Duurzaam verblijf status van diplomatieke ambtenaar

Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire

Aan:

‐ de Korpschefs Politieregio’s

‐ de Chefs Vreemdelingendiensten

‐ de Staf van de Koninklijke marechaussee

i.a.a.

‐ de Procureurs-Generaal

Onderdeel: Directie Beleid

Datum: 1 februari 2000

Kenmerk: 5003350/00/IND

Code: TBV 2000/4

Juridische achtergrond: Vreemdelingenwet; Vc 1994 Hoofdstuk B20

Bijlage(n):

1) Overzicht wijzigingen Vc

2) Schematisch overzicht behorend bij dit TBV

3) Nota van 30 augustus 1999 (DKP/BV-99/389) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken

Geldig van/tot: 1 januari 2000 tot 1 januari 2002

Onderwerp: Wijziging beleid duurzaam verblijf status van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen

1. Aanleiding

Per 1 januari 2000 wijzigt de invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’, zoals vermeld in artikel 37 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek Verkeer (1961). Aanleiding hiervoor is dat de eerdere invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’, die door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gehanteerd, afwijkt van wet- en regelgeving op het gebied van fiscale en sociale zekerheidswetgeving.

Bij nota van 30 augustus 1999 (DKP/BV-99/389) heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen die in Nederland zijn geaccrediteerd van deze wijziging in kennis gesteld. Deze nota is tot stand gekomen in overleg met de Ministeries van Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Justitie. Deze nota wordt als bijlage 3 bij dit TBV gevoegd.

De wijziging van de invulling van het begrip duurzaam verblijf heeft verblijfsrechtelijke gevolgen voor het administratief, technisch en bedienend personeel, alsmede particuliere bedienden, van ambassades of consulaten en hun gezinsleden. Op een aantal van hen zullen de bepalingen van de Vreemdelingenwet van kracht worden. Zij dienen zich aan te melden bij de Vreemdelingendienst en zich in te schrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie. Om de verandering in registratie voor deze categorie zo soepel mogelijk te laten verlopen, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken dit in nauw overleg met de Vreemdelingendienst Haaglanden organiseren. De betrokken personeelsleden die het betreft, alsmede hun gezinsleden worden binnen een jaar na 1 januari 2000 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd wanneer zij zich - door tussenkomst van dit Ministerie - kunnen melden bij de Vreemdelingendienst Haaglanden.

In dit TBV worden bovengenoemde wijzigingen uiteen gezet. In de bijlage wordt hoofdstuk B20 van de Vreemdelingencirculaire aangepast. Bij dit TBV is tevens ter verduidelijking een schema opgenomen (bijlage 2) waaruit voor de te onderscheiden categorieën de verblijfsstatus blijkt in verschillende situaties.

Deze wijziging heeft overigens slechts betrekking op administratief, technisch en bedienend personeel, alsmede particulier bedienden van ambassades of consulaten en hun gezinsleden. In de verblijfsstatus van heads of mission, members of the diplomatic staff en consular officers verandert niets. Vooralsnog wijzigt ook niets in de verblijfsstatus van personeel van internationale organisaties!

2. Uitgangspunten van de wijziging

2.1 Invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’ tot 1 januari 2000

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt sedert 1 augustus 1987 (nota nr. 68229 van 16 maart 1987) een onderscheid tussen duurzaam en niet-duurzaam verblijf.

Duurzaam verblijf houdend zijn die vreemdelingen die reeds een jaar of meer op grond van art. 9 of 10 Vw in Nederland verblijven, gerechtigd zijn arbeid al dan niet in loondienst te verrichten en in dienst treden van een diplomatieke missie of consulaire post. Het betreft met name vreemdelingen die door de diplomatieke zending of consulaire post lokaal zijn geworven. De bepalingen van de Vreemdelingenwet zijn en blijven van toepassing op deze categorie.

Personen die in dienst traden bij een ambassade of consulaat, maar niet aan voornoemde voorwaarden voldeden, zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangemerkt als ‘uitgezonden personeel’, omdat zij niet konden worden aangemerkt als duurzaam verblijf houdend.

Lokaal geworven personeel dat vóór 1 augustus 1987 in het bezit was van een legitimatiebewijs afgegeven door de Minister van Buitenlandse Zaken, behoudt de verworven bijzondere status tot beëindiging van het dienstverband. Zij worden aangemerkt als ‘uitgezonden personeel’. Zie voor eventuele wijzigingen in hun status paragraaf 2.4 van dit TBV.

2.2 Wijziging van de invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’ voor lokaal geworven personeel

Bij de nieuwe invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’ is niet langer de termijn van verblijf in Nederland voorafgaand aan de indiensttreding bepalend, maar het feit of het betrokken personeelslid door de zendstaat is uitgezonden dan wel lokaal is geworven.

Lokaal geworven personeel is personeel dat niet door een zendstaat is uitgezonden. Het gaat om op een missie werkzaam personeel dat op de lokale (Nederlandse) arbeidsmarkt is geworven en dat werkzaamheden ten behoeve van de missie verricht. Het gaat hier veelal om administratief, technisch en bedienend personeel. De missies kunnen vanaf 1 januari 2000 slechts personen werven op de lokale arbeidsmarkt aan wie het verrichten van arbeid in Nederland vrij is toegestaan en die - indien het om personen gaat die niet de Nederlandse of EU/EER-nationaliteit bezitten - alhier met een geldige vergunning tot verblijf op grond van artikel 9 of 10 van de Vreemdelingenwet verblijven.

