Wijziging Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden

28 juni 2001

FM 2001/1093-M

Directie Financiële Markten

De Minister van Financiën;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op artikel 2, tweede lid, van de Wet financiering decentrale overheden,

Besluit:

Artikel I

De Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d. door een puntkomma, een onderdeel e., toegevoegd, luidende:

e. nazorgfondsen: fondsen als bedoeld in artikel 15.47 van de Wet Milieubeheer.

B

Na artikel 3 wordt een artikel 3a ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

1. Nazorgfondsen mogen, in afwijking van artikel 3, gelden uitzetten in de vorm van beleggingen in aandelen die genoteerd zijn aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs en in onroerend goedfondsen die genoteerd zijn aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs, mits zeker wordt gesteld dat de hoofdsom, gecorrigeerd voor inflatie, ten minste aan het einde van dertig jaar intact is door middel van:

a. vastrentende waarden, uitgegeven door een instelling die voldoet aan artikel 2, of

b. overige uitzettingen tegen rente bij een instelling die voldoet aan artikel 2.

2. Voor de bepaling van het gedeelte van de portefeuille dat aangehouden moet worden in de vorm van uitzettingen als bedoeld in het eerste lid onder a en b, geldt een nominale rekenrente van 5% en een inflatiecorrectie van 2%.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang 1 juli 2001. Binnen 3 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling worden de op dat tijdstip bestaande portefeuilles door de nazorgfondsen in overeenstemming gebracht met het bepaalde in artikel 3a.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,G. Zalm.

Toelichting

Algemeen

In artikel 2, tweede lid, van de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) wordt bepaald dat openbare lichamen derivaten kunnen hanteren of middelen uitzetten anders dan ten behoeve van de publieke taak, indien deze uitzettingen of derivaten een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Ter nadere explicitering van deze bepaling in de wet is de Regeling uitzettingen en derivaten opgesteld. Concreet betekent dit dat openbare lichamen overtollige gelden mogen beleggen, mits de hoofdsom gegarandeerd is en niet in aandelen wordt belegd.

Provincies hebben een eeuwigdurende milieutaak voor gesloten afvalstortplaatsen en zijn op grond van de nazorgbepalingen in de Wet milieubeheer verplicht om een aparte rechtspersoon, een nazorgfonds, op te richten voor de nazorg van stortplaatsen. De nazorg heeft betrekking op de fase na sluiting van de stortplaats (artikel 8.47, derde lid, van de Wet milieubeheer). Tot aan de sluiting van de stortplaats wordt het provinciale nazorgfonds gevoed met heffingen die worden betaald door de stortplaatsexploitanten. De heffing is gebaseerd op de te verwachten kosten van nazorg van de betreffende stortplaats. Het bedrag dat nodig is voor nazorg kan gedurende de exploitatieperiode worden aangepast. Door deze heffingen uit te zetten (deels in aandelen) kan een doelvermogen worden bereikt om de eeuwigdurende nazorg voor stortplaatsen zeker te stellen.

Gezien de aard van de nazorgfondsen (wettelijk ingekaderd doel, zeer lange termijn) ben ik van mening nazorgfondsen in aandelen mogen beleggen, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.

Het gaat dan met name om de voorwaarde dat de hoofdsom gegarandeerd is via vastrentende waarden, uitgegeven door een instelling die voldoet aan artikel 2 van de regeling of via overige uitzettingen tegen rente bij een instelling die voldoet aan artikel 2 en dat in financieel-technische zin kan worden geoordeeld dat met deze constructie aan de eis van prudentie voldaan wordt.

In deze wijziging van de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden wordt een apart regime voor de nazorgfondsen in het leven geroepen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A:

Doel van de nazorgbepalingen van de Wet milieubeheer is voorkoming van schade aan het milieu. De wet regelt zowel de organisatie als de financiering van de nazorg. Provincies hebben op basis van deze bepalingen de eeuwigdurende bestuurlijke, organisatorische en financiële verantwoordelijkheid voor de nazorg van deze stortplaatsen. Door de provincies zijn de nazorgfondsen opgericht. Dit zijn afzonderlijke rechtspersonen (artikel 15.47, derde lid van de Wet milieubeheer) die gevoed worden met de aan de exploitanten opgelegde heffingen en de beleggingsopbrengsten. Nadat de stortplaats is overgedragen aan de provincie, dient uit de nazorgfondsen de kosten van onderhoud en vervanging van de milieubeschermende maatregelen worden betaald.

