Vaststellingsregeling beleid overgangs-, afleverings- en opgebruiktermijn CTB 2001

Het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen;

Gelet op artikel 2, vijfde lid, en artikel 7 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962,

Besluit:

Wettelijk kader

Artikel 4, zesde lid, van de Richtlijn 91/414/EEG bepaalt dat een toelating onder bepaalde omstandigheden wordt ingetrokken. Dat is als niet of niet meer wordt voldaan aan de vereisten ter verkrijging van de toelating, onjuiste of misleidende informatie bij de aanvraag tot toelating is verstrekt. De toelating kan blijkens dit artikel ook worden ingetrokken op verzoek van de toelatinghouder.

Voorts is in dit artikel onder meer bepaald dat als een toelating wordt ingetrokken de houder van de toelating hier in kennis van wordt gesteld en hem een termijn kan worden gegeven voor de verwijdering, het op de markt brengen of het gebruiken van de bestaande voorraden voor een periode die in verhouding staat tot de redenen van de intrekking.

Artikel 2, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 verbiedt het afleveren, voorhanden of in voorraad hebben, binnen Nederland brengen of gebruiken, van bestrijdingsmiddelen waarvan niet blijkt dat het ingevolge de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 is toegelaten.

Ingevolge het vijfde lid van artikel 2, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 is het CTB bevoegd te bepalen dat een bestrijdingsmiddel, dat niet meer is toegelaten, in afwijking van het eerste lid, voor een bepaalde periode mag worden afgeleverd, gebruikt dan wel in voorraad of voorhanden gehouden.

Artikel 4, zesde lid, van de Richtlijn 91/414/EEG is onder meer geïmplementeerd in artikel 2, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Hierdoor wordt geregeld dat bij de intrekking van de toelating van een middel een termijn kan worden gesteld voor de verwijdering, het op de markt brengen of het gebruiken van de bestaande voorraden. De te stellen termijn zal afhangen van de aard van het bestrijdingsmiddel (TK, 1992-1993, 23 177, nr. 3).

Het verbod in het eerste lid van artikel 2 geldt niet voor het voor handen of in voorraad hebben door een particuliere persoon, voor zover het betreft een niet-landbouwbestrijdingsmiddel dat kennelijk bestemd is om door die persoon in een door hem bewoonde ruimte te worden gebruikt; of het gebruiken van een niet-landbouwbestrijdingsmiddel door een particulier persoon in een door hem bewoonde ruimte.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 trekt het CTB een toelating van een bestrijdingsmiddel in indien niet of niet meer wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3 en 3a; onjuiste of misleidende informatie is verstrekt met betrekking tot de gegevens op grond waarvan een toelating van een bestrijdingsmiddel is verleend; of zulks noodzakelijk is ter uitvoering van een communautaire maatregel.

In het tweede lid van artikel 7 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 is vastgelegd dat het CTB een toelating van een bestrijdingsmiddel intrekt als de toelatinghouder hiertoe een aanvraag indient.

Ingevolge het vierde lid van artikel 7 vermeldt het besluit tot intrekking van de toelating de datum met ingang waarvan de intrekking van kracht wordt. De datum wordt niet vroeger gesteld dan zes maanden na de datum van het besluit, tenzij bijzondere omstandigheden onmiddellijke intrekking noodzakelijk maken.

Artikel 4, zesde lid, van de Richtlijn 91/414/EEG is onder meer geïmplementeerd in artikel 7 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

In de Uitvoeringsregeling bestrijdingsmiddelen is in artikel 1, aanhef en onder d, vermeld dat in deze regeling wordt verstaan onder beëindiging: intrekken van een toelatingsbesluit of niet verlengen van een toelatingsbesluit. In artikel 2a van deze Uitvoeringsregeling waren gevallen aangegeven waarin een afleverings- en opgebruiktermijn mocht worden vastgesteld. Bij de verzelfstandiging van het Ctb is dit artikel vervallen.

Begripsomschrijving

1. Overgangstermijn: de periode van minimaal zes maanden als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Gedurende deze termijn is het bestrijdingsmiddel een toegelaten middel en kan het worden afgeleverd, gebruikt en ten behoeve van het afleveren en gebruik voorhanden en in voorraad worden gehouden;

2. Afleveringstermijn: de periode als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 bedoeld ten behoeve van het verkopen, te koop of in ruil aanbieden, ter beschikking stellen, schenken alsmede uitdelen van een niet meer toegelaten bestrijdingsmiddel;

3. Opgebruiktermijn: de periode als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 bedoeld voor de gebruiker om het niet meer toegelaten bestrijdingsmiddel toe te passen.

