechten en verplichtingen

(354.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over het verstrekken van een hypotheekgarantie bij bouw of aankoop van een woning

Periode: 1974-1990

Waardering: B (5)

(355.)

Handeling: Het verstrekken van een hypotheekgarantie bij bouw of aankoop van een woning in het kader van functieverplaatsing van rijksoverheidspersoneel

Periode: 1974-1990

Grondslag: Regeling hypotheekgarantie bij bouw of aankoop van een woning, 23 augustus 1974, Stcrt. 1974/170, zoals gewijzigd bij besluit van 29 november 1974, Stcrt. 1975/104, art. 2

Waardering: V 5 jaar na afloop van de garantie

(362.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met een door de minister van Financiën voorgestelde regeling ter aanvulling of uitvoering van de Regeling verzekering vliegrisico's

Periode: 1948-1990

Grondslag: Regeling verzekering vliegrisico's, 15 juni 1948, Stb. 1945/I 240, art. 3; Regeling Verzekering Vliegrisico's 1969, 3 september 1969, Stb. 1969/409, art.4

Opmerking: Sinds 1969 wordt deze handeling ook uitgevoerd door de minister van Defensie; de handeling zal daarom ook voorkomen in een vanwege de minister van Defensie vastgesteld RIO.

Waardering: V 5 jaar

12. Disciplinaire straffen

(381.)

Handeling: Het voordragen van een KB tot het benoemen en ontslaan van de voorzitter en leden en plaatsvervangende leden van de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren

Periode: 1992-

Grondslag: Besluit van 13 oktober 1992, houdende regels met betrekking tot de instelling, de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie bedoeld in de artikelen 82a, eerste lid en 97b, eerste lid van het ARAR, de artikelen 117a, eerste lid en 128, eerste lid van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en art. 55a, eerste lid, van het AOB, Stb. 1992/565, art. 3.2

Opmerking: Deze commissie is ingesteld bij besluit van 13 oktober 1992, Stb. 1992/565; dit besluit is een product van handeling 17.

Waardering: V 5 jaar na beëindiging van benoeming

(382.)

Handeling: Het benoemen en ontslaan van de secretaris van de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren

Periode: 1992-

Grondslag: Besluit van 13 oktober 1992, houdende regels met betrekking tot de instelling, de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie bedoeld in de artikelen 82a, eerste lid en 97b, eerste lid van het ARAR, de artikelen 117a, eerste lid, en 128, eerste lid van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en art. 55a, eerste lid, van het AOB, Stb. 1992/565, art. 4

Waardering: V 5 jaar na beëindiging van benoeming

14. Schorsing en ontslag

(394.)

Handeling: Het voordragen van een KB waarbij een uitzondering wordt gemaakt op de regel dat aan een in het huwelijk tredende vrouw ontslag dient te worden verleend

Periode: 1955-1957

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1955, Stb. 1955/428 en Besluit van 30 november 1957, Stb. 1957/527, art. 97.3 resp. art. 97.4

Waardering: V 5 jaar

(396.)

Handeling: Het voordragen van een KB over de vaststelling van leeftijdsgrenzen voor de vervulling van bepaalde functies

Periode: 1966-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 24 juni 1966, Stb. 1966/285, art. 97.1

Product: Besluit van 1 augustus 1966, Stb. 353 tot vaststelling van leeftijdsgrenzen voor de vervulling van bepaalde functies als bedoeld in art. 97, eerste lid van het ARAR

Waardering: B (5)

(404.)

Handeling: Het verlenen van medewerking aan een vakminister bij het ontslag van een in een vertrouwensfunctie aangestelde ambtenaar uit wiens gedragingen blijkt dat geen voldoende waarborg aanwezig is dat hij zijn plicht als ambtenaar zal volbrengen

Periode: 1992-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 oktober 1992, Stb. 1992/564, art. 97b.1

Waardering: V 5 jaar

(407.)

Handeling: Het instellen van de Commissie van advies ongeschiktheidsontslagen en disciplinaire straffen ambtenaren

Periode: 1976-

Product: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 2 november 1976 tot instelling van de Commissie van Advies inzake ongeschiktheidsontslagen en disciplinaire straffen, 2 november 1976, Stcrt. 1977/9

Waardering: B (4)

(408.)

Handeling: Het benoemen van de leden van de Commissie van advies ongeschiktheidsontslagen en disciplinaire straffen ambtenaren

Periode: 1976-

Product: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 2 november 1976 tot instelling van de Commissie van Advies inzake ongeschiktheidsontslagen en disciplinaire straffen, 2 november 1976, Stcrt. 1977/9,

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(411.)

Handeling: Het geven van nadere voorschriften voor de uitvoering van het Besluit vervroegd uittreden burgerlijk rijkspersoneel

Grondslag: Besluit vervroegd uittreden burgerlijk rijkspersoneel, 3 december 1979, Stb. 1979/752, zoals gewijzigd bij besluit van 22 juli 1981, Stb. 1981/532, art. 4.3, 6 en 12

Periode: 1979-1981

Product: Uitvoeringsbesluit vervroegd uittreden burgerlijk rijkspersoneel

Opmerking: Voor het voordragen van het Besluit vervroegd uittreden burgerlijk rijkspersoneel zie handeling 17.

Waardering: B (5)

(412.)

Handeling: Het voordragen van een amvb over leeftijd, diensttijd en werktijd van personen die in aanmerking willen komen voor een VUT-uitkering

Periode: 1984-1995

Grondslag: Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden, 28 juni 1984, Stb. 1984/273, zoals gewijzigd bij Wet van 8 oktober 1992, art. 3

Product: - Besluit houdende regelen als bedoeld in art. 3. eerste en zevende lid, van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden, 12 september 1984, Stb. 1984/458;

- Tijdelijke regeling deeltijd-VUT sector rijk, 2 september 1994, Stb. 1994/693

Opmerking: Voor het voordragen van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden zie handeling 16.

Waardering: B (1)

(413.)

Handeling: Het stellen van regels inzake de vaststelling van het minimumbedrag van de VUT-uitkering

Periode: 1981-1995

Grondslag: Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden, 28 juni 1984, Stb. 1984/273, art. 6.4

Waardering: B (5)

(414.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Financiën geven van voorschriften aan het ABP over de wijze van dekking van de lasten welke voortvloeien uit het uitvoeren van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden

Periode: 1981-1995

Grondslag: Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden, 28 juni 1984, Stb. 1984/273, art. 17.2

Waardering: B (5)

(416.)

Handeling: Het vergoeden aan het ABP van de bedragen die in het kader van de VUT-regelingen zijn uitgekeerd

Periode: 1981-1995

Grondslag: Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden, 28 juni 1984, Stb. 1984/273, art. 18.1

Waardering: V 10 jaar

(417.)

Handeling: Het aanpassen van het maximum van de door het Rijk aan het ABP te geven vergoeding voor de uitvoering van de VUT-regeling

Periode: 1981-1995

Grondslag: Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden, 28 juni 1984, Stb. 1984/273, art. 18.1

Opmerking: Het bedrag wordt aangepast aan de bezoldigingswijzigingen van het rijkspersoneel.

Waardering: V 10 jaar

(418.)

Handeling: Het geven van voorschriften voor de uitvoering van de Wet van 28 september 1989, houdende bijzondere regels met betrekking tot het recht op uitkering als bedoeld in de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden

Periode: 1989-1995

Grondslag: Wet houdende bijzondere regels met betrekking tot het recht op uitkering als bedoeld in de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden, 28 september 1989, Stb. 1989/478, art. 6

Waardering: B (5)

(419.)

Handeling: Het namens de Staat der Nederlanden deelnemen aan de oprichting van het VUT-fonds

Periode: 1994-1995

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 11.1

Waardering: B (4)

(421.)

Handeling: Het komen tot overeenstemming met het bestuur van het VUT-fonds over de wijziging van de doelstelling of de ontbinding van het VUT-fonds

Periode: 1994-1995

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 11.5

Waardering: B (4)

(422.)

Handeling: Het vaststellen van de VUT-bijdrage voor het jaar 1995

Periode: 1994-1995

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 15.6

Opmerking: De VUT-bijdrage wordt uitgedrukt als een percentage van het ambtelijk inkomen; voor 1995 is dit éénmalig bij ministerieel besluit vastgesteld.

Waardering: B (5)

(423.)

Handeling: Het gezamenlijk met de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken komen tot overeenstemming met het bestuur van het VUT-fonds over hoogte van de VUT-bijdrage

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 15.4; Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251, art. 2.3

Waardering: B (5)

(425.)

Handeling: Het vaststellen van de VUT-bijdrage voor drie maanden in geval er geen overeenstemming is met het VUT-fonds

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 15.5; Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251, art. 2.3

Waardering: V 5 jaar

(427.)

Handeling: Het gezamenlijk met de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken al dan niet instemmen met de door het bestuur van het VUT-fonds te stellen regels over het inhouden van een deel van de VUT-bijdrage op de bezoldiging van de ambtenaar

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 18.3; Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251, art. 2.3

Waardering: B (5)

(429.)

Handeling: Het gezamenlijk met de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken al dan niet instemmen met de wijziging van het percentage van het VUT-bijdrageverhaal door het bestuur van het VUT-fonds

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 18.4; Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251, art. 2.3

Waardering: B (5)

(432.)

Handeling: Het stellen van regels over de betalingen van het VUT-fonds aan het ABP in verband met de uitvoering van de Vut-wet

Periode: 1994-1995

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 38.4

Waardering: B (5)

(433.)

Handeling: Het al dan niet in samenwerking met andere sectorwerkgevers aangaan van een VUT-overeenkomst met centrales of organisaties van overheidspersoneel

Periode: 1995-

Grondslag: Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel, 21 december 1995, Stb. 1995/640, art. 2.1

Product: Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251

Opmerking: Als sectorwerkgevers zijn bij deze wet aangewezen: minister van Binnenlandse Zaken (zowel voor de sector Rijk als voor de sector Politie), minister van Defensie, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de minister van Justitie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen.

Waardering: B (1)

(434.)

Handeling: Het aangaan van een overeenkomst met centrales of organisaties van overheidspersoneel waarbij ten aanzien van VUT-gerechtigde leeftijd en diensttijd wordt afgeweken van de bepalingen van de Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel

Periode: 1995-

Product: Onder meer Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251, art. 3

Waardering: B (1)

(435.)

Handeling: Het in geval van twijfel beslissen tot welke sector een instelling moet worden gerekend

Periode: 1995-

Grondslag: Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel, 21 december 1995, Stb. 1995/640, art. 4.2

Opmerking: Het betreft hier instellingen waarvan (een deel van) het personeel ambtenaar in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet dan wel overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP is. Een dergelijke instelling werd geacht te behoren tot één van de sectoren Rijk, Politie, Defensie, Onderwijs en Wetenschappen, Rechterlijke Macht, Gemeenten, Provincies of Waterschappen.

Waardering: B (5)

(436.)

Handeling: Het al dan niet instemmen met het besluit van het gezag of bestuur van een instelling om zich aan de werking van een VUT-overeenkomst te onttrekken

Periode: 1995-

Grondslag: Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel, 21 december 1995, Stb. 1995/640, art. 5.2

Waardering: B (5)

(437.)

Handeling: Het stellen van regels over het bekendmaken van een besluit van het gezag of bestuur van een instelling om zich aan de werking van een VUT-overeenkomst te onttrekken en over de met een dergelijk besluit samenhangende overgangsbepalingen

Periode: 1995-

Grondslag: Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel, 21 december 1995, Stb. 1995/640, art. 5.3

Waardering: B (5)

(438.)

Handeling: Het maken van afspraken met het bestuur van het VUT-fonds over de verstrekking door dit fonds van de gewenste statistische informatie

Periode: 1995-

Grondslag: Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel, 21 december 1995, Stb. 1995/640, art. 6.2

Waardering: B (2)

(439.)

Handeling: Het stellen van nadere regels over het toekennen van VUT-uitkeringen

Periode: 1995-

Grondslag: Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel, 21 december 1995, Stb. 1995/640, art. 8.7

Opmerking: Het betreft regels over de toekenning van uitkeringen, het uitkeringspercentage en de verrekening van uitkeringen met andere inkomsten.

Waardering: B (5)

(440.)

Handeling: Het gezamenlijk met de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken komen tot overeenstemming met het bestuur van het VUT-fonds over de door dat bestuur te stellen regels over de financiering van de VUT-aanspraken

Periode: 1995-

Grondslag: Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel, 21 december 1995, Stb. 1995/640, art. 9.7

Waardering: B (5)

(442.)

Handeling: Het verstrekken van een uitkering aan degene aan wie ontslag is verleend wegens vrijwillig vervroegd uittreden

Periode: 1979-1981

Grondslag: Besluit vervroegd uittreden burgerlijk rijkspersoneel, 3 december 1979, Stb. 1979/752, art. 3.2

Opmerking: Vanaf oktober 1981 besliste de directie van het ABP over de toekenning van het wachtgeld. De Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel belastte in 1995 het VUT-fonds met de uitvoering van de VUT-regeling.

Waardering: V 10 jaar na beëindiging uitkering

(443.)

Handeling: Het opleggen van de verplichting tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek aan de persoon met een uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden die langer dan een jaar wegens ziekte verhinderd is geweest arbeid te verrichten

Periode: 1979-1981

Grondslag: Besluit vervroegd uittreden burgerlijk rijkspersoneel, 3 december 1979, Stb. 1979/752, art. 9

Waardering: V 5 jaar

(444.)

Handeling: Het voordragen van een amvb over de toekenning van een uitkering wegens FLO

Periode: 1966-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 24 juni 1966, Stb. 1966/285, art. 97.3

Product: Onder meer Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag

Waardering: B (1)

(445.)

Handeling: Het toekennen en uitbetalen van een uitkering wegens FLO

Periode: 1966-

Grondslag: Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, 24 juni 1966, Stb. 1966/286, art. 2 resp. 3, 9 en 14

Opmerking: Onder uitkering dienen ook eventuele toeslagen op die uitkering te worden verstaan.

Waardering: V 10 jaar na beëindiging uitkering

(446.)

Handeling: Het geven van voorschriften aan personen met een uitkering wegens FLO over de melding van eventuele nevenwerkzaamheden en de inkomsten hieruit

Periode: 1966-

Grondslag: Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, 24 juni 1966, Stb. 1966/286, art. 6

Waardering: V 10 jaar na beëindiging uitkering

(447.)

Handeling: Het opleggen van de verplichting tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek aan de persoon met een uitkering wegens FLO die langer dan een jaar wegens ziekte verhinderd is geweest arbeid te verrichten

Periode: 1966-

Grondslag: Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, 24 juni 1966, Stb. 1966/286, art. 8

Waardering: V 5 jaar

(451.)

Handeling: Het toekennen en uitbetalen van wachtgeld aan de ambtenaar aan wie ongevraagd eervol ontslag is verleend

Periode: 1945-

Grondslag: Besluit tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren, 3 augustus 1922, Stb. 1922/479, art. 5; Rijkswachtgeldbesluit 1959, 31 augustus 1959, Stb. 1959/319, art.2 en 14.1 resp. art. 5 en 19.1

Opmerking: Onder wachtgeld dienen ook eventuele toeslagen op het wachtgeld te worden verstaan.

Waardering: V 10 jaar na beëindiging uitkering

(452.)

Actor: Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling: Het jaarlijks aan het ABP betalen van de wachtgeldtijdbijdrage

Periode: 1966-1996

Grondslag: ABP-wet, art. C6

Waardering: V 10 jaar

(453.)

Handeling: Het geven van voorschriften aan personen met een wachtgelduitkering over de melding van eventuele nevenwerkzaamheden en de inkomsten hieruit

Periode: 1945-

Grondslag: Besluit tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren, 3 augustus 1922, Stb. 1922/479, art. 7; Rijkswachtgeldbesluit 1959, 31 augustus 1959, Stb. 1959/319, art. 6 resp. art. 9

Waardering: V 10 jaar na beëindiging uitkering

(454.)

Handeling: Het opleggen van de verplichting tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek aan de persoon met een wachtgelduitkering die langer dan een jaar wegens ziekte verhinderd is geweest arbeid te verrichten

Periode: 1959-

Grondslag: Rijkswachtgeldbesluit 1959, 31 augustus 1959, Stb. 1959/319, art. 11

Waardering: V 5 jaar

(455.)

Handeling: Het geheel of ten dele afkopen van het recht van de ontslagen ambtenaar op wachtgeld

Periode: 1959-

Grondslag: Rijkswachtgeldbesluit 1959, 31 augustus 1959, Stb. 1959/319, art. 11 resp. art. 15

Waardering: V 5 jaar

(456.)

Handeling: Het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing in verband met een nieuwe betrekking aan de persoon met een wachtgelduitkering

Periode: 1945-

Grondslag: Besluit tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren, 3 augustus 1922, Stb. 1922/479, art. 10; Rijkswachtgeldbesluit 1959, 31 augustus 1959, Stb. 1959/319, artt. 13, 18

Opmerking: De vergoeding vindt plaats op voet van het bepaalde in het Verplaatsingskostenbesluit.

Waardering: V 5 jaar

(459.)

Handeling: Het voordragen van een KB regelende de benoeming van de voorzitter, leden en plaatsvervangend leden van de Commissie ex art 12 van het Besluit van de 3e augustus 1922 tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren en art. 16 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959

Periode: 1945-1985

Grondslag: Besluit tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren, 3 augustus 1922, Stb. 1922/479, art. 12; Rijkswachtgeldbesluit 1959, 31 augustus 1959, Stb. 1959/319

Waardering: V 5 jaar na beëindiging benoeming

(460.)

Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van de (plaatsvervangend) secretaris van de Commissie ex art. 16 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959

Periode: 1959-1985

Grondslag: Rijkswachtgeldbesluit 1959, 31 augustus 1959, Stb. 1959/319, art. 16

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(462.)

Handeling: Het gezamenlijk met de ministers van Financiën en van Sociale Zaken en Volksgezondheid vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling waarbij bepaalde werknemers als belanghebbende in de zin van de Uitkeringsregeling worden aangewezen of van de werking van de Uitkeringsregeling worden uitgesloten

Periode: 1952-1972

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 2.2 en 2.3; Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 6.1 en 6.2

Waardering: B (5)

(465.)

Handeling: Het toekennen en uitbetalen van een uitkering op grond van de Uitkeringsregeling 1952 of de Uitkeringsregeling 1966

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 3.1 en 23; Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 8 resp. 7 en 23

Periode: 1952-

Opmerking: Onder uitkering dienen ook eventuele toeslagen op die uitkering te worden verstaan.

Waardering: V 10 jaar na beëindiging uitkering

(466.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Financiën vaststellen, wijzigen of intrekken van een gezamenlijke ministeriële regeling over de wijze waarop de bedragen van de uitkeringen ingevolge de Uitkeringsregeling 1952 ten laste van het departement van Binnenlandse Zaken worden gebracht en de uitkeringen aan de belanghebbenden worden uitbetaald

Periode: 1952-1966

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 3.3

Waardering: B (5)

(469.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid vaststellen, wijzigen of intrekken van een gezamenlijke ministeriële regeling met nadere voorschriften in verband met de verplichte inschrijving van uitkeringsgerechtigden als werkzoekenden

Periode: 1952-1966

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 5.1

Waardering: B (5)

(471.)

Handeling: Het gezamenlijk met de vakminister bepalen dat de verplichting tot het inzenden van een verklaring van het Gewestelijk Arbeidsbureau dat men staat ingeschreven als werkzoekende aan de minister van Binnenlandse Zaken niet geldt voor bepaalde belanghebbenden of groepen van belanghebbenden

Periode: 1952-

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 5.3; Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 7.2 resp. 6.2

Waardering: B (5)

(473.)

Handeling: Het stellen van regels voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op uitkering ingevolge de Uitkeringsregeling 1966 bestaat

Periode: 1966-1972

Grondslag: Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 8.6

Waardering: B (5)

(474.)

Handeling: Het geheel of ten dele afkopen van het recht van de ontslagen medewerker op een uitkering ingevolge de Uitkeringsregeling 1966

Periode: 1966-

Grondslag: Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 13 resp. 12

Waardering: V 5 jaar

(475.)

Handeling: Het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing in verband met een nieuwe betrekking aan de persoon met een uitkering ingevolge de Uitkeringsregeling 1966

Periode: 1966-

Grondslag: Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 14 resp. 13

Opmerking: De vergoeding vindt plaats op voet van het bepaalde in het Verplaatsingskostenbesluit.

Waardering: V 5 jaar

(476.)

Handeling: Het geven van voorschriften aan personen met een uitkering ingevolge de Uitkeringsregeling 1966 over de melding van eventuele nevenwerkzaamheden en de inkomsten hieruit

Periode: 1966-

Grondslag: Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 19 resp. 17

Waardering: V 5 jaar na beëindiging uitkering

(477.)

Handeling: Het opleggen van de verplichting tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek aan de persoon met een uitkering ingevolge de Uitkeringsregeling 1966 die langer dan een jaar wegens ziekte verhinderd is geweest arbeid te verrichten

Periode: 1972-

Grondslag: Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, zoals gewijzigd bij besluit van 12 januari 1972, Stb. 1972/61, art. 18

Waardering: V 5 jaar

(478.)

Handeling: Het verlenen van een uitkering bij ziekte of arbeidsongeschiktheid van de persoon met een uitkering ingevolgde de Uitkeringsregeling 1952 of de Uitkeringsregeling 1966

Periode: 1952-

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 11; Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 20 resp. 19

Waardering: V 10 jaar na beëindiging uitkering

(484.)

Handeling: Het uitkeren van een bedrag aan de nagelaten betrekkingen van de overleden (gewezen) medewerker met een ontslaguitkering of het bijdragen in de kosten van diens ziekte en begrafenis

Periode: 1959-

Grondslag: Rijkswachtgeldbesluit 1959, 31 augustus 1959, Stb. 1959/319, art. 14 resp. art. 19; Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, 24 juni 1966, Stb. 1966/286, art. 9 resp. 14; Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 15 resp. art. 24; Besluit vervroegd uittreden burgerlijk rijkspersoneel, 3 december 1979, Stb. 1979/752, art. 11

Waardering: V 10 jaar na beëindiging uitkering

15. Pensioenaangelegenheden

(487.)

Handeling: Het voordragen van een wet ter regeling van de pensioenen van ambtenaren

Periode: 1945-

Grondslag: Grondwetten 1938 en 1948, art. 65; Grondwetten 1953, 1956, 1963, 1972 art. 72; Grondwet 1983, art. 109

Producten: - Pensioenwet 1922;

- Wet beperking cumulatie pensioen en inkomsten; Stb. 1954/5:

- ABP-wet;

- Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994-302.

Waardering: B (1)

(488.)

Handeling: Het voordragen van een amvb ter regeling van de pensioenen van ambtenaren

Periode: 1945-

Grondslag: Pensioenwet 1922, artt. 17, 27.3, 43, 69.7, 115.1; Wet beperking cumulatie pensioen en inkomsten, 14 januari 1954, Stb. 1954/5, artt. 2.3 en 8, 17.5; ABP-wet, artt. A 4, A 8, A 9, B 3, B 4, B 7, B 13, C 3.5, C 4.3, F 8e, K 3, J 22, L 26, M 7, N 3.1 en 3, N 15.2, N 18, P 11.2, R 1.2; Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 50.9

Product: - Koninklijk Besluit van 8 november 1947, Stb. 1947/H 364;

- Besluit houdende aanwijzing van personen bedoeld in de artikelen B 1, B 2 en B 3 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, die geen ambtenaar zijn, alsmede van personen bedoeld in artikel B 1, tweede lid, onder b en c, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, die ambtenaar zijn, Stb. 1966/8;

- Besluit houdende bepaling van de in artikel C 4, derde lid en daarmede overeenkomende artikelen der Algemene burgerlijke pensioenwet bedoelde rente, Stb. 1966/9;

- Besluit Beoordelingscommissie herplaatsbaarheid ambtenaren, Stb. 1966/13;

- Besluit houdende vaststelling van gevallen waarin en de voorwaarden waarop het uitzicht op pensioen krachtens de ABP-wet wordt vervangen door het recht op een uitkering ineens en de wijze waarop de uitkering wordt berekend, Stb. 1966/15;

- Besluit houdende vaststelling van voorschriften omtrent de wijze en voorwaarden van de betaling van pensioenen, Stb. 1966/17;

- Regeling aanspraken bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekten of gebreken voor bepaalde groepen ambtenaren in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet, Stb. 1967/683;

- Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering, Stb. 1974/480;

- Besluit houdende vaststelling van regels omtrent toe te kennen vergoedingen aan geneeskundigen en andere deskundigen, als bedoeld in artikel P 11, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet en artikel 7 van het Koninklijk Besluit van 12 januari 1966 (Stb. 13), Stb. 1977/27;

- Besluit houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel A 8 van de Algemene burgerlijke pensioenwet en daarmede overeenkomende artikelen in andere pensioenwetten, Stb. 1988/446

Waardering: B (1)

(489.)

Handeling: Het gelijkstellen van regelingen met overheidspensioenregelingen

Periode: 1974-1996

Grondslag: ABP-wet, art. L 2a.1, vanaf 1988 L 6.3

Waardering: B (1)

(490.)

Handeling: Het voordragen van een KB tot instelling en benoeming van leden van een Staatscommissie tot herziening der pensioenwetgeving

Periode: 1949-1957

Product: KB van 22 juni 1949, no. 12

Waardering: B (4)

(492.)

Handeling: Het instellen van de studiecommissie pensioenvoorzieningen ambtenaren

Periode: 1977-

Grondslag: Nota over het te voeren beleid terzake van de collectieve voorzieningen en de werkgelegenheid van 9 juni 1976, Tweede Kamer 1975-1976, 13 951, nr. 2

Product: Instellingsbeschikking Studiecommissie pensioenvoorzieningen ambtenaren, 13 oktober 1977, Stcrt. 1977/200

Opmerking: Het is niet duidelijk, wanneer deze commissie is opgeheven.

Waardering: B (4)

(493.)

Handeling: Het benoemen van leden van een Studiecommissie pensioenvoorzieningen ambtenaren

Periode: 1977-

Grondslag: Nota over het te voeren beleid terzake van de collectieve voorzieningen en de werkgelegenheid van 9 juni 1976, Tweede Kamer 1975-1976, 13 951, nr. 2

Product: Instellingsbeschikking Studiecommissie pensioenvoorzieningen ambtenaren, 13 oktober 1977, Stcrt. 1977/200

Opmerking: Het is niet duidelijk, wanneer deze commissie is opgeheven.

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(495.)

Handeling: Het instellen van de Commissie Positie Oudere Ambtenaar

Periode: 1975-

Grondslag: Brief minister van Binnenlandse Zaken nr. AA 75/U 1304 d.d. 4 augustus 1975

Opmerking: Het is niet duidelijk, wanneer deze commissie is opgeheven.

Waardering: B (4)

(496.)

Handeling: Het benoemen van leden van de Commissie Positie Oudere Ambtenaar

Periode: 1975-

Grondslag: Brief minister van Binnenlandse Zaken nr. AA 75/U 1304 d.d. 4 augustus 1975

Opmerking: Het is niet duidelijk, wanneer deze commissie is opgeheven.

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(498.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vakminister dan wel het bestuur van het openbaar lichaam waaronder het personeel bedoeld in deze handeling werkzaam was aanwijzen van privaatrechtelijke rechtspersonen voor wiens personeel de ABP-wet van toepassing is

Periode: 1989-1992

Grondslag: Wet houdende tijdelijke regeling pensioenvoorziening na privatisering, 9 mei 1990, Stb. 1990/276, art. 1.1

Opmerking: Het betreft privaatrechtelijke rechtspersonen waaraan voorheen door het Rijk dan wel door een ander openbaar lichaam verrichte werkzaamheden zijn overgedragen.