2.3 Wijziging van de invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’ voor personeel dat na 1 augustus 1987 de uitgezonden status heeft verkregen

In de eerdere invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’ ging het met name om vreemdelingen die door de diplomatieke zending of consulaire post lokaal zijn geworven. Thans wordt de categorie die duurzaam in Nederland verblijft uitgebreid met door de zendstaat na 1 augustus 1987 uitgezonden administratief, technisch en bedienend personeel dat niet zoals gebruikelijk na enkele jaren de ontvangststaat weer verlaat, maar in Nederland zijn werkzaamheden voor ambassades of consulaten van dezelfde zendstaat ononderbroken voortzet. Dit personeel zal na 10 jaar aangemerkt worden als duurzaam verblijf in Nederland houdend.

Dit geldt mede voor particulier bedienden, die in persoonlijke dienst van een uitgezonden medewerker (de werkgever) zijn en die na afloop van de ‘tour of duty’ van de uitgezonden diplomatieke medewerker in dienst treden bij de opvolger van de vertrekkende werkgever. Voorwaarde is wel dat het salaris in de periode tussen het vertrek van de oude werkgever en de aankomst van de nieuwe werkgever wordt betaald door de missie.

Ook de lokaal geworven personen die niet onder de eerdere definitie van ‘duurzaam verblijf houdend’ vielen en daarom als ‘uitgezonden personeel’ zijn aangemerkt vallen onder deze nieuwe definitie.

2.4 Wijziging van de invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’ voor personeel dat al voor 1 augustus 1987 de uitgezonden status bezat en tot op heden onafgebroken werkzaamheden voor een missie verricht

Personen die voor 1 augustus 1987 in dienst zijn getreden bij een ambassade of consulaat en die daar ononderbroken nog steeds werkzaam zijn, zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de gelegenheid gesteld om voor 15 december 1999 een keuze te maken over hun status. Zij kunnen ervoor kiezen om hun uitgezonden status te behouden of vergelijkbaar met de categorie genoemd in 2.3 van dit TBV in aanmerking te komen voor een vergunning tot vestiging.

Voor de categorie die ervoor kiest om hun uitgezonden status te behouden wijzigt niets ten opzichte van de situatie van voor 1 januari 2000. Indien de geprivilegieerde status niet ten gevolge van eigen toedoen vervalt, kunnen zij op grond van het beleid in aanmerking komen voor een vergunning tot vestiging.

2.5 Gezinsleden

De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is in alle bovengenoemde categorieën bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen (gedwongen of door eigen keuze), vervalt tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die 10 jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen net als de hoofdpersoon in beginsel in aanmerking voor een vergunning tot vestiging. Bij een afhankelijk verblijf van korter dan 10 jaar kan in beginsel een afhankelijke verblijfstitel op grond van het gezinsherenigingsbeleid als genoemd in hoofdstuk B1 Vc worden verleend. De aanvraag om een vergunning tot verblijf van deze afhankelijke gezinsleden kan in behandeling worden genomen met ontheffing van het MVV-vereiste. In artikel 52a Vb wordt daartoe een vrijstellingscategorie opgenomen.

3. Tot slot

De gewijzigde tekst in bijlage 1 zal bij het eerstvolgende supplement worden opgenomen in de Vreemdelingencirculaire.

De Staatssecretaris van Justitie,
namens de Staatssecretaris,
het Hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst,
J.G. Bos, plv.

Bijlage 1

Wijziging van hoofdstuk B20

Naar aanleiding van de nieuwe invulling door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het begrip ’duurzaam verblijf houden’ wordt paragraaf 1 van hoofdstuk B20 van de Vreemdelingencirculaire vervangen door onderstaande tekst. De huidige paragraaf 2 van hoofdstuk B20 wordt hernummerd tot paragraaf 3.

De huidige paragraaf 1 blijft van toepassing voorzover het beleidsregels betreft die betrekking hebben op personeel van internationale organisaties.

1. Algemeen

Dit hoofdstuk behandelt de verblijfsstatus van vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten of hebben verricht voor een diplomatieke zending, consulaire post of een internationale organisatie. Op een deel van hen zijn de bepalingen van de Vreemdelingenwet niet van toepassing, omdat zij een bijzondere status bezitten op grond van de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer respectievelijk de Consulaire Betrekkingen of een internationale overeenkomst, waarin (mede) bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie.

Paragraaf 2 van dit hoofdstuk handelt over vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten als lid van een diplomatieke zending of consulaire post, hun gezinsleden en hun personeel. Paragraaf 3 richt zich op vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten voor een internationale organisatie en hun gezinsleden.

2. Personeel van ambassades en consulaten en gezinsleden

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt sedert 1 augustus 1987 (nota nr. 68229 van 16 maart 1987) een onderscheid tussen duurzaam en niet-duurzaam verblijf. Op 1 januari 2000 is bovendien de invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’, zoals vermeld in artikel 37 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek Verkeer (1961) gewijzigd. Bij nota van 30 augustus 1999 (DKP/BV-99/389) heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen die in Nederland zijn geaccrediteerd van deze wijziging in kennis gesteld. Aanleiding voor deze wijziging was dat de eerdere invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’, die door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gehanteerd, afwijkt van wet- en regelgeving op het gebied van fiscale en sociale zekerheidswetgeving.

