Erkenningsregeling APK

Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat houdende vaststelling regels erkenning voor en bevoegdheid tot het uitvoeren van de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens (Erkenningsregeling APK)

11 februari 2000

Nr. CDJZ/WBI/2000-82

Centrale Directie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 83, vierde lid, 84, eerste en tweede lid, 85a, 86, zesde lid, 86a, 87a en 88, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wegenverkeerswet 1994;

b. minister: Minister van Verkeer en Waterstaat;

c. erkenning: erkenning als bedoeld in artikel 83 van de wet;

d. erkenninghouder: houder van een erkenning als bedoeld in artikel 83 van de wet;

e. justering: handeling die bedoeld is om een instrument in een zodanige toestand te brengen dat het geschikt is voor gebruik;

f. keuring: periodieke keuring als bedoeld in artikel 75 van de wet;

g. keuringseisen: op de desbetreffende voertuigcategorie toepasselijke permanente eisen zoals neergelegd in, en vastgesteld op grond van hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement alsmede, voor zover van toepassing, de permanente eisen zoals neergelegd in de Regeling permanente eisen taxi’s;

h. keuringsplaats: inrichting waarin een erkenninghouder, die is gerechtigd keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, de handelingen in het kader van de periodieke keuringen mag verrichten;

i. mobiele keuringseenheid: keuringseenheid waarmee een erkenninghouder, die is gerechtigd keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, niet steeds in dezelfde inrichting, doch afwisselend in verscheidene inrichtingen handelingen in het kader van de periodieke keuringen mag verrichten;

j. onderzoeksgerechtigde: onderneming of instelling die op grond van hoofdstuk 2, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 door een keuringsinstelling is erkend tot het afgeven van certificaten van herkeuring ten aanzien van nader bepaalde categorieën van in gebruik zijnde meetmiddelen;

k. steekproef: steekproefsgewijze herkeuring als bedoeld in artikel 86 van de wet;

l. keuringsinstelling: ingevolge artikel 84, eerste lid, van de wet door de minister aangewezen instelling;

m. boekwerk ‘APK milieukeuringseisen’: editie van het door de minister vastgestelde boekwerk ‘APK milieukeuringseisen’, die geldig is op het moment van de keuring;

n. boekwerk ‘Regelgeving APK’: editie van het boekwerk ‘Regelgeving Algemene Periodieke Keuring’ of cd-rom ‘Regelgeving Algemene Periodieke Keuring’, die door de Dienst Wegverkeer is vastgesteld en geldig is op het moment van de keuring;

o. keuringsruimte: één of meer besloten ruimten gelegen in één gebouw, dan wel in verscheidene belendende of nagenoeg belendende gebouwen, bedoeld om deel uit te maken van een keuringsplaats;

p. inrichting: perceel of enkele kadastraal aangrenzende percelen waarop één of meer gebouwen zijn geplaatst;

q. roetmeting: meting als bedoeld in artikel 5.2.11, elfde lid, en artikel 5.3.11, tiende lid, van het Voertuigreglement;

r. viergasmeting: meting als bedoeld in artikel 5.2.11, negende lid, en artikel 5.3.11, achtste lid, van het Voertuigreglement;

s. keurmeester: degene aan wie de bevoegdheid is verleend voertuigen aan een keuring te onderwerpen als bedoeld in artikel 85a van de wet;

t. bevoegdheidspas: pas als bedoeld in artikel 85a van de wet;

u. anonieme keuring: keuring als bedoeld in artikel 86a van de wet;

v. afkeurpunt: in het kader van een keuring geconstateerd gebrek;

w. adviespunt: in het kader van een keuring geconstateerd binnenkort te verwachten gebrek;

x. reparatiepunt: in het kader van een keuring gerepareerd gebrek.

Hoofdstuk 2 Erkenningseisen

§ 1 Erkenningseisen keuringsplaatsen

§ 1.1 Algemeen

Artikel 2

1. Een erkenning kan worden verleend aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon voor één of meer in Nederland gevestigde keuringsplaatsen, indien deze elk voldoen aan de in de artikelen 3 tot en met 10 gestelde eisen.

2. Indien de aanvrager van een erkenning exploitant is van een keurings- of onderhoudsdienst voor het eigen wagenpark, kan de erkenning op verzoek van de aanvrager worden beperkt tot dat eigen wagenpark.

3. Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staan dat er sprake is van één economische eenheid, kunnen alle voertuigen van de desbetreffende economische eenheid worden beschouwd als voertuigen van het eigen wagenpark.

4. Gezamenlijk gebruik van een keuringsplaats door meerdere erkenninghouders is niet toegestaan.

§ 1.2 Gebouw en uitrusting

Artikel 3

1. De keuringsruimte is overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming.

2. De keuringsruimte heeft zodanige afmetingen en is zodanig ingericht dat de voertuigen die behoren tot de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, in deze ruimte zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn.

