Rolreglement Gerechtshof ’s-Gravenhage

Rolreglement voor het procederen in civiele zaken

1. Algemeen

1.1 Reikwijdte

Dit rolreglement heeft betrekking op de wijze van procederen in alle civiele zaken die met een dagvaarding worden ingeleid. In onderwerpen die niet in dit reglement zijn geregeld, kan bij bijzonder reglement worden voorzien.

De cursief weergegeven passages vormen tezamen het bijzonder reglement.

1.2 De rolzitting

De zitting van de eerste enkelvoudige civiele kamer als bedoeld in artikel 344 Rv vindt wekelijks plaats op donderdag om 10.00 uur. De president kan in bijzondere omstandigheden bepalen dat ook op andere dagen en tijdstippen rolzittingen worden gehouden.

De te behandelen rol wordt telkenmale uiterlijk maandag voorafgaande aan de rolzitting aan abonnees verspreid via de paleisboxen.

Rolzittingen worden niet gehouden op de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet genoemde algemeen erkende feestdagen en op de bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen.

2. De procedure

2.1 Het aanbrengen van de zaak

2.1.a. Bij het inschrijven van een nieuwe zaak ter griffie dient de procureur van appellant over te leggen:

- de originele dagvaarding in hoger beroep (en zo nodig: herstelexploot en verlof ex art. 7 Rv);

- een kopie van de dagvaarding in eerste aanleg;

- een kopie van het vonnis of de vonnissen waarvan beroep;

- een schriftelijk stuk (rolbriefje of placet) waarin het belang van de zaak wordt aangegeven.

Deze stukken dienen uiterlijk dinsdag om 14.00 uur voorafgaande aan de rolzitting ter griffie te zijn ingediend.

2.1.b. Voorts dient, indien van toepassing, te worden overgelegd een kopie van het bewijs van (voorwaardelijke) toevoeging in hoger beroep. Indien de procureur nog niet hierover beschikt, deelt hij schriftelijk mede dat een toevoeging is aangevraagd. Zodra de toevoeging is verkregen, moet een kopie hiervan aan de griffie worden overgelegd. Wanneer een kopie van de toevoeging niet is overgelegd vóórdat de zaak is afgedaan, wordt het volledige griffierecht in rekening gebracht (artikel 17 Wtbz).

2.1.c. Bij anticipatie dient voorts de desbetreffende akte van procureur tot procureur te worden overgelegd.

2.1.d. Indien partijen hun geschil bij wijze van prorogatie aan het hof voorleggen, dient de eisende partij bij het aanbrengen van de zaak de akte van prorogatie over te leggen.

2.1.e. In geval van verwijzing door de Hoge Raad dient de partij die de zaak aanbrengt het verwijzingsarrest en de gecasseerde uitspraak over te leggen. In geval van andere verwijzingen: de uitspraak waarbij is verwezen. Genoemde stukken worden in kopie overgelegd; verder moet ook het originele oproepingsexploot worden overgelegd.

De appellant die een provincie, gemeente of waterschap is, moet bovendien bij de in art. 2.1.a bedoelde inschrijving stukken overleggen waaruit blijkt dat zijn bevoegde orgaan het hoger beroep heeft ingesteld en zo nodig de beslissing daartoe heeft bekrachtigd.

2.2 Het verloop van de procedure

2.2.a.1. Indien op de dag waartegen is gedagvaard appellant zelf niet verschijnt en geïntimeerde verstek vraagt zal de zaak twee weken worden aangehouden voor de beslissing op dat verzoek; indien op de dag waartegen is gedagvaard voor geïntimeerde geen procureur wordt gesteld en appellant verstek vraagt, kan de zaak twee weken worden aangehouden voor de beslissing op dat verzoek.

2.2.a.2. Voor de memorie van grieven, de memorie van antwoord alsmede de memorie van antwoord in het incidenteel appèl, wordt een eerste uitstel van zes weken verleend en - behoudens partijperemptoir - een tweede uitstel van zes weken. In kort geding zijn die termijnen telkens vier weken.

2.2.b. Indien een partij na verloop van voormelde termijnen geen memorie neemt of akte verzoekt, volgt uitstel van vier of in kort geding twee weken, ambtshalve peremptoir (AP).

2.2.c. Na de memorie van antwoord respectievelijk de memorie van antwoord in het incidentele appel wordt twee weken uitstel verleend voor hetzij vragen van pleidooi, hetzij fourneren, hetzij verzoeken van akte.

2.2.d. De partij die langer uitstel verlangt, dient zulks schriftelijk, uiterlijk één week voor de rolzitting, en onder opgave van redenen aan de rolraadsheer te verzoeken, waarbij tevens moet worden aangegeven of de wederpartij hiermee akkoord gaat. Is dit laatste het geval, dan wordt een ambtshalve peremptoir uitstel verleend, tenzij naar het oordeel van de rolraadsheer hierdoor het geding onredelijk zou worden vertraagd. Gaat de wederpartij niet akkoord, dan beslist de rolraadsheer.