De wijziging van de invulling van het begrip duurzaam verblijf heeft verblijfsrechtelijke gevolgen voor administratief, technisch en bedienend personeel, alsmede particulier bedienden, van ambassades of consulaten en hun gezinsleden. Op een aantal van hen zullen de bepalingen van de Vreemdelingenwet van kracht worden. De categorie niet-duurzaam verblijvend personeel zal hiermee verkleind worden.

2.1 Niet-duurzaam verblijvend personeel

Niet-duurzaam verblijvend personeel bezit een bijzondere status op grond van de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer respectievelijk de Consulaire Betrekkingen. Op dit personeel alsmede op hun afhankelijke gezinsleden en particuliere bedienden zijn de bepalingen van de Vreemdelingenwet niet van toepassing. Hun toegang, toelating en verblijf hier te lande richten zich naar de algemene regelen van volkenrecht.

2.1.1 Categorieën niet-duurzaam verblijvend personeel

2.1.1.1 Diplomatieke en consulaire koeriers

Deze vreemdelingen zijn óf beroepskoeriers óf als zodanig voor één reis aangewezen. Zij zijn voorzien van een officieel document waaruit hun status en het aantal pakketten die de diplomatieke of consulaire tas vormen, blijkt. De pakketten dragen aan de buitenkant duidelijk zichtbare kentekenen waaruit hun aard blijkt. De koerier geniet persoonlijke onschendbaarheid (de dwangmiddelen uit art. 19, tweede en derde lid van de Vw kunnen niet worden toegepast, evenmin onderzoek aan kleding en lichaam). De tas mag niet worden geopend of ingenomen.

2.1.1.2 Diplomatiek en consulair personeel op doorreis

Ten aanzien van diplomatieke en consulaire ambtenaren, hun gezinsleden en personeel, die slechts op doorreis in Nederland zijn, zijn de bepalingen van de Vreemdelingenwet niet van toepassing voor zover het de doorreis naar of terugkeer van de diplomatieke zending of consulaire post in een derde land betreft.

2.1.1.3 Diplomatiek en consulair personeel met de uitgezonden status

Het betreft:

1° diplomatiek of consulair personeel dat is uitgezonden door de zendstaat. Waar het administratief, technisch en bedienend personeel alsmede particulier bedienden betreft: deze categorie behoudt tot 10 jaar na begin van de werkzaamheden in Nederland de uitgezonden status. Daarna vervalt deze;

2° uitgezonden of lokaal geworven personeel, dat reeds voor 1 augustus 1987 in dienst is getreden bij een ambassade of consulaat, daar ononderbroken nog steeds werkzaam is en ervoor heeft gekozen om de uitgezonden status te behouden;

3° lokaal geworven personeel dat korter dan 10 jaar in dienst is bij een missie en de werkzaamheden ononderbroken voortzet, dat door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangemerkt als uitgezonden personeel, omdat dit personeel op het moment van indiensttreding bij de missie niet reeds een jaar of meer op grond van art. 9 of 10 Vw in Nederland verbleef of niet gerechtigd was om in Nederland arbeid in loondienst te verrichten (deze categorie kan met ingang van 1 januari 2000 niet meer de uitgezonden status verkrijgen);

4° de gezinsleden van bovengenoemde categorieën.

2.1.2 Verblijfsdocument

Deze personen alsmede hun afhankelijke gezinsleden en hun particulier bedienden worden door de Minister van Buitenlandse Zaken in het bezit gesteld van een speciaal identiteitsbewijs (het ’identiteitsbewijs geprivilegieerden’; zie D6). Dit houdt onder meer in dat zij niet behoeven te beschikken over een vergunning tot verblijf of tot vestiging.

2.1.3 Grenscontrole en toezicht

Niet-duurzaam verblijvenden zijn in het algemeen niet onderworpen aan de verplichtingen die in het belang van het toezicht op vreemdelingen zijn gesteld. Evenmin kunnen op hen de maatregelen van uitzetting en bewaring krachtens de Vreemdelingenwet worden toegepast.

Bij grensoverschrijding dienen zij wel te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. Ook geldt voor hen de verplichting om Nederland langs een doorlaatpost in en uit te reizen, alsmede zich tegenover een grensbewakingsambtenaar te legitimeren.

Zowel bij de grenscontrole als bij de uitoefening van het binnenlands vreemdelingen-toezicht mag van hen echter niet gevraagd worden aan te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken en aan hen mogen geen gegevens worden gevraagd omtrent doel en duur van hun verblijf in ons land. Ook blijft ten aanzien van hen controle aan de hand van het opsporingsregister achterwege.

Het kan voorkomen, dat een persoon die op grond van art. 19, eerste lid, Vw staande is gehouden ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, zich beroept op het bezit van een bijzondere status als bedoeld onder 2.1.1, maar niet terstond door het tonen van een legitimatiebewijs of identiteitsdocument aannemelijk kan maken dat hij die status inderdaad bezit. In dat geval kunnen de bepalingen van de Vreemdelingenwet worden toegepast.

Dit kan met name het geval zijn bij eerste binnenkomst van diplomatiek of consulair personeel in Nederland of bij functionarissen op doorreis. Een reisbiljet kan soms de bijzondere status aannemelijk maken. In deze gevallen - of indien anderszins twijfel bestaat of de vreemdeling een bijzondere status bezit - dient direct contact te worden opgenomen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, (op werkdagen van 9:00 tot 17:00 de Directie Kabinet en Protocol: telnr: 070 - 348 61 38) dat hiertoe ook buiten werkdagen telefonisch bereikbaar is (meldkamer 070-3484278).