3. In de keuringsruimte is:

a. een doelmatige voorziening aanwezig waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde opening naar buiten kunnen worden afgevoerd. Indien de erkenning wordt aangevraagd voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking, bestaat deze voorziening uit een afzuiginstallatie die zodanig is uitgevoerd dat blootstelling aan kankerverwekkende stoffen wordt voorkomen, mits dat technisch uitvoerbaar is, zonder dat de uitslag van de roetmeting hierdoor wordt beïnvloed. Hieraan wordt voldaan indien de afzuiginstallatie minimaal bestaat uit de volgende onderdelen en deze op de juiste wijze zijn gemonteerd of geplaatst zoals aangegeven door de fabrikant van de afzuiginstallatie:

i) een afzuigventilator met voldoende capaciteit voor de te keuren voertuigen;

ii) bij voorkeur een afvoerslang die de uitlaat volledig omsluit (bijvoorbeeld een manchet). Een trechter is ook toegestaan mits deze direct achter de uitlaatopening kan worden geplaatst op zodanige wijze dat er geen of nagenoeg geen ruimte is tussen de trechter en de uitlaatopening;

iii) een inrichting die ervoor zorgt dat de uitlaatgassen die door de roetmeter gaan eveneens worden afgevoerd; en

iv) afvoerkanalen die bovenstaande onderdelen met elkaar verbinden waardoor de uitlaatgassen op doelmatige wijze direct naar buiten worden afgevoerd; en

b. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen ten behoeve van de controle van de afstelling van de koplampen met behulp van het koplamptestapparaat aanwezig:

1° een vlakke vloer van voldoende afmetingen dan wel een hefinrichting als bedoeld in artikel 4 waarop gelijktijdig zowel het te keuren voertuig als het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, dan wel

2° een vlakke vloer of rails, gelegen vóór de hefinrichting als bedoeld in artikel 4, waarop het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, waarbij deze vloer of rails in een vlak moet zijn gelegen gelijk of evenwijdig aan de rijplaten van de hefinrichting.

4. In de keuringsruimte kan de administratie van de keuringen behoorlijk worden uitgevoerd. Tevens is er een afsluitbare kast of bureaulade dan wel een gelijkwaardige voorziening aanwezig, waarin de in artikel 48 bedoelde bescheiden en documentatie kunnen worden opgeborgen.

5. De keuringsruimte is aangesloten op het openbare telefoonnet.

6. In de keuringsruimte is een voorziening aanwezig, geschikt voor het gebruik van datacommunicatie. Deze voorziening bestaat uit een computer of terminal met een modem, geschikt voor de toegangsstructuur van door de Dienst Wegverkeer geaccepteerde netwerken.

Artikel 4

1. In de keuringsruimte is een doelmatige inspectieput of hefinrichting aanwezig die geschikt is voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd en die is voorzien van een doelmatige verlichting. Wanneer niet duidelijk blijkt wat het draagvermogen van een hefinrichting is, wordt hiervoor door de fabrikant of een onafhankelijk instituut een verklaring overgelegd.

2. De in het eerste lid bedoelde inspectieput of hefinrichting is zodanig uitgevoerd dat degene die de keuringen verricht, in staat is de onderkant van een voertuig nagenoeg over de gehele lengte rechtopstaand te inspecteren, hetgeen betekent dat wanneer de erkenning wordt aangevraagd voor:

a. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte en de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,20 m;

b. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte en de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,40 m.

3. De in het eerste lid bedoelde hefinrichting kan ten minste vier wielen van het voertuig ondersteunen. Een met steunpoten gecombineerde hefinrichting voldoet niet aan deze eis.

§ 1.3 Apparatuur keuringsruimte

Artikel 5

In de keuringsruimte is de volgende apparatuur aanwezig:

a. een doelmatige krik die voldoende draagvermogen heeft om van de voertuigen van de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, de wielen van de voorste as gelijktijdig en de wielen van de achterste as afzonderlijk op zodanige wijze te kunnen heffen dat deze vrij kunnen draaien;

b. een dubbel geïsoleerde veiligheidslooplamp dan wel een zaklantaarn al dan niet voorzien van een oplaadbare accu, die enerzijds een zodanige lichtsterkte heeft dat ook moeilijk bereikbare onderdelen van een voertuig voldoende helder kunnen worden verlicht om een nauwkeurige inspectie van een voertuig mogelijk te maken, en die anderzijds zodanig is afgeschermd dat degene die de keuring uitvoert niet door het uitgestraalde licht wordt verblind;

c. een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van ten minste 12,00 m, indien de erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg. Indien het een erkenning betreft voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg is de meetband ten minste 20,00 m. Bij erkenningen met een beperking voor de voertuiglengte heeft de meetband tenminste dezelfde lengte als de toegestane voertuiglengte;