Doel van het beleid

Onderscheid moet worden gemaakt naar gelang de wijze waarop de toelating van het bestrijdingsmiddel is beëindigd. Bij intrekking van overheidswege of als de verlenging van de toelating van een bestrijdingsmiddel is geweigerd moet blijkens de wetsgeschiedenis een verder gebruik van het middel verhinderd worden wegens de daaraan verbonden bezwaren. Als een toelating niet wordt verlengd omdat de houder van de toelating daarop geen prijs stelt en tegen de verlenging op zich geen bezwaren van overheidswege zouden bestaan dan is een afleverings- en opgebruiktermijn vast te stellen. Blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 2, vijfde lid, is dit artikel uitsluitend daarvoor bedoeld.

De overgangs-, afleverings-, opgebruiktermijnen zijn bedoeld om de markt (producent, leveranciers en gebruikers) er aan te laten wennen dat een middel niet (meer) is toegelaten. Zij worden in staat gesteld naar alternatieven om te zien en de voorraden op te gebruiken. Daarbij moet in de gaten worden gehouden dat het wegvallen van middelen tijdig voor de start van het teeltseizoen bekend is. Bij het vaststellen van de termijn wordt tevens rekening gehouden met de risico's voor mens, milieu en dier. Om die risico's te beperken dient de termijn zo kort mogelijk zijn.

Termijnen

1. In het geval van een besluit tot intrekking van een toelating (op verzoek).

Wettelijke basis: Artikel 7, vierde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

Er geldt in beginsel een overgangstermijn van zes maanden. Een afleverings- en opgebruiktermijn is mogelijk.

Opmerking

Zes maanden is het wettelijk minimum bij een besluit tot intrekking van een toelating. Een langere termijn kan door omstandigheden zijn gerechtvaardigd. De markt moet voldoende tijd hebben zich voor te bereiden op de situatie dat het bestrijdingsmiddel niet meer is toegelaten. De normale voorraad moet nog kunnen worden geleverd. Uit oogpunt van milieu moet de termijn zo kort mogelijk zijn. De lengte van de termijn wordt bepaald door de reden van intrekking.

Het bestrijdingsmiddel blijft tot de vastgestelde datum een toegelaten bestrijdingsmiddel. De afleverings- en opgebruiktermijn zit `verstopt' in de overgangstermijn. In het geval dat er omstandigheden zijn die een onmiddellijke intrekking van de toelating van een bestrijdingsmiddel noodzakelijk maken wordt geen overgangstermijn gesteld. Een dergelijk situatie bestaat als er concrete aanwijzingen zijn dat er grote risico's zijn voor mens, milieu en/of dier. In dat geval ligt het niet in de rede een afleverings- en opgebruiktermijn vast te stellen.

Artikel 4, zesde lid, van de Richtlijn biedt de mogelijkheid om afleverings- en opgebruiktermijnen vast te stellen, mits die termijn in verhouding staat tot de redenen van de intrekking. Het ligt in de rede dat die termijnen, gelet op de reden van intrekking en de overgangstermijn, kort is.

2. In het geval van een besluit tot intrekking (niet op verzoek).

Wettelijke basis: artikel 7, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

Er geldt in beginsel een overgangstermijn van zes maanden. Een afleverings- en opgebruiktermijn wordt niet vastgesteld.

Opmerking

Zes maanden is het wettelijk minimum bij een besluit tot intrekking van een toelating. Een langere termijn is gelet op de reden van intrekking niet te verwachten. Het bestrijdingsmiddel blijft tot de vastgestelde datum een toegelaten bestrijdingsmiddel. De aflever- en opgebruiktermijn zit `verstopt' in de overgangstermijn. In het geval dat er omstandigheden zijn die een onmiddellijke intrekking van de toelating van een bestrijdingsmiddel noodzakelijk maken wordt geen dan wel een kortere overgangstermijn vastgesteld (artikel 4, zesde lid, van de Richtlijn 91/414/EEG)Een dergelijk situatie bestaat als er concrete aanwijzingen zijn dat er grote risico's zijn voor mens, milieu en/of dier.

3. In het geval van een besluit tot `beëindiging van een toelating'.

Wettelijke basis: artikel 4 en 5 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

Er wordt geen afleverings- of opgebruiktermijn vastgesteld.

Opmerking

Een verlengingsaanvraag wordt afgewezen omdat op grond van de verstrekte gegevens niet kan worden vastgesteld dat er geen risico's zijn als bedoeld in artikel 3 en 3a van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. De reden voor de `beëindiging' is een vermoeden dat er risico's voor mens, dier of milieu. De toelating eindigt door ommekomst van de einddatum van de toelating dan wel op het tijdstip vastgesteld door het Ctb. Dit impliceert dat de verdere toelating van het bestrijdingsmiddel ongewenst is. Er wordt geen afleveringstermijn of opgebruiktermijn vastgesteld.

