Convenant Arbo- en Verzuimbeleid Onderwijs en Wetenschappen

Ondergetekenden,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer drs. J.F. Hoogervorst, hierna te noemen de staatssecretaris, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de heer drs. L.M.L.H.A. Hermans, hierna te noemen de minister, en de werkgevers- en werknemersorganisaties, hierna te noemen de organisaties,

verder te noemen: partijen;

Overwegende dat

• partijen op 12 oktober 1999 de Arbo-intentieverklaring Onderwijs en Wetenschappen hebben gesloten om te komen tot het afsluiten van een Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen, zoals bedoeld in de nota `Arboconvenanten nieuwe stijl: beleidsstrategie voor de komende vier jaar (1999-2002)';

• in de sector Onderwijs en Wetenschappen een verhoudingsgewijs groot aantal werknemers is blootgesteld aan het arbeidsrisico psychische belasting (werdruk);

• door de Branchebegeleidingscommissie Onderwijs en Wetenschappen besloten is om voor de subsectoren in het onderwijs aparte deelconvenanten af te sluiten;

• de genoemde deelconvenanten onlosmakelijk onderdeel uitmaken van het onderhavige Arboconvenant Onderwijs en Wetenschappen,

komen het volgende overeen:

Algemeen

Definities

Artikel 1

1. Instellingen: instellingen in de sector Onderwijs en Wetenschappen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet op de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Wet machtiging tot oprichting Stichting Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) ;

2. Werkgever: werkgever als bedoeld in artikel 1, lid 1 en 2 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

3. Werknemer: werknemer als bedoeld artikel 1, lid 1 en 2 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

4. Branchebegeleidingscommissie: de begeleidingscommissie die door partijen krachtens genoemde intentieverklaring is opgericht voor de sector Onderwijs en Wetenschappen;

5. Deelconvenant: de deelconvenanten die geïntegreerd zijn in onderhavig convenant, te weten:

• Pilot Poortwachter voor de sector Onderwijs en Wetenschappen (22 mei 2000)

• Verzuimbegeleiding en reintegratie primair en voortgezet onderwijs (22 mei 2000)

• Preventie psychische belasting (werkdruk) primair en voortgezet onderwijs (28 november 2000)

• Arbo- en verzuimbeleid psychische belasting (werkdruk) beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (28 november 2000)

• Arbo- en verzuimbeleid psychische belasting (werkdruk) hoger onderwijs en onderzoek (28 november 2000)

6. Subsector: de deelsectoren in de sector onderwijs en wetenschappen, te weten:

• het primair- en voortgezet onderwijs

• het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie

• het hoger beroepsonderwijs

• het wetenschappelijke onderwijs

• de onderzoekinstellingen

Doelstelling

Artikel 2

1. Partijen stellen zich ten doel het aantal werknemers dat wordt blootgesteld aan psychische belasting (werkdruk) substantieel terug te brengen met de in de deelconvenanten genoemde percentages;

2. Partijen stellen zich ten doel het ziekteverzuim voor 1 december 2004 substantieel terug te brengen met de in de deelconvenanten genoemde percentages;

3. Partijen stellen zich ten doel om voor 1 december 2004 ten minste 50% van de landurig zieken die een reïntegratietraject krijgen aangeboden te reïntegreren bij de eigen of een andere werkgever;

4. Om de in de leden 1, 2 en 3 genoemde reductiepercentages te bereiken, zal invoering op brede schaal van de maatregelen als genoemd in de deelconvenanten met kracht worden nagestreefd. Een nadere toelichting op de uitvoering wordt gegeven in de projectplannen, die als bijlage bij de deelconvenanten zijn gevoegd en daarvan onlosmakelijk onderdeel uitmaken.

Verplichtingen convenantspartijen

Artikel 3

1. Partijen bevorderen dat alle instellingen voor 1 juli 2002 op grond van de in de subsectoren opgestelde criteria voor `de stand van de wetenschap en de professionele dienstverlening', zoals bedoeld in art. 3, lid 1, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 een plan van aanpak met specifieke aandacht voor werkdruk opstellen en opnemen in de RI&E

2. Partijen bevorderen dat alle instellingen zo spoedig mogelijk na ondertekening van het convenant, doch uiterlijk op 1 juli 2002 beschikken over een plan van aanpak gericht op het beperken van het ziekteverzuim en het bevorderen van verzuimbegeleiding en reïntegratie.

Mededeling en uitvoering

Artikel 4

1. De staatssecretaris doet zo spoedig mogelijk na ondertekening van dit convenant hiervan mededeling in de Staatscourant;

2. De minister en de organisaties bevorderen dat werkgevers en werknemers in de sector Onderwijs en Wetenschappen zo spoedig mogelijk na ondertekening van dit convenant hierover worden geïnformeerd door middel van publicaties in hun periodieken;

3. De minister en de organisaties bevorderen dat werkgevers en werknemers in de sector Onderwijs en Wetenschappen gedurende de looptijd van het convenant adequaat worden geinformeerd over onderwerpen aangaande het convenant door middel van publicaties in hun periodieken.