Zolang niet duidelijk is geworden dat de Vreemdelingenwet niet van toepassing is, kan gebruik worden gemaakt van de in art. 19, tweede lid, Vw toegekende bevoegdheid tot het overbrengen naar en het ophouden op een plaats bestemd voor verhoor (zie A5 Vc).

Over de wijze waarop gevallen, als in voorgaande alinea bedoeld, zijn afgedaan, dient steeds schriftelijk rapport te worden uitgebracht aan de Minister van Justitie (zie A2 Vc).

2.1.4 Positie na beëindiging van de bijzondere status

Na beëindiging van het dienstverband met een ambassade of consulaat komt de uitgezonden status van de categorieën als genoemd onder 2.1.1.3 te vervallen. Vreemdelingen kunnen in dat geval in aanmerking komen voor een vergunning tot vestiging indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de vreemdeling moet ten minste 10 jaar op grond van een bijzondere status in Nederland verblijven;

b. de vreemdeling dient zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Hiermee wordt bedoeld een zelfstandig netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan het netto normbedrag van een uitkering op grond van de Abw aan categorieën van alleenstaanden respectievelijk gezinnen. Middelen van bestaan worden als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste een jaar beschikbaar zijn (zie A4/4.2);

c. de vreemdeling mag geen gevaar opleveren voor de openbare rust, de openbare orde of de nationale veiligheid (zie A4/4.3.2.1 Vc).

Indien de vreemdeling niet voldoet aan (een van) de bovengenoemde voorwaarden gelden de bepalingen van het vreemdelingenbeleid onverkort.

2.1.4.1 Gezinsleden van ex-geprivilegieerden

De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Zolang de hoofdpersoon de uitgezonden status behoudt, behouden ook de afhankelijke gezinsleden deze status. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. Afhankelijke gezinsleden die:

a. 10 jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen in aanmerking voor een vergunning tot vestiging indien aan de voorwaarden als genoemd in 2.1.4 wordt voldaan.

b. korter dan 10 jaar bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven kunnen in beginsel een afhankelijke verblijfstitel op grond van het gezinsherenigingsbeleid als genoemd in hoofdstuk B1 Vc worden verleend. De aanvraag om een vergunning tot verblijf van deze afhankelijke gezinsleden kan in behandeling worden genomen met ontheffing van het MVV-vereiste. In artikel 52a Vb wordt daartoe een vrijstellingscategorie opgenomen.

Indien de vreemdeling niet behoort tot één van de bovengenoemde categorieën gelden de bepalingen van het vreemdelingenbeleid onverkort.

2.1.4.2 Leges

De legesbepalingen als genoemd in artikel 29a VV zijn onverkort van toepassing.

2.1.5 EU en EER-onderdanen en hun gezinsleden

EU en EER-onderdanen en hun gezinsleden die een uitgezonden status hebben, zijn van rechtswege gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 10 lid 1 onder c Vw (zie hoofdstuk B4 Vc).

2.2 Duurzaam verblijvend personeel

De bepalingen van de Vreemdelingenwet zijn en blijven van toepassing op duurzaam verblijvend personeel. Hen komt geen (functionele) immuniteit van rechtsmacht dan wel onschendbaarheid toe (art. 38 lid 2 Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer). Vreemdelingen in deze categorie ontvangen vanaf 1 januari 2000 geen legitimatiebewijs meer afgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij dienen zich in te schrijven bij de Gemeentelijke Basisadministratie en de Vreemdelingendienst.

Door de wijziging van de invulling van het begrip duurzaam verblijf van 1 januari 2000 is het aantal categorieën duurzaam verblijvend personeel uitgebreid.

2.2.1 Lokaal geworven personeel

2.2.1.1 Voor 1 januari 2000 lokaal geworven personeel

Voor 1 januari 2000 konden diplomatieke zendingen of consulaire posten vreemdeling lokaal werven, die:

a. reeds een jaar of meer op grond van art. 9 of 10 Vw in Nederland verbleven; en

b. gerechtigd waren arbeid al dan niet in loondienst te verrichten.

2.2.1.2 Vanaf 1 januari 2000 lokaal geworven personeel

Vanaf 1 januari 2000 geldt het volgende. Lokaal geworven personeel is op een missie werkzaam personeel dat op de lokale (Nederlandse) arbeidsmarkt is geworven en dat werkzaamheden ten behoeve van de missie verricht.

Het gaat hier veelal om administratief, technisch en bedienend personeel dat niet door een zendstaat is uitgezonden. De missies kunnen vanaf 1 januari 2000 slechts personen werven op de lokale arbeidsmarkt:

a. aan wie het verrichten van arbeid in Nederland vrij is toegestaan; en

b. die alhier met een geldige vergunning tot verblijf op grond van artikel 9 of 10 van de Vreemdelingenwet verblijven.

2.2.1.3 Verblijfsstatus

De bepalingen van de Vreemdelingenwet zijn onverkort van toepassing op de twee bovengenoemde categorieën.

2.2.1.4 Gezinsleden

Het beleid als genoemd in hoofdstuk B1 alsmede het MVV-vereiste is onverkort van toepassing op de toelating van gezinsleden van de twee bovengenoemde categorieën vreemdelingen.