Waardering: B (5)

(501.)

Handeling: Het al dan niet goedkeuren van door het Bestuur van het ABP gestelde regels met betrekking tot het ambtenaarschap in de zin van de ABP-wet

Periode: 1994-

Grondslag: ABP-wet, art. B 3.2

Waardering: B (5)

(502.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling waarin personen of groepen van personen op grond van hun bijzondere arbeidsvoorwaarden of de bijzondere aard van hun werkzaamheden niet worden gezien als overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP

Periode: 1996-

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 2.2 onder j

Product: Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP, Stcrt. 1996/148

Waardering: B (5)

(503.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanwijzen van privaatrechtelijke lichamen als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 3.1

Periode: 1996-

Product: Besluit van 24 juni 1996 nr. AB96/U806, Stcrt. 1996/134

Opmerking: De aanwijzing geschiedt op voordracht van het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Waardering: B (5)

(508.)

Handeling: Het geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren van het recht op pensioen

Periode: 1966-1996

Grondslag: ABP-wet, art. I 1

Opmerking: Dit kon geschieden indien degene die uitzicht of recht op pensioen heeft:

a.: zich in vreemde krijgsdienst of in vreemde overheidsdienst heeft begeven en zich daardoor uit Nederlands nationaal oogpunt beschouwd onwaardig heeft gedragen;

b.: wegens enig strafbaar feit is veroordeeld waaruit blijkt dat hij zich uit Nederlands nationaal oogpunt onwaardig heeft gedragen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(509.)

Handeling: Het geheel of gedeeltelijk herstellen van het recht op pensioen na het inwinnen van advies bij de Raad van Toezicht, na 1988 het Bestuur, van het ABP

Periode: 1966-1996

Grondslag: ABP-wet, artt. I 2 en I 3

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(510.)

Handeling: Het ter benoeming of ontslag voordragen aan de Kroon van (plaatsvervangende) leden van de Beoordelingscommissie herplaatsbaarheid ambtenaren

Periode: 1966-1995

Grondslag: Besluit Beoordelingscommissie herplaatsbaarheid ambtenaren, Stb. 1966/13, art. 2

Opmerking: Deze commissie (waarvan er overigens meerdere naast elkaar konden bestaan) had tot taak te beoordelen of een arbeidsongeschikte ambtenaar mogelijk een andere functie wel kon uitoefenen, waardoor het recht op invaliditeitspensioen kon worden ingetrokken.

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(514.)

Handeling: Het stopzetten van de doorbetaling van loon wanneer en zolang de werknemer:

- weigert zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek;

- zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen;

- het genezingsproces belemmert of vertraagt;

- tijdens de ziekte werk verricht voor zichzelf of voor anderen.

Periode: 1967-

Grondslag: Regeling aanspraken bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekten of gebreken voor bepaalde groepen ambtenaren in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet, Stb. 1967/683, art. 6

Waardering: V 5 jaar

(515.)

Handeling: Het bepalen van afwijkende termijnen voor de duur waarvoor invaliditeitspensioenen worden toegekend voor bepaalde groepen algemeen invaliden

Periode: 1994-

Grondslag: ABP-wet, art. F 10.8

Opmerking: De minister hoort hierbij het bestuur van het ABP; invaliditeitspensioenen dienen volgen art. F 10.1 voor een periode van drie jaren te worden vastgesteld.

Waardering: B (5)

(516.)

Handeling: Het stellen van regels op grond waarvan opnieuw invaliditeitspensioen kan worden toegekend en het percentage voor de berekening van de vervolguitkeringsgrondslag kan worden verhoogd

Periode: 1994-

Grondslag: ABP-wet, art. F 10b.6

Waardering: B (5)

(517.)

Handeling: Het bepalen dat ten aanzien van bepaalde groepen arbeidsongeschikten in bepaalde situaties een andere termijn geldt voor de WAO-conforme uitkering

Periode: 1995-

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 32.5

Waardering: B (5)

(518.)

Handeling: Het vaststellen van een regeling over de wijze waarop de WAO-conforme uitkering wordt vastgesteld, ingeval de betrokkene recht heeft op:

- twee of meer invaliditeitspensioenen;

- twee of meer herplaatsingswachtgelden;

- twee of meer herplaatsingstoelagen;

- bezoldiging of uitkering ingeval van ziekte uit hoofde van twee of meer betrekkingen;

- twee of meer uitkeringen overeenkomstig de normen van de WAO;

- een combinatie van de hiervoor genoemde voorzieningen.

Periode: 1996-

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 52.1

Waardering: B (1)

(519.)

Handeling: Het aanwijzen van personen belast met de opsporing van feiten die strafbaar zijn gesteld bij of krachtens de WAO en die op grond van de Wet privatisering ABP van toepassing zijn op de WAO-conforme uitkering

Periode: 1996-

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 49.1

Waardering: V 5 jaar na beëindiging van de aanwijzing

(520.)

Handeling: Het stellen van regels voor het treffen van voorzieningen voor gehandicapt ex-rijkspersoneel

Periode: 1994-

Grondslag: Besluit voorzieningverstrekking Algemene burgerlijke pensioenwet, Stb. 1994/585, art. 7.2

Opmerking: Het gaat hier om regels afwijkend van door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid krachtens art. 8 van het Besluit AAW-voorzieningen gestelde regels.

Waardering: B (5)

(521.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van ministeriële regelingen over de uitvoering van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk

Periode: 1996-

Grondslag: Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk, Stb. 1996/1, artt. 14.1, 16

Opmerking: Zie voor de vaststelling van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk handeling 17.

Waardering: B (5)

(522.)

Handeling: Het toekennen van een uitkering op grond van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk

Periode: 1996-

Grondslag: Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk, Stb. 1996/1, art. 20

Waardering: V 5 jaar na beëindiging uitkering

(523.)

Handeling: Het toekennen van een uitkering op grond van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering

Periode: 1974-1995

Grondslag: Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering, Stb. 1974/480, art. 10.1

Opmerking: Zie voor de vaststelling van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering handeling 498.

Waardering: V 5 jaar na beëindiging uitkering

(524.)

Actor: Minister van Binnenlandse Zaken

Handeling: Het voordragen van een wet tot wijziging van het percentage van de pensioenbijdrage

Periode: 1966-1994

Grondslag: ABP-wet, art. C 3.3

Product: - Wet, houdende voorlopige verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet in verband met verlaging van de invaliditeitspensioenen per 1 januari 1985, Stb. 1986/88;

- Wet, houdende voorlopige verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet met 1,25 procentpunt, ingaande 1985, Stb. 1986/89;

- Wet, houdende voorlopige verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet met 1,8 procentpunt, ingaande 1985, Stb. 1986/90;

- Wet, houdende tijdelijke verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet, Stb. 1986/91;

- Wet, houdende tijdelijke verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet, Stb. 1986/92;

- Wet, houdende tijdelijke regeling van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet, Stb. 1986/93;

- Wet, houdende tijdelijke verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet over 1986 en 1987, Stb. 1989/323;

- Wet, houdende verlaging van de verschuldigde pensioenbijdrage als bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet over de jaren 1988, 1989 en 1990, alsmede verlaging van de verschuldigde wachtgeldtijdbijdrage over het jaar 1990, Stb. 1991/365

Waardering: B (1)

(525.)

Handeling: Het vaststellen van het percentage van de pensioenbijdrage

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 5.1

Waardering: B (1)

(526.)

Handeling: Het vaststellen van een tegemoetkoming in de premie die ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet geheven wordt terzake van aan invaliditeit of overlijden ontleend pensioen

Periode: 1985-

Grondslag: Wet afschaffing overneming premie AOW/AWW, Stb. 1985/288, art. 1 onder D

Waardering: B (1)

(528.)

Handeling: Het mede-vaststellen van het percentage van de heffingsgrondslag voor de invaliditeitspremie dat betaald wordt door de werkgever

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 24

Opmerking: Geschiedt jaarlijks in overleg met het bestuur van het FAOP en de Centrale Commissie Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken.

Waardering: B (1)

(530.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over de invaliditeitspremie

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 24.5 en 24.6

Waardering: B (1)

(531.)

Handeling: Het geven van voorschriften aan organen, lichamen en fondsen voor het heffen van premie ingevolge de ABP-wet

Periode: 1973-1979

Grondslag: Uitvoeringsbesluit beperking meervoudige overneming AOW/AWW-premie, Stb. 1973/76, art. 2

Waardering: B (5)

(542.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het benoemen, schorsen en ontslaan van voorzitter, leden en plaatsvervangende leden van de Pensioenraad

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 10.1 en 10.2

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(543.)

Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van een (plaatsvervangend) geneeskundig adviseur die de Pensioenraad moet bijstaan

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 12.1

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(544.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het toekennen van een vergoeding aan de (plaatsvervangend) geneeskundige adviseur van de Pensioenraad

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 12.2

Waardering: V 5 jaar

(545.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het benoemen, schorsen en ontslaan van ambtenaren van de Pensioenraad

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 13

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(546.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het vaststellen van een regeling waarbij het de Pensioenraad wordt toegestaan dat bepaalde categorieën van zijn ambtenaren door de Pensioenraad worden benoemd, geschorst of ontslagen

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 13

Waardering: B (5)

(547.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het vaststellen van de bezoldiging voor de leden, de secretaris en de ambtenaren van de Pensioenraad

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 14.1

Waardering: V 5 jaar na ontslag

(548.)

Handeling: Het aanwijzen van één of meer werkgevers of organisaties van werkgevers die samen met de vertegenwoordigers van het rijk en de andere overheden de voordracht voor de benoeming van de leden van het bestuur van het ABP doen

Periode: 1988-1995

Grondslag: ABP-wet, art. L 2.4

Waardering: V 5 jaar na beëindiging aanwijzing

(549.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het benoemen van bestuursleden van het ABP

Periode: 1988-1995

Grondslag: ABP-wet, art. L 2

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(550.)

Handeling: Het stellen van regels over de organisaties welke leden kunnen afvaardigen naar de deelnemersraad van het ABP

Periode: 1990-1995

Grondslag: ABP-wet, art. L 6a.1 en L 6a.2

Waardering: B (5)

(551.)

Handeling: Het verlenen van ontheffing aan het bestuur van het ABP van de verplichting tot het instellen van een deelnemersraad van het ABP

Periode: 1990-1995

Grondslag: ABP-wet, art. L 6a.3

Opmerking: Het verlenen van ontheffing kon alleen op unaniem verzoek van de in de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken vertegenwoordigde centrales van verenigingen van ambtenaren en van representatieve organisaties van gepensioneerden welke pensioen ten laste van het ABP genieten.

Waardering: V 10 jaar

(552.)

Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van de hoofddirecteur en leden van de directie van het ABP

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 8.1

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(553.)

Handeling: Het vaststellen van een instructie voor de directie van het ABP

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 8

Product: Onder meer Besluit van 15 oktober 1976, Stcrt. 1976/211

Waardering: B (4)

(554.)

Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van een (plaatsvervangend) geneeskundig adviseur die de directie van het ABP moet bijstaan

Periode: 1966-1979

Grondslag: ABP-wet, artt. L 9.1

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(555.)

Handeling: Het toekennen van een vergoeding aan de (plaatsvervangend) geneeskundige adviseur van het bestuur van het ABP

Periode: 1966-1979

Grondslag: ABP-wet, art. L 9.4

Waardering: V 5 jaar

(556.)

Handeling: Het houden van toezicht op het ABP

Periode: 1945-1988

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 17; ABP-wet, art. L 20.1

Waardering: B (2)

(557.)

Handeling: Het geven van aanwijzingen aan het bestuur van het ABP

Periode: 1988-1995

Grondslag: ABP-wet, art. L 27

Opmerking: Bijvoorbeeld:

- het nakomen van verplichtingen die bij of krachtens de wet aan het bestuur van het ABP zijn opgedragen;

- het bereiken dat uitvoering wordt gegeven aan hetgeen de Verzekeringskamer adviseert dan wel aan hetgeen de Algemene Rekenkamer wenselijk acht;

- in gevallen dat het algemeen belang dit vereist.

Waardering: B (5)

(558.)

Handeling: Het al dan niet goedkeuren van voorschriften van het bestuur van het ABP over het personeelsbeleid van het ABP

Periode: 1988-

Grondslag: ABP-wet, art. L 17

Waardering: V 10 jaar

(559.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het benoemen van commissarissen belast met het toezicht op de Pensioenraad

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 17.1

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(560.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het aanwijzen van een voorzitter uit de commissarissen belast met het toezicht op de Pensioenraad

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 18.1

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(561.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het toekennen van een toelage aan de commissarissen belast met het toezicht op de Pensioenraad

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 18.3

Waardering: V 5 jaar

(562.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het geven van voorschriften voor de regeling van de werkzaamheden van de commissarissen belast met het toezicht op de Pensioenraad

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 19

Waardering: B (4)

(564.)

Handeling: Het om advies vragen van de Verzekeringskamer in vraagstukken van actuariële en bedrijfskundige aard betreffende het ABP

Periode: 1988-1995

Grondslag: ABP-wet, art. L 18

Waardering: B (1)

(566.)

Handeling: Het beslissen op beroepen ingesteld door het bestuur of de actuarieel deskundige van het ABP tegen door de Verzekeringskamer bij het bestuur van het ABP ingebrachte bezwaren tegen de aanwijzing of handhaving van een actuarieel deskundige

Periode: 1988-1995

Grondslag: ABP-wet, art. L 11.3

Waardering: V 10 jaar

(571.)

Handeling: Het al dan niet goedkeuren van de begroting van het ABP

Periode: 1988-1995

Grondslag: ABP-wet, art. M 3

Waardering: B (2)

(574.)

Handeling: Het doen van voordrachten aan de Kroon tot het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van de Raad van Toezicht van het ABP

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 3.1

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(575.)

Handeling: Het stellen van regels omtrent de onverenigbaarheid van het voorzitterschap, het lidmaatschap en het plaatsvervangend lidmaatschap van de Raad van Toezicht van het ABP met andere werkzaamheden

Periode: 1966-1987

rondslag: ABP-wet, art. L 4

Waardering: B (4)

(576.)

Handeling: Het toekennen van een vergoeding aan de (plaatsvervangende) leden en de voorzitter van de Raad van Toezicht van het ABP

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 4.2

Waardering: V 5 jaar

(577.)

Handeling: Het geven van aanwijzingen aan de Raad van Toezicht van het ABP met betrekking tot de uitoefening van de taak

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 5

Waardering: B (2)

(578.)

Handeling: Het al dan niet goedkeuren van het reglement van werkzaamheden van de Raad van Toezicht van het ABP

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 7.1

Waardering: V 5 jaar na vervanging reglement

(579.)

Handeling: Het aanwijzen van een accountant die met de controle van de administratie en de jaarrekening van het ABP is belast

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 6.1

Waardering: V 5 jaar na intrekking aanwijzing

(580.)

Handeling: Het bepalen wanneer een actuariële balans van het ABP wordt opgemaakt

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 15.1

Waardering: V 5 jaar

(581.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een regeling over het opstellen van de balans van het ABP

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 5.4

Waardering: B (5)

(582.)

Handeling: Het aanwijzen van de leden van de Balanscommissie

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 16.2

Waardering: V 5 jaar na beëindiging benoeming

(583.)

Handeling: Het toekennen van een vergoeding aan leden van de Balanscommissie

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 16.4

Waardering: V 5 jaar

(586.)

Handeling: Het voordragen van een wet tot het regelen van voorzieningen wanneer de wetenschappelijke balans van het ABP daartoe aanleiding geeft

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 24.1

Opmerking: Om de vijf jaar werd een wetenschappelijke balans van het fonds gemaakt. Wanneer deze balans daartoe aanleiding gaf was het mogelijk voorzieningen te treffen om het fonds probleemloos aan zijn verplichtingen te laten voldoen.

Waardering: B (1)

(587.)

Handeling: Het in overleg met het bestuur van het ABP vaststellen van de contante waarde voor:

- ouderdomspensioen ongehuwde vrouwen;

- gehuwdenaftrek gehuwde vrouwen;

- ouderdomspensioen ongehuwde mannen;

- gehuwdenaftrek gehuwde mannen;

- weduwenpensioen en bijzondere weduwenpensioen;

- en toeslag op weduwenpensioen

Periode: 1988-

Grondslag: Besluit reserve-overdracht ambtenaren, 24 februari 1988, Stb. 1988/154

Opmerking: De contante waarde is de uitkomst van een wiskundige berekening aan de hand van ervaringscijfers en kansberekeningen om in te schatten hoe oud een bepaalde groep ambtenaren kan worden. Op basis hiervan worden geldmiddelen gereserveerd.

Waardering: B (5)

(588.)

Handeling: Het machtigen van de Pensioenraad om geheel of gedeeltelijk af te zien van aan het ABP toekomende vorderingen

Periode: 1948-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 23a

Waardering: B (4)

(589.)

Handeling: Het besluiten dat bepaalde verplichtingen ten aanzien van de begroting van het ABP niet worden aangegaan

Periode: 1966-1996

Grondslag: ABP-wet, art. M 4.5

Waardering: V 10 jaar

(590.)

Handeling: Het opdragen aan de directie van het ABP van werkzaamheden ter uitvoering van andere overheidspensioenregelingen dan die bedoeld in de ABP-wet of daarmee gelijkgestelde regelingen

Periode: 1974-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 2a.2

Waardering: B (5)

(591.)

Handeling: Het belasten van het ABP met werkzaamheden ter uitvoering van regelingen voor (groepen van) personeel waarvoor de ABP-wet geldt

Periode: 1989-1992

Grondslag: Wet houdende tijdelijke regeling pensioenvoorziening na privatisering, 9 mei 1990, Stb. 1990/276, art. 3.3

Opmerking: Het gaat hier om pensioenregelingen geldend voor personeel van geprivatiseerde overheidsinstellingen.

Waardering: B (5)

(592.)

Handeling: Het machtigen van de directie van het ABP tot het uitvoeren van pensioenregelingen

Periode: 1974-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 2a.1

Opmerking: De minister kon het ABP machtigen tot het uitvoeren van andere overheidspensioenregelingen dan die krachtens de ABP-wet.

Waardering: V 5 jaar na intrekking machtiging

(593.)

Handeling: Het instellen van en benoemen van leden in de Commissie ABP-complex

Periode: 1991

Bron: Rapport Privatisering van het ABP, TK, 1997-1998, 26 015, nr. 2

Waardering: B (4)

(595.)

Handeling: Het voordragen van een wet over de privatisering van het ABP

Periode: 1993-1994

Grondslag: Grondwet 1983, art. 109

Product: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639

Waardering: B (1)

(596.)

Handeling: Het deelnemen aan de oprichting van de Stichting Pensioenfonds ABP

Periode: 1995-

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 6.1

Opmerking: De Stichting Pensioenfonds ABP werd opgericht door de minister van Binnenlandse Zaken, de sectorwerkgevers en de centrales van overheidspersoneel

Waardering: B (4)

(597.)

Handeling: Het sluiten van overeenkomsten naar burgerlijk recht met centrales voor overheidspersoneel voor de aanspraken van (gewezen) overheidswerknemers terzake van pensioenen en daarmee samenhangende verplichtingen

Periode: 1996-

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 4.1

Waardering: V 10 jaar na beëindiging overeenkomst

(598.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over het aantal leden voor het bestuur van het FAOP

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 44.1

Periode: 1994-

Opmerking: Het aantal leden wordt door de minister bepaald; de leden worden benoemd door het Verbond Sectorwerkgevers Overheid en door de centrales van overheidspersoneel die vertegenwoordigd zijn in de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken.

Waardering: B (4)

(602.)

Handeling: Het afgeven van een verklaring van geen bezwaar tegen de regeling voor de schadeloosstelling en de vergoeding voor reis- en verblijfkosten van de leden en de plaatsvervangende leden van het bestuur van het FAOP

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 45.1

Waardering: V 5 jaar

(607.)

Handeling: Het afgeven van een verklaring van geen bezwaar tegen het reglement van werkzaamheden van het FAOP

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 47.2

Waardering: V 5 jaar

(608.)

Handeling: Het houden van toezicht op het FAOP

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 50.1

Waardering: B (2)

(609.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over de belegging van gelden van het FAOP

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 48.2

Waardering: B (5)

(610.)

Handeling: Het in overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stellen van nadere regels omtrent de inrichting van de begroting, de jaarrekening, het jaarverslag en het voorstel omtrent de vast te stellen invaliditeitspremie van het FAOP

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 1994/302, art. 49.7

Opmerking: Zie ook handeling 618.

Waardering: B (5)

(612.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over betalingen door het FAOP aan rechthebbenden

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 39.6

Waardering: B (5)

(614.)

Handeling: Het al dan niet goedkeuren van regels door het FAOP gesteld met betrekking tot de vaststelling van het dagloon van overheidswerknemers

Periode: 1995-

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 32.4

Opmerking: Het betreft het dagloon overeenkomstig art. 14.1 WAO.

Waardering: B (5)

(617.)

Handeling: Het al dan niet goedkeuren van het door het FAOP vastgestelde uitvoeringsreglement voor de WAO-conforme uitkering

Periode: 1995-

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 48.2

Opmerking: Dit uitvoeringsreglement regelt welke informatie op welke wijze en op welk tijdstip door de Stichting Pensioenfonds ABP en door overheidswerkgevers aan het FAOP geleverd dienen te worden.

Waardering: B (5)

(620.)

Handeling: Het al dan niet goedkeuren van een overeenkomst naar burgerlijk recht tussen de Stichting USZO en het bestuur van het FAOP inzake de uitvoering van de AOW, de AAW en de Wet arbeid gehandicapte werknemers

Periode: 1995-

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 46.3

Waardering: B (5)

(621.)

Handeling: Het deelnemen aan de oprichting van de USZO

Periode: 1995-

Grondslag: Wet privatisering ABP, Stb. 1995/639, art. 53.1; Wet houdende regels met betrekking tot de oprichting van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs, Stb. 1995/641, art. 2.1

Waardering: B (4)

(622.)

Handeling: Het vaststellen van een lijst van vermogensbestanddelen welke overgaan van het ABP naar de USZO

Periode: 1995-

Grondslag: Wet houdende regels met betrekking tot de oprichting van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs, Stb. 1995/641, art. 3.1

Waardering: V 10 jaar

(625.)

Handeling: Het regelen van de overgang van personeelsleden in dienst van het rijk in dienst van de USZO

Periode: 1995-

Grondslag: Wet houdende regels met betrekking tot de oprichting van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs, Stb. 1995/641, art. 4.1

Opmerking: Hier worden alleen individuele aangelegenheden bedoeld.

Waardering: V 10 jaar

(626.)

Handeling: Het stellen van regels inzake de arbeidsvoorwaarden van naar de USZO overgaand personeel

Periode: 1995-

Grondslag: Wet houdende regels met betrekking tot de oprichting van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs, Stb. 1995/641, art. 4.6

Waardering: B (5)

Adviescommissie Veiligheidsonderzoeken

(58.)

Handeling: Het adviseren van het bevoegd gezag over bezwaarschriften van medewerkers tegen de uitkomst van veiligheidsonderzoeken

Periode: 1970-

Grondslag: Beschikking antecedentenonderzoeken, 14 oktober 1969 Stcrt. 1969/209, art. 7; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71a.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 13 februari 1976, Stb. 1976/79, art. 46b.3

Waardering: V 10 jaar

Balanscommissie

(584.)

Handeling: Het vaststellen van een actuariële balans van het ABP

Grondslag: ABP-wet, art. L 16.1

Periode: 1966-1987

Waardering: V 10 jaar

(585.)

Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken in vraagstukken van actuariële en financieel-economische aard in verband met het beheer van het fonds

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 18.1

Waardering: B (1)

Beoordelingscommissie herplaatsbaarheid ambtenaren

(511.)

Handeling: Het adviseren van de directie, vanaf 1988 het bestuur, van het ABP inzake de herplaatsbaarheid van individuele ambtenaren

Periode: 1966-1995

Grondslag: ABP-wet, art. K 3; Besluit Beoordelingscommissie herplaatsbaarheid ambtenaren, Stb. 1966/13, artt. 3 en 4

Opmerking: Onder ambtenaar wordt in dit geval verstaan degene, ten aanzien van wie de directie van het ABP heeft beslist dat hij uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is zijn betrekking te vervullen.

Waardering: V 5 jaar

Centraal orgaan voor het reiswezen in Rijksdienst

(218.)

Handeling: Het adviseren van het bevoegd gezag over alle aangelegenheden met betrekking tot het reiswezen in de rijksdienst

Periode: 1953-1970

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 13.2; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art 12.2

Waardering: B (5)

(219.)

Handeling: Het bevorderen van de uniformiteit in de tarieven voor de vergoeding van verblijfkosten

Periode: 1956-1970

Grondslag: Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art 12.3

Waardering: V 5 jaar

(249.)

Handeling: Het beslissen in afwijking van de regels van het Reisbesluit in gevallen waarin die regels niet of niet naar redelijkheid voorzien

Periode: 1953-1970

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 13.4; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 12.5

Waardering: V 5 jaar

Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

(254.)

Handeling: Het aanwijzen van tenminste één lid van de commissie van drie personen ex art. 14 van het Reisbesluit 1956

Periode: 1953-1970

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 15.2; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 14.3

Waardering: V 5 jaar

(421.)

Handeling: Het komen tot overeenstemming met het bestuur van het VUT-fonds over de wijziging van de doelstelling of de ontbinding van het VUT-fonds

Periode: 1994-1995

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 11.5

Waardering: B (4)

(424.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken komen tot overeenstemming met het bestuur van het VUT-fonds over hoogte van de VUT-bijdrage

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 15.4; Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251, art. 2.3

Waardering: B (5)

(428.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken al dan niet instemmen met de door het bestuur van het VUT-fonds te stellen regels over het inhouden van een deel van de VUT-bijdrage op de bezoldiging van de ambtenaar

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 18.3; Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251, art. 2.3

Waardering: B (5)

(430.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken al dan niet instemmen met de wijziging van het percentage van het VUT-bijdrageverhaal door het bestuur van het VUT-fonds

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 18.4; Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251, art. 2.3

Waardering: B (5)

(441.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken komen tot overeenstemming met het bestuur van het VUT-fonds over de door dat bestuur te stellen regels over de financiering van de VUT-aanspraken

Periode: 1995-

Grondslag: Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel, 21 december 1995, Stb. 1995/640, art. 9.7

Waardering: B (5)

(529.)

Handeling: Het mede-vaststellen van het percentage van de heffingsgrondslag voor de invaliditeitspremie dat betaald wordt door de werkgever

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 24

Opmerking: Geschiedt jaarlijks in overleg met het bestuur van het FAOP en de minister van Binnenlandse Zaken.

Waardering: B (5)

(573.)

Handeling: Het voordragen bij de minister van Binnenlandse Zaken van kandidaten voor het lidmaatschap van de Raad van Toezicht van het ABP

Periode: 1966-1987

Grondslag: ABP-wet, art. L 3.4

Waardering: V 5 jaar

(599.)

Handeling: Het benoemen van leden en hun plaatsvervangers voor het bestuur van het FAOP

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 44

Waardering: V 5 jaar na beëindiging benoeming

College van Commissarissen belast met het toezicht op de Pensioenraad

(563.)

Handeling: Het uitoefenen van het toezicht op de Pensioenraad

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922

Waardering: B (2)

Commissie ABP-complex

(594.)

Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken inzake de verzelfstandiging van het ABP

Periode: 1991-1992

Bron: Rapport Privatisering van het ABP, TK, 1997-1998, 26 015, nr. 2

Waardering: B (4)

Commissie ex art. 12 van het Besluit van de 3e augustus 1922 tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren / Commissie ex art. 16 resp. 21 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959

(448.)

Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken omtrent verzoeken om herziening van ten aanzien van belanghebbenden genomen besluiten op grond van de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag

Periode: 1966-1985

Grondslag: Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, 24 juni 1966, Stb. 1966/286, art. 10 resp. 15

Opmerking: De commissie is ingesteld bij het Rijkswachtgeldbesluit 1959.

Waardering: V 5 jaar

(457.)

Handeling: Het adviseren omtrent verzoeken om herziening van besluiten op grond van het Besluit van de 3e augustus 1922 tot toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren en het Rijkswachtgeldbesluit 1959

Periode: 1945-1959

Grondslag: Besluit tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren, 3 augustus 1922, Stb. 1922/479, art. 12

Waardering: V 5 jaar

(458.)

Handeling: Het adviseren omtrent verzoeken om herziening van besluiten op grond van het Besluit van de 3e augustus 1922 tot toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren en het Rijkswachtgeldbesluit 1959

Periode: 1959-1985

Grondslag: Rijkswachtgeldbesluit 1959, 31 augustus 1959, Stb. 1959/319, art. 15

Waardering: V 5 jaar

(479.)

Handeling: Het adviseren over door belanghebbenden ingebrachte bezwaren op grond van beslissingen ter uitvoering van de Uitkeringsregeling

Periode: 1952-1958

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 13.2

Waardering: V 5 jaar

Commissie ex art. 19 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959

(480.)

Handeling: Het adviseren over door belanghebbenden ingebrachte bezwaren op grond van beslissingen ter uitvoering van de Uitkeringsregeling

Periode: 1959-1985

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 13.2; Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 26.2 resp. 27.3

Waardering: V 5 jaar

Commissie van Advies ongeschiktheidsontslagen en disciplinaire straffen ambtenaren

(380.)

Handeling: Het uitbrengen van advies aan het bevoegd gezag met betrekking tot het voornemen een ambtenaar disciplinair te straffen

Periode: 1976-

Grondslag: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 2 november 1976 tot instelling van de Commissie van Advies inzake ongeschiktheidsontslagen en disciplinaire straffen, 2 november 1976, Stcrt. 1977/9,

Opmerking: Voor de in- en samenstelling van deze commissie zie handelingen 407-408.

Waardering: V 10 jaar

(409.)

Handeling: Het uitbrengen van advies aan het bevoegd gezag met betrekking tot het voornemen ontslag te verlenen aan een ambtenaar op grond van ongeschiktheid of onbekwaamheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken

Periode: 1976-

Grondslag: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 2 november 1976 tot instelling van de Commissie van Advies inzake ongeschiktheidsontslagen en disciplinaire straffen, 2 november 1976, Stcrt. 1977/9

Waardering: V 5 jaar

Commissie Herwaardering Vertrouwensfuncties

(48.)

Actor: Commissie Herwaardering Vertrouwensfuncties

Handeling: Het bestuderen van de mogelijkheid van het terugbrengen van het aantal vertrouwensfuncties

Periode: 1976-1981

Waardering: B (5)

Commissie Positie Oudere Ambtenaar

(497.)

Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken inzake de algemene problematiek van de oudere werknemer in burgerlijke overheidsdienst

Periode: 1975-

Grondslag: Brief minister van Binnenlandse Zaken nr. AA 75/U 1304 d.d. 4 augustus 1975

Opmerking: Het is niet duidelijk, wanneer deze commissie is opgeheven.

Waardering: B (1)

Commissie Vertrouwensfuncties

(53.)

Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken over functies bij de Rijksoverheid welke als vertrouwensfuncties zijn aangewezen of zijn aan te wijzen

Periode: 1981-

Grondslag: Besluit van de ministers van Algemene Zaken en van Binnenlandse Zaken tot instelling van de Commissie Vertrouwensfuncties, 2 februari 1981, Stcrt. 1981/48

Waardering: B (5)

Interdepartementale werkgroep privatiseringsonderzoek werving en selectie

(24.)

Handeling: Het adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken over de mogelijkheden van privatisering van de wervings- en selectieactiviteiten bij het rijk

Periode: 1986

Grondslag: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken van 31 januari 1986, nr. AP86/30, Stcrt. 1986/35, art. 2

Waardering: B (4, 5)

Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden

(90.)

Handeling: Het adviseren met betrekking tot (de uitvoering van) het BBRA 1948 voor zover de medewerking van de minister van Binnenlandse Zaken hiervoor is vereist

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 43

Waardering: B (1, 5)

Spaarraad

(187.)

Handeling: Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om toekenning van spaarpremie

Periode: 1960-1996

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art. 11.1; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 17.1

Waardering: V 10 jaar

(188.)

Handeling: Het uitbrengen van verslag aan de minister van Binnenlandse Zaken over de uitvoering van de premiespaarregeling rijksambtenaren

Periode: 1960-1996

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art. 11.1; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 17.1

Waardering: B (3)

Staatscommissie tot herziening der pensioenwetgeving

(491.)

Handeling: Het onderzoeken of een herziening van de pensioenwetgeving gewenst is en het nagaan, welke maatregelen overigens kunnen worden genomen om tot een vereenvoudiging van de Pensioenwet te komen

Periode: 1949-1957

Grondslag: KB van 22 juni 1949, no. 12, Stcrt. 1949/129

Waardering: B (1)

Studiecommissie pensioenvoorzieningen ambtenaren

(494.)

Handeling: Het rapporteren aan de minister van Binnenlandse Zaken inzake het te voeren beleid terzake van de collectieve voorzieningen en de werkgelegenheid

Periode: 1977-

Grondslag: Instellingsbeschikking Commissie pensioenvoorzieningen ambtenaren, 13 oktober 1977, Stcrt. 1977/200

Opmerking: Het is niet duidelijk, wanneer deze commissie heeft gerapporteerd en wanneer deze commissie is opgeheven.

Waardering: B (1)

Verbond Sectorwerkgevers Overheid

(420.)

Handeling: Het benoemen van die leden van het bestuur van het VUT-fonds die het Verbond Sectorwerkgevers Overheid vertegenwoordigen

Periode: 1994-1995

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 11.4

Opmerking: De andere leden worden benoemd door de centrales van overheidspersoneel die vertegenwoordigd zijn in de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

Waardering: V 5jaar na beëindiging benoeming

(600.)

Handeling: Het benoemen van leden en hun plaatsvervangers voor het bestuur van het FAOP

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 44

Waardering: V 5 jaar na beëindiging benoeming

B.: Actoren waarvan het archief onder de zorg van de vakminister valt

Vakminister

1. Algemeen

(15.)

Handeling: Het voorbereiden en vaststellen van het beleid betreffende de arbeidsvoorwaarden op het eigen departement

Periode: 1945-

Waardering: V 10 jaar

(19.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarbij de toepasselijkheid van het AOB voor bepaalde (groepen van) werknemers geheel of gedeeltelijk wordt uitgesloten en zo nodig andere bepalingen van toepassing worden verklaard

Periode: 1959-1994

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959 Stb. 1959/225, art. 3.1

Product: Onder meer Besluit uitsluiting toepasselijkheid Arbeidsovereenkomstenbesluit voor werklieden bij Directie Flevoland, Stcrt. 1989/56

Waardering: B (1)

(20.)

Handeling: Het voordragen van een amvb of het (met machtiging) vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling ter uitwerking of aanvulling van de bepalingen van het ARAR en het AOB

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 132; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 65

Product: KB van 17 september 1980 nr. 32 over uitbreiding van het begrip 'Diensttijd' in het ARAR, Stcrt. 1980/248

Waardering: B (1)

2. Werving en selectie

(26.)

Handeling: Het bekendmaken van vacatures bij de rijksoverheid

Periode: 1988-

Waardering: V 3 jaar

(28.)

Handeling: Het vaststellen van eisen van geschiktheid en bekwaamheid voor een bepaalde functie of voor een groep van functies

Periode: 1959-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225 en besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595, resp. art.11.2 en 9.2

Opmerking: Tot 1993 konden eisen van geschiktheid en bekwaamheid ook bij amvb worden vastgesteld (zie handeling 25). Voor zover dit niet was gebeurd konden de eisen door de vakminister worden vastgesteld.

Waardering: V 5 jaar

(31.)

Handeling: Het vaststellen voor welke functies een onderzoek naar de medische geschiktheid van de betrokkene noodzakelijk is

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 18 juli 1996, Stb. 1996/423, art. 9.5

Waardering: V 5 jaar na vervallen van de aanwijzing

(32.)

Handeling: Het (doen) instellen van een onderzoek naar de geschiktheid of bekwaamheid van een kandidaat voor een bepaalde functie

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 7, 9, 9a en art. 9.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 resp.art. 8, 8a en 7.3, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225 en besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595

Opmerking: Dit onderzoek omvat tevens een eventueel psychologisch of geneeskundig onderzoek. De handeling omvat onder meer de instelling van een selectie-adviescommissie.

Waardering: Stukken van afgewezen kandidaten: V 1 jaar

Stukken van aangenomen kandidaten: V bij einde dienstbetrekking

N.B. Psychologisch onderzoek: V direct na rapportering

(37.)

Handeling: Het vergoeden van reis- en verblijfkosten die voortvloeien uit het deelnemen aan een selectieprocedure

Periode: 1959-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 9.4, art. 9a.3, art. 10.1, 10.4 en 11.6; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354resp. art. 8.5, art. 8.1, 8.4 en 8a.6, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225 en besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595; Besluit werving en selectie, 14 oktober 1985, Stcrt. 1985/204, art. 29

Waardering: V 5 jaar

(41.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over de uitvoering van het antecedentenonderzoek

Periode: 1993-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 9.7 en 9.8, AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 7.7, zoals gewijzigd bij besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595 en besluit van 18 juli 1996, Stb. 1996/423

Waardering: B (5)

(42.)

Handeling: Het instellen van een antecedentenonderzoek

Periode: 1959-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp art. 8.1, art. 9.5 en art. 9.6; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 7.1 en art. 7.5, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959 Stb. 1959/225, besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595 en besluit van 18 juli 1996, Stb. 1996/423

Waardering: - Stukken t.a.v. niet benoemden: V 1 jaar

- Stukken t.a.v. benoemden: V 10 jaar na einde dienstverband

(44.)

Handeling: Het aanwijzen van de functies, die als vertrouwensfuncties moeten worden aangemerkt

Periode: 1970-

Grondslag: Beschikking antecedentenonderzoeken, 14 oktober 1969, Stcrt. 1969/209, art. 2; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71a.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 13 februari 1976, Stb. 1976/79, art. 46b.2; Ambtenarenwet 1929, art. 125e.5

Waardering: B (5)

(55.)

Handeling: Het (doen) instellen van een veiligheidsonderzoek naar de kandidaat voor een vertrouwensfunctie

Periode: 1970-

Grondslag: Beschikking antecedentenonderzoeken, 14 oktober 1969, Stcrt. 1969/209, art 6.1; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 71a.1, art. 9.5 en art. 9.6; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 46b.1 en art. 7.5, zoals gewijzigd bij besluit van 13 februari 1976, Stb. 1976/79, besluit van 8 oktober 1993, Stb. 1993/595 en besluit van 18 juli 1996, Stb. 1996/423

Opmerking: Onder deze handeling valt ook het behandelen van het bezwaar van de kandidaat tegen de uitkomst van het ten aanzien van hem ingestelde veiligheidsonderzoek.

Waardering: - Stukken t.a.v. niet benoemden: V 1 jaar

- Stukken t.a.v. benoemden: V 10 jaar na einde dienstverband

3. Aanstelling, indienstneming en informatie

(63.)

Handeling: Het overdragen van de bevoegdheid tot aanstelling van ambtenaren of in dienst nemen van personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aan onder de betreffende vakminister ressorterende autoriteiten en colleges

Periode: 1959-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 5.3 en 7.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 5.2, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225

Waardering: B (4)

(64.)

Handeling: Het al dan niet aanstellen van een ambtenaar (in vaste of tijdelijke dienst) en het al dan niet in dienst nemen van personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht

Product: Akte van aanstelling, arbeidsovereenkomst

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 5-7; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 7 en art. 5, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225

Periode: 1945-

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(65.)

Handeling: Het afnemen van de eed of de belofte van een ambtenaar

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 51

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(66.)

Handeling: Het verlengen van de proeftijd van een ambtenaar

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225, art. 6.2

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(67.)

Handeling: Het voordragen voor benoeming bij KB van individuele ambtenaren indien hun bezoldiging een bepaald bedrag te boven gaat

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 27 juni 1959, Stb. 1959/225, resp. art 5.1, art. 5.2 en art. 7.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(68.)

Handeling: Het inlichten van de medewerker over zijn rechtspositie en over belangrijke wijzigingen hierin

Periode: 1991-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 12c; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 11, zoals gewijzigd bij besluit van 17 oktober 1991, Stb. 1991/547

Waardering: V 3 jaar

4. Begeleiding en beoordeling van personeel

(69.)

Handeling: Het vaststellen van een leidraad voor het houden van functioneringsgesprekken

Periode: 1985-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71.6; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 46a.6, zoals gewijzigd bij besluit van 12 februari 1985, Stb. 1985/113

Waardering: B (5)

(70.)

Handeling: Het voeren en verslag leggen van functioneringsgesprekken

Periode: 1985-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 46a.1, zoals gewijzigd bij besluit van 12 februari 1985, Stb. 1985/113

Waardering: V 3 jaar na het volgende functionerings- of beoordelingsgesprek

(72.)

Handeling: Het stellen van regels over het opmaken en vaststellen van beoordelingen in afwijking of ter aanvulling van het Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel

Periode: 1962-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 71.3 en 71.5; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 46a.3 en 46a.5, zoals gewijzigd bij besluit van 8 november 1962, Stb. 1962/484 en Besluit van 27 juni 1972, Stb. 1972/421

Product: O.m. Beoordelingsvoorschrift Binnenlandse Zaken 1986

Waardering: B (5)

(74.)

Handeling: Het vaststellen van algemene gezichtspunten waarop het functioneren van medewerkers wordt beoordeeld

Periode: 1963-1985

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 2.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 4.1

Opmerking: het Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985 verstaat onder algemeen gezichtspunt een aspect van het arbeidsgedrag, van belang voor het oordeel over de functievervulling en toepasbaar op een veelheid van functies. Voorbeelden hiervan zijn: kennis, zelfstandigheid, uitdrukkingsvaardigheid en contactuele vaardigheid.

Waardering: B (5)

(76.)

Handeling: Het vaststellen van het model van de beoordelingslijst of het beoordelingsformulier

Periode: 1963-

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 5.1 en 7; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 5.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985, 10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 4

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(77.)

Handeling: Het opmaken en vaststellen van beoordelingen

Periode: 1962-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 71.1-3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 46a, zoals gewijzigd bij besluit van 8 november 1962, Stb. 1962/484 en Besluit van 27 juni 1972, Stb. 1972/421

Product: O.a. beoordelingsverslag (beoordelingslijst, beoordelingsformulier)

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(78.)

Handeling: Het instellen van een commissie die het bevoegd gezag adviseert met betrekking tot beroepschriften van medewerkers die het niet eens zijn met de uitkomst van de beoordeling

Periode: 1963-

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 12.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 8.9; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985, 10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 8.3

Waardering: V 5 jaar na opheffen of vervangen van de commissie

(79.)

Handeling: Het benoemen van leden van de commissie die het bevoegd gezag adviseert met betrekking tot beroepschriften van medewerkers die het niet eens zijn met de uitkomst van de beoordeling

Periode: 1963-

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 12.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 8.9; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985, 10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 8.3

Waardering: V 5 jaar na einde van de benoeming

(81.)

Handeling: Het (doen) uitvoeren van een psychologisch onderzoek of assessment

Bron: Interview J.W. van Baarle

Periode: 1945-

Waardering: V 10 jaar na einde dienstbetrekking, of eerder indien de belanghebbende zijn toestemming tot bewaring (of bewerking) intrekt

5. Bezoldiging en spaar(loon)regeling

(84.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken stellen van nadere regels ter uitvoering of afwijking van de bepalingen van het BBRA 1948

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 6, 8.2, 22a.3. 22b.3. 23, 25.4 en 41

Waardering: B (5)

(86.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb over bezoldigingsregelingen voor leerling-verplegenden en andere groepen van ambtenaren in tijdelijke of zijdelingse dienst van het Rijk

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 28.1

Product: Bezoldigingsregeling leerling-verplegenden 1954

Waardering: B (5)

(89.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister-president, minister van Algemene Zaken, en de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarbij een bijzondere regeling wordt getroffen voor gevallen waarin het BBRA 1948 niet of niet naar billijkheid voorziet

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 42

Waardering: B (1)

(92.)

Handeling: Het afwijken van de bepalingen van het Herzieningsbesluit 1957 in gevallen waarin de toepassing daarvan op overwegende bezwaren zou stuiten

Periode: 1957-1983

Grondslag: Herzieningsbesluit 1957, 8 augustus 1957, Stb. 1957/335, art. 15.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(96.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarin bepaalde ambtenaren of groepen van ambtenaren worden uitgezonderd van de toepassing van het BBRA 1984

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 1.3

Waardering: B (1)

(97.)

Handeling: Het aanwijzen van autoriteiten of colleges die bevoegd zijn om het salaris, de toelages, vergoedingen en uitkeringen toe te kennen

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 24.3b

Waardering: B (4)

(100.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken treffen van een regeling die het BBRA 1984 aanvult of daarvan afwijkt

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 25.1b juncto 12, 17.4, 17b.6, 18a.4 en 23.12

Waardering: B (5)

(103.)

Handeling: Met gezamenlijk met de minister-president, minister van Algemene Zaken, en de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarin een regeling wordt getroffen voor gevallen waarin het BBRA 1984 niet of niet naar billijkheid voorziet

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 26

Waardering: B (5)

(104.)

Handeling: Het vaststellen van salaris

Periode: 1945-

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 12 t/m 19; BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 2 en 39; BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 3, 6-11 en 24.3b

Opmerking: Bij de vaststelling wordt rekening gehouden met salarisanciënniteit, kortingsbedragen (inhoudingen) en periodieke of extra salarisverhogingen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(105.)

Handeling: Het uitvoeren van loonbeslag

Periode: 1945-

Grondslag: Ambtenarenwet 1929, Stb. 1929/530, zoals gewijzigd bij Wet van 24 september 1992, Stb. 1992/539, art. 115-124

Waardering: V 10 jaar

(107.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van de wedde naar een andere klasse dan die, waartoe de standplaats behoort

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 4.2 en 41

Opmerking: Het betreft hier de vaststelling van de wedde in individuele gevallen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(109.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken treffen van een regeling voor het meetellen voor de vaststelling van de salarisanciënniteit van een tijdvak van langer dan een jaar, waarin in het algemeen belang verlof buiten genot van bezoldiging wordt genoten

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 13.3 en 41

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(111.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken treffen van een regeling om in geval van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en dienstijver van de ambtenaar, af te wijken van de bepalingen van het Beloningsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J 261, art. 16 en 41

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(113.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken bepalen dat de overgang naar een ander ambt, waarvoor een hoger maximum-salaris geldt, niet als bevordering wordt aangemerkt

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 17.6 en 41

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(114.)

Handeling: Het bepalen van de salarisschaal voor een ambtenaar, wiens ambt niet is vermeld in bijlage A van het BBRA 1984

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 5 en 24.1b

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(115.)

Handeling: Het doen van voorstellen aan de Kroon om een salarisschaal vast te stellen voor een ambtenaar

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 5 en 24.2

Opmerking: De Kroon is bevoegd tot het vaststellen van een salarisschaal indien het maximumsalaris van die schaal een bepaald bedrag te boven komt. In 1984 gold het maximumsalaris van schaal 12 als grens; in 1987 is deze grens opgetrokken naar het maximumsalaris van schaal 15.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(116.)

Handeling: Het vaststellen van de beloning van de ambtenaar in tijdelijke dienst, die is aangenomen voor het verrichten van werkzaamheden die niet vallen binnen de reguliere taak van de diensteenheid waar hij wordt tewerkgesteld

Periode: 1993-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 24 februari 1993, Stb. 1993/143, art. 15

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(117.)

Handeling: Het toekennen of het intrekken van een toelage

Periode: 1945-

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 20 en 35; Besluit houdende nadere regels ten aanzien van de bezoldiging van de rijkswerklieden, 21 juli 1960, Stb. 1960/330, art. IV; BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 12b-18b, 20 en 24.3b

Opmerking: De handeling heeft betrekking op de volgende toelagen:

- huwelijkstoelage;

- garantietoelage;

- functioneringstoelage;

- waarnemingstoelage;

- onregelmatigheidstoelage;

- toelage voor het werken op andere uren dan volgens het vastgestelde rooster, waarbij het normale aantal uren niet wordt overschreden (verschuivingstoelage);

- toelage voor het regelmatig of voortdurend werken onder bezwarende omstandigheden (bijvoorbeeld stank, hitte of lawaai);

- toelage bij beëindiging of vermindering van een reeds toegekende toelage onregelmatige dienst;

- toelage voor bereikbaarheid en beschikbaarheid;

- toelage om redenen van werving of behoud

Waardering: V 5 jaar

(119.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een KB over de toekenning van een persoonlijke of een ambtstoelage

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 18, 19, 40 en 41

Opmerking: Indien de toelage werd verstrekt aan een ambtenaar van de Tweede Kamer of indien ten gevolge van de toelage de wedde steeg boven een bepaald bedrag, was de toekenning ervan voorbehouden aan de Kroon. In overige gevallen werd de toelage toegekend door een gezamenlijke beschikking van de vakminister en de minister van Binnenlandse Zaken.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(121.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken toekennen van een persoonlijke of een ambtstoelage

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 18, 19, 40 en 41

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(123.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken aanwijzen van ambtenaren of groepen van ambtenaren die voor een toelage voor het verrichten van arbeid in ploegendiensten in aanmerking komen

Periode: 1956-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, zoals gewijzigd bij besluit van 8 maart 1956, Stb. 1956/134, art. 22a.3 en 41

Waardering: V 5 jaar

(125.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken aanwijzen van ambtenaren of groepen van ambtenaren die voor een toelage voor het verrichten van arbeid in onregelmatige diensten in aanmerking komen

Periode: 1956-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, zoals gewijzigd bij besluit van 8 maart 1956, Stb. 1956/134, art. 22b.3 en 41

Waardering: V 5 jaar na einde aanwijzing

(127.)

Handeling: Het jaarlijks vaststellen van een functielijst, die gebruikt wordt voor het beslissen over het toekennen van een toelage voor het werken in bezwarende omstandigheden

Periode: 1994-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, zoals gewijzigd bij besluit van 25 april 1994, Stb. 1994/346, art. 17b.3

Waardering: V 5 jaar

(128.)

Handeling: Het toekennen van een vergoeding aan ambtenaren die incidenteel onder bezwarende omstandigheden arbeid verrichten

Periode: 1994-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, zoals gewijzigd bij besluit van 25 april 1994, Stb. 1994/346, art. 17b.6

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(131.)

Handeling: Het gezamenlijk met de Minister-president, minister van Algemene Zaken en de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een KB over de toekenning van een toelage aan een ambtenaar of groep ambtenaren op andere gronden dan die vermeld in het BBRA 1984

Periode: 1984-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 19, 20 en 25.2

Product: Onder meer KB van 10 mei 1984, Stb. 1984/230

Waardering: B (5)

(132.)

Handeling: Het toekennen van een uitkering aan een ambtenaar om redenen van werving en behoud

Periode: 1987-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, zoals gewijzigd bij besluit van 16 september 1987, Stb. 1987/447, art. 22a.1

Opmerking: Met deze uitkering probeert men hetzelfde te bereiken als met de toelage om redenen van werving en behoud (zie handeling 117). In tegenstelling tot de toelage maakt de uitkering, vanwege het geheel incidentele karakter ervan, geen deel uit van de pensioengrondslag.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(136.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken afwijken van de bepalingen van het Besluit van 5 maart 1960 tot toekenning van een duurtetoeslag over de jaren 1958 en 1959 aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel van noodwachten en noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, in gevallen, waarin de toepassing daarvan op overwegende bezwaren zou stuiten

Periode: 1960

Grondslag: Besluit tot toekenning van een duurtetoeslag over de jaren 1958 en 1959 aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel van noodwachten en noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, 5 maart 1960, Stb. 1960/139, art. 8.1

Waardering: B (5)

(137.)

Handeling: Het vaststellen van een eenmalige uitkering

Periode: 1956-

Grondslag: Onder meer Besluit van 2 maart 1956 houdende toekenning van een uitkering over het eerste halfjaar van 1955 aan Rijkspersoneel, burgemeesters, personeel van de gemeentepolitie en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, Stb. 1956/107, art. X; Besluit tot toekenning van een duurtetoeslag over de jaren 1958 en 1959 aan Rijkspersoneel, personeel van de gemeentepolitie, personeel van noodwachten en noodwachtstaven en personeel van onderwijsinrichtingen en -instellingen, 5 maart 1960, Stb. 1960/139, art 2; Besluit van 14 oktober 1991 houdende toekenning van een eenmalige uitkering in 1990 aan burgerlijk rijkspersoneel en ander personeel

Opmerking: Eenmalige uitkeringen worden bij amvb toegekend; deze amvb's zijn te plaatsen onder handeling 17.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(138.)

Handeling: Het toekennen van een eindejaarsuitkering

Periode: 1994-

Grondslag: BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, zoals gewijzigd bij besluit van 25 april 1994, Stb. 1994/346, art. 20a

Waardering: V 10 jaarna einde dienstverband

(141.)

Handeling: Het toekennen van een vakantie-uitkering

Periode: 1954-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 30a t/m 30c resp. art. 31a t/m 31c; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 27a t/m 27c resp. art. 29 t/m 29c, zoals gewijzigd bij besluit van 19 mei 1954 Stb. 1954/208 en Besluit van 12 oktober 1955 Stb. 1955/516); BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 21, 22 en 24.3

Opmerking: Door de vakantie-uitkering op te nemen in het BBRA 1984 konden de bepalingen hierover in het ARAR en AOB vervallen. Dit is geschied bij besluit van 1 november 1983, Stb. 1983/573.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(145.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken stellen van nadere regels met betrekking tot het toekennen van een vergoeding bij overwerk voor bepaalde categorieën van medewerkers

Periode: 1952-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.7 en 14a.10; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.7 en 14a.10, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(147.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken in afwachting van nadere regelgeving niet van toepassing verklaren van de bepalingen in het ARAR en AOB over de toekenning van een overwerkvergoeding

Periode: 1952-1983

Grondslag: Besluit van 15 September 1951, houdende een aanvulling van het ARAR en het AOB met een regeling inzake vergoeding van overwerk, art V, Stb. 1951, nr. 421

Waardering: B (5)

(149.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken voordragen van een amvb waarbij voor bepaalde categorieën van medewerkers een afzonderlijke, van de bepalingen van het ARAR/AOB afwijkende, regeling voor de vergoeding van overwerk wordt vastgesteld

Periode: 1952-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.9 en 14a.13; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.10 en 14a.14, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(151.)

Handeling: Het, gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken, voor ambtenaren of categorieën van ambtenaren zonder vastgestelde en bekendgemaakte werktijdregeling, vaststellen van een vergoeding voor arbeid, welke het karakter van extra-dienst draagt

Periode: 1952-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.7 en 14a.11; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.7 en 14a.11, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(152.)

Handeling: Het vaststellen van een uniforme vergoeding voor overwerk indien dit overwerk bestaat uit gelijkwaardige en eenvoudige werkzaamheden, die door ambtenaren van verschillende rang of werknemers met verschillend loon worden verricht

Periode: 1952-1983

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 14a.8 en 14a.12; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 14a.9 en 14a.13, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28

Waardering: B (5)

(153.)