Algemene activiteiten

Artikel 5

Met het oog op de implementatie van het in artikel 3 bepaalde, verplichten de organisaties zich tot het uitvoeren van de deelconvenanten en de bij die deelconvenanten behorende projectplannen, waarvan ook de volgende activiteiten deel uitmaken:

• het gericht geven van voorlichting ter bevordering van de bewustwording van werkgevers en werknemers van de risico's, verbonden aan blootstelling aan het arbeidsrisico psychische belasting, en over de mogelijkheden om deze risico's te beperken;

• het gericht geven van voorlichting aan de (personeelsgeledingen van de) medezeggenschapsraden;

• het bevorderen van uitvoering van de convenantsbepalingen door uitgave van een werkboek voor implementatie van de afspraken op instellingsniveau, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan de rol van de (personeelsgeledingen van de) medezeggenschapsraden;

• het jaarlijks laten uitvoeren van monitoringonderzoek ter bewaking van de voortgang van de implementatie van de convenantsbepalingen;

• het faciliteren van ondersteuning door deskundige diensten op instellingsniveau, met name op het terrein van preventie, ziekteverzuimbegeleiding en reïntegratie ten gevolge van psychische belasting.

Verplichtingen van de Arbeidsinspectie

Toezicht

Artikel 6

1. De Arbeidsinspectie zal vanaf 1 juli 2002 bij haar inspecties tevens handhaven op aanwezigheid van het plan van aanpak met specifieke aandacht voor werkdruk, als genoemd in artikel 3, lid 1. De Arbeidsinspectie neemt daarbij de door de subsectoren ontwikkelde expertise over werkdruk, welke zal worden vastgelegd in een werkboek, als uitgangspunt voor de beoordeling van de stand van de wetenschap.

2. Het in lid 1 gestelde laat onverlet dat de Arbeidsinspectie in alle gevallen en volgens de daarvoor geldende procedurevoorschriften zal handhaven op bestaande wettelijke verplichtingen en normen en zal reageren op meldingen van klachten of ongevallen.

Overige bepalingen

Overleg en evaluatie

Artikel 7

Partijen zullen de uitvoering en werking van dit convenant uiterlijk twee maanden na afloop van de looptijd evalueren. De branchebegeleidingscommissie bepaalt de wijze waarop deze evaluatie zal worden uitgevoerd. De resultaten van deze evaluatie worden neergelegd in een verslag.

Financiering

Artikel 8

1. De staatssecretaris stelt voor de uitvoering van de projecten in de subsectoren maximaal 23,8 miljoen gulden ter beschikking. Financiering vindt plaats in het kader van de Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden (Stcrt. 1999, 187) door middel van subsidiering tot een maximum van 50% van de totale werkelijke kosten.

2. De minister stelt voor de uitvoering van de projecten in de subsectoren maximaal 17,25 miljoen gulden ter beschikking.

3. Voor de bijdrage van de organisaties wordt verwezen naar de afzonderlijke deelconvenanten.

Wijziging of voortijdige beëindiging

Artikel 9

1. Indien:

a. de verplichtingen uit het convenant niet worden nagekomen;

b. er zich onvoorziene omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat het convenant redelijkerwijs niet kan worden voortgezet,

treden partijen met elkaar in overleg over (de noodzaak van) nakoming en wijziging van dit convenant.

2. Dit overleg vangt aan binnen vier weken nadat een partij, op basis van lid 1, aan de andere partijen schriftelijk de wens daartoe heeft medegedeeld.

Indien het overleg niet binnen zes weken tot overeenstemming leidt, kan elke partij het convenant schriftelijk opzeggen.

Inwerkingtreding en looptijd

Artikel 10

1. Dit convenant treedt in werking onmiddellijk na ondertekening door partijen en eindigt op 1 december 2004.

2. De bij dit convenant betrokken partijen zullen uiterlijk 1 november 2004 in overleg treden over een vervolg op dit convenant.

Den Haag, 28 november 2000.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J. F. Hoogervorst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,L.M.L.H.A. Hermans.
Namens BVE-raad,
A. van der Hout.
Namens BPCO,
C. M. Geuze.
Namens CCOOP,
J.S. Duijnhouwer.
Namens HBO-raad,
A.B. de Graaf.
F. Leijnse.
Namens VBKO,
H. Nentjes.
Namens CMHF,
H.K. Evers.
Namens VSNU,
H.O. Voorma.
Namens VOS\ABB,
N. Ph. Geelkerken,
Namens ACOP,
J. Tichelaar
Namens WVOI,
P. van 't Klooster.
Namens ABC,
S. J. Steen.
Namens AC,
A.J.F. Duif.

Naar boven