2.2.2 Personeel dat de uitgezonden status per 1 januari 2000 verliest

Het betreft de volgende categorieën:

1° Personeel dat na 1 augustus 1987 de uitgezonden status heeft verkregen en per 1 januari 2000 reeds 10 jaar werkzaam is bij een missie: het betreft door de zendstaat na 1 augustus 1987 uitgezonden administratief, technisch en bedienend personeel, dat niet zoals gebruikelijk na enkele jaren door de ontvangststaat weer verlaat, maar in Nederland zijn werkzaamheden voor ambassades of consulaten van dezelfde zendstaat ononderbroken voortzet. Dit geldt mede voor lokaal geworven personen die niet onder de eerdere definitie van ‘duurzaam verblijf houdend’ vielen en daarom als ‘uitgezonden personeel’ zijn aangemerkt.

2° Particulier bedienden die na 1 augustus 1987 de uitgezonden status hebben verkregen en reeds 10 jaar werkzaam zijn bij een missie: het gaat hier om particulier bedienden, die in persoonlijke dienst van een uitgezonden medewerker (de werkgever) zijn en die na afloop van de ‘tour of duty’ van de uitgezonden diplomatieke medewerker in dienst zijn getreden bij de opvolger van de vertrekkende werkgever. Voorwaarde is wel dat het salaris in de periode tussen het vertrek van de oude werkgever en de aankomst van de nieuwe werkgever wordt betaald door de missie.

3° Personeel dat al voor 1 augustus 1987 de uitgezonden status bezat en tot op heden onafgebroken werkzaamheden voor een missie verricht en ervoor heeft gekozen om in aanmerking te komen voor een vergunning tot vestiging.

2.2.2.1 Verblijfsstatus

De bepalingen van de Vreemdelingenwet worden onverkort van toepassing op bovengenoemde categorieën vreemdelingen. Deze vreemdelingen kunnen in aanmerking komen voor een vergunning tot vestiging indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de vreemdeling moet ten minste 10 jaar op grond van een bijzondere status in Nederland verblijven;

b. de vreemdeling dient zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Hiermee wordt bedoeld een zelfstandig netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan het netto normbedrag van een uitkering op grond van de Abw aan categorieën van alleenstaanden respectievelijk gezinnen. Middelen van bestaan worden als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste een jaar beschikbaar zijn (zie A4/4.2);

c. de vreemdeling mag geen gevaar opleveren voor de openbare rust, de openbare orde of de nationale veiligheid (zie A4/4.3.2.1 Vc).

Indien de vreemdeling niet voldoet aan (één van) de bovengenoemde voorwaarden gelden de bepalingen van het vreemdelingenbeleid onverkort.

2.2.2.2 Gezinsleden

De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is in alle bovengenoemde categorieën bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen (gedwongen of door eigen keuze), vervalt tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. Afhankelijke gezinsleden die:

a. 10 jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen in aanmerking voor een vergunning tot vestiging indien aan de voorwaarden als genoemd in 2.2.2.4 wordt voldaan.

b. korter dan 10 jaar bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven kunnen in beginsel een afhankelijke verblijfstitel op grond van het gezinsherenigingsbeleid als genoemd in hoofdstuk B1 Vc worden verleend. De aanvraag om een vergunning tot verblijf van deze afhankelijke gezinsleden kan in behandeling worden genomen met ontheffing van het MVV-vereiste. In artikel 52a Vb wordt daartoe een vrijstellingscategorie opgenomen.

Indien de vreemdeling niet behoort tot één van de bovengenoemde categorieën gelden de bepalingen van het vreemdelingenbeleid onverkort.

2.2.2.3 Leges

De legesbepalingen als genoemd in artikel 29a VV zijn onverkort van toepassing.

2.2.2.4 Procedure

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken coördineert de verandering in registratie voor deze categorie. De betrokken personeelsleden die het betreft, alsmede hun gezinsleden worden binnen een jaar na 1 januari 2000 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd wanneer zij zich - door tussenkomst van dit Ministerie - kunnen melden bij de Vreemdelingendienst Haaglanden (onafhankelijk van de woonplaats van betrokkenen). Het zal hier een schriftelijke aanmelding betreffen. De aanvraag om een verblijfstitel zal door de Vreemdelingendienst Haaglanden in behandeling worden genomen. Indien het een vreemdeling betreft die geen woonplaats heeft in Haaglanden, dan wordt de aanvraag doorgezonden aan de Vreemdelingendienst van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Bij de afgifte van de gevraagde vergunning tot vestiging (of vergunning tot verblijf aan gezinsleden) dient de vreemdeling het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven identiteitsbewijs geprivilegieerden in te leveren bij de Vreemdelingendienst. Dit identiteitsbewijs dient door de Vreemdelingendienst te worden geretourneerd aan de Directie Kabinet en Protocol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (tel.nr: 070 - 348 61 38).

2.2.3 EU en EER-onderdanen en hun gezinsleden

EU en EER-onderdanen en hun gezinsleden die duurzaam verblijvend zijn, zijn van rechtswege gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 10 lid 1 onder c Vw (zie hoofdstuk B4/3 Vc).

3 Vreemdelingen die werkzaam zijn voor een internationale organisatie

Beleid blijft ongewijzigd.