d. een doelmatige schuifmaat die is voorzien van een meetstift voor dieptemeting;

e. basisgereedschap voor de controle op het vastzitten van nagels en bouten en andere verbindingen, te weten een set steek- en ringsleutels, schroevendraaiers en een hamer, alsmede een bolkophamertje voor de controle op corrosie;

f. een doelmatige bandenspanningsmeter en een doelmatige bandenpomp;

g. hulpmiddelen om speling in voertuigonderdelen zichtbaar te maken, zoals een bandijzer, wielbewegingsapparaat, een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van 2 inch koppelingsschotels meetbaar gemaakt kan worden of een koevoet;

h. een rollenremtestbank, platenremtestbank of remvertragingsmeter die voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen. Indien een erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is in elk geval een rollenremtestbank aanwezig. Het draagvermogen van een rollenremtestbank is voldoende voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd.

Artikel 6

Naast de in artikel 5 genoemde apparatuur is, afhankelijk van de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, tevens de volgende apparatuur aanwezig die voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen:

a. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen:

1° een koplamptestapparaat,

2° een pedaalkrachtmeter; deze is niet verplicht in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning voor het eigen wagenpark en in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning die uitsluitend geldt voor het keuren van voertuigen die zijn voorzien van een druklucht-remsysteem, en

3° een universele toerenteller;

b. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een doelmatige bandenprofieldieptemeter, type klok, met verende meetstift en een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm;

c. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg:

1° twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten, en

2° een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m;

d. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking: een roetmeter en olietemperatuurmeter;

e. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking: een uitlaatgastester met lambda-bepaling. Een eventuele koolmonoxidemeter met bijbehorende fles kalibratiegas wordt uitsluitend gebruikt voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarop de viergasmeting niet van toepassing is;

f. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, die zijn voorzien van een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking: een koolmonoxidemeter en bijbehorende fles kalibratiegas of een uitlaatgastester met lambda-bepaling.

Artikel 7

1. Ten aanzien van roetmeters, toerentellers, olietemperatuurmeters, manometers, pedaalkrachtmeters, remvertragingsmeters, rollenremtestbanken, platenremtestbanken, koolmonoxidemeters en uitlaatgastesters met lambda-bepaling, beschikt de aanvrager van een erkenning over een geldig certificaat van eerste keuring dan wel een geldig certificaat van herkeuring, als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997. Deze eis geldt niet voor toerentellers in gebruik genomen vóór 1 januari 1997 die niet worden gebruikt voor de roetmeting of uitlaatgasmeting, voor pedaalkrachtmeters in gebruik genomen vóór 1 januari 1982 en voor manometers in gebruik genomen vóór 1 januari 1984.

2. Het certificaat van eerste keuring is afgegeven door een keuringsinstelling; het certificaat van herkeuring is afgegeven door een keuringsinstelling dan wel een onderzoeksgerechtigde.

3. Ten aanzien van de in het eerste lid genoemde meetmiddelen beschikt de aanvrager van een erkenning over een handleiding in de Nederlandse taal als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 3, van de Voorschriften meetmiddelen 1997. Deze eis geldt niet voor toerentellers in gebruik genomen vóór 1 januari 1997, die niet worden gebruikt voor de roetmeting of uitlaatgasmeting, voor pedaalkrachtmeters in gebruik genomen vóór 1 juli 1998, en voor manometers in gebruik genomen vóór 1 juli 1998.

4. Een koplamptestapparaat voldoet aan de in hoofdstuk 3, paragraaf 10, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 gestelde eisen.

5. Een fles kalibratiegas ten behoeve van de justering van de koolmonoxidemeter voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 1.3, eerste lid, en artikel 1.6, derde lid, van de Voorschriften meetmiddelen 1997.

6. Er wordt geen gebruik gemaakt van een mechanische remvertragingsmeter.

7. De in artikel 3, derde lid, onder a, bedoelde afzuiginstallatie ten behoeve van de roetmeting is voorzien van een goedkeuring, afgegeven door een keuringsinstelling.

Artikel 8

De apparatuur, bedoeld in de artikelen 5 en 6, is deugdelijk en verkeert in een goede staat van onderhoud.

§ 1.4 Personeel

Artikel 9

Indien de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd voor voertuigen, waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, is in deze keuringsplaats ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is zware (bedrijfs)voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Artikel 10

Indien de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd voor voertuigen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, is in deze keuringsplaats ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is lichte voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

§ 2 Erkenningseisen mobiele keuringseenheden

§ 2.1 Algemeen

Artikel 11

1. Een erkenning kan voorts worden verleend aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon voor één of meer in Nederland geregistreerde mobiele keuringseenheden, indien deze elk voldoen aan de in de artikelen 12 tot en met 19 gestelde eisen.