Onderdeel B:

Hoofdsomgarantie

Invulling van de in de Wet fido vereiste hoofdsomgarantie vindt als volgt plaats. Aan het einde van 30 jaar dient de hoofdsom gecorrigeerd voor inflatie aanwezig te zijn. Om dit te kunnen bereiken zal het betreffende nazorgfonds een deel van de ingelegde gelden vastrentend bij een instelling die voldoet aan artikel 2 van de Regeling moeten uitzetten of in andere uitzettingen tegen rente bij een instelling die voldoet aan artikel 2 van de Regeling moeten uitzetten.

Om de hoofdsom gecorrigeerd voor inflatie te bereiken moeten nazorgfondsen een gedeelte uitzetten in de vorm van vastrentende waarden of overige uitzettingen tegen rente. Reden hiervoor is dat een minimumrendement behaald moet worden van inflatie en reëel rendement. Voor de bedragen die niet nodig zijn ter waarborging van de hoofdsom zijn beleggingen in aandelen en onroerend goed op ingekaderde wijze toegestaan. Deze bedragen mogen ook worden uitgezet in garantieproducten.

Rekenrente

Prudentie (strekking van de Wet fido) wordt ingebouwd door het hanteren van een rekenrente. Naast het inbouwen van prudentie is het werken met een rekenrente ook praktisch bij de uitvoeringslasten. Aangezien de toekomstige renteontwikkelingen onzeker zijn wordt uitgegaan van een voorzichtig vastgestelde rekenrente. Deze rekenrente (ondergrens van behaalde rendement in het verleden) geeft een indicatie inzake het op lange termijn te verwachten minimale renteniveau. Voor de nazorgfondsen wordt een rekenrentevoet van 5% voor de lange termijn als voorzichtig beschouwd. Met een inflatiedoelstelling van 2%, rolt hier een reële rente uit van 3%.

Inflatiepercentage

De hoofdsom moet gegeven de lange looptijd in reële termen gedefinieerd worden. Om de hoofdsom in reële termen te garanderen moet de inflatie worden meegenomen in de bepaling van de minimumnorm vastrentende waarden. Hierbij wordt aangesloten bij de inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank van maximaal 2% (vindplaats: het ECB maandblad van januari 1999; onder prijsstabiliteit wordt verstaan een stijging van de geharmoniseerde consumptieprijzen tussen de 0% en 2% op jaarbasis).

Horizon

Naast de inflatieverwachting moet vastgesteld worden op welke termijn de hoofdsom in enig jaar gegarandeerd moet zijn. Vanuit prudentie overwegingen en de risico's op wijziging van het doelvermogen op grond van zich wijzigende inzichten in milieu- en onderhoudsnormen, is het gewenst de beleggingshorizon van de nazorgfondsen op maximaal 30 jaar te stellen. Deze `going concern' benadering sluit aan bij het langdurig karakter van de fondsen, waarbij onzeker is wanneer en in welke mate (onderhouds)kosten opkomen.

Aandelen

De gelden die niet nodig zijn ter waarborging van de hoofdsom mogen door de nazorgfondsen in genoteerde aandelen aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs worden belegd. Door de notering is het mogelijk de marktwaarde van de aandelen te controleren. Geadviseerd wordt een breed spreidingsbeleid bij het beleggen in aandelen te voeren. De spreiding in de aandelenportefeuille (naar landen, sectoren, bedrijven en producten) reduceert het risico dat het aandelenpakket verlies oplevert. Daarnaast wordt aanbevolen niet meer dan 5% in één aandeel of beleggingsfonds te nemen.

Naast aandelen mogen nazorgfondsen ook in onroerend goed fondsen die beursgenoteerd zijn beleggen.

Overgangsperiode

Voor zover de bestaande portefeuilles aanpassing aan het nieuwe regime behoeven, kan de genoemde periode van 3 maanden (vanaf 1 juli 2001) hiervoor worden benut.

Toezichtskader

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal het toezichtskader op de provincies aanpassen aan het aparte regime voor de nazorgfondsen. In dit toezichtskader worden operationele condities voor het gebruik van de fondsconstructie door de nazorgfondsen opgenomen.

De Minister van Financiën,

G. Zalm.

Naar boven