Handeling: Het toekennen van een vergoeding in de vorm van verlof of een geldelijke beloning voor het werken buiten de vastgestelde werktijden (overwerk)

Periode: 1952-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 14a; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art 14a, zoals gewijzigd bij besluiten van 15 september 1951, Stb. 1951/421 en 14 januari 1966, Stb. 1966/28; BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, art. 23 en 24.3

Opmerking: Door de overwerkvergoeding op te nemen in het BBRA 1984 konden de bepalingen hierover in het ARAR en AOB vervallen. Dit is geschied bij besluit van 1 november 1983, Stb. 1983/573

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(161.)

Handeling: Het toekennen van een kinderbijslag of kindertoelage

Periode: 1946-1979

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 16 augustus 1947 Stb. 1947/H 304, art 12a; vervallen bij besluit van 26 juli 1963 tot wijziging van enige rechtspositieregelingen in verband met het in werking treden te rekenen van 1 januari 1963 van een algemene kindertoelageregeling voor het overheidspersoneel; BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949 J 261, art. 21; Kindertoelageregeling overheidspersoneel, 14 mei 1963, Stb. 1963/219, art. 8

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(163.)

Handeling: Het verstrekken van inlichtingen over de verstrekking van kinderbijslag of kindertoelage aan de Pensioenraad

Periode: 1950-1962

Grondslag: Kindertoelagewet voor gepensioneerden, Stb. 1950/501, art. 10.1

Waardering: V 3 jaar

(165.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken in bijzondere gevallen treffen van een regeling, welke afwijkt van hetgeen in art. 25 van het BBRA 1948 is bepaald omtrent het toepassen van een korting op de bezoldiging wegens het van Rijkswege verstrekte genot van woning, vuur, licht en water

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 25.4 en 41

Waardering: V 5 jaar na vervallen van de regeling

(167.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van een kortingsbedrag of -percentage ingeval andere voordelen worden genoten dan die van kost en inwoning en/of woning, vuur, licht en water

Periode: 1948-1983

Grondslag: BBRA 1948, 20 juni 1949, Stb. 1949/J261, art. 26.1 en 41

Waardering: V 5 jaar na vervallen van de regeling

(171.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling waarbij wordt afgeweken van het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel

Periode: 1984-

Grondslag: Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel, 1 november 1983, Stb. 1983/574, art. 4

Waardering: B (5)

(173.)

Handeling: Het toekennen van een non-activiteitswedde aan ambtenaren, die tijdelijk uit hun functie zijn ontheven omdat zij zijn benoemd of verkozen in een functie in een publiekrechtelijk college of in een hieraan gelijkgestelde functie

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 16.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(174.)

Handeling: Het beslissen of een ongehuwde medewerker die, anders dan uit hoofde van eerste of herhalingsoefening, als militair in werkelijke dienst is aangemerkt kan worden als enig kostwinner

Periode: 1952-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 18.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 16.2, zoals gewijzigd bij besluit van 10 september 1952, Stb. 1952/466

Opmerking: Dienstplichtigen zijn verplicht tot het vervullen van werkelijke dienst:

- voor eerste oefening;

- voor herhalingsoefeningen;

- in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden.

Het ARAR en AOB bevatten bepalingen waarin staat in hoeverre een dienstplichtige ambtenaar of arbeidscontractant die in werkelijke dienst is zijn salaris krijgt doorbetaald. De uitleg van de in deze bepalingen voorkomende termen kostwinner, militaire beloning en herhalingsoefening wordt overgelaten aan verschillende ministers. Overigens is sinds 1996 de opkomstplicht voor dienstplichtigen buiten werking gesteld.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(178.)

Handeling: Het uitkeren van een bedrag bestaande uit ingehouden loon vermeerderd met rente en een eventuele bijslag, aan de werknemer of diens rechtverkrijgenden bij einde dienstverband

Periode: 1945-1966

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluiten van 17 januari 1949, Stb. 1949/J 38 en van 15 maart 1954, Stb. 1954/102, art 15a juncto 95a; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluiten van 17 januari 1949, Stb. 1949/J 38 en van 15 maart 1954, Stb. 1954/102, art. 14 juncto art. 63

Opmerking: Deze regeling gold voor ambtenaren in tijdelijke dienst en werknemers op arbeidsovereenkomst die niet de hoedanigheid bezaten van ambtenaar in de zin van de Pensioenwet 1922. Wanneer men na verloop van tijd wel de hoedanigheid van ambtenaar in de zin van de Pensioenwet 1922 verkreeg kon de tijd welke in tijdelijke dienst of op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht was doorgebracht voor pensioen worden ingekocht. Er vond dan een verrekening plaats met het ingehouden loon. Bleef er na deze verrekening geld over of vond de voornoemde inkoop niet plaats dan werd het bedrag uitgekeerd aan de medewerker of zijn rechtverkrijgenden.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(182.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van nadere voorschriften ter uitwerking of aanvulling van de Premiespaarregeling Rijksambtenaren voor bepaalde groepen van belanghebbenden

Periode: 1960-1996

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48, art. 12; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263, art. 18

Waardering: B (5)

(190.)

Handeling: Het stellen van nadere regels over de wijze waarop een personeelslid een verzoek tot deelname aan de spaarloonregeling moet indienen

Periode: 1994-

Grondslag: Spaarloonregeling rijkspersoneel, 6 april 1994, Stcrt. 1994/74, art. 5.3

Waardering: V 5 jaar na vervallen van de regeling

(191.)

Handeling: Het inhouden van een bedrag op het salaris van het personeelslid en het overmaken hiervan op een spaarloonrekening of op de rekening van de instelling waarbij het personeelslid een levensverzekeringsovereenkomst heeft afgesloten

Periode: 1960-

Grondslag: Premiespaarregeling Rijksambtenaren, 20 februari 1960, Stb. 1960/48; Premiespaarregeling Rijksambtenaren 1968, 27 mei 1968, Stb. 1968/263;

Spaarloonregeling rijkspersoneel, 6 april 1994, Stcrt. 1994/74, art. 2 en 10.1

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(192.)

Handeling: Het schriftelijk machtigen van het personeelslid tot het opnemen van spaarbedragen voor het kopen van een eigen woning of ter voldoening van premies verschuldigd ingevolge een overeenkomst van levensverzekering

Periode: 1994-

Grondslag: Spaarloonregeling rijkspersoneel, 6 april 1994, Stcrt. 1994/74, art. 9

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

6. Gratificaties, schadeloosstelling en vergoeding van kosten

(193.)

Handeling: Het verlenen van subsidies, bijdragen, vergoedingen, schadeloosstellingen, gratificaties en andere geldelijke uitkeringen ten gunste van (voormalig) personeel dan wel van hun nagelaten betrekkingen

Periode: 1945-1990

Grondslag: Besluit van 19 juni 1924, tot overdracht van enkele bevoegdheden aan de Hoofden der Ministerieele Departementen, Stb. 1924/294; Gratificatiebesluit, Stb. 1950/K 320, art. 1

Waardering: V 10 jaar

(195.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen of intrekken van een ministeriële regeling over schadeloosstelling, kostenvergoedingen en overige geldelijke vergoedingen

Periode: 1991-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 69.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 45a.2, zoals gewijzigd bij besluit van 19 oktober 1992, Stb. 1992/638

Waardering: B (5)

(197.)

Handeling: Het beslissen op verzoeken om schadeloosstelling en vergoeding van kosten, alsmede het toekennen van overige geldelijke tegemoetkomingen

Periode: 1991-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 69.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art 45a.1, (zoals gewijzigd bij besluit van 19 oktober 1992, Stb. 1992/638

Opmerking: Tot 1991 werden dergelijke kosten en vergoedingen uitbetaald op grond van het Gratificatiebesluit, Stb. 1950/K 320, dat in verband met een wijziging van de Comptabiliteitswet met terugwerkende kracht per 1 januari 1991 werd ingetrokken.

Waardering: V 10 jaar

(198.)

Handeling: Het verlenen van een beloning aan de medewerker wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke dienstverrichting

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 79.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 51.1; BBRA 1984, 1 november 1983, Stb. 1983/571, zoals gewijzigd bij besluit van 14 december 1988, art. 12A

Opmerking: De in de handeling genoemde beloning kan bestaan uit een tevredenheidsbetuiging, extra verlof en/of een gratificatie.

Waardering: V 10 jaar

(199.)

Handeling: Het toekennen van gratificaties, toelagen en vergoedingen aan bedrijfs-hulpverleners

Periode: 1966-

Grondslag: Tot 1992: Gratificatiebesluit, 27 juli 1950, Stb. 1950/K320; van 1992 tot 1996 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 69.1; van 1997:ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 21 november 1996, Stb. 1996/581, art. 58a.1; circulaires van de minister van Binnenlandse Zaken inzake bedrijfshulpverlening van 10 juni 1971, AB71/U1361, van 16 augustus 1985, AB85/U584 en van 15 juli 1994, AD94/U869, Stcrt. 1994/149

Waardering: V 5 jaar

(201.)

Handeling: Het toekennen van een gratificatie bij een ambtsjubileum

Periode: 1958-

Grondslag: Circulaire minister van Binnenlandse Zaken van 22 november 1958, no. UA258/394; rondzendbrief van de staatssecrectaris van Binnenlandse Zaken van 10 juni 1971, no. AB71/U1471; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 79.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354art. 51.3, zoals gewijzigd bij besluit van 24 augustus 1989, Stb. 1989/363; Regeling gratificatie bij ambtsjubileum, 3 november 1989, Stcrt. 1989/223, art. 2

Waardering: V 10 jaar

(202.)

Handeling: Het toekennen van een diensttijdgratificatie aan de ambtenaar met een diensttijd van 10 jaar of meer aan wie ontslag is verleend op grond van deelname aan de VUT-regeling, reorganisatie of arbeidsongeschiktheid

Periode: 1989-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 79.4; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 51.4, zoals gewijzigd bij besluit van 24 augustus 1989, Stb. 1989/363

Waardering: V 10 jaar

(203.)

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften voor de uitvoering van het Verplaatsingskostenbesluit 1946

Periode: 1947-1962

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1946, 18 december 1946, Stb. 1946/G 371, art. 9

Opmerking: Voor de vaststelling van de verschillende verplaatsingskostenbesluiten zie handeling 17.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(210.)

Handeling: Het vaststellen van de Verplaatsingskostenregeling 1989 afwijkende regels met betrekking tot tegemoetkomingen in reis- en pensionkosten ten behoeve van belanghebbenden die buiten Nederland werken

Periode: 1989-

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1989, 6 oktober 1989, Stb. 1989/424, art. 12.8

Waardering: B (5)

(212.)

Handeling: Het verlenen van een tegemoetkoming in verhuis- en pensionkosten

Periode: 1947-

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1946, 18 december 1946, Stb. 1946/G 371, art. 1.1; Verplaatsingskostenbesluit 1962, Stb. 1962/150; Reis- en pensionkostenbesluit ongehuwd burgerlijk rijkspersoneel, Stb. 1970/56; Verplaatsingskostenbesluit 1989, Stb. 1989/424

Waardering: V 10 jaar

(213.)

Handeling: Het verlenen van een tegemoetkoming in reiskosten woon-werkverkeer

Periode: 1947-

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1946, 18 december 1946, Stb. 1946/G 371, art. 1.1; Verplaatsingskostenbesluit 1962, Stb. 1962/150; Reis- en pensionkostenbesluit ongehuwd burgerlijk rijkspersoneel, Stb. 1970/56; Verplaatsingskostenbesluit 1989, Stb. 1989/424

Waardering: V 10 jaar

(216.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Financiën, vanaf 1959 de minister van Binnenlandse Zaken, beslissen in afwijking van bepalingen van het Verplaatsingskostenbesluit of in gevallen waar het Verplaatsingskostenbesluit niet of niet naar redelijkheid voorziet

Periode: 1947-1989

Grondslag: Verplaatsingskostenbesluit 1946, 18 december 1946, Stb. 1946/G 371, art. 4.3, 5.5; Verplaatsingskostenbesluit 1962, Stb. 1962/150, art 5.6, 5a.2, 9.3, 9.4, 10.3, 11.1 en 15; Reis- en pensionkostenbesluit ongehuwd burgerlijk rijkspersoneel, Stb. 1970/56

Waardering: V 10 jaar

(227.)

Handeling: Het stellen van regels over, of het vaststellen van een van het Reisbesluit afwijkend tarief voor, de vergoeding van verblijfkosten

Periode: 1953-

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 7.4 en 7.5; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 6.2, 6.7; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 7.3, 10.1; Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 13.5; Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 10.6

Waardering: V 5 jaar na wijziging van het tarief

(230.)

Handeling: Het bepalen of een middagmaaltijdtoeslag wordt verleend

Periode: 1971-1993

Grondslag: Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en verblijf, 26 november 1956, Stb. 1956/579, art. 9.6; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 8.3

Waardering: V 10 jaar

(231.)

Handeling: Het vaststellen van vaste reissommen die in de plaats treden van de vergoeding voor reis- en verblijfkosten opgenomen in het Reisbesluit

Periode: 1945-

Grondslag: Reisbesluit 1916, 19 oktober 1915, Stb. 1915/451, art. 26; Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art 14

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de reissommen

(232.)

Handeling: Het vaststellen van een carpoolregeling

Periode: 1993-

Grondslag: Reisbesluit binnenland, 1 maart, 1993, Stb. 1993/144, art. 12

Waardering: B (5)

(233.)

Handeling: Het in afwijking van het Reisbesluit Buitenland treffen van een bijzondere regeling voor bepaalde groepen van personeel

Periode: 1994-

Grondslag: Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 15

Waardering: B (5)

(235.)

Handeling: Het vaststellen van voorschriften over de wijze van declareren van reiskosten

Periode: 1993-

Grondslag: Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 15.1; Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 16.1

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling

(238.)

Handeling: Het verlenen van machtiging of toestemming voor het gebruik voor dienstreizen van een eigen of gehuurd voertuig of een taxi

Periode: 1953-

Grondslag: Reisbesluit 1916, 29 oktober 1915, Stb. 1915/451, art. 7; Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 4.2; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 4.3; Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en verblijf, 26 november 1956, Stb. 1956/579, art. 3; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 6.2; Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 7 en 8

Waardering: V 10 jaar

(239.)

Handeling: Het goedkeuren van de voor het motorvoertuig van de medewerker afgesloten aansprakelijkheids- en inzittendenverzekering indien het motorvoertuig wordt gebruikt voor dienstreizen

Periode: 1956-1970

Grondslag: Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 5.7

Waardering: V 10 jaar

(244.)

Handeling: Het in geval van twijfel beslissen over de indeling van een dienstreis in één van de in het Reisbesluit genoemde rubrieken

Periode: 1953-1970

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 7.2; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 6.10

Opmerking: Voor de uitvoering van het Reisbesluit 1952 en het Reisbesluit 1956 werden verschillende soorten dienstreizen onderscheiden. Zo kende het Reisbesluit 1956 bijvoorbeeld dagreizen, overnachtingsreizen, functiereizen, detacheringsreizen en nachtreizen.

Waardering: V 10 jaar

(248.)

Handeling: Het vergoeden van reis- en verblijfkosten

Periode: 1945-

Grondslag: Reisbesluit 1916, 29 oktober 1915, Stb. 1915/451, art. 1 Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 1; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art. 1; Besluit vergoeding plaatselijk vervoer en verblijf, 26 november 1956, Stb. 1956/579, art. 1; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 1; Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 1; Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 1

Waardering: V 10 jaar

(251.)

Handeling: Het beslissen in afwijking van de regels van het Reisbesluit in gevallen waarin die regels niet of niet naar redelijkheid voorzien

Periode: 1993-

Grondslag: Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 16; Reisbesluit buitenland, 29 juli 1994, Stb. 1994/600, art. 14

Waardering: V 10 jaar

(258.)

Handeling: Het verlenen van een tegemoetkoming aan diegene die in het jaar voor de inwerkingtreding van het Reisbesluit binnenland als ambtenaar in de zin van het Reisbesluit 1971 op ten minste 40 dagen tegen vergoeding dienstreizen binnen Nederland heeft ondernomen

Periode: 1993-1997

Grondslag: Reisbesluit binnenland, 1 maart 1993, Stb. 1993/144, art. 19

Waardering: V 10 jaar

(260.)

Handeling: Het toekennen van een vergoeding voor aansluitings-, abonnements- en gesprekskosten indien een privé-telefoonaansluiting voor dienstdoeleinden wordt aangewend

Periode: 1950-

Grondslag: Besluit van 17 oktober 1950, nr. 9 en Besluit van 22 september 1977, houdende regeling van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé-telefoonaansluiting voor dienstdoeleinden, Stb. 1977/527, art. 2-4

Waardering: V 10 jaar

(261.)

Handeling: Het verlenen van een toelage voor representatiekosten aan ambtenaren

Periode: 1950-

Grondslag: Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel, 30 juli 1993, Stb. 1993/452, art. 2 en 3 en daarvoor Gratificatiebesluit Stb. 1950/K 320 en de ongepubliceerde circulaires van de minister van Binnenlandse Zaken van 4 juli 1955, nr. U19882, van 6 oktober 1977, nr. AB77/U1310 en van 12 november 1985, nr. AB85/U2009

Waardering: V 10 jaar

(263.)

Handeling: Het vergoeden van kosten welke verband houden met het nuttigen van een maaltijd in geval van overwerk of daarmee vergelijkbare situaties

Periode: 1973-

Grondslag: Besluit maaltijdvergoeding bij overwerk, 18 juli 1973, Stb. 1973/386, zoals gewijzigd bij besluit van 29 juni 1988, art. 2 en 4.2

Waardering: V 10 jaar

(264.)

Handeling: Het afwijken van de bij het Besluit maaltijdvergoeding bij overwerk gestelde regels

Periode: 1973-

Grondslag: Besluit maaltijdvergoeding bij overwerk, 18 juli 1973, Stb. 1973/386, art. 4

Waardering: V 10 jaar

7. Dienst- en werktijden

(267.)

Handeling: Het afwijken van in het ARAR en het AOB vastliggende bepalingen inzake de werktijden

Periode: 1971-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21.7 resp. 21.9; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 20.7, zoals gewijzigd bij besluit van 25 mei 1971 Stb. 1971/373

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling

(269.)

Handeling: Het vaststellen van een werktijdregeling

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 20.1

Opmerking: Een werktijdregeling is een schema van aanvang en einde der dagelijkse werktijden gevat in een van te voren bekend gemaakt rooster voor een periode langer dan een week.

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling

(270.)

Handeling: Het beslissen over het verzoek van de medewerker om de regels met betrekking tot het werken op zondag ook van toepassing te verklaren voor het werken op de Sabbat of Zevendedag

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21.4 sub b resp. art. 21.6 sub b; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 20.5 en art. 20.4 sub b, zoals gewijzigd bij besluit van 25 mei 1971, Stb. 1971/373

Opmerking: Bij Zevendedag kan gedacht worden aan Zevendedagadventisten en Zevendedagbaptisten die op de zevendedag, zaterdag, de rustdag vieren.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(271.)

Handeling: Het behandelen van verzoeken van deeltijdwerkers om aanvulling van de arbeidsduur tot de omvang zoals die voor de arbeidsduurverkorting van 1985 was

Periode: 1985-1986

Grondslag: Besluit houdende wijziging van enige rechtspositieregelingen inzake arbeidsduurverkorting, 18 november 1985, Stb. 1985/721, art. I

Opmerking: De arbeidsduur van deeltijdwerkers werd naar rato eveneens verkort. Deeltijders die dit niet wensten konden verzoeken om herstel van de arbeidsduur zoals die voor de toepassing van deze collectieve maatregel was.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(272.)

Handeling: Het beslissen op een aanvraag van een medewerker van 55 jaar of ouder om dienst te mogen verrichten tussen 22.00 uur en 06.00 uur

Periode: 1993-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21.4; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 20.4, zoals gewijzigd bij besluit van 24 februari 1993, Stb. 1993/143

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(273.)

Handeling: Het beslissen over het verzoek van een medewerker van 57 jaar of ouder om de werktijd terug te brengen

Periode: 1993-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21a.1-2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 20a, zoals gewijzigd bij besluit van 24 februari 1993, Stb. 1993/143

Opmerking: Deze regeling staat bekend als de PAS-regeling (Partiële Arbeidsparticipatie Senioren).

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(275.)

Handeling: Het beslissen op verzoeken van medewerkers om in deeltijd te gaan werken

Periode: 1994-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 21b; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 20b, zoals gewijzigd bij besluit van 25 april 1994, Stb. 1994/346

Waardering: V 75 jaar na geboorte

8. Vakantie en verlof

(279.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van nadere voorschriften omtrent het verlenen van vakantieverlof, het intrekken van verleend verlof en het vergoeden van de eventueel tengevolge hiervan geleden geldelijke schade

Periode: 1955-1991

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 30f, 30d en 30e; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 28g, 28e en 28f, zoals gewijzigd bij besluit van 12 oktober 1955, Stb. 1955/516, besluit van 27 september 1971, Stb. 1971/596 en Besluit van 29 augustus 1983, Stb. 1983/454

Waardering: B (5)

(283.)

Handeling: Het vaststellen van voorschriften, waarin nadere of zo nodig afwijkende regels betreffende het verlenen van vakantie worden gesteld

Periode: 1991-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 26; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 25, zoals gewijzigd bij besluit van 1 juli 1991, Stb. 1991/349

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling

(284.)

Handeling: Het vaststellen van de aanspraak op vakantie, het verlenen van vakantieverlof, het intrekken van verleend verlof en het vergoeden van de eventueel tengevolge hiervan geleden geldelijke schade

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 22 t/m 30e en art. 22 t/m 25; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, resp. art. 21 t/m art. 27, art. 21 t/m 28f en art. 21 t/m 25, zoals gewijzigd bij besluit van 12 oktober 1955 Stb. 1955/516 en bij besluit van 1 juli 1991, Stb. 1991/349

Opmerking: Zie ook het RIO Overheidspersoneel, deelbeleidsterrein Personeelsinformatievoorziening en -administratie (PIVOT-rapport nr. 77).

Waardering: V 10 jaar

(285.)

Handeling: Het behandelen van verzoeken om meer dan het aantal toegestane vakantieverlofuren naar het volgend kalenderjaar over te boeken

Periode: 1992-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 23.9; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 23.9, zoals gewijzigd bij besluit van 4 maart 1992, Stb. 1992/111

Waardering: V 10 jaar

(286.)

Handeling: Het in geval van ontslag verrekenen van niet of te veel genoten vakantie

Periode: 1991-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 30c en 24; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 resp. art. 28d en 23, zoals gewijzigd bij besluit van 1 juli 1991, Stb. 1991/349

Waardering: V 10 jaar

(288.)

Handeling: Het verlenen van buitengewoon verlof

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 31 t/m 34 resp. art. 32b t/m 34e; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 28 t/m art 30 resp. art. 30 t/m 30h, zoals gewijzigd bij besluit van 12 oktober 1955, Stb. 1955/516

Opmerking: Deze handeling omvat het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur, buitengewoon verlof van lange duur en ouderschapsverlof.

Zie ook het RIO Overheidspersoneel, deelbeleidsterrein Personeelsinformatievoorziening en -administratie (PIVOT-rapport nr. 77).

Waardering: V 10 jaar

(289.)

Handeling: Het tijdelijk ontheffen van de waarneming van het ambt van of het verlenen van buitengewoon verlof aan ambtenaren die lid zijn van publiekrechtelijke colleges of deelnemen aan activiteiten van of voor vakorganisaties van overheidspersoneel

Periode: 1988-

Grondslag: Ambtenarenwet 1929, zoals gewijzigd bij wet van 20 april 1988, Stb. 1988/229, art. 125c.1-3

Waardering: V 10 jaar

9. Voorzieningen in verband met ziekte

(293.)

Handeling: Het bepalen dat een ambtenaar na een periode van ziekte pas na toestemming van de bedrijfsgeneeskundige dienst zijn dienst mag hervatten

Periode: 1967-1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. 35.5, 39.5; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 resp. art. 31.5 en 32.5, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704 en besluit van 19 december 1995, Stb. 1996/2

Waardering: V 10 jaar

(296.)

Handeling: Het verlenen van toestemming tot het hervatten van de dienst door de ambtenaar

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. 35.5, 39.5 en 39.6; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 resp. art. 31.5 en 32.5, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704 en besluit van 19 december 1995, Stb. 1996/2

Waardering: V 10 jaar

(297.)

Handeling: Het toekennen van een aanvullende uitkering aan de ambtenaar wiens bezoldiging vermindert als gevolg van herplaatsing in verband met ziekte

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 19 december 1995, Stb. 1996/2, art. 39a.2

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(298.)

Handeling: Het in mindering brengen op de bezoldiging van de ambtenaar van inkomsten uit in het belang van genezing door de bedrijfsgeneeskundige dienst wenselijk geachte arbeid voor derden

Periode: 1967-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 37 en 40; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 resp. art. 31b en art. 32a, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382 en besluit van 17 december 1975

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(299.)

Handeling: Het gelasten dat de uitbetaling van bezoldiging geheel of gedeeltelijk aan anderen dan aan de ambtenaar zal geschieden

Periode: 1967-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 45, 41.5 en 41.7; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 32b.5, zoals gewijzigd bij besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704 en besluit van 19 december 1995, Stb. 1996/2

Opmerking: In bepaalde in het ARAR omschreven gevallen bestaat er geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de ziekte is voorgewend of wanneer de ambtenaar bij de aanstelling onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt. In dergelijke gevallen kan worden bepaald dat de bezoldiging geheel of gedeeltelijk aan anderen dan de ambtenaar wordt betaald.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(300.)

Handeling: Het toekennen van een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO aan de gewezen ambtenaar

Periode: 1967-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 44 en art. 42.4; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 resp. art. 32 en 32c.4, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382 en besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(301.)

Handeling: Het in mindering brengen van de WAO-conforme uitkering of inkomsten uit arbeid of bedrijf op de ingevolge art. 42 van het ARAR doorbetaalde bezoldiging aan de gewezen ambtenaar

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 19 december 1995, Stb. 1996/2, art. 42.8 en 42.9

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(302.)

Handeling: Het verlenen van een uitkering aan de werknemer, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is zijn arbeid te verrichten en geen aanspraak kan maken op een wettelijke verzekering

Periode: 1945-1967

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 31

Opmerking: Onder ziekte wordt mede verstaan zwangerschap en bevalling. De hoogte en de duur van de uitkering kwam overeen met een uitkering krachtens de Ziektewet.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(304.)

Handeling: Het verlenen van een aanvulling op de uitkering ingevolge een wettelijke verzekering of op grond van art. 31 en 32 van het AOB, indien de ziekte of het ongeval in verband met de dienstbetrekking is ontstaan

Periode: 1945-1967

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 33

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(305.)

Handeling: Het vergoeden van de kosten van verpleging of behandeling van de ambtenaar die lijdt aan tbc en bij uitzondering aan ambtenaren met andere ziekten

Periode: 1945-1967

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 47

Waardering: V 10 jaar

(307.)

Handeling: Het vergoeden van kosten van geneeskundige behandeling en verzorging van de ambtenaar en zijn gezin, voor zover deze meer bedragen dan 5% van de wedde

Periode: 1967-1981

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 46.1 en 43.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354art. 33.1, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382, besluit van 21 december 1970, Stb. 1970/598, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704

Opmerking: Onder deze kosten waren begrepen de kosten van verzekering tegen deze risico's; de regeling is vervangen door de Zvo-regeling.

Waardering: V 10 jaar

(308.)

Handeling: Het in bijzondere gevallen verlenen van een tegemoetkoming in de kosten verband houdende met ziekte, die redelijkerwijze niet ten laste van de ambtenaar kunnen blijven

Periode: 1967-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 46.3, art. 46.2, art. 43.2 en art. 43; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 resp. art. 33.3, 33.2 en art. 33, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382, besluit van 21 december 1970, Stb. 1970/598, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704 en besluit van 18 september 1980, Stb. 1980/544

Waardering: V 10 jaar

(309.)

