Beleidsregels Scheepvaartinspectie

Beleidsregel afmetingen van duwstellen voor de vaart op de binnenwateren van Nederland

4 januari 2001

Nr. DGG/J-01/000701

Directoraat-Generaal Goederenvervoer

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,

Overwegende:

dat het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in het certificaat van onderzoek de aantekening plaatst `geschikt om te duwen';

dat in het certificaat van onderzoek wordt aangetekend onder welke omstandigheden en voor welke vaarwegen de aantekening `geschikt om te duwen' geldig is;

dat het Hoofd van de Scheepvaartinspectie bepaalt welke duwstellen, bestemd voor de vaart op de binnenwateren van Nederland, ter beoordeling moeten worden aangeboden;

Gelet op artikel 10.04, eerste lid, van bijlage II van het Binnenschepenbesluit;

Besluit:

Artikel 1: Definities

1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder duwend schip:

a. duwboot;

b. sleep-duwboot;

c. sleepboot met duwsteven;

d. schip met duwsteven. Dit is een schip dat is gebouwd als sleepboot en is voorzien van een duwsteven, maar niet is voorzien van een sleepinrichting.

Voor het overige zijn de definities van het Binnenschepenbesluit van overeenkomstige toepassing.

2. In de in deze beleidsregel genoemde formules betekent:

a. L: de maximaal toelaatbare totale lengte van het duwstel in m;

b. N: het vermogen in kW van de voortstuwingsmotor(en) van het duwende schip, zoals aangegeven op het plaatje op de motor(en) en zoals vermeld in het certificaat van onderzoek;

c. D: het product van lengte, breedte en diepgang in m3 van elk geduwd schip afzonderlijk;

d. ( D: de som van de waarden D van de in het duwstel geduwde schepen in m3.

Artikel 2: Nieuw gebouwde en omgebouwde duwende schepen

1. Bij nieuw gebouwde duwende schepen en bij bestaande schepen die worden omgebouwd tot duwende schepen worden proefvaarten gehouden teneinde aan te tonen dat wordt voldaan aan artikel 10.04, tweede lid, onderdelen a t/m d, dan wel van artikel 12.01 van bijlage II van het Binnenschepenbesluit.

2. Het duwstel wordt onderzocht overeenkomstig de voorwaarden, genoemd in Hoofdstuk 5 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 en de daarbij behorende Richtlijnen nr. 1 en 2 voor de Commissies van Deskundigen. De aldus vastgestelde maximaal toelaatbare waarde van ( D wordt vermenigvuldigd met een factor 1,66. De maximale waarde, genoemd in artikel 3, derde lid, wordt daarbij niet overschreden.

De maximaal toelaatbare lengte wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen, genoemd in artikel 3, vierde lid.

Artikel 3: Bestaande duwende schepen

1. Bij de beoordeling van bestaande duwende schepen wordt afgezien van het houden van proefvaarten indien het vermoeden bestaat dat voldaan wordt aan de bepalingen, genoemd in artikel 10.04, tweede lid, onderdelen a t/m d, dan wel in artikel 12.01 van bijlage II van het Binnenschepenbesluit.

2. Dit vermoeden bestaat wanneer wordt voldaan aan het derde en vierde lid.

3. De som van de producten van lengte, breedte en diepgang van de in het duwstel geduwde schepen bedraagt niet meer dan berekend op grond van de volgende formules en de daarbij aangegeven maximale waarde wordt niet overschreden:

a) bij een duwend schip zonder straalbuis(zen):

( D = 6,85 N.

De waarde ( D bedraagt niet meer dan 6700.

b) bij een duwend schip met straalbuis(zen):

( D = 8,4 N.

De waarde ( D bedraagt niet meer dan 8000.

4. Indien het vermogen van de voortstuwingsmotor(en) van een duwend schip zonder straalbuis(zen) minder bedraagt dan 475 kW, of van een duwend schip met straalbuis(zen) minder bedraagt dan 400 kW en indien bovendien het duwstel aan de voorzijde niet is voorzien van een boegbesturingsinstallatie van voldoende effectief vermogen die vanuit het stuurhuis kan worden bediend, bedraagt de maximaal toelaatbare lengte van het duwstel de waarde volgens één der onderstaande formules:

a) voor duwende schepen zonder straalbuis(zen):

L = 110 + (N - 240) x 0,32.

b) voor duwende schepen met straalbuis(zen)

L = 110 + (N - 200) x 0,39.

De totale lengte van het duwstel mag niet meer bedragen dan toegestaan op grond van het Binnenvaartpolitiereglement dan wel van het Rijnvaartpolitiereglement 1995.