2.2.e. Een op schrift gesteld akteverzoek dient kort en bondig te zijn en is alleen bedoeld voor een bewijsaanbod, het overleggen van producties of een summiere reactie op een nieuwe stelling of productie. Akten die hieraan niet voldoen worden in beginsel geweigerd.

Indien bij gelegenheid van een comparitie, enquête, descente of pleidooi aan partijen toestemming is verleend voor het verzoeken van een uitgebreide akte of het nemen van een nadere memorie, dienen partijen zulks in die akte/memorie uitdrukkelijk te vermelden. Voor een akte en een nadere memorie wordt slechts eenmaal een uitstel verleend van vier weken, in kort geding van twee weken.

2.2.f. Partij-peremptoir (PP) kan steeds worden gevraagd en dient uiterlijk twee weken vóór de rolzitting schriftelijk aan de wederpartij te worden aangezegd, met afschrift daarvan aan de rolraadsheer.

2.2.g. Indien de partij die aan het woord is, schriftelijk verzoekt de zaak vervroegd op de rol te plaatsen, staat deze partij ambtshalve peremptoir en zal vervolgens geen uitstel worden verleend.

2.2.h. Akte van niet-dienen kan op verzoek van één partij worden verleend indien de wederpartij die peremptoir staat, in verzuim is een memorie te nemen of akte te verzoeken, mits dit ten minste twee weken vóór de rolzitting schriftelijk aan de wederpartij is aangezegd (met afschrift daarvan aan de rolraadsheer).

2.2.i. Op eenparig schriftelijk verzoek van partijen wordt de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen voor ten hoogste twaalf weken aangehouden.

2.2.j. Zaken die met de aantekening peremptoir op de rol staan zonder dat één van partijen een proceshandeling verricht worden van de rol afgevoerd. Op schriftelijk verzoek van één der partijen wordt de zaak weer op de rol geplaatst. Op de dienende dag kan geen uitstel worden gevraagd. Vindt geen proceshandeling plaats dan wordt de zaak wederom van de rol afgevoerd.

2.2.k. Indien één van partijen royement verzoekt, wordt de zaak voor vier weken aangehouden voor uitlating door de wederpartij. Op schriftelijk verzoek van die wederpartij wordt die termijn éénmaal verlengd met vier weken.

2.2.l. Bij het fourneren voor arrest dienen beide partijen hun volledige procesdossier (inclusief de stukken van eerste aanleg en een staat van kosten voor beide instanties) over te leggen. Wanneer een partij peremptoir staat voor fourneren en daarmee in gebreke blijft, wordt arrest op één dossier worden gewezen, tenzij de rolraadsheer/kamervoorzitter anders beslist.

2.3 Pleidooi

2.3.a. Bij het vragen van pleidooi legt de partij die om pleidooi vraagt, kopie van haar volledige procesdossier in drievoud over.

De vragende partij dient daarbij opgave te doen van de eigen verhinderingen en die van de wederpartij.

Bij het vragen van pleidooi dienen partijen zo mogelijk op te geven hoe lang zij zullen pleiten.

2.3.b. De partij die bij pleidooi nieuwe stukken in het geding wenst te brengen (anders dan de pleitnota), dient ervoor zorg te dragen dat deze stukken ten minste drie werkdagen vóór de datum van het pleidooi ter griffie in viervoud alsmede door de wederpartij zijn ontvangen, tenzij de kamervoorzitter een andere termijn bepaalt.

In zaken betreffende intellectuele eigendom en in zaken waarin tegen een buitenlandse partij wordt geprocedeerd, is deze termijn tien werkdagen.

De procureurs dragen zorg dat partijen bij de pleidooien in persoon aanwezig zijn, opdat zij, indien het hof dat nodig vindt, inlichtingen kunnen verstrekken. Rechtspersonen dienen zich voor dat doel te laten vertegenwoordigen door één of meer personen die van de zaak op de hoogte zijn. De kamervoorzitter kan desverzocht bepalen dat de aanwezigheid van partijen niet is vereist. Een dergelijk verzoek dient uiterlijk één week voorafgaande aan het pleidooi ter griffie te worden ingediend.

2.3.c. Na afloop van het pleidooi leggen beide partijen in geval arrest wordt gevraagd haar volledige originele procesdossier over.

2.3.d.1. Op eenparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer/kamervoorzitter schriftelijk pleidooi toestaan.

Een keuze voor het schriftelijk doen bepleiten van de zaak zal worden verstaan als het afstand doen van het recht van mondeling pleidooi.