Handeling: Het vergoeden van de kosten van geneeskundige behandeling of verzorging in geval van ziekte of ongeval, ontstaan als gevolg van de opgedragen werkzaamheden of de omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 46, 46a.1 en 44.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354 art. 33a.1, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juli 1967, Stb. 1967/382 en besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704

Waardering: V 10 jaar

(310.)

Handeling: Het verlenen van een (aanvullende) uitkering aan de gewezen medewerker, die wegens ziekte of ongeval verhinderd is arbeid te verrichten, wanneer de ziekte of het ongeval in verband met zijn dienstbetrekking is ontstaan

Periode: 1949-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 35.4, art. 35.8, 35.9 en 45.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 33.1, 33.6, 33.7 en 33b.1, zoals gewijzigd bij besluiten van 17 januari 1949, Stb. 1949/J 38, van 22 december 1966, Stb. 1966/581 en van 17 december 1975, Stb. 1975/704

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(315.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken vaststellen van voorschriften die afwijken van de bepaling dat men gedurende meer dan de helft van een maand in dienst moet zijn geweest of als kostwinner kan worden aangemerkt om over die maand een geldelijke tegemoetkoming in de ziektekosten te kunnen krijgen

Periode: 1978-1982

Grondslag: Interimregeling ziektekosten ambtenaren, Stb. 1977/715, art. 2.2

Waardering: B (5)

(321.)

Handeling: Het toekennen van een tegemoetkoming in kosten, verband houdende met ziekte

Periode: 1951-

Grondslag: Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1953, Stb. 1953/326, art. 3 en de hierop volgende jaarlijkse interimregelingen tot en met die van 1977, Stb. 1977/440; Interimregeling ziektekosten ambtenaren, Stb. 1977/715, art. 2; Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982; Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel, Stb. 1994/608, art. 2

Opmerking: Er is geen onderscheid gemaakt tussen het toekennen van de tegemoetkoming in de ziektekosten en de uitbetaling ervan. Dit laatste gebeurt door het orgaan dat belast is met de uitbetaling van de bezoldiging van de belanghebbende. De toekenning/uitbetaling van toeslagen op grond van het Besluit van 22 juni 1989, houdende vaststelling van een toeslag in de zin van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982 ter compensatie van relatieve inkomenseffecten (Besluit inkomenstoeslag belanghebbenden in de zin van de Interimregeling ziektekosten ambtenaren 1982) en het Besluit van 3 augustus 1994, houdende vaststelling van het Besluit inkomenstoeslag voor ambtenaren in de zin van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (Besluit inkomenstoeslag rijkspersoneel) is gekoppeld aan de aanvraag voor het toekennen van een tegemoetkoming in de ziektekosten.

Waardering: V 10 jaar

(332.)

Handeling: Het in overleg met de vrouwelijke medewerker bepalen van de datum van ingang van het zwangerschaps- en bevallingsverlof

Periode: 1987-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 46; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 33c, zoals gewijzigd bij besluit van 16 november 1987, Stb. 1987/554; Wet van 6 juni 1991, houdende regels betreffende de aanspraak op zwangerschaps- en bevallingsverlof van overheids- en onderwijspersoneel, Stb. 1991/347

Opmerking: Tot 1987 lag de periode voor zwangerschaps- en bevallingsverlof vast, de vrouwelijke ambtenaar had vanaf zes weken voor de vermoedelijke datum van haar bevalling zwangerschapsverlof en gedurende zes weken na de bevalling bevallingsverlof. De behoefte aan meer flexibiliteit leidde tot de regeling waarbij de vrouw een zekere keuze krijgt over het tijdstip waarop het zwangerschapsverlof ingaat.

Waardering: V 10 jaar

10. Rechten en plichten bij reorganisaties

(335.)

Handeling: Het vaststellen van (nadere) procedures en voorschriften voor reorganisaties en het herplaatsen van medewerkers

Periode: 1987-

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 2; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 3; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995-1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 5; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49a.2

Product: Sociale beleidsplannen

Opmerking: Bij actor staat alleen vakminister vermeld. Art. 49c.1 van het ARAR bepaalt echter dat bij toepassing van dit hoofdstuk op de Algemene Rekenkamer, de Hoge Raad van Adel, het Kabinet der Koningin, de Kanselarij der Nederlandse Orden, de Nationale Ombudsman en de Raad van State, voor Onze Minister (vakminister) dient te worden gelezen de President van de Algemene Rekenkamer, de Voorzitter van de Hoge Raad van Adel, de directeur van het Kabinet der Koningin, de Kanselier der Nederlandse Orden, de Nationale Ombudsman en de Vice-President van de Raad van State

Waardering: B (5)

(336.)

Handeling: Het mandateren van bevoegdheden uit hoofde van hoofstuk VII (rechten en verplichtingen bij reorganisatie) van het ARAR

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49c.2

Waardering: B (4)

(337.)

Handeling: Het afwijken van de in het ARAR bepaalde volgorde waarin ambtenaren overtollig worden

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49e.7

Waardering: V 5 jaar

(338.)

Handeling: Het met het oog op herplaatsing opleggen van de verplichting tot om-, her- of bijscholing en het vergoeden van de hieraan verbonden kosten aan de medewerker wiens functie wordt opgeheven

Periode: 1987-1996

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 7.1 en 7.2; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 5.1 en 5.2; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995-1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 6.1 en 6.2

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(339.)

Handeling: Het vervallen verklaren van het recht op wachtgeld danwel het recht op een uitkering ingevolge de Uitkeringsregeling 1966 voor de medewerker die weigert te voldoen aan de opgelegde verplichting tot om-, her- of bijscholing

Periode: 1987-1996

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 7.3; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 5.3; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995-1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 6.3

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(340.)

Handeling: Het stellen van voorwaarden aan het toekennen van een stimuleringspremie aan een herplaatsingskandidaat

Periode: 1996

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49o en Nota van Toelichting

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(341.)

Handeling: Het toekennen van een stimuleringspremie aan een herplaatsingskandidaat die er zelf in geslaagd is een nieuwe functie te vinden

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49o

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(342.)

Handeling: Het stellen van voorwaarden aan het afkopen van het recht op salarissuppletie bij het accepteren van een nieuwe functie door een herplaatsingskandidaat

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49p.3

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(343.)

Handeling: Het toekennen van een salarissuppletie aan een herplaatsingskandidaat dan wel het afkopen van het recht daarop

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49p.1 en 3

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(344.)

Handeling: Het bepalen dat de financiële voorzieningen met betrekking tot de spreiding van de rijksdienst en andere functieverplaatsingen van toepassing zijn op de belanghebbende die, als gevolg van herplaatsing in een passende functie in verband met reorganisatie, moet verhuizen

Periode: 1987-1996

Waardering: V 5 jaar

(345.)

Handeling: Het toekennen van een tegemoetkoming in de kosten van een gedwongen verhuizing in verband met herplaatsing

Periode: 1987-

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 12; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 6; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995-1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 7; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49n

Opmerking: Zie voor tegemoetkomingen aan wachtgelders en uitkeringsgerechtigde handelingen 461 en 480.

Waardering: V 10 jaar

(346.)

Handeling: Het stellen van voorwaarden aan het afkopen van het recht op een tegemoetkoming in de reiskosten bij herplaatsing

Periode: 1996-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49m.3

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(347.)

Handeling: Het toekennen van een tegemoetkoming in de reiskosten aan een herplaatste medewerker voor wie de afstand tussen de woning en het werk is toegenomen dan wel het afkopen van het recht op deze tegemoetkoming

Periode: 1987-

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 13; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 7; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995-1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 8; ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 23 januari 1996, Stb. 1996/62, art. 49m

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(349.)

Handeling: Het stellen van voorwaarden waaronder de medewerker aan wie in verband met reorganisatie ontslag is verleend het recht op wachtgeld danwel het recht op een uitkering kan laten afkopen

Periode: 1987-1996

Grondslag: SBK-RO, 24 september 1987, Stb. 1987/460, art. 8.1; SBK-RO 1991, 3 oktober 1991, Stb. 1991/522, art. 11.1; Tijdelijk Besluit SBK-RO 1995-1996, 6 augustus 1996, Stb. 1996/431, art. 12.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

11. Overige rechten en verplichtingen

(351.)

Handeling: Het opleggen van de verplichting om in een bepaald deel van de standplaats of van de gemeente waartoe de standplaats behoort te gaan wonen

Periode: 1945-1989

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 55.1

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(352.)

Handeling: Het verlenen van ontheffing van de verplichting te wonen in of nabij de gemeente, die als standplaats is aangewezen of waartoe de standplaats behoort

Periode: 1945-1989

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 55.2; Nota van toelichting bij het besluit van 6 oktober 1989 houdende wijziging van het Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Arbeidsovereenkomstenbesluit inzake woonverplichtingen, Stb. 1989/425

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(353.)

Handeling: Het verplichten van de medewerker om te gaan wonen of te blijven wonen in of nabij de gemeente die hem als standplaats is aangewezen of waartoe zijn standplaats behoort

Periode: 1989-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 55; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 35a, zoals gewijzigd bij besluit van 6 oktober 1989, Stb. 1989/425

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(357.)

Handeling: Het aanwijzen van personen en groepen van personen waarop de regeling verzekering vliegrisico's van toepassing is en die niet genoemd staan in art. 1 van die regeling

Periode: 1948-1990

Grondslag: Regeling verzekering vliegrisico's, 15 juni 1948, Stb. 1945/I 240, art. 1.e; Regeling Verzekering Vliegrisico's 1969, 3 september 1969, Stb. 1969/409, art. 1.g

Waardering: V 5 jaar

(358.)

Handeling: Het goedkeuren van het reizen per vliegtuig door ambtenaren in de uitoefening van hun ambt of betrekking

Periode: 1948-1990

Grondslag: Regeling verzekering vliegrisico's, 15 juni 1948, Stb. 1945/I 240, art. 2.1; Regeling verzekering vliegrisico's 1969, 3 september 1969, Stb. 1963/409, art. 2.1

Waardering: V 10 jaar

(360.)

Handeling: Het bepalen wie als kostwinners in de zin van de Regeling verzekering vliegrisico's kunnen worden aangemerkt

Periode: 1948-1969

Grondslag: Regeling verzekering vliegrisico's, 15 juni 1948, Stb. 1945/I 240, art. 2.2; Regeling Verzekering Vliegrisico's 1969, 3 september 1969, Stb. 1969/409, art. 3.1

Opmerking: Vanaf 1970 wordt door de minister van Financiën bepaald wat onder kostwinner moet worden verstaan. Het begrip is omschreven in art. 2 van de Eerste Uitvoeringsbeschikking Regeling Verzekering Vliegrisico's 1969.

Waardering: V 5 jaar

(363.)

Handeling: Het opdragen van een andere functie aan de ambtenaar

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 18 november 1987, Stb. 1987/555, art. 57

Opmerking: Hier o.m. overplaatsing; de nieuwe betrekking kan een wijziging van dienstvak en/of standplaats inhouden.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(364.)

Handeling: Het aanwijzen van werknemers welke verplicht zijn tot het verrichten van dienst ten behoeve van de bewaking en bescherming van gebouwen en objecten en de bescherming van en de hulpverlening aan personen die in deze gebouwen aanwezig zijn in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden

Periode: 1954-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 24 juli 1954 Stb. 1954/362 en het Besluit van 13 februari 1956 Stb. 1956/74, art. 57a; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 24 juli 1954 Stb. 1954/362, het Besluit van 13 februari 1956 Stb. 1956/74 en het Besluit van 25 augustus 1967 Stb. 1967/456, art. 36a resp. art. 37.2 en 37.3

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(365.)

Handeling: Het opdragen aan de medewerker van andere werkzaamheden dan die, welke hij gewoonlijk verricht

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 58.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 25 augustus 1967 Stb. 1967/456, art. 37.1

Opmerking: Hier o.m. detachering en interim functievervulling; detachering is het tijdelijk elders dan op de eigen standplaats verrichten van andere werkzaamheden dan die waarvoor de ambtenaar is aangesteld, dan wel het tijdelijk elders verrichten van de eigen werkzaamheden.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(366.)

Handeling: Het aan een medewerker voorschrijven van de verplichting tot het dragen van dienst- en onderscheidingstekens

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 65.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 43.1

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(367.)

Handeling: Het delegeren van de bevoegdheid tot het stellen van regels ten aanzien van het dragen van dienstkleding en onderscheidingstekenen aan de hoofden van dienst

Periode: 1988-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 65.3 en 65.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 43.3

Opmerking: Het ARAR spreekt van het overdragen van de bevoegdheid.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(368.)

Handeling: Het stellen van regels ten aanzien van het dragen van dienstkleding en onderscheidingstekens

Periode: 1988-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 65.3 en 65.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 43.3

Waardering: B (5)

(370.)

Handeling: Het verlenen van vergunning aan medewerkers voor het dragen van het uniform bij betogingen en optochten

Periode: 1945-1992

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 65.2; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 43.2

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(371.)

Handeling: Het verlenen van ontheffing van het verbod tot het dragen van andere dan de voorgeschreven dienstkleding of onderscheidingstekens

Periode: 1945-1988

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 65.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 43.3

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(372.)

Handeling: Het verlenen aan de medewerker van vergunning tot het verrichten van diensten voor of levering van goederen aan openbare diensten

Periode: 1945-

Grondslag: AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 40.1

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(373.)

Handeling: Het opleggen van een verbod aan bepaalde (groepen van) medewerkers om commissaris, bestuurder, vennoot, aandeelhouder of lid te zijn van alle of nader te omschrijven rechtspersonen, welke geregeld in aanraking komen of kunnen komen met de betrokken dienst

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 63; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 41

Waardering: V 5 jaar na vervallen van het verbod

(375.)

Handeling: Het goedkeuren van het vorderen, verzoeken of aannemen van vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden door de medewerker

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 64.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 42.1

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(376.)

Handeling: Het ontzeggen aan de medewerker van de toegang tot dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 77.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 49.1

Waardering: V 10 jaar

(377.)

Handeling: Het treffen van maatregelen om te voorkomen dat een medewerker bij een onderzoek aan lichaam, kleding of goederen onbehoorlijk wordt bejegend

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 77.3; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 49.3; Ambtenarenwet 1929, art. 125d

Waardering: V 5 jaar na vervanging

12. Disciplinaire straffen

(378.)

Handeling: Het voordragen van een KB/amvb of het met machtiging van de Kroon vaststellen van een ministeriële regeling waarbij wordt afgeweken van de regel dat de disciplinaire straf wordt opgelegd door het tot aanstelling bevoegde gezag

Periode: 1959-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 22 mei 1959, Stb. 1959/196, art. 80.3

Waardering: B (5)

(379.)

Handeling: Het opleggen van een disciplinaire straf aan de medewerker, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 80; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 53

Product: Schriftelijke of proces-verbaal van mondelinge verantwoording door de te bestraffen ambtenaar en besluit inzake strafoplegging

Waardering: V 10 jaar

(384.)

Handeling: Het verplichten tot het geheel of gedeeltelijk vergoeden van schade die een medewerker de dienst heeft toegebracht

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 66.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 44

Waardering: V 10 jaar

13. Instelling en werkwijze van commissies waaraan de beslissing met uitsluiting van administratieve organen is opgedragen

(385.)

Handeling: Het instellen van een commissie, als bedoeld in het 2e en 3e lid van art. 3 van de Ambtenarenwet 1929

Periode: 1945-1993

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 85

Waardering: B (4)

(386.)

Handeling: Het benoemen van de leden van de een commissie, als bedoeld in het 2e en 3e lid van art. 3 van de Ambtenarenwet 1929

Periode: 1945-1993

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 85

Waardering: V 5 jaar na einde benoeming

(388.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Financiën voordragen van een KB over het toekennen van een vaste beloning aan voorzitters, leden en secretarissen van commissies als bedoeld in art. 85 tot en met 89 van het ARAR

Periode: 1945-1993

Grondslag: Besluit tot regeling van de toekenning van vacatiegeld aan de voorzitters, de leden, de secretarissen en hunne plaatsvervangers van commissiën als bedoeld in de artikelen 85 tot en met 89 van het Algmeen Rijksambtenarenreglement, 30 juni 1933, Stb. 1933/343, art. 3

Waardering: V 5 jaar na vervanging van de regeling

14. Schorsing en ontslag

(389.)

Handeling: Het schorsen van een ambtenaar in zijn ambt

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 91

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(390.)

Handeling: Het inhouden op de bezoldiging tijdens de schorsing van een ambtenaar

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 92

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(391.)

Handeling: Het verlenen van ontslag aan een medewerker

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 93-99; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 57.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(392.)

Handeling: Het vaststellen en bekendmaken van een plan voor de afvloeiing van personeel

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 15 augustus 1970, Stb. 1970/400, resp. art. 96.3 en 96.4

Waardering: V 10 jaar

(395.)

Handeling: Het overleggen met respectievelijk de minister-president (tot 1955) of de minister van Binnenlandse Zaken (vanaf 1955) inzake het niet verlenen van ontslag aan een in het huwelijk tredende vrouwelijke ambtenaar

Periode: 1945-1957

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1955, Stb. 1955/428 en Besluit van 30 november 1957, Stb. 1957/527, art. 97.3 resp. art. 97.4

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(397.)

Handeling: Het opschorten van de ingangsdatum van het te verlenen FLO

Periode: 1966-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 24 juni 1966, Stb. 1966/285 art. 97.2

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(426.)

Handeling: Het betalen van een VUT-bijdrage per in dienst zijnde ambtenaar aan het VUT-fonds

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art.16.1 en 16.2; Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251, art. 2.3

Opmerking: Zie BSD Beheer van de Rijksbegroting, handeling nr. 296.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(431.)

Handeling: Het inhouden op het ambtelijk inkomen van het VUT-bijdrageverhaal

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, 27 april 1994, Stb. 1994/302, art. 18.1; Centrale VUT-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel, 30 oktober 1995, Stcrt. 1995/251, art. 2.3

Opmerking: Een deel van de door de werkgever (vakminister) aan het VUT-fonds betaalde VUT-bijdrage kan worden ingehouden op de bezoldiging van de ambtenaar.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(450.)

Handeling: Het treffen van een regeling waarbij de ingevolge art. 99 van het ARAR ontslagen ambtenaar een uitkering wordt verleend

Periode: 1987-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 14 augustus 1987, Stb. 1987/422, art. 99.2

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(461.)

Handeling: Het doen van een voorstel voor een ministeriële regeling waarbij bepaalde werknemers als belanghebbende in de zin van de Uitkeringsregeling worden aangewezen of van de werking van de Uitkeringsregeling worden uitgesloten

Periode: 1952-1972:

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 2.2 en 2.3; Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 6.1 en 6.2

Waardering: B (5)

(472.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken bepalen dat de verplichting tot het inzenden van een verklaring van het Gewestelijk Arbeidsbureau dat men staat ingeschreven als werkzoekende aan de minister van Binnenlandse Zaken niet geldt voor bepaalde belanghebbenden of groepen van belanghebbenden

Periode: 1952-

Grondslag: Uitkeringsregeling 1952, 16 juli 1952, Stb. 1952/412, art. 5.3; Uitkeringsregeling 1966, 27 augustus 1966, Stb. 1966/408, art. 7.2 resp. 6.2

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(481.)

Handeling: Het uitkeren van een bedrag aan de nagelaten betrekkingen van een overleden medewerker of het bij het ontbreken van dergelijke betrekkingen bijdragen in de kosten van de ziekte en de begrafenis van de overledene

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 102; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 60

Opmerking: Zie BSD Beheer van de Rijksbegroting, handeling nr. 10, 196.1, 296.

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(482.)

Handeling: Het uitkeren van een bedrag aan de nagelaten betrekkingen van de gewezen ambtenaar die op de dag van zijn overlijden nog aanspraak had op bezoldiging of op een arbeidongeschiktheidsuitkering

Periode: 1971-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, resp. art. 44.9, 42.7 en 102a; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354resp. art. 32.9 en 32c.7, zoals gewijzigd bij besluit van 23 december 1971, Stb. 1971/597, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704 en besluit van 19 december 1995, Stb. 1996/2

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(483.)

Handeling: Het betalen van een uitkering aan de nagelaten betrekkingen van een medewerker wiens overlijden in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht

Periode: 1949-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 35.6, 35.10, 45.3 en 102b; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 33.3, 33.8 en 33b.3, zoals gewijzigd bij besluit van 17 januari 1949 Stb. 1949/J 38, bij besluit van 22 december 1966 Stb. 1966/581, besluit van 17 december 1975, Stb. 1975/704 en besluit van 19 december 1995, Stb. 1996/2

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(485.)

Handeling: Het verlenen van een (schade-)vergoeding bij het verlaten van een dienstwoning door de gezinsleden van een overleden medewerker binnen 3 maanden na diens overlijden

Periode: 1945-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 103; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, art. 61

Waardering: V 10 jaar na einde dienstverband

(486.)

Handeling: Het bepalen van de datum waarop een vermiste medewerker geacht wordt te zijn overleden

Periode: 1970-

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 15 augustus 1970, Stb. 1970/400, art 104a.1; AOB, 3 augustus 1931, Stb. 1931/354, zoals gewijzigd bij besluit van 15 augustus 1970, Stb. 1970/396, art. 63

Waardering: V 75 jaar na geboorte

15. Pensioenaangelegenheden

(500.)

Handeling: Het gezamenlijk met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanwijzen van privaatrechtelijke rechtspersonen voor wiens personeel de ABP-wet van toepassing is

Periode: 1989-1992

Grondslag: Wet houdende tijdelijke regeling pensioenvoorziening na privatisering, 9 mei 1990, Stb. 1990/276, art. 1.1

Opmerking: Het betreft privaatrechtelijke rechtspersonen waaraan voorheen door het Rijk verrichte werkzaamheden zijn overgedragen.

Waardering: B (5)

(505.)

Handeling: Het aan hem die ambtenaar in de zin van de ABP-wet wordt ,verstrekken van een geschrift waaruit dat ambtenaarschap blijkt

Periode: 1966-1996

Grondslag: ABP-wet, art. B 10.2

Opmerking: Dit is het zogenaamde intreebericht, waarin opgenomen gegevens over datum van ingang van het ambtenaarschap, bij welk orgaan de ambtenaar in dienst is, wat de pensioengrondslag is etc. De ambtenaar diende dit intreebericht bij de pensioenaanvraag te overleggen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(506.)

Handeling: Het in kennis stellen van de betrokkene wanneer aan het ambtenaarschap in de zin van de ABP-wet een drempeltijd voorafgaat

Periode: 1974-1980

Grondslag: ABP-wet, art. B 10.2

Opmerking: De drempeltijd is de tijd waarna de ambtenaar na in dienst te zijn genomen recht krijgt op een pensioen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(507.)

Handeling: Het in kennis stellen van een persoon die ambtenaar is geworden dat hij een verzoek tot inkoop van diensttijd en van wachtgeldtijd tot de Pensioenraad kan richten

Periode: 1954-1965

Grondslag: Besluit houdende nadere regeling van de gelijkstelling van pleegkinderen met eigen kinderen ten opzichte van het recht op wezenpensioen, bedoeld in de Pensioenwet 1922, Stb. 1922/240, en de vaststelling van een plicht tot kennisgeving betreffende de mogelijkheid van inkoop van diensttijd voor pensioen, 30 juni 1954, Stb. 1954/304, art. 1.2

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(512.)

Handeling: Het laten uitvoeren van een geneeskundig onderzoek

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 52.1

Opmerking: Indien een ambtenaar voor ontslag in aanmerking komt, is er de mogelijkheid dat hij aan een geneeskundig onderzoek wordt onderworpen ten einde de aanspraak op pensioen te beoordelen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(513.)

Handeling: Het aanwijzen van een geneeskundige

Periode: 1966-

Grondslag: ABP-wet, art. P 11.1

Opmerking: Indien een ambtenaar voor ontslag in aanmerking komt, is er de mogelijkheid dat hij aan een geneeskundig onderzoek wordt onderworpen ten einde de aanspraak op pensioen te beoordelen. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van het ABP; de vakminister is bevoegd een geneeskundige aan te wijzen die het onderzoek bijwoont

Waardering: V 5 jaar

(534.)

Handeling: Het betalen aan het ABP van de pensioenbijdrage

Periode: 1945-1994

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 35.1, ABP-wet, art. C 4.1

Opmerking: Met ingang van 1966 is het systeem van maandelijkse betalingen vervangen door voorschotbetalingen. Dit houdt in dat eens per jaar de werkelijke rekening wordt vereffend. Voor bepaalde organen kan een afwijkende regeling worden getroffen voor de voorschotbetaling. Dit omdat bijvoorbeeld kleine administraties moeilijk kunnen voldoen aan het systeem van maandelijkse voorschotbetalingen.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(535.)

Handeling: Het doen van gespecificeerde opgaven van bijdragegrondslagen aan het bestuur van het ABP

Periode: 1966-1996

Grondslag: ABP-wet, art. C 2.2

Waardering: V 10 jaar

(536.)

Handeling: Het betalen van drempelbijdragen aan het ABP

Periode: 1966-1979

Grondslag: ABP-wet, art. C 5.4

Opmerking: Het betalen van de drempelbijdrage is bedoeld om de financiële gevolgen van het automatisch meetellen van de drempeltijd bij de voor het pensioen geldige diensttijd te vereffenen.

Zie BSD Beheer van de Rijksbegroting, handeling nr. 10, 196.1, 296.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(537.)

Handeling: Het betalen van invaliditeitspremie aan het FAOP

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 26.5

Opmerking: Zie voor het FAOP verder § 15.2.5.

Zie BSD Beheer van de Rijksbegroting, handeling nr. 296.

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(538.)

Handeling: Het vaststellen van de pensioengrondslag van de ambtenaar

Periode: 1945-1965

Grondslag: Pensioenwet 1922, art. 34.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(539.)

Handeling: Het inhouden op het ambtelijk inkomen van een bedrag voor de betaling van de pensioenbijdrage aan het ABP

Periode: 1966-1996

Grondslag: ABP-wet, art. C 7.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(540.)

Handeling: Het inhouden van een arbeidsongeschiktheidspercentage op het loon van de werknemer

Periode: 1994-

Grondslag: Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, Stb. 1994/302, art. 30.1

Waardering: V 75 jaar na geboorte

(541.)

Handeling: Het maandelijks voldoen van een schuld voor de ambtenaar op wie het verschuldigde bijdrageverhaal niet of niet volledig op zijn salaris kan worden ingehouden

Periode: 1994-

Grondslag: Verhaalbesluit ABP, Stb. 1994/658, art. 5.2

Waardering: V 75 jaar na geboorte

Adviescommissie beroepschriften beoordelingen

(80.)

Handeling: Het adviseren met betrekking tot beroepschriften van medewerkers die het niet eens zijn met de uitkomst van de beoordeling

Periode: 1963-

Grondslag: Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel, 6 mei 1963, Stcrt. 1963/108, art. 12.1; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1972, 17 augustus 1972, Stcrt.1972/171, art. 8.9; Beoordelingsvoorschrift burgerlijk rijkspersoneel 1985, 10 april 1985, Stcrt. 1985/81, art. 8.3

Waardering: V 10 jaar

Bijzondere commissie / Dienstcommissie

(229.)