5. Indien het verkregen resultaat op grond van de berekeningen, genoemd in het derde en vierde lid, volgens de eigenaar onvoldoende wordt geacht, wordt een proefvaart gehouden. In dat geval wordt het duwstel onderzocht overeenkomstig artikel 2, tweede lid.

6. Indien het vermoeden bestaat dat niet wordt voldaan aan de eisen, genoemd in artikel 10.04, tweede lid, onderdelen a t/m d, dan wel in artikel 12.01 van bijlage II van het Binnenschepenbesluit, kan een proefvaart worden verlangd. In dat geval wordt het duwstel onderzocht overeenkomstig de bepalingen, genoemd in artikel 2, tweede lid.

Artikel 4: Overgangsbepalingen voor bestaande duwende schepen

1. Wanneer bij een duwend schip dat is voorzien van een certificaat van onderzoek, waarin de aantekening is opgenomen dat het schip geschikt is om te duwen met de vermelding betreffende de maximaal toelaatbare afmetingen van het samenstel, de geldigheid van het certificaat wordt vernieuwd, blijven de vermeldingen ongewijzigd gehandhaafd.

2. Wanneer bij hermotorisering van een duwend schip dat is voorzien van een certificaat van onderzoek met daarin een aantekening betreffende de maximaal toelaatbare afmetingen van het duwstel, het vermogen van de voortstuwingsinstallatie wordt verkleind, worden de maximaal toelaatbare afmetingen van het duwstel opnieuw bepaald overeenkomstig artikel 3, derde en vierde lid, dan wel, indien de eigenaar dit wenst, aan de hand van een te houden proefvaart overeenkomstig artikel 2, tweede lid.

3. Wanneer bij hermotorisering van een duwend schip dat is voorzien van een certificaat van onderzoek met daarin een aantekening betreffende de maximaal toelaatbare afmetingen van het duwstel, het vermogen van de voortstuwingsinstallatie wordt vergroot, worden de maximaal toelaatbare afmetingen van het duwstel opnieuw bepaald overeenkomstig artikel 3, derde en vierde lid, dan wel, indien de eigenaar dit wenst, aan de hand van een te houden proefvaart overeenkomstig artikel 2, tweede lid. In geen geval echter worden de maximaal toelaatbare afmetingen van het duwstel verkleind.

Artikel 5: Aanvullende bepaling

Voor binnenwateren van de zone 4 waar op grond van wettelijke voorschriften een maximaal toegestane scheepssnelheid van minder dan 10 km per uur geldt, kunnen in individuele gevallen afwijkende criteria worden vastgesteld.

Artikel 6: Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Artikel 7: Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel afmetingen van duwstellen voor de vaart op de binnenwateren van Nederland.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Rotterdam, 4 januari 2001.
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.

Toelichting

Op grond van artikel 10.04, eerste lid, van bijlage II van het Binnenschepenbesluit bepaalt het Hoofd van de Scheepvaartinspectie welke duwstellen ter beoordeling moeten worden aangeboden. In het certificaat van onderzoek moet worden aangetekend onder welke omstandigheden en voor welke vaarwegen de aantekening `geschikt om te duwen' geldig is.

Voor nieuwbouwschepen die geschikt zijn om te duwen en voor bestaande schepen die worden omgebouwd tot schepen die geschikt zijn om te duwen, worden proefvaarten gehouden teneinde aan te tonen voor welke samenstellen de duwende schepen geschikt zijn.

Bij bestaande schepen die reeds in de vaart zijn en geschikt zijn om te duwen kan, wanneer het vermoeden bestaat dat aan de criteria, genoemd in artikel 10.04, tweede lid, onderdelen a t/m d, dan wel in artikel 12.01 van bijlage II van het Binnenschepenbesluit, wordt voldaan, worden afgezien van het houden van een proefvaart. Dit vermoeden bestaat wanneer wordt voldaan aan de bepalingen van de onderhavige beleidsregel. Gezien de diversiteit van de in de praktijk voorkomende samenstellingen van duwstellen is het niet goed doenlijk om deze alle te onderzoeken. Daarom is voor bestaande duwende schepen gekozen voor een theoretische benadering in plaats van het houden van proefvaarten.

Deze methode van berekening is opgesteld in overleg met Rijkswaterstaat als beheerder van de vaarwegen in Nederland, en met een vertegenwoordiging van de bedrijfstak.

De resultaten van de in deze beleidsregel genoemde berekeningen worden als beperkende voorwaarden in het certificaat van onderzoek opgenomen.

Wanneer de eigenaar van een duwend schip van mening is dat het betreffende schip tot grotere prestaties in staat is, is het de eigenaar toegestaan om een samenstel alsnog voor een proefvaart aan te bieden.

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,

H.G.H. ten Hoopen.

Naar boven