Bijlage 2

Bijlage 3

Aan alle diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen in Nederland

Protocol Department

DKP/BV-99/389

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken biedt zijn complimenten aan alle diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen die in Nederland zijn geaccrediteerd en heeft de eer hen als volgt mee te delen.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is voornemens de invulling van het begrip duurzaam verblijf, zoals vermeld in artikel 37 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer (1961), per 1 januari 2000 te wijzigen. Dit heeft gevolgen voor de wijze van registratie van personen op wie het Weens Verdrag inzake Diplomatiek Verkeer (1961) dan wel het Weens Verdrag inzake Consulaire Betrekkingen (1963) van toepassing is. Deze nota vervangt eerdere correspondentie over dit onderwerp. Deze nota verschijnt in de Nederlandse, Engelse en Franse taal.

Deze wijziging heeft in eerste instantie betrekking op het administratief, technisch en bedienend personeel en hun gezinsleden, alsmede particuliere bedienden. De gevolgen van de beleidswijziging worden besproken onder punt 2a en 2b. Ook voor ‘heads of mission’, ‘members of the diplomatic staff’ en ‘consular officers’ kan de wijziging gevolgen hebben; deze mogelijkheid wordt besproken onder 2c. De wijziging heeft géén betrekking op de status van medewerkers die vóór 1 augustus 1987 in dienst bij een ambassade of consulaat zijn getreden en die daar - ononderbroken - nog steeds werkzaam zijn. Aan hen wordt evenwel wat hun verblijfsrecht in Nederland betreft een keuzemogelijkheid geboden (zie onder 2d).

1. Begrip duurzaam verblijf houden; wijziging beleid

De wijziging betreft de invulling van het begrip duurzaam verblijf houden, zoals verwoord in artikel 37 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer (1961). Door de zendstaat uitgezonden personeel dat niet zoals gebruikelijk na enkele jaren de ontvangststaat weer verlaat, maar in Nederland zijn werkzaamheden voor ambassades of consulaten van dezelfde zendstaat ononderbroken voortzet, zal na 10 jaar beschouwd worden als duurzaam verblijf in Nederland houdend. Dit beleid gaat in per 1 januari 2000. Voor de gevolgen wordt verwezen naar punt 2.

Door het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd sinds 1 augustus 1987 aan het begrip ‘duurzaam verblijf’ in de ontvangststaat in de zin van art. 37 van genoemd Verdrag invulling gegeven door diegenen die langer dan één jaar voor indiensttreding bij een ambassade of een consulaat legaal in Nederland verbleven, als duurzaam verblijf houdend in Nederland aan te merken. Personen die binnen één jaar nadat zij naar Nederland zijn gekomen in dienst traden bij een ambassade of consulaat, werden derhalve niet als durzaam verblijf houdend beschouwd; aan hen werd de status van ‘uitgezonden personeel’ verleend. In de praktijk heeft deze interpretatie van art. 37 van genoemd Verdrag echter tot ongewenste situaties geleid ten aanzien van het toekennen van privileges en immuniteiten aan personen die in feite duurzaam verblijven in Nederland en voor wie gelijkstelling in wet- en regelgeving met personen die in Nederland wonen voor de hand ligt.

Deze interpretatie wijkt af van wet- en regelgeving op het gebied van fiscale wetgeving en sociale zekerheidswetgeving. Om hierbij aan te sluiten heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in overleg met andere betrokken Ministeries besloten de termijn waarna sprake is van duurzaam verblijf in de zin van art. 37 van genoemd Verdrag te stellen op 10 jaar.

Voor de statusverlening door het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij nieuwe aanmeldingen van administratief, technisch en bedienend personeel, alsmede particuliere bedienden, zal met ingang van 1 januari 2000 niet langer de termijn van verblijf in Nederland voorafgaand aan indiensttreding bepalend zijn, maar het feit of het betrokken personeelslid door de zendstaat is uitgezonden dan wel lokaal is geworven. ‘Lokaal geworven personeel’ is op een missie werkzaam personeel dat niet door een zendstaat is uitgezonden, dat op de lokale arbeidsmarkt is geworven en dat werkzaamheden ten behoeve van die missie verricht. De voorwaarden voor het in dienst nemen van lokaal aangeworven personeel zullen onder 3 uiteen worden gezet.

2a. Voor uitgezonden personeelsleden die thans als administratief, technisch en bedienend personeel op een missie werkzaam zijn (d.w.z. anders dan ‘head of mission’, ‘member of the diplomatic staff’ of als ‘consular officer’) geldt het volgende:

Verblijfsrechtelijke gevolgen

Na 10 jaar in Nederland werzaam te zijn geweest zal men door het Ministerie als duurzaam verblijf houdend in Nederland worden beschouwd. Dit houdt in dat de identiteitskaart die men van het Ministerie ontving op basis van de functie waarin men destijds werd aangemeld, moet worden ingeleverd. Op leden van deze groep wordt vervolgens de Vreemdelingenwet van toepassing. Men dient zich bij de Vreemdelingenwet te melden en zich bij de gemeente voor inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie in te schrijven. Echtgenoten en kinderen dienen ook hun identiteitskaarten in te leveren. Zij dienen zich eveneens bij de Vreemdelingendienst te melden en zich bij de gemeente te laten inschrijven.

Om de verandering in registratie zo soepel mogelijk te laten verlopen, zal het Ministerie dit in nauw overleg met de Vreemdelingendienst organiseren. De betrokken personeelsleden worden binnen een jaar na 1 januari 2000 door het Ministerie geïnformeerd wanneer zij (en hun gezinsleden) zich door tussenkomst van het Ministerie bij de Vreemdelingendienst kunnen vervoegen.