Handeling: Het overleggen over de vaststelling van voor een departement of voor een dienstonderdeel geldende regelingen of tarieven voor de vergoeding van verblijfkosten

Periode: 1953-1993

Grondslag: Reisbesluit 1952, 23 september 1952, Stb. 1952/478, art. 7.7 en 10.2; Reisbesluit 1956, 24 januari 1956, Stb. 1956/43, art 6.9 en 10.2; Reisbesluit 1971, 15 december 1970, Stb. 1970/602, art. 10.2

Waardering: V 10 jaar

Deelbeleidsterrein Arbeidsverhoudingen bij de overheid

BSD, april 2001

Lijst van afkortingen

ABP: Algemeen burgerlijk pensioenfonds

AOP: Adviescommissie overheidspersoneel

ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement

Art: Artikel

ASIO: (werkgroep) Aard, structuur en inhoud van het overleg

Biza: Ministerie van Binnenlandse Zaken

BSD: Basisselectiedocument

CCGOA: Centrale Commissie voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken

COR: Centraal orgaan voor Rijkspersoneelsaangelegenheden

DC: Dienstcommissie

ESH: Europees Sociaal Handvest

ICPR: Interdepartementale Coördinatievergadering Personeelsbeleid Rijksdienst

KB: Koninklijk besluit

OR: Ondernemingsraad

ROP: Raad voor overheidspersoneelsbeleid

RIO: Rapport institutioneel onderzoek

SOR: Sectoroverleg Rijkspersoneel

Stb: Staatsblad

Stcrt: Staatscourant

VSO: Verbond Sectorwerkgevers Overheid

VUT: Vervroegde uittreding

WOR: Wet op de ondernemingsraden

Inleiding

Algemene inleiding

Ten geleide

Archiefbescheiden kunnen verschillende functies vervullen. Overheidsorganen kunnen archiefbescheiden opmaken of gebruiken voor de bedrijfsvoering, om zichzelf te verantwoorden of een ander ter verantwoording te roepen en als bewijsmiddel.

Voor burgers is het belang van archiefbescheiden gelegen in het streven naar democratische controle (de burger moet de overheid ter verantwoording kunnen roepen), in de mogelijke functie van archiefbescheiden als bewijsmiddel en in het feit dat archiefbescheiden deel uitmaken van het cultureel erfgoed en voor historisch onderzoek van belang zijn.

Vanuit het bedrijfsvoerings- en verantwoordingsbelang van archiefbescheiden geredeneerd, kan elk archiefstuk vernietigd worden op het moment dat het voor het archiefvormend orgaan niet meer nuttig is. Het historisch belang van bepaalde bescheiden kan echter van blijvende aard zijn. Om dat belang te beschermen schrijft de Archiefwet 1995 aan de Nederlandse overheidsorganen voor dat zij archiefbescheiden slechts mogen vernietigen op grond van een officieel vastgestelde selectielijst. Het Archiefbesluit 1995 geeft uitvoerige regels om de zorgvuldigheid bij de totstandkoming van de lijsten te waarborgen.

Dit basisselectiedocument (BSD) is zo'n officiële selectielijst. Het heeft tot doel voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als zorgdrager aan te geven of neerslag voortvloeiend uit handelingen zoals beschreven in het 'rapport institutioneel onderzoek' (RIO) Arbeidsverhoudingen bij de (rijks)overheid voor blijvende bewaring in aanmerking komt of vernietigd kan worden.

Onder neerslag wordt verstaan: alle gegevens voortvloeiend uit een handeling, onafhankelijk van de drager van die gegevens zoals papier, films, tapes of floppies.

Het institutioneel onderzoek

Een basisselectiedocument kan niet los gezien worden van het daaraan ten grondslag liggende rapport institutioneel onderzoek (RIO). In een RIO wordt van een bepaald beleidsterrein de context beschreven samen met de handelingen van de actoren die binnen het beleidsterrein actief zijn. Een actor is een (overheids)orgaan dat verantwoordelijk is voor bepaalde handelingen. Alle handelingen van een bepaalde actor worden in het RIO beschreven in een logische samenhang met de handelingen van de andere actoren binnen het beleidsterrein.

De context en de logische samenhang bieden de mogelijkheid om tot een zo verantwoord mogelijke selectie van handelingen te komen.

In een BSD zijn de handelingen primair geordend op actor. Hierdoor staan alle handelingen van een actor op een bepaald beleidsterrein bij elkaar. Voor deze herordening is gekozen om voor organen bruikbare selectiedocumenten te kunnen maken.

Zorgdrager

Dit BSD Arbeidsverhoudingen bij de (rijks)overheid behandelt de periode 1945-1997. In die jaren was de minister van Binnenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het archiefbeheer en daarmee ook voor het laten opstellen en vaststellen van een BSD.

Het BSD geldt als de selectielijst zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, van de Archiefwet 1995 (Stb. 276). De procedure tot vaststelling van een BSD is als volgt:

a. Het concept-BSD wordt besproken in het zogenaamde driehoeksoverleg. Deelnemers hieraan zijn vertegenwoordigers (deskundigen) van actoren op het beleidsterrein, een vertegenwoordiger namens de zorgdrager in verband met het archiefbeheer en een vertegenwoordiger namens de Rijksarchiefdienst. Tijdens dit overleg wordt rekening gehouden met het administratieve belang, het belang van de recht- en bewijszoekende burger en het historisch belang van de archiefbescheiden met betrekking tot het beleidsterrein.

b. Het concept-BSD wordt, tezamen met het verslag van het driehoeksoverleg, ter vaststelling ingediend bij de minister waaronder Cultuur ressorteert.

c. Het concept-BSD ligt gedurende een periode van 8 weken ter inzage.

d. De minister waaronder Cultuur ressorteert hoort de Raad voor Cultuur.

e. De minister waaronder Cultuur ressorteert en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (voorheen minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken) stellen het BSD vast.

f. De beschikking tot vaststelling van het BSD wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

De archiefbescheiden van een groot aantal actoren beschreven in dit BSD vallen onder de archiefwettelijke zorg van de minister van Binnenlandse Zaken. De minister van Binnenlandse Zaken treedt in het kader van dit basisselectiedocument op als zorgdrager voor de volgende actoren:

- de minister van Binnenlandse Zaken;

- de minister van Binnenlandse Zaken als vakminister;

- de Adviescommissie Overheidspersoneelsbeleid (AOP);

- de Interdepartementale Coördinatievergadering Personeelsbeleid Rijksdienst (ICPR);

- de Raad voor de Rijkspersoneelsaangelegenheden;

- de Salariscommissie ad-hoc;

- de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken;

- de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel (SOR);

- het Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO);

- de Advies- en arbitragecommissie;

- het College van advies inzake het overleg met de dienstcommissies;

- de Bedrijfscommissie.

De (minister van Binnenlandse Zaken als) vakminister is tevens zorgdrager voor:

- de Bijzondere Commissies;

- de Dienstcommissies;

- de Ondernemingsraden.

Doelstelling van de selectie

De selectie richt zich op de administratieve neerslag van het handelen van overheidsorganen die vallen onder de werking van de Archiefwet 1995 (Stb. 1995/276). De hoofddoelstelling van de selectie is een onderscheid te maken tussen archiefbescheiden die in aanmerking komen voor overbrenging (door het orgaan dat deze gegevens beheert) naar het Algemeen Rijksarchief en archiefbescheiden die op den duur door de zorgdrager kunnen worden vernietigd. Dit basisselectiedocument is opgesteld tegen de achtergrond van de selectiedoelstelling van de Rijksarchiefdienst/PIVOT: het mogelijk maken van de reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen. Deze doelstelling is verwoord door de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) bij de behandeling van de Archiefwet 1995 in de Tweede Kamer. Door het Convent van Rijksarchivarissen is deze doelstelling vertaald als het selecteren van handelingen van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen voor blijvende bewaring.

Criteria voor de selectie

Selecteren is het aanmerken van de neerslag van een handeling voor bewaren of vernietigen.

Als de neerslag aangewezen wordt ter bewaring, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, voor eeuwig bewaard moet worden. De bewaarplaats waar deze neerslag na het verlopen van de wettelijke overbrengingstermijn van twintig jaar moet worden overgebracht, is het Algemeen Rijksarchief. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een B (van bewaren).

Als de neerslag van een handeling wordt aangewezen ter vernietiging, wil dat zeggen dat deze neerslag, ongeacht de vorm waaruit zij bestaat, na verloop van de in het BSD vastgestelde termijn kan worden vernietigd. De vernietigingstermijn is een minimumeis: stukken mogen niet eerder dan na het verstrijken van die termijn worden vernietigd door de voor het beheer verantwoordelijke dienst. De duur van de vernietigingstermijn wordt bepaald door de administratieve belangen en de belangen van de burgers, enerzijds ten behoeve van het adequaat uitvoeren van de overheidsadministratie en de verantwoordingsplicht van de overheid en anderzijds voor de recht- en bewijszoekende burger. Bij de handeling in dit BSD staat in dit geval bij waardering een V (van vernietigen).

Het aanwijzen van handelingen waarvan de neerslag bewaard moet blijven gebeurt op grond van criteria die tot stand zijn gekomen in overleg tussen zorgdrager en Rijksarchiefdienst.

De gehanteerde algemene selectiecriteria

Algemene selectiecriteria

Handelingen die worden gewaardeerd met B (Bewaren)

Selectiecriterium: 1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkoppeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

Selectiecriterium: 2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hieruit worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

Selectiecriterium: 3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.

Toelichting: Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

Selectiecriterium: 4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.

Toelichting: Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

Selectiecriterium: 5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.

Toelichting: Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken.

Selectiecriterium: 6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.

Toelichting: Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Ingevolge artikel 5, onder e, van het Archiefbesluit 1995 kan neerslag van bepaalde, als te vernietigen gewaardeerde handelingen betreffende personen en/of gebeurtenissen van bijzonder cultureel of maatschappelijk belang, van vernietiging worden uitgezonderd. Bewerkingsplannen, aan de hand waarvan de daadwerkelijke selectie van archieven plaatsvindt, dienen te voorzien in procedures daarvoor.

Personeelsdossiers worden vernietigd, met uitzondering van de dossiers van ambtenaren met de rang van directeur (of een daaraan gelijk te stellen rang) of hoger, voor zover het stukken betreft die inzicht geven in de invloed van deze ambtenaren op het beleid van het ministerie dan wel inzicht geven in de departementale organisatie.

Vaststelling BSD

In juli-augustus 2000 is het ontwerp-BSD door de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Defensie, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Verkeer en Waterstaat, Financiën, Justitie, Algemene Zaken, Economische Zaken en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het ontwerp-BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 13 september 2000 lag het ontwerp-BSD gedurende acht weken ter publieke inzage bij de informatiebalie in de studiezaal van het Algemeen Rijksarchief evenals in de bibliotheken van de universiteiten, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant nr. 177 van 13 september 2000.

Tijdens het driehoeksoverleg was, op voordracht van de Archiefcommissie van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap, ook een deskundige op het beleidsterrein aanwezig. Van andere (historische) organisaties of individuele burgers is geen commentaar ontvangen.

In de vergadering van de Bijzondere Commissie Archieven van de RvC van 21 november 2000 is het ontwerp-BSD behandeld, waarbij ook het verslag van het driehoeksoverleg bij de voorbereiding van het advies is meegenomen.

Op 8 februari 2001 bracht de RvC advies uit (kenmerk arc-2000.2116/2), hetwelk geen aanleiding heeft gegeven tot wijzigingen in het BSD.

Leeswijzer

Handelingenblokken

De handelingen zijn verwerkt in uniek genummerde gegevensblokken die als volgt zijn opgebouwd:

Actor: dit is het orgaan dat een rol speelt op het beleidsterrein personeelsinformatievoorziening en -administratie, en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie.

Handeling: een complex van activiteiten, dat verricht wordt door één of meer actoren en dat veelal een product naar de omgeving oplevert.

Periode: dit geeft de jaren weer waarin de handeling werd verricht.

Grondslag/Bron: dit is de (wettelijke) basis van de handeling. De aanduiding bron wordt gebruikt indien een handeling geen duidelijke wettelijke basis heeft, maar de handeling is geformuleerd op basis van interviews, literatuur of andere bronnen.

Product: dit is de weergave van het juridisch-bestuurlijk niveau van het eindproduct van de handeling. Indien niet duidelijk is in welke soort documentaire neerslag een handeling heeft geresulteerd of als uit de beschrijving van de handeling al duidelijk is welk product de handeling oplevert, ontbreekt dit item.

Opmerkingen: dit geeft eventuele bijzonderheden over bovengenoemde items weer.

Waardering: dit geeft aan of de neerslag bewaard moet worden of dat het op termijn vernietigd kan worden.

Vernietigingstermijnen

De toepassing van de vernietigingstermijnen is als volgt:

a. een dossier wordt afgesloten (bijv. op 30 januari 1999),

b. de bijbehorende vernietigingstermijn wordt hierbij opgeteld (bijv. 10 jaar),

c. het dossier wordt bewaard tot en met 31 december 2009 (1999 + 10),

d. de betrokken directeur wordt in de loop van dat jaar (in dit voorbeeld 2009) op de hoogte gesteld van de voorgenomen vernietiging van dit dossier,

e. het dossier wordt vernietigd per 2 januari 2010, tenzij de betrokken directeur zwaarwichtige redenen heeft voor uitstel van vernietiging (administratief of juridisch belang).

Actoren

Een uitgangspunt van PIVOT ten aanzien van een institutioneel onderzoek is dat dit zich niet beperkt tot een beschrijving van het handelen van een afzonderlijke instelling, maar dat de beschrijving zich uitstrekt over het handelen van de verschillende actoren van de rijksoverheid die op een bepaald beleidsterrein een rol spelen. Dit betekent dus dat niet alleen de actoren die onder de minister van Binnenlandse Zaken vallen worden meegenomen in dit onderzoek, maar ook die actoren die daarbuiten vallen en wel tot de rijks- of provinciale overheid behoren.

De actoren zijn ingedeeld in:

A. Actoren waarvan het archief valt onder zorg van de minister van Binnenlandse Zaken

B. Actoren waarvan de archieven onder de zorg van de vakminister vallen

C. Overige actoren

Bij de actoren minister van Binnenlandse Zaken en vakminister zijn voor de overzichtelijkheid tussen de handelingenblokken kopjes geplaatst die overeenkomen met de titels van de hoofdstukken uit het rapport institutioneel onderzoek.

Inleiding Arbeidsverhoudingen bij de overheid

Hoofdlijnen van het overheidshandelen op het beleidsterrein

PIVOT definieert hoofdlijnen van het handelen als: de doelstellingen van de overheid binnen de kaders van een (deel)beleidsterrein. Het beleid ten aanzien van de arbeidsverhoudingen bij de rijksoverheid - en in principe bij de overheid als geheel - staat sinds 1945 vooral in het teken van democratisering en normalisering.

Sinds 1945 hebben de ambtenarencentrales gestreefd naar een meer open overleg. Van daadwerkelijke onderhandelingen was in de jaren vijftig zestig en zeventig geen sprake. De verhoudingen binnen de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg, waar beide overheid en werknemers overleg voerden, waren geenszins gebaseerd op gelijkwaardigheid. De vakcentrales voor overheidspersoneel konden slechts een oordeel uitspreken, maar hadden geen directe invloed op de “onderhandelingen”. Zij drongen voortdurend aan op democratisering van het stelsel ofwel een meer gelijkwaardige positie binnen het overleg.

In 1984 werd naar aanleiding van de bevindingen van enkele adviescommissies en de ambtenarenstaking van 1983 de weg naar een nieuwe overlegstructuur ingeslagen. Tegelijkertijd werd er een bemiddelingsorgaan in het leven geroepen: de Advies- en Arbitragecommissie. In dit nieuwe overlegstelsel was een gelijkwaardige positie voor de vakcentrales ingeruimd. In 1989 en 1990 werd dit stelsel beproefd.

In het kader van de normalisatietendens - de gelijkschakeling met het bedrijfsleven -, welke vanaf het einde van de jaren zeventig veld won, werd het overlegstelsel in de jaren negentig opnieuw herzien. Gezien de diversiteit van de diverse overheidsorganen werd aangestuurd op een sectoraal overleg. Dit was een overlegstructuur waarbinnen diverse overheidswerkgevers, ingedeeld in sectoren, een zekere zelfstandigheid verkregen voor het bepalen van de arbeidsvoorwaarden. Vanaf 1993 was het sectorale model van toepassing. De eerste vier jaar bij wijze van proef. Het stelsel werd 1997 definitief ingevoerd.

Ook op lager niveau bepaalde de democratisering het beleid. Dit gold met name voor de medezeggenschap, waartoe de dienstcommissies dienden. Ook hier ontbrak een gelijkwaardige positie. Het personeel werd gekend in de beslissingen, die de overheid op het gebied van personeel en organisatie nam. Een echte onderhandelingspositie ontbrak en de voornaamste taak van de dienstcommissies was feitelijk het informeren van de verschillende bijzondere commissies. Bovendien kon er in de dienstcommissies moeilijk gesproken worden van een goede vertegenwoordiging van het personeel bij de desbetreffende diensteenheid, daar bepaald was dat alleen georganiseerde ambtenaren in de dienstcommissie zitting mochten nemen. Democratisering en normalisering speelden ook hier een rol. Ten aanzien van de normalisering gold de Wet op ondernemingsraden als voorbeeld.

Vanaf het einde van de jaren zeventig werden de mogelijkheden voor een beter medezeggenschapsstelsel bestudeerd, waarin met name de aansluiting bij de Wet op de ondernemingsraden centraal stond. In 1982 werd een wetswijziging ingevoerd waarin het medezeggenschapsstelsel werd veranderd. De leden werden in het vervolg gekozen op grond van actief en passief kiesrecht. Bovendien verkreeg de dienstcommissie een aantal bevoegdheden, waaronder het advies- en het instemmingsrecht.

Een in 1986/87 verricht evaluatie-onderzoek naar het functioneren van de dienstcommissie `nieuwe stijl' leverde een weinig gunstig resultaat op. Veranderingen waren nodig en in het kader van de normalisatie werd de invoering van Wet op de ondernemingsraden overwogen. Na een onderzoek diende de regering in 1993 een wetsontwerp voor invoering van de wet in de overheidssector in. In april 1995 werd de wet ingevoerd.

In de algemene inleiding op het institutioneel onderzoek Overheidspersoneel zijn kort de ontwikkeling van het ambtenarenrecht en de hoofdlijnen van het overheidspersoneelsbeleid aangegeven.

In het onderzoek op het deelbeleidsterrein Arbeidsverhoudingen bij de overheid zijn de handelingen opgenomen die bij de algemene inleiding behoren en die de instelling en werkzaamheden betreffen van raden en commissies die op verschillende deelbeleidsterreinen werkzaam zijn en enkele handelingen van algemene strekking die niet bij een deelterrein waren onder te brengen.

Actoren

PIVOT definieert een actor als een orgaan dat een rol speelt op een beleidsterrein en de bevoegdheid heeft tot het zelfstandig verrichten van handelingen op grond van attributie of delegatie.

Een uitgebreid overzicht van de actoren die op het deelbeleidsterrein Arbeidsverhoudingen bij de overheid een rol spelen, is opgenomen in het rapport institutioneel onderzoek Overheidspersoneel, deelbeleidsterrein Arbeidsverhoudingen bij de overheid. Actoren die daar met een asterisk zijn aangeduid, blijven in dit basisselectiedocument buiten beschouwing (zoals ze dat ook in het RIO zijn gebleven).

De voornaamste actoren met een algemeen werkterrein zijn:

- Minister van Binnenlandse Zaken

- Ministerraad en onderraden (Raad voor de Rijksdienst / Raad voor de Rijksdienst en Inkomensaangelegenheden)

- Vakminister

- Adviescommissie Overheidspersoneelsbeleid (AOP)

- Interdepartementale Coördinatievergadering Personeelsbeleid Rijksdienst (ICPR)

- Raad voor de Rijkspersoneelsaangelegenheden

Van de ministerraad zijn geen handelingen in het rapport opgenomen. De handelingen van de vakminister zijn steeds te vinden bij de afzonderlijke deelbeleidsterreinen

De voornaamste actoren op het deelbeleidsterrein Arbeidsverhoudingen zijn:

- Minister van Binnenlandse Zaken

- Vakminister

- Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

- Sectorcommissie overleg Rijkspersoneel

- Verbond Sectorwerkgevers Overheid

- Bijzondere Commissie

- Dienstcommissie

- Advies- en arbitragecommissie

- College van advies inzake het overleg met de dienstcommissies

- Bedrijfscommissie

- Ondernemingsraad

Overzicht van handelingen gewaardeerd met 'bewaren'

stcrt-2001-200-p11-SC31310-2.gif

Selectielijst

A. Actoren waarvan het archief onder de zorg van de minister van Binnenlandse Zaken valt

Minister van Binnenlandse Zaken

1 Handelingen die betrekking hebben op meer dan één deelterrein

(1.)

Handeling: Het voorbereiden, medevaststellen , coördineren en evalueren van het overheidspersoneelsbeleid

Periode: 1945 -

Product: Beleidsnota's, beleidsnotities, rapporten, adviezen, evaluaties enz.

Opmerking: (1) Het betreft hier alleen beleid dat niet gedekt is door de zes deelonderzoeken waaruit dit onderzoek bestaat.

(2) De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad.

Onder deze handeling valt ook:

- het voeren van overleg met andere betrokken actoren op het beleidsterrein.

- het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de ministerraadsvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein.

- het voeren van overleg met / het leveren van bijdragen aan het overleg met het staatshoofd betreffende het beleidsterrein.

- het voorbereiden van een Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting betreffende het beleidsterrein.

- het toetsen van de uitvoering van het beleid (evaluatie).

- het leveren van commentaar op de recht- en doelmatigheidscontroles van de Algemene Rekenkamer op het beleidsterrein.

- het informeren van het Kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein.

- het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid.

Waardering: B (1, 2)

(2.)

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal betreffende het personeelsbeleid

Periode: 1945 -

Product: Brieven, notities

Waardering: B (3)

(3.)

Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten-Generaal naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende de arbeidsverhoudingen bij de (rijks)overheid

Periode: 1945 -

Product: Brieven, notities

Waardering: B (3)

(4.)

Handeling: Het met de minister van Financiën voorbereiden van het Kabinetsstandpunt inzake de toekenning van budgetten ten behoeve van de arbeidsvoorwaarden bij de overheid en bij de gepremieerde en gesubsidieerde sector

Periode: 1945 -

Waardering: B (1)

(6.)

Handeling: Het instellen van de Adviescommissie Overheidspersoneelsbeleid

Periode: 1972 -

Product: Beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken van 19 juni 1972,

Nr. ABB72/U1525, DGOP, Directie OPZ, Afd. AJZ, Stcrt. 1972/122

Waardering: B (4)

(8.)

Handeling: Het instellen van de Interdepartementale Coördinatievergadering Personeelsbeleid Rijksdienst

Periode: (1956) 1990 -

Product: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken, 11 december 1990, Nr. MPA90/379/U1, DGMP, Stcrt. 1990/249; Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken, 19 mei 1995, AD95/U446,

Stcrt. 1995/103

Waardering: B (4)

(12.)

Handeling: Het splitsen van de Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden in afdelingen

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 3, eerste lid

Waardering: B (4)

(13.)

Handeling: Het vaststellen van een reglement van orde voor de Raad voor Rijkspersoneels- aangelegenheden

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 3, eerste lid

Opmerking: Het reglement wordt vastgesteld na het inwinnen van het advies van de Raad zelf.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(14.)

Handeling: Het voorbereiden van de voordracht door de Ministerraad van een persoon voor de benoeming tot voorzitter van de Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 3, tweede lid

Opmerking: De voorzitter wordt benoemd door de Kroon.

Waardering: V 5 jaar

(15.)

Handeling: Het vaststellen van het aantal leden van de Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 3, tweede lid

Waardering: V 5 jaar

(16.)

Handeling: Het benoemen en ontslaan van de gewone leden van de Raad voor Rijkspersoneels- aangelegenheden

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 3, tweede lid

Waardering: V 5 jaar

(17.)

Handeling: Het aanwijzen van de ondervoorzitter van de Rijkspersoneelsaangelegenheden en de voorzitters van de afdelingen van de Raad

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 3, tweede lid

Waardering: V 5 jaar

(18.)

Handeling: Het indelen van de gewone en ambtshalve leden in de afdelingen van de Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 3, derde lid

Waardering: V 5 jaar

(19.)

Handeling: Het aanwijzen van een of meer adjunct-secretarissen van de Raad voor de Rijkspersoneelsaangelegenheden

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 3, derde lid

Waardering: V 5 jaar

(20.)

Handeling: Het aan overheidsorganen verlenen van het recht personen voor te dragen voor

de benoeming tot lid van de Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 3, vierde lid

Waardering: B (5)

(21.)

Handeling: Het toekennen van presentiegeld aan de voorzitter en de leden van de Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden, indien deze niet in dienst van de rijksoverheid zijn

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 3, vijfde lid

Waardering: V 5 jaar

(22.)

Handeling: Het voordragen van een persoon voor de benoeming tot directeur van de Centrale Personeelsdienst

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 4, eerste lid; Besluit tot reorganisatie van het Centraal Orgaan voor Rijkspersoneelsaangelegenheden, 23 augustus 1955, Stb. 1955/403, art. 3, eerste lid

Opmerking: De directeur wordt benoemd door de Kroon

Waardering: V 5 jaar

(23.)

Handeling: Het in overleg met de minister van Financiën vaststellen van de formatie van de Centrale Personeelsdienst

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 4, tweede lid

Opmerking: De formatie wordt vastgesteld na het inwinnen van het advies van de Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden.

Waardering: V 5 jaar

(25.)

Handeling: Het geheel of gedeeltelijk overdragen van de bevoegdheid tot indienstneming van het personeel van de Centrale Personeelsdienst aan de directeur van deze dienst

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 4, derde lid

Waardering: V 5 jaar

(26.)

Handeling: Het voorbereiden van het standpunt van de Ministerraad inzake het regelen van de functionele betrekkingen tussen de Centrale Personeelsdienst en de hoofden van de personeelsafdelingen van de ministeries

Periode: 1947 - 1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946/G 367, art. 4, derde lid

Opmerking: De minister benoemt op aanbeveling van de directeur van de Centrale Personeelsdienst.

Waardering: B (5)

(27.)

Handeling: Het regelen van de functionele betrekkingen tussen de Centrale Personeelsdienst en de hoofden van de personeelsafdelingen van de ministeries

Periode: 1955 -

Grondslag: Besluit tot reorganisatie van het Centraal Orgaan voor Rijkspersoneelsaangelegenheden, 23 augustus 1955, Stb. 1955/403, art. 3, tweede lid

Waardering: B (5)

(28.)

Handeling: Het voordragen van een KB tot instelling van een Staatscommissie van advies inzake de status van ambtenaren

Periode: 1952 - 1958

Product: KB tot instelling van een Staatscommissie van advies inzake de status van ambtenaren, 13 augustus 1952, Stcrt. 1952/159

Waardering: B (4)

2. Arbeidsverhoudingen algemeen

(30.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van beleid betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad. Onder deze handeling valt ook:

- het voeren van overleg met andere betrokken actoren op het beleidsterrein

- het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de ministerraadsvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein

- het voeren van overleg met / het leveren van bijdragen aan het overleg met het staatshoofd betreffende het beleidsterrein

- het voorbereiden van een Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting betreffende het beleidsterrein

- het toetsen van de uitvoering van het beleid (evaluatie)

- het leveren van commentaar op de recht- en doelmatigheidscontroles van de Algemene Rekenkamer op het beleidsterrein

- het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein - het informeren van het Kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein

- het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid

Waardering: B (1, 2)

(31.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Product: onder meer Wet Stichtig CAOP, Stb. 1994/761

Opmerking: Voor de voorbereiding van wijzigingen van de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenregelement en het Arbeidsovereenkomstenbesluit wordt verwezen naar het institutioneel onderzoek Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, PIVOT-rapport nr. 73, § 1.2

Waardering: B (1)

(32.)