2.3.d.2. De zaak zal voor overlegging van de pleitnota’s acht weken peremptoir worden aangehouden. Op eenparig verzoek van de partijen kan eenmalig een uitstel van maximaal acht weken, peremptoir, worden verleend. Indien alsdan niet schriftelijk wordt gepleit, zal de zaak twee weken worden aangehouden voor het overleggen van stukken, peremptoir.

Wordt alsdan door geen van de partijen gefourneerd, dan wordt de zaak op de voet van art. 2.2.j van de rol afgevoerd.

2.3.d.3. Uiterlijk twee weken voor de rolzitting waarop de pleitnota’s zullen worden overgelegd, zenden de advocaten/procureurs elkaar de pleitnota’s toe, opdat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door onder de eigen pleitnota een beknopte repliek onderscheidenlijk dupliek op te nemen. Het staat de advocaten/procureurs niet vrij ‐ behoudens uitdrukkelijke instemming van de wederpartij ‐ de tekst van de toegezonden pleitnota te wijzigen.

2.3.d.4. Op de hiervoor in art. 2.3.d.2 bedoelde rolzitting dienen partijen tevens de complete procesdossiers met inbegrip van de pleitnota’s over te leggen.

2.3.d.5. De rolraadsheer zal vervolgens de datum voor het te wijzen arrest vaststellen.

2.4 Spoedappèl in kort geding

2.4.a. De appellant die wenst dat het hoger beroep van een kort-gedingvonnis als spoedappèl wordt behandeld, dient de grieven en de toelichting daarop in de appèldagvaarding op te nemen dan wel tegelijk met de appèldagvaarding te doen betekenen. In de appèldagvaarding en bij het aanbrengen van de zaak dient te worden vermeld dat een spoedbehandeling wordt verzocht.

2.4.b. Indien de voorzitter van de kamer die het kort geding zal behandelen dan wel de rolraadsheer de zaak voldoende spoedeisend acht (geïntimeerde dient daarvan uit te gaan) zal de zaak verder als spoedappèl worden behandeld en zal op de eerste rechtsdag aan geïntimeerde een peremptoir uitstel van twee weken voor antwoord worden verleend. Daarna geldt het hierna in artikel e en verder bepaalde.

2.4.c. Indien door appellant geen spoedappèl is verzocht, kan geïntimeerde uiterlijk maandag om 14.00 uur voorafgaand aan de eerstdienende dag ter rolle mededelen dat hij behandeling als spoedappèl wenst. Hij stelt van zodanig voornemen de griffie en de procureur van de wederpartij tijdig schriftelijk op de hoogte.

2.4.d. Indien de voorzitter dan wel de rolraadsheer de zaak voldoende spoedeisend acht (appellant dient daarvan uit te gaan), krijgt appellant een peremptoir uitstel van ten minste één week voor grieven. Geïntimeerde krijgt vervolgens een peremptoir uitstel van ten hoogste twee weken voor antwoord.

2.4.e. Komt geïntimeerde bij zijn antwoord in incidenteel hoger beroep of doet hij een beroep op niet-ontvankelijkheid, dan zal (principaal) appellant daarop bij pleidooi kunnen antwoorden, tenzij hij schriftelijk wenst te reageren. In dat geval zal aan appellant daartoe een peremptoir uitstel van ten hoogste twee weken worden verleend. Dit uitstel kan tot één week worden verkort.

2.4.f. Een partij die pleidooi wenst (artt. 2.3.d.1-5 zijn van overeenkomstige toepassing), dient zich met het daartoe strekkend verzoek zo spoedig mogelijk (bij voorkeur reeds vóór of op de eerste rechtsdag) tot de griffie te wenden. Zij dient daarbij opgave te doen van de eigen verhinderingen en die van de wederpartij.

Ook bij spoedappèl bestaat geen verplichting de zaak te bepleiten; partijen kunnen bij voorrang recht op de stukken verlangen.

2.4.g. In geval van pleidooi krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt gedurende ten hoogste 20 minuten, inclusief re- en dupliek. toe te lichten. Indien een partij in verband met de bijzondere gecompliceerdheid van de zaak langer dan 20 minuten wenst te pleiten, dient zij dit bij het vragen van het pleidooi te verzoeken. De voorzitter beslist zo spoedig mogelijk op dit verzoek.

2.4.h. Nog niet in het geding zijnde producties (andere dan de pleitnota’s) die partijen ter gelegenheid van het pleidooi alsnog in het geding willen brengen, dienen tijdig op voorhand in viervoud ter griffie en in enkelvoud aan de wederpartij te worden toegezonden.

2.4.i. De procureurs dragen zorg dat partijen bij de pleidooien in persoon aanwezig zijn, opdat zij, indien het hof dat nodig vindt, inlichtingen kunnen verstrekken.

Rechtspersonen dienen zich voor dat doel te laten vertegenwoordigen door één of meer personen die van de zaak op de hoogte zijn. De voorzitter van de kamer die het kort geding in hoger beroep zal behandelen, kan desverzocht bepalen dat de aanwezigheid van partijen niet is vereist.