Na het verstrijken van de termijn van 10 jaar na de eerste aanmelding bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken komen leden van deze groep in principe in aanmerking voor een vergunning tot vestiging, af te geven door de immigratie- en Naturalisatiedienst (zie bijlage 1 voor de voorwaarden voor een vergunning tot vestiging).

De missies zullen de komende maanden worden ingelicht welke personen het betreft.

Gevolgen voor privileges; gevolgen voor de premie- en verzekeringsplicht volksverzekeringen en werknemersverzekeringen

Omdat deze statusverandering per 1 januari 2000 onder meer gepaard zal gaan met verlies van privileges, is door het Ministerie een gewenningstermijn van één jaar bepaald, zodat men zich op de nieuw ontstane situatie kan instellen (dit heeft vooral betrekking op gemeentelijke belastingen, waarvan men nu nog is vrijgesteld). Op basis van de ‘Douaneregeling’ (Diplomatieke en consulaire goederen - persoonlijk gebruik) was het overigens al zo dat bepaalde vrijstellingen na 10 jaar verblijf in Nederland komen te vervallen.

Deze overgangstermijn geldt evenwel niet voor de aanslagen inkomstenbelasting en voor de premies volksverzekeringen, die men als verzekerde op grond van Koninklijk Besluit 746 per 1 januari 2000 verschuldigd is (de missies werden daarover geïnformeerd per nota nr. DKP/BV/99/231 van 8 maart 1999). Premies werknemersverzekeringen waren reeds verschuldigd sinds 1989, wanneer men verzekerd is op grond van KB 402. Indien men echter onder toepassing van een bilateraal sociaal zekerheidsverdrag of van EEG-verordening 1408/71 niet in Nederland verzekerd is, is men in het algemeen geen premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen verschuldigd.

2b. Voor particuliere bedienden geldt het volgende:

Particuliere bedienden die in persoonlijke dienst van een uitgezonden medewerker zijn en die na afloop van de ‘tour of duty’ van de uitgezonden diplomatieke medewerker (de werkgever) Nederland zullen verlaten, worden beschouwd als uitgezonden personeel. Indien particuliere bedienden vervolgens in dienst treden bij de opvolger van de vertrekkende werkgever, kunnen zij de ‘uitgezonden’ status behouden tot 10 jaar na de eerste aanmelding bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voorwaarde is wel dat het salaris in de periode tussen het vertrek van de oude werkgever en de aankomst van de nieuwe werkgever wordt betaald door de missie. Na 10 jaar komen zij in principe in aanmerking voor een vergunning tot vestiging (zie bijlage 1 voor de voorwaarden).

2c. Voor personen die thans als ‘heads of mission’, ‘members of the diplomatic corps’ of als ‘consular officers’ werkzaam zijn, geldt het volgende:

Indien men ten minste 10 jaar na eerste aanmelding bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken op basis van een ‘uitgezonden’ status in Nederland heeft verbleven, kan men indien sprake is van ontslag waardoor men zijn beroepsdiplomatieke of -consulaire werkzaamheden niet meer zal uitoefenen, in principe in aanmerking komen voor een vergunning tot vestiging (zie bijlage 1 voor voorwaarden). De ‘uitgezonden’ status vervalt daarmee uiteraard.

2d. Voor medewerkers die vóór 1 augustus 1987 in dienst zijn getreden bij een ambassade of consulaat en die daar ‐ ononderbroken ‐ nog steeds werkzaam zijn, geldt het volgende:

Bij nota nr. 68229 van 16 maart 1987 werd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangekondigd dat de rechtspositie van deze medewerkers onaangetast zou blijven. In het licht van hogergenoemde beleidswijziging worden leden van deze groep thans in de gelegenheid gesteld een keuze te maken:

a. men kiest ervoor zijn/haar ‘uitgezonden’ status te behouden. Gevolg is dat men niet verzekerd is voor de Nederlandse sociale verzekering en dat daarop dus ook geen beroep kan worden gedaan; ofwel

b. men wenst in aanmerking te komen voor een vergunning tot vestiging, een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie bijlage 1 voor de voorwaarden). Indien dat het geval is, wordt de ‘uitgezonden’ status opgeheven en dient men premies voor de Nederlandse sociale verzekeringen af te dragen, waarop dan ook in voorkomende gevallen een beroep kan worden gedaan.

De keuze voor mogelijkheid b. hoeft niet in alle gevallen tot gevolg te hebben dat premies voor de sociale verzekeringen verschuldigd zijn, bijvoorbeeld in geval van keuzemogelijkheid voor de toepassing van buitenlandse wetgeving. De keuze voor mogelijkheid b. kan ook tot gevolg hebben dat men inkomstenbelasting verschuldigd is. De bevoegde overheidsinstanties kunnen, indien men zulks wenst, behulpzaam zijn bij het inventariseren van de mogelijkheden en de consequenties. Het Ministerie zal daarbij gaarne bemiddelen.

Leden van deze groep zullen door het Ministerie worden gevraagd vóór 15 december 1999 aan te geven welke keuze men wenst te maken. Indien geen keuze wordt gemaakt of voor die datum geen reactie wordt ontvangen, wordt ervan uitgegaan dat men niet in aanmerking wenst te komen voor een vergunning tot vestiging, en dat men dus kiest voor keuze a. Na die datum is het niet meer mogelijk een eenmaal gemaakte keuze te wijzigen.