Handeling: Het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties

Periode: 1945 -

Product: internationale regelingen, nota's , notities, rapporten

Waardering: B (1)

(33.)

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Product: series jaarverslagen, kwartaalverslagen, maandverslagen

Waardering: B (3)

(34.)

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden van of commissies uit de Kamers der Staten-Generaal betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Product: Brieven, notities

Waardering: B (2, 3)

(35.)

Handeling: Het informeren van de Commissies voor de Verzoekschriften en andere tot onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten-Generaal naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het beleid betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Product: Brieven, notities

Waardering: B (3)

(36.)

Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechterlijke organen

Periode: 1945 -

Product: verweerschriften

Waardering: B (3)

(37.)

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen met betrekking tot de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Waardering: V 3 jaar

(38.)

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Opmerking: Zie voor het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid handeling 30.

Waardering: V 3 jaar

N.B. Van het voorlichtingsmateriaal wordt één exemplaar bewaard. De voorbereidende stukken worden vernietigd.

(39.)

Handeling: Het vaststellen van de opdracht en het eindproduct van een intern of extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Product: offerte, brieven, rapport

Opmerking: Onder vaststellen van het eindproduct wordt ook verstaan het in ontvangst nemen van het eindproduct van extern verricht onderzoek.

Waardering: B (1)

(40.)

Handeling: Het begeleiden van intern en extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Product: notities, notulen, brieven

Waardering: B (1)

(41.)

Handeling: Het verzamelen en bewerken van gegevens ten behoeve van intern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Waardering: V 5 jaar

(42.)

Handeling: Het financieren van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Waardering: V 5 jaar mits de rekening is goedgekeurd

(43.)

Handeling: Het instellen van commissies en werkgroepen voor advisering over het beleid en wet- en regelgeving ten aanzien van arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Waardering: B (4)

(44.)

Handeling: Het (bij KB) benoemen van de leden, plaatsvervangende leden, secretaris en adjunctsecretaris(sen) van adviescommissies op het terrein van de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Waardering: V 5 jaar na beëindiging van het lidmaatschap

(45.)

Handeling: Het deelnemen aan advies- en overlegcommissies waarvan het voorzitterschap en/of secretariaat niet bij het ministerie berust

Periode: 1945 -

Product: benoemingsvoordracht, lidmaatschapsarchief

Waardering: V 5 jaar

(46.)

Handeling: Het deelnemen aan het bestuur van privaatrechtelijke instellingen op het gebied van de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Product: bestuurs(lidmaatschaps)archief

Waardering: V 5 jaar

(47.)

Handeling: Het oprichten en in stand houden van privaatrechtelijke instellingen op het gebied van de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Product: oprichtingsakte, statuten, verslaglegging naar de oprichters bijv. jaarverslagen

Opmerking: Te denken valt aan stichtingen die door de overheid (mede) zijn opgericht ten behoeve van een beleidsdoelstelling, zoals de Stichting CAOP.

Waardering: B (4)

(48.)

Handeling: Het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het terrein van de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Waardering: V 5 jaar mits de rekening is goedgekeurd

(49.)

Handeling: Het instellen, wijzigen en opheffen van organisatie-eenheden op het beleidsterrein van de arbeidsverhoudingen bij de overheid

Periode: 1945 -

Waardering: B (4)

3. Centraal georganiseerd overleg in ambtenarenzaken

(50.)

Handeling: Het in overleg met de Salariscommissie ad-hoc en de centrales voor overheidspersoneel ontwikkelen van een nieuw overlegstelsel voor het georganiseerd overleg inzake de rechtspositie voor overheidspersoneel

Periode: 1945 - 1953

Bron : Begrotingen 1945 t/m 1953

Waardering: B (1)

(51.)

Handeling: Het instellen en opheffen van de Salariscommissie ad-hoc

Periode: 1945 - 1951

Product: Beschikking van 13 oktober 1945, No.5336/R, Stcrt. 1945/91 Beschikking van 20 november 1951, No. U 7131(S) RRPa I, Stcrt. 1951/229

Waardering: B (4)

(52.)

Handeling: Het benoemen en schorsen van de voorzitter, secretaris en leden van de Salariscommissie ad-hoc

Periode: 1945 - 1951

Grondslag: Beschikking van 13 oktober 1945, No.5336/R Stcrt. 1945/91

Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap

(54.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van beleid betreffende het centraal georganiseerd overleg in ambtenarenzaken

Periode : 1945 - 1997

Bron: Begrotingen

Opmerking: In de periode 1945-1951 was de Salariscommissie ad-hoc belast met het arbeidsvoorwaardenoverleg. In 1951 werd de CCGOA hersteld

Waardering: B (1)

(55.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende het centraal georganiseerd overleg in ambtenarenzaken

Periode: 1945 - 1997

Opmerking: Voor de voorbereiding van wijzigingen van de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenregelement en het Arbeidsovereenkomstenbesluit wordt verwezen naar het institutioneel onderzoek Overheidspersoneel, deelbeleidsterrein Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, PIVOT-rapport nr. 73, § 1.2

Waardering: B (1)

(56.)

Handeling: Het instellen en opheffen van de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

Periode: 1951 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 105

Product: Beschikking van 20 november 1951, Stcrt. 1951/229

Opmerking: De CCGOA is in eerste instantie ingesteld door de minister van Justitie. Vanaf 1933 is deze taak overgebracht naar Binnenlandse Zaken. Na de Tweede Wereldoorlog werd het arbeidsvoorwaardenoverleg van 1945 tot 1951 waargenomen door de Salariscommissie ad-hoc.

Waardering: B (4)

(57.)

Handeling: Het voorbereiden, vaststellen en wijzigen van het vergaderreglement van de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken, alsmede het stellen van regels ten aanzien van de vergaderfaciliteiten

Periode: 1945 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 110

Opmerking: De bepalingen betreffen onder meer: -: de voorzitter bepaalt de tijd en plaats van de vergaderingen en is verplicht de vergadering bijeen te roepen indien twee aangewezen leden van de deelnemende organisaties het verlangen tot vergaderen te kennen geven; -: de stemverhoudingen / reglementen; -: de openbaarheid van verslagen.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(61.)

Handeling: Het aanwijzen en benoemen van een voorzitter en een vice-voorzitter voor de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

Periode: 1945 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 106.2

Opmerking: Vanaf 1968 is de minister van Binnenlandse Zaken voorzitter van het overleg. Hij kan echter een ambtenaar als plaatsvervangend voorzitter van het overleg aanwijzen.

Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap

(62.)

Handeling: Het aanwijzen en benoemen van een secretaris en adjunct-secretaris voor de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

Periode: 1945 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 112, gewijzigd bij besluit van 19 augustus 1954, Stb. 1954/406, art. 106b en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 107.3

Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap

(63.)

Handeling: Het voorbereiden van een K.B. voor de toelating en schorsing van vakcentrales tot de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

Periode: 1945 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 107, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 105, 106 en 107a

Opmerking: Tot de voorwaarden voor toelating hoorden onder meer: -: het jaarlijks doen inzien van de statuten en eventuele wijzigingen; -: een jaarlijkse opgave van de aangesloten verenigingen -: een jaarlijkse opgave van de ledentallen

Waardering: B (4)

(64.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die namens de minister deelnemen aan centraal georganiseerd overleg, de zogeheten Regeringsdelegatie

Periode: 1945 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 105.2, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 105.1 en 107.1 en .2 Koninklijk besluit van 18 december 1946, Stb. 1946/G367, art. 6

Opmerking: Vanaf 1946 wordt het overleg gevoerd door een afdeling van het Centraal Orgaan voor Rijkspersoneelsaangelegenheden en vanaf 1951 door de Regeringsdelegatie, die eveneens onderdeel uitmaakt van het Centraal Orgaan voor Rijkspersoneelsaangelegenheden.

Waardering: V 5 jaar

(65.)

Handeling: Het geven van aanwijzingen en opdrachten aan de Regeringsdelegatie voor de bespreking in de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

Periode: 1954 - 1968

Grondslag: ARAR ,12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van van 19 augustus 1954, Stb. 1954/406, art. 108c

Waardering: B (5)

(67.)

Handeling: Het aanwijzen een ambtenaar die namens de minister belast is met de leiding van het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

Periode: 1968 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 106.2, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 107.1

Opmerking: De minister van Binnenlandse Zaken heeft zelf de leiding bij het overleg maar kan dit, indien de aard van de te bespreken aangelegenheden dit toelaten, opdragen aan een ambtenaar.

Waardering: V 5 jaar na afloop aanwijzing

(68.)

Handeling: Het (kunnen) uitsluiten van leden of plaatsvervangende leden van de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken van deelname aan het overleg

Periode: 1954 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 19 augustus 1954, Stb. 1954/406, art. 107.3, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 106.3

Opmerking: Wanneer deelname aan het overleg strijdig was met het dienstbelang kon de minister tot uitsluiting beslissen. Uitsluiting geschiedt niet dan nadat het bestuur van de daarbij betrokken zijnde centrale van verenigingen van ambtenaren over het voornemen daartoe is gehoord, en het advies van de overige leden van de commissie daarover is ingewonnen. Tot 1968 werd in plaats van uitsluiten de term `wraken' gebruikt.

Waardering: V 5 jaar

(70.)

Handeling: Het in overleg met de Commissie voor Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken voorbereiden en vaststellen van aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van ambtenaren, welke in het georganiseerd overleg aan bod moeten komen

Periode: 1945 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art 105.2, 108 en 111.2, gewijzigd bij besluit van 19 augustus 1954, Stb. 1954/406, art. 108 en 112, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 105.1, 108 en 112

Opmerking: Het betreft hier o.m voorstellen tot wijziging van:

- de Pensioenwet 1922 en de Algemene burgerlijke pensioenwet ;

- de Ambtenarenwet 1929;

- het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

- het Arbeidsovereenkomstenbesluit;

- het Bezoldigingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1948 en 1984;

- het Besluit tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke rijksambtenaren 1922 en het Rijkswachtgeldbesluit 1959;

- Uitkeringsregelingen;

- Reisbesluiten;

- het Verplaatsingskostenbesluit.

Verder betreft het algemene sociale aangelegenheden, onder meer:

- de invoering en het gebruik in de burgerlijke Rijksdienst van systemen van functiebeschrijving, werkclassificatie en personeelsbeoordeling;

- de grondslagen van de rangsbevordering binnen de vastgestelde formaties;

- de vakopleiding en de ambtelijke vorming van het burgerlijk Rijkspersoneel;

- de medische en sociale zorg voor het burgerlijk Rijkspersoneel.

Feitelijk gaat het hier om het vaststellen van de vergaderagenda.

Waardering: B (1)

(73.)

Handeling: Het instellen van (sub)commissies ter voorbereiding van voorstellen, waarvoor in de Centrale Commissie geen afdeling bestaat

Periode: 1968 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 110 lid 3

Waardering: B (4)

(74.)

Handeling: Het aan de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken mededelen van regeringsbeslissingen omtrent de in de commissie behandelde aangelegenheden

Periode: 1945 - 1968

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb 1931/248, art. 109, gewijzigd bij besluit van 19 augustus 1954, Stb. 1954/406, art. 109a, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 111

Opmerking: In 1968 werd de bepaling omtrent mededeling van het regeringsstandpunt beperkt tot de gevallen waarin het regeringsbeleid afweek van het standpunt van de meerderheid van de commissie.

Waardering: B (1)

(76.)

Handeling: Het instellen van commissies en werkgroepen inzake het onderzoek naar de opzet van een nieuw overlegstelsel

Periode: 1945 -

Grondslag: Begrotingen

Opmerking: Het betreft hier:

- Commissie Neher 1945

- Commissie Bouman 1956

- Werkgroep Aard, structuur en inhoud van het overlegstelsel (ASIO) 1980-1983

- Werkgroep Overlegstelsel 1981-1983

Waardering: B (4)

(77.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van beleid inzake het gedecentraliseerd of sectoroverleg

Periode: 1980 -

Grondslag: Begrotingen

Waardering: B (1)

(78.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende het sectoroverleg

Periode: 1980 -

Grondslag: Ambtenarenwet, 12 december 1929, Stb. 1929/530, art. 125.1

Product: onder meer Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, Stb. 1997/31

Waardering: B (1)

(79.)

Handeling: Het stellen van procedurele regels voor het overleg in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid

Periode: 1993 -

Grondslag: Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 2-3

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(80.)

Handeling: Het voeren van overleg met de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid

Periode: 1993 -

Grondslag: Regeling overleg Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 1

Opmerking: Tot deze handeling wordt ook gerekend het overleg met door de ROP ingestelde kamers of commissies, bijvoorbeeld de Pensioenkamer en de WOR-kamer.

Waardering: B (1)

(81.)

Handeling: Het aangaan van een samenwerkingsovereenkomst met andere sectorwerkgevers ten behoeve van afstemming en collectieve belangenbehartiging

Periode: 1992 -

Product: Werkgeversovereenkomst decentralisatie arbeidsvoorwaardenoverleg van 10 december 1992, VSO 92/1

Opmerking: In deze overeenkomst is het Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO) ingesteld. Naast de genoemde ministers waren in 1992 het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen partij bij deze overeenkomst. De mogelijkheid bestaat voor andere sectorwerkgevers om zich aan te sluiten bij de overeenkomst en het VSO.

Waardering: B (1, 4)

(83.)

Handeling: Het beslissen over standpunten die bij de onderhandelingen in de CCGOA ingebracht moeten worden en waarover binnen het VSO geen overeenstemming wordt bereikt

Periode: 1993 - 1997

Grondslag: Werkgeversovereenkomst decentralisatie arbeidsvoorwaardenoverleg van 10 december 1992, VSO 92/1, art. 6.3

Waardering: B (1)

(89.)

Handeling: Het instellen en opheffen van de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol Sectoralisatie van het overleg, 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 105

Waardering: B (4)

(90.)

Handeling: Het vaststellen van de onderwerpen welke door de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel in behandeling mogen worden genomen

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol Sectoralisatie van het overleg, 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 105 en art. 108.2

Opmerking: Het betreft hier de aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren met inbegrip van de algemene onderwerpen welke door de vakcentrales worden aangedragen.

Waardering: B (1)

(91.)

Handeling: Het voorbereiden van een K.B. voor de toelating en schorsing van vakcentrales tot de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol Sectoralisatie van het overleg 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 105.2, 106.2 en 107a

Waardering: B (4)

(92.)

Handeling: Het (kunnen) uitsluiten / schorsen van leden of plaatsvervangende leden van deelname aan het sectoroverleg

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol sectoralisatie overleg, 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 106.3

Opmerking: De minister kan tot uitsluiting besluiten wanneer de deelname aan het overleg strijdig wordt geacht met het dienstbelang. Uitsluiting vindt niet eerder plaats dan nadat de desbetreffende vakcentrale en de overige leden van de Sectorcommissie zijn gehoord.

Waardering: V 5 jaar

(93.)

Handeling: Het aanwijzen van een voorzitter, ambtelijke leden en een secretaris van de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol sectoralisatie overleg, 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 107.1 en 3

Opmerking: In principe zit de minister zelf het overleg voor. Hij kan echter de leiding overdragen aan de directeur-generaal Management en Personeelsbeleid van het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap

(94.)

Handeling: Het aanwijzen van functionarissen welke de minister bij het overleg in de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel terzijde staan

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol sectoralisatie overleg, 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 107.2 en 110.1

Opmerking: Wanneer het wenselijk is om over bepaalde aangelegenheden voorbereidende besprekingen te voeren of in het overleg genomen besluiten uit te werken kan de minister daartoe functionarissen aanwijzen die samen met vertegenwoordigers van de Sectorcommissie aan het werk gaan.

Waardering: V 5 jaar na afloop aanwijzing

(95.)

Handeling: Het vaststellen van vergaderdata voor de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol sectoralisatie overleg, 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 108b

Waardering: V 3 jaar

(96.)

Handeling: Het ter beschikking stellen van vergaderfaciliteiten voor de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol sectoralisatie overleg, 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 109

Waardering: V 3 jaar

(97.)

Handeling: Het stellen van regels ten aanzien van de werkwijze van de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol Sectoralisatie overleg, 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 110a t/m 110f

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(99.)

Handeling: Het beslissen op voorstellen inzake de regeling of wijziging van rechten of verplichtingen van ambtenaren, waarover hij niet met een meerderheid van de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel overeenstemming heeft kunnen bereiken (omdat daar de stemmen staken)

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol Sectoralisatie van het overleg 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 105.3

Waardering: B (1)

(100.)

Handeling: Het berichten van de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel over besluiten waarbij afgeweken is van het advies van de sectorcommissie

Periode: 1993 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 111

Waardering: B (1)

4 Bijzondere Commissie

(101.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van beleid betreffende het functioneren van de bijzondere commissie

Periode: 1945 -

Grondslag: Begrotingen

Waardering: B (1)

(110.)

Handeling: Het stellen van regels ten aanzien van de mogelijkheid tot directe besprekingen tussen de minister enerzijds en de leden of de voorzitter van de bijzondere commissie anderzijds.

Periode: 1945 - 1956

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/ 248, art. 118.1 en 2

Opmerking: Het betreft hier een vorm van vooroverleg voorafgaand aan de in te brengen onderwerpen of te vormen adviezen.

Waardering: V 5 jaar

(111.)

Handeling: Het stellen van regels ten aanzien van de werkwijze van de commissie

Periode: 1945 - 1968

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 118, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 122

Product: onder meer: reglement van orde

Opmerking: De regels betreffen o.a.:

- het reglement van orde;

- de wijze van advisering;

- de stemming ten aanzien van het behandelde in de vergadering;

- de verslaglegging.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

5 Geschillenregeling

(113.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren, evalueren en wijzigen van beleid ten aanzien van een geschillenregeling

Periode: 1979 -

Grondslag: Begrotingen

Waardering: B (1)

(114.)

Handeling: Het instellen van commissies en werkgroepen ter voorbereiding van een geschillenregeling

Periode: 1979 -

Opmerking: Commissies/werkgroepen zijn: Commissie van Advies inzake de regeling van voorzieningen bij collectieve arbeidsgeschillen in openbare dienst, 1979; Werkgroep geschillenregeling, 1982

Waardering: B (4)

(115.)

Handeling: Het instellen van de Advies- en Arbitragecommissie

Periode: 1984 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, tb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 22 mei 1984, Stb. 1984/317, art. 110g

Opmerking: De commissie heeft tot taak te adviseren dan wel een bindende uitspraak te doen in de geschillen die haar ingevolge geschillen inzake aangelegenheden die worden besproken in de centrale commissie voor georganiseerd overleg.

Waardering: B (4)

(116.)

Handeling: Het voordragen van een KB voor de benoeming van de voorzitter, de leden en plaatsvervangende leden van de Advies- en Arbitragecommissie

Periode: 1984 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, tb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 22 mei 1984, Stb. 1984/317, art. 110g.2 en .3

Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap

(117.)

Handeling: Het in overeenstemming met de voorzitter van de CCGOA aanwijzen van een secretaris van de Advies- en Arbitragecommissie

Periode: 1984 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, tb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 22 mei 1984, Stb. 1984/317, art. 110g.5

Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap

6. De rol van de centrale overheid ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden bij de ambtenaren van de decentrale overheden (waterschappen, gemeenten, provincies)

(120.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid ten aanzien de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren van lagere overheden

Periode: 1945-

Product: O.a. beleidsnota's, beleidsnotities, rapporten, adviezen, evaluaties

Opmerking: De eigenlijke vaststelling van het beleid vindt plaats in de ministerraad. Onder deze handeling valt ook:

- het voeren van overleg met de andere betrokken actoren op het beleidsterrein, bijv. in de Contactgroep Toezicht;

- het voorbereiden van een standpunt ter inbrenging in de ministerraadvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein;

- het voeren van overleg met / het leveren van bijdragen aan het overleg met het Staatshoofd betreffende de arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen

- het voorbereiden van de Memorie van Toelichting op de Rijksbegroting betreffende de arbeidsvoorwaarden van personen die een politiek of semi-politiek ambt vervullen;

- het aan een externe adviescommissie verzoeken om advies betreffende het beleid;

- het informeren van het kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein;

- het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid.

Waardering: B (1)

(121.)

Handeling: Het voeren van overleg in het Bestuurlijk Beraad inzake het arbeidsvoorwaardenbeleid van de lagere overheden

Periode: 1945 -

Waardering: B (1)

(123.)

Handeling: Het vaststellen, wijzigen en intrekken van beoordelingsnormen, beleidsregels en wetsinterpreterende regels over de rol van de minister van Binnenlandse Zaken ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren van lagere overheden

Periode: 1945 -

Waardering: B (5)

(124.)

Handeling: Het (bij KB) instellen van een commissie voor advisering over het beleid en wet- en regelgeving ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren van lagere overheden

Periode: 1945 -

Product: Instellingsbeschikking Commissie van advies inzake de bezoldiging van het gemeentepersoneel, 23 november 1964, Stcrt. 1946/236

Waardering: B (4)

(125.)

Handeling: Het (bij KB) benoemen van de leden, plaatsvervangende leden, secretaris en adjunct-secretarissen van de adviescommissies over het beleid en wet- en regelgeving ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden voor ambtenaren van lagere overheden

Periode: 1945 -

Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap

(126.)

Handeling: Het houden van toezicht op het arbeidsvoorwaardenbeleid van de lagere overheden

Periode: 1945 -

Grondslag: Ambtenarenwet 12 december 1929, Stb. 1929/530, art. 126

Opmerking: Tot 1967 kon men het toezicht alleen uitoefenen door het indienen van een drietal Koninklijke besluiten, te weten een aanmaning tot aanvulling, een uitnodiging en een in-de-plaatstreding. Vanaf 1967 werd het ook mogelijk om uitvoeringsvoorschriften te schorsen.

Waardering: B (5)

(128.)

Handeling: Het verzoeken aan lagere overheidsorganen tot het opstellen van richtlijnen voor de rechtsposititieregelingen en arbeidsvoorwaarden conform die van de rijksoverheid

Periode: 1945 -

Opmerking: De minister van Binnenlandse Zaken stuurt aan de lagere overheidsorganen circulaires waarin de rechtspositieregelingen en arbeidsvoorwaarden van het rijkspersoneel zijn aangegeven, mat daarbij het verzoek aan de lagere overheidsorganen om hun richtlijnen conform de toegezonden regels op te stellen.

Waardering: B (5)

7. Collectieve actie

(129.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen coördineren en evalueren van beleid inzake de toelaatbaarheid van collectieve acties door overheidspersoneel

Periode: 1945 -

Grondslag: Begrotingen

Waardering: B (1)

(130.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving inzake de toelaatbaarheid van collectieve acties door overheidspersoneel

Periode: 1957 -

Opmerking: De voorbereidende activiteiten hebben alleen tot wetsontwerpen geleid.

Waardering: B (1)

8. Vakbondsfaciliteiten

(133.)

Handeling: Het ontwikkelen, vaststellen en wijzigen van faciliteitenregelingen voor vakbondswerk

Periode: 1972 -

Grondslag: Begroting 1972

Product: Rondzendbrief BiZa 21 juni 1982, Stcrt. 125

Opmerking : Hieronder vallen de regelingen voor vakbondsverlof, vorming en scholing en in een later stadium ook financiële faciliteiten, bekend geworden als het `Vakbondstientje'. De regeling uit 1972 betreft een proefregeling.

Waardering: B (1)

(134.)

Handeling: Het leveren van een financiële bijdrage aan vakcentrales voor overheidspersoneel

Periode: 1945 -

Bron : Interview

Waardering: V 5 jaar

9. Medezeggenschap

(135.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van beleid betreffende de medezeggenschap in overheidsdienst

Periode: 1945 -

Waardering: B (1)

(136.)

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende de medezeggenschap in overheidsdienst

Periode: 1945 -

Product: Wet van 13 april 1995, houdende regeling van de medezeggenschap van het overheiodspersoneel in de Wet op de ondernemingsraden, Stb. 1995/231

Opmerking: Voor de voorbereiding van wijzigingen van de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenregelement en het Arbeidsovereenkomstenbesluit wordt verwezen naar het institutioneel onderzoek Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel, PIVOT-rapport nr. 73, § 1.2.

Ten aanzien van de voorbereiding van de invoering van de WOR vond samenwerking plaats met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Waardering: B (1)

(137.)

Handeling: Het evalueren van de regeling dienstcommissies

Periode: 1986 - 1988

Grondslag : Besluit van 13 september 1982, betreffende een wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en het Arbeidsovereenkomstenbesluit, Stb. 1982/526, art. IV onder c

Product: Rapport Evaluatie van de nieuwe regeling dienstcommissies (1988)

Waardering: B (2)

(139.)

Handeling: Het stellen van regels ten aanzien van de samenstelling en werkwijze van de dienstcommissie / ondernemingsraad

Periode: 1982 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 129b.1 en 3

Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 8.2

Waardering: B (5)

(142.)

Handeling: Het verlenen van ontheffing voor de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 5

Waardering: V 10 jaar

(160.)

Handeling: Het voorbereiden van een amvb over de wijze van heffing, bestemming en afdracht van een heffing voor de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 46d onder g

Product:

- Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160

- Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319

Waardering: B (5)

(161.)

Handeling: Het vaststellen van het percentage van de heffingsgrondslag voor heffing voor de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden

Periode: 1996 -

Grondslag: Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160, art. 4.1 Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319, art. 2

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(162.)

Handeling: Het opleggen en afdragen van een heffing aan overheidswerkgevers ten behoeve van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden

Periode: 1996 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 46d onder g

Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160, art. 2, 6-9 Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319, art. 2, 4-7

Opmerking: Het bestuur van het FAOP draagt zorg voor de uitvoering namens de minister. Voor de daadwerkelijke uitvoering dient het bestuur van het FAOP gebruik te maken van de diensten van de Stichting USZO.

De ontvangen heffingsbedragen worden door het bestuur van het FAOP afgedragen aan de Sociaal-Economische Raad.

Waardering: V 5 jaar

(165.)

Handeling: Het vergoeden van de kosten voor weerkzaamheden voor de heffing en afdracht van bedragen ten behoeve van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden aan het FAOP en de Sociaal-Economische Raad

Periode: 1996 -

Grondslag: Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160, art. 11

Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319, art. 8

Opmerking: Het bestuur van het FAOP draagt zorg voor de uitvoering namens de minister. De ontvangen heffingsbedragen worden door het bestuur van het FAOP afgedragen aan de Sociaal-Economische Raad.

Waardering: V 5 jaar na vaststelling van de rekening

(176.)

Handeling: Het instellen van een College van advies inzake het overleg met de dienstcommissies

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 129

Waardering: B (4)

(177.)

Handeling: Het stellen van regels inzake de samenstelling en de werkwijze van het College van advies inzake het overleg met de dienstcommissies

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 129

Waardering: B (5)

(178.)

Handeling: Het benoemen en ontslaan van de voorzitter en de leden van het College van advies inzake het overleg met de dienstcommissies

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 129.2

Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap

(180.)

Handeling: Het instellen van een bedrijfscommissie

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 37

Opmerking: De bedrijfscommissie voor de overheid bestaat uit twee kamers: voor de sector Rijk en politie; voor de sectoren provincies, gemeenten en waterschappen.

Waardering: B (4)

(181.)

Handeling: Het benoemen van de leden en de plaatsvervangende leden van de bedrijfscommissie

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 38.1

Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap

(182.)

Handeling: Het vaststellen van regels omtrent de samenstelling en de werkwijze van de bedrijfscommissie

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 39 en 46d, onderdeel c

Product: - Regeling samenstelling en werkwijze Bedrijfscommissie voor de Overheid, Stcrt. 1996/96

Opmerking: Dit houdt tevens in de bevoegdheid tot de instelling van aparte commissies door de bedrijfscommissie.