2.4.j. Bij het nemen van de memories leggen partijen drie kopieën daarvan aan het hof over, evenals van de pleitnotities en geschriften waarop partijen zich beroepen.

Bij memorie van grieven legt appellant drie kopieën over van het vonnis waarvan beroep en van alle in eerste instantie overgelegde stukken, ook indien zij door de wederpartij in het geding zijn gebracht.

2.4.k. Het hof doet op zo kort mogelijke termijn uitspraak.

2.4.l. Op eenparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer een langere termijn toestaan voor het nemen van een memorie of voor pleidooi. In het algemeen zal dit meebrengen dat de zaak niet meer als spoed-appèl wordt behandeld.

2.4.m. In geval van uiterste spoed kan van bovenstaande regeling worden afgeweken en kunnen de termijnen worden verkort. De meest gerede partij dient zich dan vóór het aanhangig maken van de zaak per brief tot de president van het hof te wenden, die naar bevind van zaken zal handelen.

3. Overige bepalingen

3.a. De stukken welke aan het hof worden overgelegd, mogen geen opmerkingen in de kantlijn of tussen de regels of onderstrepingen bevatten, die niet óók voorkomen in het exemplaar dat de wederpartij overlegt. Stukken die hieraan niet voldoen, zullen niet worden geaccepteerd en zullen worden geretourneerd aan de procureur.

Deze dient de stukken binnen twee weken te vervangen door wel overeenstemmende exemplaren.

In zaken van spoedappèl bedraagt deze termijn 2 werkdagen.

3.b. Indien de omstandigheden van het geval daartoe nopen kan de rolraadsheer/kamervoorzitter van dit reglement afwijken. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist de rolraadsheer/kamervoorzitter.

3.c.1. Jaarlijks zal een lijst worden verstrekt van de zaken die op de voet van art. 2.2.j. van de rol zijn afgevoerd. Deze lijst zal telkens voorafgaande aan de tweede rolzitting in december aan de orde worden gesteld.

3.c.2. Indien een zaak voor de tweede maal op bedoelde lijst is vermeld en ten tijde van het aan de orde stellen van die lijst niet een schriftelijk verzoek tot herplaatsing op de rol bij de griffie is binnengekomen, zal deze worden gearchiveerd.

3.d.1. Jaarlijks zal een lijst worden verstrekt van de zaken die om welke reden dan ook zijn geschorst. De desbetref-fende procureurs dienen informatie te verschaffen omtrent het al dan niet voortbestaan van de oorzaak van de schorsing.

3.d.2. Indien een zaak voor de tweede maal op bedoelde lijst is vermeld en toereikende informatie ontbreekt, zal deze worden verwezen naar de rolzitting teneinde inlichtingen als hiervoor bedoeld te verkrijgen.

3.d.3. Indien ook op de in art. 3.d.2 bedoelde rolzitting geen toereikende informatie dienaangaande wordt verschaft, zal de zaak worden gearchiveerd.

3.e.1. Zaken die zijn vermeld op de lijst van afgevoerde of van geschorste zaken kunnen op schriftelijk verzoek worden verwezen naar de rolzitting. Aangehouden zaken kunnen op schriftelijk verzoek vervroegd op de rol worden geplaatst.

3.e.2. Een dergelijk verzoek dient uiterlijk maandag om 14.00 uur voorafgaand aan de desbetreffende rolzitting op de griffie van het hof te zijn binnengekomen.

3.e.3. Het verzoek moet in ieder geval melding maken van:

- het rolnummer van de zaak

- de namen van partijen

- de namen van de procureurs

- de datum waarop de zaak voor het laatst heeft gediend

- de datum tot welke de zaak is aangehouden, dan wel de vermelding of de zaak is geschorst

- de rolzitting waarop plaatsing van de zaak wordt verzocht

- de reden voor het herplaatsen of vervroegd plaatsen van de zaak op de rol

3.f.1. Indien een procureur laat weten dat een der partijen in staat van faillissement is verklaard, dient deze procureur tevens inlichtingen te verschaffen omtrent de aard van de (oorspronkelijke) vordering en de fase waarin dat faillissement zich bevindt.

3.f.2. Kan de in art. 3.f.1 bedoelde informatie niet worden verstrekt, dan wordt daartoe een eerste uitstel van twee weken en een laatste uitstel van twee weken peremptoir verleend.

3.f.3. Bij gebreke van voldoende (duidelijke) informatie zal ambtshalve een comparitie van partijen worden bevolen teneinde alsdan de benodigde inlichtingen te verkrijgen.

Dit reglement is vastgesteld in de hofvergadering op 6 december 1999 en treedt in werking op 1 maart 2000.

Naar boven