Convenant bestuurlijke boeten en strafrechtelijke sancties

Convenant betreffende de afstemming over de keuze tussen de oplegging van bestuurlijke boeten of strafrechtelijke afdoening bij bepaalde overtredingen van de financiële wetgeving

De ondergetekenden,

gelet op de wet van 28 oktober 1999 houdende opneming in de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet inzake de wisselkantoren, de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 en de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994, van bepalingen betreffende handhaving door middel van een dwangsom of een bestuurlijke boete en van bepalingen betreffende de rechtsgang (Stb. 509);

overwegende, dat bij bepaalde overtredingen van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet inzake de wisselkantoren en de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996, zowel bestuurlijke boeten als strafrechtelijke sancties kunnen worden opgelegd;

overwegende, dat de bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen vervalt indien ter zake van de overtreding strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

overwegende, dat het recht tot strafvervolging vervalt indien ter zake van een overtreding een bestuurlijke boete is opgelegd;

overwegende, dat het met het oog hierop wenselijk is beslissingen omtrent de afdoening van te voren af te stemmen en daartoe tijdig in overleg te treden; redenen waarom het College van Procureurs-Generaal en de toezichthouders onderhavig convenant sluiten;

overwegende, dat dit convenant onverlet laat de richtlijn Financiën - bankwezen van 29 augustus 1983;

overwegende, dat het van belang is dat er met betrekking tot de afspraken voortvloeiende uit dit convenant bij het Openbaar Ministerie te Amsterdam namens het College van Procureurs-Generaal één aanspreekpunt wordt gerealiseerd voor de overige bij dit convenant betrokken partijen;

overwegende, dat het Openbaar Ministerie te Amsterdam in dit kader een coördinerende rol heeft ten aanzien van informatie en communicatie over opsporing en vervolging van schendingen van de financiële wetgeving, en derhalve bevoegd is in deze;

overwegende, dat deze specifieke functie van het Openbaar Ministerie te Amsterdam onverlet laat de verantwoordelijkheden van de (bijzondere) opsporingsdiensten, ten opzichte van het Openbaar Ministerie elders dan te Amsterdam;

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

In dit convenant wordt verstaan onder:

a) financiële wetgeving: de Wet toezicht beleggingsinstellingen, de Wet toezicht effectenverkeer 1995, de Wet toezicht kredietwezen 1992, de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, de Wet inzake de wisselkantoren, de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996, en voor zover van toepassing de op deze wetten gebaseerde uitvoeringsbesluiten;

b) toezichthouder(s): de Stichting Toezicht Effectenverkeer, De Nederlandsche Bank N.V., de Verzekeringskamer en de Minister van Financiën, gezamenlijk dan wel ieder afzonderlijk;

c) overtreding: een schending van de financiële wetgeving waarvoor zowel een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als strafrechtelijke afdoening mogelijk is;

d) boetebedragnummer: het nummer behorend bij een boetebedrag als weergegeven in de bijlagen bij artikel 33d van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, artikel 48d van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, artikel 90d van de Wet toezicht kredietwezen 1992, artikel 93d van de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf, artikel 188d van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, artikel 23c van de Wet inzake de wisselkantoren en artikel 13c van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996.

Artikel 2

Indien en zodra het Openbaar Ministerie bekend is met feiten, omstandigheden of gedragingen die duiden op een overtreding, informeert het de betreffende toezichthouder daarover met het oog op de afstemming over de wijze van afdoening.

Artikel 3

1. Indien en zodra de toezichthouder voornemens is terzake een overtreding een bestuurlijke boete op te leggen, waarbij boetebedragnummer 5 van toepassing is, informeert hij het Openbaar Ministerie, in casu het arrondissements-parket Amsterdam, daarover met het oog op de afstemming over de wijze van afdoening.

2. Indien en zodra de toezichthouder voornemens is terzake een overtreding een bestuurlijke boete op te leggen, waarbij een boetebedragnummer van

1 tot en met 4 van toepassing is, informeert hij het Openbaar Ministerie, in casu het arrondissementsparket Amsterdam, daarover met het oog op afstemming over de wijze van afdoening:

a. wanneer sprake is van samenloop van een overtreding met één of meer afzonderlijke gedragingen waarvoor uitsluitend strafrechtelijke afdoening open staat;

b. wanneer sprake is van een herhaling van een overtreding (recidive) waarbij een boetebedragnummer van 3 of 4 van toepassing is; of

c. wanneer naar het oordeel van de toezichthouder sprake is van een overtreding waarbij de specifieke omstandigheden van het geval - beoordeeld in het licht van de ernst van de overtreding, de mate van opzet en verwijtbaarheid, de omvang van de schade en in relatie tot de bescherming van het publiek - aanleiding geven tot het informeren van het Openbaar Ministerie, in casu het arrondissementsparket Amsterdam.

Artikel 4

1. Wanneer de toezichthouder is geïnformeerd overeenkomstig artikel 2 besluit hij niet tot het opleggen van een bestuurlijke boete dan na afstemming met het Openbaar Ministerie, in casu het arrondissementsparket Amsterdam.

2. Wanneer het Openbaar Ministerie is geïnformeerd overeenkomstig artikel 3, besluit het niet tot opsporing en/of vervolging over te gaan, dan na afstemming met de toezichthouder.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde afstemming vindt zoveel mogelijk plaats binnen zes weken nadat de informatievoorziening, bedoeld in de artikelen 2 en 3, heeft plaatsgevonden.

Artikel 5

Nadat de informatievoorziening en afstemming, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 4, heeft plaatsgevonden, informeert de partij die de afdoening ter hand neemt de andere partij omtrent het verloop van de opsporing en vervolging en de genomen beslissingen terzake, respectievelijk het verloop van het opleggen van een boete en de genomen beslissingen terzake.

Artikel 6

1. De toezichthouder informeert het Openbaar Ministerie, in casu het arrondissementsparket Amsterdam, zo spoedig mogelijk na afloop van elk kwartaal omtrent de door de toezichthouder opgelegde boeten.

2. De informatie die op grond van het eerste lid wordt verstrekt bevat:

a. de overtreden wet;

b. het overtreden artikel;

c. het geïnde bedrag van de boete; en

d. het aantal overtredingen.

Artikel 7

Ondergetekenden kunnen voorstellen indienen tot wijziging van het convenant.

Artikel 8

1. Dit convenant treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke boeten wordt ingevoerd en eindigt vier jaar na de inwerkingtreding.

2. Ondergetekenden treden uiterlijk zes maanden voor de beëindiging in overleg over voortzetting of wijziging van dit convenant.

Artikel 9

De Minister van Financiën draagt zorg voor de publicatie van dit convenant in de Staatscourant.


Den Haag, 23 december 1999.
Het Openbaar Ministerie,
namens deze,
de Voorzitter van het College van procureurs generaal,
J.L. de Wijkerslooth de Weerdesteijn.
De Stichting Toezicht Effectenverkeer,
namens deze,
de Voorzitter van de Stichting Toezicht Effectenverkeer,
A.W.M. Docters van Leeuwen.
De Nederlandsche Bank N.V.,
namens deze,
de Directeur Toezicht,
A. Schilder.
De Verzekeringskamer,
namens deze,
de Voorzitter van de Verzekeringskamer,
A.J. Vermaat. De Minister van Financiën,
namens deze,
de Thesaurier-Generaal,
J.W. Oosterwijk.
De Belastingdienst/ECD,
namens deze,
de Directeur FIOD/ECD,
H.J. Haverkamp.

Naar boven