Waardering: B (5)

(185.)

Handeling: Het beoordelen van het jaarverslag van de bedrijfscommissies

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 40

Waardering: B (3)

10. Werkoverleg

(186.)

Handeling: Het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van beleid betreffende het werkoverleg

Periode: 1970 -

Grondslag: Begrotingen

Waardering: B (1, 2)

(187.)

Handeling: Het instellen en opheffen van werkgroepen met betrekking tot de ontwikkeling van de procedure werkoverleg

Periode: 1970 -

Grondslag: Begrotingen

Waardering: B (4)

(189.)

Handeling: Het voorbereiden, tot stand brengen en wijzigen van richtlijnen inzake het werkoverleg

Periode: 1970 -

Grondslag: Rondzendbrief van 16 juli 1982, nr. AB82/U1391, D.G.O.P./O.P.Z./A.J.Z.

Waardering: B (5)

11. Overleg bij reorganisatie/privatisering

(191.)

Handeling: Het voorbereiden en opstellen van richtlijnen voor het overleg bij reorganisaties, concentraties en samenvoegingen van diensten, instellingen en bedrijven

Periode: 1978 -

Grondslag: Rondzendbrief 13 februari 1978, nr. AB78/U166, D.G.O.P./O.P.Z./A.J.Z.

Waardering: B (1)

(192.)

Handeling: Het voorbereiden en opstellen van richtlijnen voor overleg bij privatiseringen

Periode: 1985 -

Bron: Ministeriële brief van 8 november 1985 Nota Personele aspecten van privatisering 1985

Waardering: B (1)

Adviescommissie Overheidspersoneel (AOP)

(6.)

Handeling: Het (al dan niet gevraagd) adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken omtrent alle maatregelen die betrekking hebben op het overheidspersoneelsbeleid.

Periode: 1972-

Grondslag: Beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken van 19 juni 1972, Nr. ABB72/U1525, D.G.O.P./O.P.Z./A.J.Z., Stcrt. 1972/122, art. I

Waardering: B (1)

Interdepartementale Coördinatievergadering Personeelsbeleid Rijksdienst (ICPR)

(9.)

Handeling: Het (gevraagd en ongevraagd) adviseren van de minister van Binnenlandse Zaken over de hoofdlijnen van het te voeren personeelsbeleid in rijksdienst.

Periode: (1956) 1991-

Grondslag: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken, 11 december 1990, Nr. MPA90/379/U1, DGMP, Stcrt. 1990/249, art. 3, eerste en derde lid Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken, 19 mei 1995, AD95/U446, Stcrt. 1995/103, art. 3, eerste en derde lid

Waardering: B (1)

(10.)

Handeling: Het (ten behoeve van de eigen werkzaamheden) instellen van commissies.

Periode: (1956) 1991-

Grondslag: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken, 11 december 1990, Nr. MPA90/379/U1 DGMP, Stcrt. 1990/249, art. 4 Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken, 19 mei 1995, AD95/U446, Stcrt. 1995/103, art. 4

Opmerking: Commissies die in de loop van de tijd zijn ingesteld, zijn:

- ICRA (voor rechtspositie-aangelegenheden)

- ICF (voor formatiezaken)

- ICPO (voor personeelsontwikkeling)

- ICVO (voor vorming en opleiding)

- ICPL (voor personeelsbegeleiding en loopbaan)

- ICPV (voor personeelsvoorziening)

- ICBMW (voor bedrijfsmaatschappelijk werk)

Waardering: B (4)

(11.)

Handeling: Het opstellen van een jaarverslag.

Periode: (1956) 1991-

Grondslag: Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken, 11 december 1990, Nr. MPA90/379/U1, DGMP, Stcrt. 1990/249, art. 5 Besluit van de minister van Binnenlandse Zaken, 19 mei 1995, AD95/U446, Stcrt. 1995/103, art. 5

Waardering: B (3)

Raad voor Rijkspersoneelsaangelegenheden

(21.)

Handeling: Het adviseren ministers en hoofden der departementen van openbaar bestuur inzake

de vaststelling of wijziging van besluiten inzake personeelsformaties.

Periode: 1947-1955

Grondslag: Besluit tot instelling van het Centraal Orgaan van Rijkspersoneelsaangelegenheden, 18 december 1946, Stb. 1946, G 367, art. 4, eerste lid

Waardering: B (1)

(66.)

Handeling: Het voorbereiden en voeren van de besprekingen in het centraal georganiseerd overleg

Periode: 1946 - 1955

Grondslag: Koninklijk besluit van 18 december 1946, Stb. 1946/G367

Waardering: B (1)

Staatscommissie van advies inzake de status van ambtenaren

(29.)

Handeling: Het onderzoeken van het ontstaan en het adviseren over de wenselijkheid tot handhaven van de bijzondere rechtspositie van ambtenaren (de ambtelijke status)

Periode: 1952-1958

Product: KB tot instelling van een Staatscommissie van advies inzake de status van ambtenaren, 13 augustus 1952, Stcrt. 1952 / 159

Waardering: B (1)

Salariscommissie ad-hoc

(53.)

Handeling: Het adviseren van de minister omtrent arbeidsvoorwaarden voor het overheidspersoneel

Periode: 1945 - 1951

Grondslag: Beschikking van 13 oktober 1945, No.5336/R, Stcrt. 1945/91

Opmerking: In eerste instantie zou de opdracht beperkt blijven tot advisering over de algehele herziening van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren.

Waardering: B (1)

Adviescommissie Arbeidsvoorwaarden Overheidspersoneel

(69.)

Handeling: Het adviseren van de minister over arbeidsvoorwaarden als voorbereiding voor het centraal georganiseerd overleg

Periode: 1968 -

Bron : Begroting 1968 e.v.

Waardering: B (1)

Staatscommissie van advies inzake het rechtskarakter van de ambtenaarsverhouding (Commissie Toxopeus)

(131.)

Handeling: Het adviseren van de minister inzake de toelaatbaarheid van collectieve acties van overheidspersoneel

Periode: 1970 - 1973

Bron : Begrotingen

Product: Onder meer: Advies Stakingsrecht Commissie Toxopeus 1973

Waardering: B (1)

Commissie van Advies inzake de regeling van voorzieningen bij collectieve arbeidsgeschillen in openbare dienst (Commissie Toxopeus II)

(132.)

Handeling: Het adviseren van de minister inzake de toelaatbaarheid van collectieve acties van overheidspersoneel

Periode: 1979 - ca. 1982

Bron : Begrotingen

Product: Onder meer: Ontwerp Collectieve acties ambtenaren 1980

Waardering: B (1)

Werkgroep Doeleinden, uitgangspunten en middelen van het personeelsbeleid voor de burgerlijke rijksdienst

(188.)

Handeling: Het adviseren van de minister inzake de structuur van het werkoverleg binnen de rijksdienst

Periode: 1975 - 1977

Grondslag: Begrotingen

Waardering: B (1)

College van Advies inzake het Overleg met de Dienstcommissies

(179.)

Handeling: Het adviseren van de minister in geschillen tussen het hoofd van de diensteenheid en de commissie

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 129.5-9

Waardering: B (5)

Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO)

(82.)

Handeling: Het voeren van overleg ten behoeve van

- de afstemming op hoofdlijnen van de arbeidsvoorwaarden in de verschillende sectoren;

- de voorbereiding van de (gezamenlijke) inbreng van de sectorwerkgevers in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid, bij het kabinet of (tot 1997) in de CCGOA;

- het bereiken van een gezamenlijke uitgangspunt voor de onderhandelingen die de Minister van BZK voert met de CCGOA (tot 1997)

Periode: 1993 -

Grondslag: Werkgeversovereenkomst decentralisatie arbeidsvoorwaardenoverleg van 10 december 1992, VSO 92/1, art. 2

Product: verslagen, besluitenlijsten

Opmerking: Hieronder valt het overleg van zowel het bestuurlijk VSO als het ambtelijk VSO en de verschillende werkgroepen en (voorbereidende) commissies.

Waardering: B (1)

(84.)

Handeling: Het inbrengen van het standpunt van de gezamenlijke sectorwerkgevers in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid

Periode: 1993 -

Grondslag: Werkgeversovereenkomst decentralisatie arbeidsvoorwaardenoverleg van 10 december 1992, VSO 92/1, art. 2 onder b

Opmerking: De voorbereiding van het standpunt vindt plaats in het bestuurlijk en ambtelijk overleg, zie handeling 82

Waardering: B (1)

(85.)

Handeling: Het inbrengen van het standpunt van de gezamenlijke sectorwerkgevers bij het kabinet ten behoeve van kabinetsbelsissingen over de omvang van de sectorale arbeid

Periode: 1993 -

Grondslag: Werkgeversovereenkomst decentralisatie arbeidsvoorwaardenoverleg van 10 december 1992, VSO 92/1, art. 2 onder c

Opmerking: De voorbereiding van het standpunt vindt plaats in het bestuurlijk en ambtelijk overleg, zie handeling 82

Waardering: B (1)

(86.)

Handeling: Het opstellen van vergelijkende overzichten van arbeidsvoorwaarden, inkomen, werkgelegenheid en arbeidsmarkt bij de verschillende sectoren van de overheid

Periode: 1993 -

Bron: Werkgeversovereenkomst decentralisatie arbeidsvoorwaardenoverleg van 10 december 1992, VSO 92/1, art. 2 onder d

Product: Overzicht sectorovereenkomsten (onderdeel van het jaarverslag)

Waardering: B (1)

(87.)

Handeling: Het evalueren van het functioneren van het VSO

Periode: 1993 -

Grondslag: Werkgeversovereenkomst decentralisatie arbeidsvoorwaardenoverleg van 10 december 1992, VSO 92/1, art. 5

Product: (evaluatie)rapport

Waardering: B (2)

(88.)

Handeling: Het opstellen van een jaarverslag

Periode: 1993 -

Bron: interview A.B. van der Scheer

Waardering: B (3)

Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken

(58.)

Handeling: Het in overleg met de door de minister aangewezen ambtenaren opstellen van een reglement van orde

Periode: 1945 - 1968

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 111.1, gewijzigd bij besluit van 19 augustus 1954, Stb. 1954/406, art. 112.1

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(59.)

Handeling: Het opstellen van vergaderverslagen

Periode: 1945 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 111.2, gewijzigd bij besluit van 19 augustus 1954, Stb. 1954/406, art. 112.2 en .3 en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 112

Opmerking: De verslagen betreffen alleen de informatie welke voor openbaarmaking geschikt is. In principe is het verhandelde in de commissie geheim, behoudens de besprekingen, waarin de in artikel 105 van de wet bedoelde ambtenaren met de minister en de door de organisaties aangewezen leden in overleg treden.

Waardering: B (1)

(60.)

Handeling: Het met toestemming van de voorzitter (kunnen) uitnodigen van externe deskundigen

Periode: 1945 - 1997

Waardering: V 5 jaar

(71.)

Handeling: Het opstellen en vaststellen van adviezen bestemd voor de minister van Binnenlandse Zaken

Periode: 1945 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb 1931/248, gewijzigd bij besluit van 19 augustus 1954, Stb. 1954/406, art. 109, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 110a

Opmerking: Wanneer er tussen beide delegaties geen overeenstemming kan worden bereikt dient het advies van beide standpunten met uitleg voorzien te zijn.

Waardering: B (1)

(72.)

Handeling: Het instellen van vaste afdelingen/werkgroepen welke belast worden met de voorbereiding van specifieke onderwerpen

Periode: 1954 - 1997

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 19 augustus 1954, Stb. 1954/406, art. 108d, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 110

Opmerking: Tot de onderwerpen behoren onder meer:

- aangelegenheden betreffende de algemene financiële rechtstoestand;

- aangelegenheden betreffende pensioenen en wachtgelden;

- aangelegenheden betreffende de overige algemene rechtstoestand;

- aangelegenheden betreffende opleidingen;

- medische en sociale zorg.

Waardering: B (4)

(73.)

Handeling: Het instellen van (sub)commissies ter voorbereiding van voorstellen, waarvoor in de Centrale Commissie geen afdeling bestaat

Periode: 1954 - 1968

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 19 augustus 1954, Stb. 1954/406, art. 108e, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 110 lid 3

Waardering: B (4)

(75.)

Handeling: Het opzetten en verrichten van onderzoek naar een nieuw overlegstelsel

Periode: 1951 - 1997

Bron: Begrotingen

Waardering: B (1)

(105.)

Handeling: Het beslissen in twijfelgevallen of de behandeling van aangelegenheden tot de bevoegdheid van de centrale commissie of tot die van de bijzondere commissies behoort

Periode: 1945 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 114.3

Waardering: V 5 jaar

(144.)

Handeling: Het vaststellen van het aantal leden en plaatsvervangende leden van een dienstcommissie dat door een vakorganisatie kan worden aangewezen

Periode: 1956 - 1982

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 125.2, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 124.2

Waardering: V 5 jaar

Sectorcommissie overleg rijkspersoneel

(98.)

Handeling: Het vaststellen van standpunten over de in het overleg besproken aangelegenheden

Periode: 1993 -

Grondslag: Protocol Sectoralisatie overleg, 1993 ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 januari 1997, Stb. 1997/31, art. 110l

Opmerking : Het standpunt wordt schriftelijk aan de minister medegedeeld.

Waardering: B (1)

Advies- en arbitragecommissie

(118.)

Handeling: Het vaststellen van nadere regels omtrent de werkwijze van de commissie

Periode: 1984 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, tb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 22 mei 1984, Stb. 1984/317, art. 110h.5

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(119.)

Handeling: Het adviseren dan wel doen van bindende uitspraken in geschillen die haar worden voorgelegd

Periode: 1984 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, tb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 22 mei 1984, Stb. 1984/317, art. 110g.1 en 110i

Waardering: B (5)

Bedrijfscommissie

(183.)

Handeling: Het bemiddelen in geschillen tussen de ondernemingsraad en de bestuurder van de onderneming

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 36

Waardering: V 5 jaar

(184.)

Handeling: Het opstellen van een jaarverslag

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 40;

Regeling samenstelling en werkwijze Bedrijfscommissie voor de Overheid, 3 mei 1995, Stcrt. 1996/96, art. 16

Waardering: B (3)

B.: Actoren waarvan het archief onder de zorg van de vakminister valt

Vakminister

1. Bijzondere Commissie

(102.)

Handeling: Het instellen van een bijzondere commissie

Periode: 1945 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 113

Waardering: B (4)

(106.)

Handeling: Het aanwijzen van de voorzitter, de onder-voorzitter, de secretaris, de adjunct-secretaris, de leden en de plaatsvervangende leden van de bijzondere commissie

Periode: 1945 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248; art. 115.1, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 114a2 en 114b, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 118a.1

Waardering: V 5 jaar na beëindiging lidmaatschap

(107.)

Handeling: Het aanwijzen van vertegenwoordigers in een bijzondere commissie

Periode: 1956 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 114.1

Waardering: V 5 jaar na afloop aanwijzing

(109.)

Handeling: Het (kunnen) wraken van leden van de bijzondere commissie voor georganiseerd overleg

Periode: 1945 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 116.2, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 115.2

Waardering: V 5 jaar

(112.)

Handeling: Het voeren van overleg met de bijzondere commissie

Periode: (1945) 1956 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, aart. 116 en 122, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 113 en 121

Waardering: B (1)

2. Medezeggenschap

(138.)

Handeling: Het inrichten van de medezeggenschapsstructuur van het ministerie en de daaronder ressorterende diensten

Periode: 1945 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb.1931/248, art. 122, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331 art. 124 en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 123 Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 2-5a en 33

Waardering: B (4)

(140.)

Handeling: Het stellen van regels ten aanzien van de samenstelling en werkwijze van de dienstcommissie

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 129b.2 en 3

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(141.)

Handeling: Het instellen van dienstcommissies / ondernemingsraden voor bepaalde dienstvakken of dienstonderdelen

Periode: 1945 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb.1931/248, art. 113.1, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 124 en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 123 Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 2-5a en 33

Waardering: V 5 jaar na vervallen van het besluit

(143.)

Handeling: Het machtigen van organisaties, welke bevoegd zijn om leden of plaatsvervangende leden voor te dragen voor de dienstcommissie

Periode: 1945 - 1956

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 122

Opmerking: De organisaties hier bedoeld, zijn de vakcentrales voor overheidspersoneel. De voor te dragen leden moeten behoren tot de ambtenaren waarvoor de commissie is ingesteld.

Waardering: B (4)

(145.)

Handeling: Het controleren van voorwaarden waaraan de organisaties die bevoegd zijn om leden voor de dienstcommissies aan te wijzen moeten voldoen

Periode: 1945 - 1982

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 125, en zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 129

Opmerking: Tot de te controleren voorwaarden behoort o.a. een jaarlijkse opgave van het aantal leden behorende tot de bij de dienstcommissie betrokken ambtenaren.

Waardering: V 5 jaar

(146.)

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die gerechtigd zijn aan de vergaderingen van de dienstcommissie deel te nemen

Periode: 1945 - 1982

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 123.3, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 125 en bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 126.1

Waardering: V 5 jaar na afloop aanwijzing

(147.)

Handeling: Het (kunnen) wraken of uitsluiten van leden van de dienstcommissie / ondernemingsraad welke behoren tot de vertegenwoordiging van het personeel

Periode: 1956 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 128.3, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 124.3 en bij besluit van 13 september 1982, Stb. 1982/526, art. 124f Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 13

Opmerking: Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de ondernemingsraden in 1995 kan alleen via de rechter een lid van deelname worden uitgesloten en alleen wanneer hij aantoonbaar het overleg tussen bestuurder en OR belemmert.

Waardering: V 5 jaar

(148.)

Handeling: Het aanwijzen van de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de dienstcommissie

Periode: 1945 - 1982

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 123.1, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 126 en bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526

Opmerking: Vanaf 1982 kiest de dienstcommissie zelf zijn voorzitter

Waardering: V 5 jaar na beëindiging van het lidmaatschap

(150.)

Handeling: Het aanwijzen of benoemen van de secretaris en de adjunct-secretaris van de dienstcommissie

Periode: 1956 - 1982

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 127, gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526

Waardering: V 5 jaar na beëindiging van het lidmaatschap

(151.)

Handeling: Het (in overleg) vastellen van de procedure voor overleg met de dienstcommissie / ondernemingsraad

Periode: 1945 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 126 en 127, gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb. 1982/ 526, art. 127a Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 23a

Opmerking: Het betreft hier het overleg tussen de bestuurder of de door deze bevoegd verklaarde functionaris met de dienstcommissie / ondernemingsraad. In 1982 zijn deze bepalingen verder uitgebouwd. De bepalingen gelden onder meer voor:

- Het voorzitterschap van overlegvergaderingen;

- Het uitnodigen van deskundigen voor de overlegvergaderingen door het diensthoofd;

- Het maken van afspraken over de vergaderfrequentie, de agenda, de verslaglegging, de wijze van schorsing van de vergadering ten behoeve van afzonderlijk beraad

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(152.)

Handeling: Het beslissen in geschillen tussen het diensthoofd en de dienstcommissie inzake de wijze van overleg

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 127a.3

Opmerking: De minister beslist niet dan nadat hij het College van Advies heeft gehoord.

Waardering: V 5 jaar

(153.)

Handeling: Het organiseren van verkiezingen voor de dienstcommissie

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 124a-124c

Waardering: V 3 jaar

(155.)

Handeling: Het goedkeuren van het reglement van een dienstcommissie

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb. 1982/526, art. 125.3

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(158.)

Handeling: Het vaststellen van regels voor vergaderfaciliteiten en andere voorzieningen voor leden van de dienstcommissie / ondernemingsraad

Periode: 1982 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art.126b-126d Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd bij wet van 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 17, 18 en 22

Opmerking: De faciliteiten bestaan onder meer uit regelingen voor reis- en verblijfskosten, vrijstelling van werkzaamheden, vergaderen binnen de normale werktijd, het verlenen van buitengewoon verlof voor scholing en vorming.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(159.)

Handeling: Het beslissen op bezwaren van diensthoofden inzake de faciliteiten enz. voor leden van de dienstcommissie / ondernemingsraad

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 136.4, 126b.5 en 6, art. 126.c, 126e en 126f

Opmerking: De minister beslist niet dan nadat hij het College van Advies heeft geraadpleegd.

Waardering: V 5 jaar

(163.)

Handeling: Het betalen van een heffing voor de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden

Periode: 1996 -

Grondslag: Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996-1997, Stb. 1996/160, art. 2 en 6 Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid, Stb. 1997/319, art. 2 en 4

Waardering: V 5 jaar

(166.)

Handeling: Het toekennen van bijzondere bevoegdheden aan de ondernemingsraad

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 32

Waardering: B (1)

(167.)

Handeling: Het voeren van overleg met de dienstcommissie / ondernemingsraad

Periode: 1945 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 123, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 126, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475 art. 123, 126 en 128 en bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 127 en 127c Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 23 en 24

Waardering: V 5 jaar

(168.)

Handeling: Het vaststellen van de onderwerpen die door de dienstcommissie/ondernemingsraad mogen worden behandeld

Periode: 1945 -

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248 art. 126, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 129a, bij besluit van 26 september 1968, Stb 1968/475, art. 123, en bij besluit van 13 septemebr 1982, Stb. 1982/526, art. 129a Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 23a.4

Opmerking : In eerste instantie werden de onderwerpen door de voorzitter aangedragen. In 1956 is er sprake van onderwerpen die in algemene zin van belang zijn voor de uitvoering van de rechtspositieregelingen ten aanzien van de ambtenaren voor wie de dienstcommissie is ingesteld, alsmede onderwerpen betreffende de technische en economische dienstuitvoering. Voor zover de behandeling van onderwerpen niet aan de centrale commissie of - indien aanwezig - aan de bijzondere commissie van overleg voor het betreffende onderdeel is voorbehouden mag de dienstcommissie ook onderwerpen die nauw verband houden met de algemene sociale omstandigheden van het personeel in behandeling nemen. Daartoe behoren:

- de invoering en het gebruik in de burgerlijke Rijksdienst van systemen van functiebeschrijving, werkclassificatie en personeelsbeoordeling;

- de grondslagen van de rangsbevordering binnen de vastgestelde formaties;

- de vakopleiding en de ambtelijke vorming van het burgerlijk Rijkspersoneel;

- de medische en sociale zorg voor het burgerlijk Rijkspersoneel. Voorts is elk lid bevoegd om bepaalde tot de taak van de commissie behorende onderwerpen ter plaatsing op de agenda op te geven.

Waardering: B (1)

(172.)

Handeling: Het beslissen in adviesplichtige zaken waarin het diensthoofd en de dienstcommissie niet tot overeenstemming zijn gekomen

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 127f.4-6

Opmerking: De kwestie wordt pas aan de minister voorgelegd nadat hernieuwd overleg heeft plaatsgevonden over het desbetreffende onderwerp. De minister beslist niet eerder dan nadat hij het College van Advies heeft gehoord.

Waardering: V 5 jaar

(173.)

Handeling: Het instellen van een groepsondernemingsraad

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 33

Opmerking : De regeling van een overkoepelende ondernemingsraad vloeit voort uit de WOR, waarin voor het bedrijfsleven gesproken wordt van een centrale ondernemingsraad. In de overheidssector spreekt men van centrale groepsondernemingsraad of departementale ondernemingsraad.

Waardering: B (4)

(174.)

Handeling: Het stellen van regels inzake de samenstelling en werkwijze van de groepsondernemingsraad

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 34

Opmerking : De regeling van een overkoepelende ondernemingsraad vloeit voort uit de WOR, waarin voor het bedrijfsleven gesproken wordt van een centrale ondernemingsraad. In de overheidssector spreekt men van centrale groepsondernemingsraad of departementale ondernemingsraad.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(175.)

Handeling: Het voeren van overleg met de groepsondernemingsraad

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 35

Waardering: B (5)

3. Werkoverleg

(190.)

Handeling: Het voeren van werkoverleg

Periode: 1945 -

Waardering: V 5 jaar

Bijzondere commissie

(103.)

Handeling: Het op aanvraag of uit eigen beweging adviseren van de minister ten aanzien van onderwerpen, welke de bijzondere arbeids- en dienstvoorwaarden van de betrokken ambtenaren raken

Periode: 1945 - 1956

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931, 248, art. 114.1, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 119

Waardering: B (1)

(104.)

Handeling: Het adviseren van de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken over alle onderwerpen die deze de bijzondere commissie voorlegt

Periode: 1945 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 115, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 117 en 119; gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 118a

Waardering: B (1)

(108.)

Handeling: Het bij de behandeling van bepaalde aangelegenheden (kunnen) uitnodigen van andere personen.

Periode: 1945 - 1956

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 115.3

Waardering: V 5 jaar

(144.)

Handeling: Het vaststellen van het aantal leden en plaatsvervangende leden van een dienstcommissie dat door een vakorganisatie kan worden aangewezen

Periode: 1956 - 1982

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 125.2, gewijzigd bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 124.2

Waardering: V 5 jaar

Dienstcommissie

(149.)

Handeling: Het kiezen van een voorzitter, vice-voorzitter en secretaris

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 124d

Waardering: V 5 jaar na nieuwe verkiezingen

(154.)

Handeling: Het vaststellen van een reglement waarin de werkwijze van de dienstcommissie wordt geregeld

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb. 1982/526, art. 125

Opmerking: Dit reglement bevat in ieder geval voorschriften omtrent:

- de gevallen waarin de dienstcommissie ten behoeve van de uitvoering van zijn taak bijeenkomt;

- de wijze van bijeenroeping van de dienstcommissie;

- het aantal leden dat aanwezig moet zijn om een vergadering te kunnen houden; -: de uitoefening van het stemrecht in de vergaderingen;

- de voorziening in het secretariaat;

- het opmaken en het bekend maken van de agenda;

- het opmaken en bekend maken van de verslagen van de vergaderingen.

Waardering: V 5 jaar na vervanging

(156.)

Handeling: Het (kunnen) uitnodigen van deskundigen tot het verstrekken van adviezen inzake bepaalde te behandelen thema's

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248 art. 123.4, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 125.5, bij besluit van26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 126

Waardering: V 3 jaar

(157.)

Handeling: Het opstellen van een jaarverslag van de werkzaamheden van de dienstcommissie

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, zoals gewijzigd bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 126a

Waardering: B (3)

(169.)

Handeling: Het adviseren van de bijzondere commissie of de centrale commissie voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken

Periode: 1956 - 1982

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248 zoals gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/ 331, art. 129b, bij besluit van 26 september 1968, Stb 1968/475, art. 128a en bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526

Opmerking: De voorzitter van de dienstcommissie brengt schriftelijk advies uit aan de bijzondere commissie, dan wel aan de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken.

Waardering: B (1)

(170.)

Handeling: Het adviseren van de bestuurder (diensthoofd)

Periode: 1982 - 1995

Grondslag: ARAR, 12 juni 1931, Stb. 1931/248, art. 126, gewijzigd bij besluit van 4 juni 1956, Stb. 1956/331, art. 129a en 129c, bij besluit van 26 september 1968, Stb. 1968/475, art. 123.2 en .3, 129a en 129c en bij besluit van 13 september 1982, Stb 1982/526, art. 127d en 128a

Product: adviezen, verslagen van (overleg)vergaderingen

Waardering: V 5 jaar

Ondernemingsraad

(170.)

Handeling: Het adviseren van de bestuurder (diensthoofd)

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 23-25, 30

Product: adviezen, verslagen van (overleg)vergaderingen

Waardering: V 5 jaar

(171.)

Handeling: Het uitoefenen van het instemmingsrecht

Periode: 1995 -

Grondslag: Wet op de ondernemingsraden, 28 januari 1971, Stb. 1971/54, zoals gewijzigd 13 april 1995, Stb. 1995/231, art. 27

Waardering: V 5 jaar

Naar boven