4. Bij van rechtswege eindigen van de toelating (geen besluit van het CTB omdat geen verlengingsaanvraag is ingediend).

Wettelijke basis: artikel 5, eerste lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

Er wordt geen afleverings- of opgebruiktermijn vastgesteld.

Opmerking

Het middel is na ommekomst van de einddatum van de toelating niet meer toegelaten. Geen intrekking of daarmee gelijk te stellen situatie. Op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 kan geen aflevertermijn en geen opgebruiktermijn worden vastgesteld.

5. Bij het beëindigen van een toepassing van een bestrijdingsmiddel.

Wettelijke basis: artikel 5, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

Een (korte) afleverings- en opgebruiktermijn kan worden vastgesteld.

Opmerking

Een redelijke uitleg van artikel 2, vijfde lid, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 is dat een middel niet meer is toegelaten voor die toepassing. Deze situatie doet zich veelal voor als bij de behandeling van een aanvraag tot verlenging van de toelating blijkt dat er bezwaren zijn. Op verzoek van dan wel in overleg met de toelatinghouder/aanvrager wordt het toepassingsgebied ingeperkt om het middel voor andere toepassingsgebieden toegelaten te houden. Deze situatie is te vergelijken met het intrekken; er wordt ingegrepen in een bestaande toelating. Een afleverings- en opgebruiktermijn kan worden vastgesteld. Evenwel dient rekening gehouden te worden met een korte periode, gelet op de reden van de intrekking.

Inherente afwijkingsbevoegdheid

Indien bijzondere omstandigheden tot gevolg zouden hebben dat onverkorte toepassing van dit besluit tot onredelijke resultaten zou leiden, kan het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen op verzoek van belanghebbenden afwijken van het bepaalde in dit deze beleidsregel (`Vaststellingsregeling beleid overgangs-, aflever- en opgebruiktermijn CTB 2001').

Opmerking

Deze bepaling volgt uit artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Uitgangspunt voor het CTB is dat overeenkomstig de beleidsregel wordt besloten. Onder normale omstandigheden moet dus, uit oogpunt van rechtszekerheid, niet van deze regel worden afgeweken. Uitsluitend wanneer sprake is van een bijzonder omstandigheid kan een afwijking van het beleid noodzakelijk zijn. Het zal moeten gaan om specifieke problemen die zich in een concreet geval voordoen. Een dergelijk situatie is slechts aanwezig als strikte naleving van de beleidsregel in het concrete geval niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor betrokkenen zou opleveren. In C95.10 is een afleveringstermijn vastgesteld omdat er een laag risicoprofiel kon worden vastgesteld en er aanzienlijke maatschappelijke en sociale belangen speelden (er zouden 200 banen verloren gaan). In C97.5 werd een aflevertermijn vastgesteld om redenen die betrekking hadden op volksgezondheid. Een bijzondere situatie is niet gelegen in de wens om het mogelijk te maken dat de tussenhandel het middel gedurende een bepaalde periode in omloop kan brengen; met zulke algemene economische belangen hoeft geen rekening gehouden te worden. De toepassing zal zeer restrictief zijn.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst.

Overgangsrecht

Deze regeling is van toepassing op alle besluiten van het CTB na inwerkingtreding van deze regeling.

Intrekking regeling `Beleid overgangs-, aflever- en opgebruiktermijn CTB 2001'

De regeling `Beleid overgangs-, aflever- en opgebruiktermijn CTB 2001' van 9 mei 2001 is ingetrokken per inwerkingtreding van de regeling `Vaststellingsregeling beleid overgangs-, afleverings- en opgebruiktermijn CTB 2001/2'.

Citeertitel

Dit beleid wordt aangehaald met: `Vaststellingsregeling beleid overgangs-, afleverings- en opgebruiktermijn CTB 2001'.

Schema overgangs-, afleverings-, opgebruiktermijn

stcrt-2001-157-p11-SC30510-1.gif

Opmerkingen:

1) De afleverings- en opgebruiktermijn geldt vanaf de datum van beëindiging van de toelatingen.

2) Geen onderscheid wordt gemaakt in de lengte van de termijnen tussen gewasbeschermingsmiddelen en niet-landbouwbestrijdingsmiddelen.

3) De termijn worden gemotiveerd in het besluit.

4) Specifieke omstandigheden, indien aanwezig, zullen in het besluit worden gemotiveerd.

5) Bij het bepalen van de termijnen wordt rekening gehouden met alle belangen; ook de economische (CBb, 29 januari 1990, 90/0149/060/029 t/m 90/0162/060/029).

Wageningen, 8 augustus 2001.
Het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen
D.K.J. Tommel, voorzitter.

Naar boven