2e. Voor niet-Nederlanders door een ambassade of consulaat vanaf 1 januari 2000 geworven op de lokale (Nederlandse) arbeidsmarkt geldt het volgende:

De Vreemdelingenwet blijft van toepassing op een dergelijk personeelslid. Dit houdt in dat hij bij de Vreemdelingendienst en bij de gemeente waarin hij woonachtig is, ingeschreven blijft staan in de Gemeentelijke Basisadministratie. Dit geldt ook voor echtgeno(o)t(e) en kinderen. Vijf jaar na de datum van toelating in Nederland komen leden van deze groep in principe in aanmerking voor een vergunning tot vestiging, af te geven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (zie bijlage 1 met voorwaarden voor een vergunning tot vestiging). Het is niet noodzakelijk dat men steeds in dienst is van dezelfde werkgever.

3. Voorwaarden voor het in dienst nemen van lokaal aangeworven personeel

Het Ministerie veroorlooft zich de missies er nogmaals op te wijzen dat de missie op de lokale arbeidsmarkt slechts personen kan werven aan wie het vrij (dat wil zeggen: zonder dat een tewerkstellingsvergunning noodzakelijk is) is toegestaan in Nederland arbeid in loondienst te verrichten en die - indien het om personen van niet-Nederlandse nationaliteit gaat - alhier met een geldige verblijfsvergunning op grond van artikel 9 en 10 van de Vreemdelingenwet verblijven. Kopieën van deze artikelen zijn bijgevoegd (bijlage 2).

Voor de goede orde zij nog eens vermeld dat een visum, een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), een voorwaardelijke vergunning tot verblijf of een vergunning tot verblijf die werd afgegeven voor een tijdelijk doel (studie, au pair, stage, etc.) geen basis is voor een voortgezet legaal verblijf in Nederland. Personen die op dergelijke gronden in Nederland zijn toegelaten mogen door de missies niet in dienst worden genomen.

Indien de persoon in kwestie niet in Nederland verblijft en niet over een vergunning tot verblijf beschikt, zal vanuit het land van herkomst of het land van bestendig verblijf bij de Nederlandse ambassade of het Nederlandse consulaat een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland dienen te worden aangevraagd.1

Onderdanen van de Lidstaten van de Europese Unie (EU) of van staten die behoren tot de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen hun verblijfsrecht ontlenen aan het Gemeenschapsrecht, dat onder meer voorziet in vrij verkeer van werknemers en diensten.

Indien het aan te werven personeelslid niet de Nederlandse nationaliteit bezit en geen EU- of EER-onderdaan is, zal zijn aanvraag in volle omvang aan het restrictieve Nederlandse toelatingsbeleid voor vreemdelingen worden getoetst. Dit houdt onder meer in dat voor het verrichten van arbeid in loondienst de Wet Arbeid Vreemdelingen van toepassing is. Het recht tot verblijf in Nederland is in dat geval afhankelijk van een tewerkstellingsvergunning. Deze beslissing wordt genomen door de Arbeidsvoorziening Nederland (ARBVO). Daarbij wordt o.a. nagegaan of er een wezenlijk Nederlands belang is om ten behoeve van de persoon in kwestie aan zijn werkgever een tewerkstellingsvergunning te verlenen en of er binnen Nederland, de EU en de EER arbeidsaanbod beschikbaar is van personen die de functie in kwestie kunnen verrichten.

Voorts wijst het Ministerie de missies erop dat aan lokaal in dienst genomen werknemers ten minste het Nederlandse minimumloon moet worden betaald.

Eveneens dienen de missies voor deze personeelsleden premies ten behoeve van de werknemersverzekering af te dragen. Dit geldt ook voor (de werkgevers van) particulier bedienden (2b).

4. Opgave personeelsbestand

a. Het Ministerie verzoekt de missies bij nieuwe aanmeldingen nu reeds rekening te houden met deze wijziging en aan te geven of het aangemelde personeelslid door de zendstaat is uittgezonden of dat het personeelslid als lokaal personeel dient te worden aangemerkt. Als dat laatste het geval is, wordt de missies verzocht tevens de verblijfsstatus van het lokaal geworven personeelslid aan te geven.

b. De missies wordt in verband met de wijziging in registratie tevens verzocht aan het Ministerie (Protocol Department) vóór 15 september 1999 een opgave van hun personeelsbestand te doen toekomen. De missies wordt verzocht daarbij aan te geven welke medewerkers als lokaal personeel dienen te worden aangemerkt en welke medewerkers zijn uitgezonden door de zendstaat.

5. Informatie m.b.t. premieheffing

Gezien het complexe karakter van de premieheffing van personeelsleden van ambassades en consulaten wordt aangeraden met vragen over specifieke gevallen rechtstreeks contact op te nemen met de volgende instanties:

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Afdeling Grensoverschrijdende Verzekeringen

De heer E.J.F. Schaake

telefoon 070-333.5878; fax 070-333.4052.

Belastingdienst Den Haag

Particulieren

De heer F. Vinkestijn/de heer R. Lagendijk

telefoon 070-330.4313/070-330.4315; fax 070-394.2439.

Den Haag, 30 augustus 1999.

1 Landen waarvan de onderdanen niet behoeven te voldoen aan het mvv-vereiste zijn: de EU-Lidstaten, de landen die behoren tot de Europese Economische Ruimte (IJsland en Noorwegen), alsmede Liechtenstein, Monaco, Zwitserland, Australië, de Verenigde Staten van Amerika, Canada, Japan en Nieuw-Zeeland.

Naar boven