2. Als de aanvrager van een erkenning exploitant is van een keurings- of onderhoudsdienst voor het eigen wagenpark, kan de erkenning op verzoek van de aanvrager worden beperkt tot dat eigen wagenpark.

3. Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staan dat er sprake is van één economische eenheid, kunnen alle voertuigen van de desbetreffende economische eenheid worden beschouwd als voertuigen van het eigen wagenpark.

4. Gezamenlijk gebruik van een mobiele keuringseenheid door meerdere erkenninghouders is niet toegestaan.

5. Het keuringsinstantienummer van de mobiele keuringseenheid wordt gekoppeld aan het voor het voertuig, van waaruit de werkzaamheden als mobiele keuringseenheid worden verricht, opgegeven kenteken.

§ 2.2 Gebouw en uitrusting

Artikel 12

1. Met de mobiele keuringseenheden mogen keuringen worden verricht in erkende keuringsplaatsen waarvan de erkenning niet definitief is ingetrokken of in afzonderlijke inrichtingen, indien die aan de desbetreffende eisen voldoen en mits deze op het erkenningsbesluit van de betrokken mobiele keuringseenheid zijn vermeld.

2. De keuringsruimte is overdekt, behoorlijk af te sluiten, goed verlicht en voorzien van verwarming.

3. De keuringsruimte heeft zodanige afmetingen en is zodanig ingericht dat de voertuigen die behoren tot de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringseenheid wordt aangevraagd, in deze ruimte zodanig kunnen worden opgesteld dat zij van alle zijden goed toegankelijk zijn.

4. In de keuringsruimte is:

a. een doelmatige voorziening aanwezig waarmee uitlaatgassen direct door een daartoe bestemde opening naar buiten kunnen worden afgevoerd. Indien de erkenning wordt aangevraagd voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking bestaat deze voorziening uit een afzuiginstallatie die zodanig is uitgevoerd dat blootstelling aan kankerverwekkende stoffen wordt voorkomen, mits dat technisch uitvoerbaar is, zonder dat de uitslag van de roetmeting hierdoor wordt beïnvloed. Hieraan wordt voldaan indien de afzuiginstallatie minimaal bestaat uit de volgende onderdelen en deze op de juiste wijze zijn gemonteerd of geplaatst zoals aangegeven door de fabrikant van de afzuiginstallatie:

i) een afzuigventilator met voldoende capaciteit voor de te keuren voertuigen;

ii) bij voorkeur een afvoerslang die de uitlaat volledig omsluit (bijvoorbeeld een manchet). Een trechter is ook toegestaan mits deze direct achter de uitlaatopening kan worden geplaatst op zodanige wijze dat er geen of nagenoeg geen ruimte is tussen de trechter en de uitlaatopening;

iii) een inrichting die ervoor zorgt dat de uitlaatgassen die door de roetmeter gaan eveneens worden afgevoerd; en

iv) afvoerkanalen die bovenstaande onderdelen met elkaar verbinden waardoor de uitlaatgassen op doelmatige wijze direct naar buiten worden afgevoerd; en

b. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen is er ten behoeve van de controle van de afstelling van de koplampen met behulp van het koplamptestapparaat aanwezig:

1° een vlakke vloer van voldoende afmetingen dan wel een hefinrichting als bedoeld in artikel 13, waarop gelijktijdig zowel het te keuren voertuig als het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, dan wel

2° een vlakke vloer of rails, gelegen vóór de hefinrichting als bedoeld in artikel 13, waarop het koplamptestapparaat kan worden geplaatst, waarbij deze vloer of rails in een vlak moet zijn gelegen gelijk of evenwijdig aan de rijplaten van de hefinrichting.

5. In de mobiele keuringseenheid of in de keuringsruimte kan de administratie van de keuringen behoorlijk worden uitgevoerd. Tevens is er in de mobiele keuringseenheid een afsluitbare kast of bureaulade dan wel een gelijkwaardige voorziening aanwezig, waarin de in artikel 48 bedoelde bescheiden en documentatie kunnen worden opgeborgen.

6. De keuringsruimte waar de mobiele keuringseenheid keuringen verricht, is aangesloten op het openbare telefoonnet.

7. In de mobiele keuringseenheid is een voorziening aanwezig, geschikt voor het gebruik van datacommunicatie, wanneer deze in de in het eerste lid genoemde keuringsplaats of inrichting niet beschikbaar is. Deze voorziening bestaat uit een computer of terminal met een modem, geschikt voor de toegangsstructuur van door de Dienst Wegverkeer geaccepteerde netwerken.

8. In de mobiele keuringseenheid is de in het vierde lid, onder a, bedoelde voorziening voor het afvoeren van uitlaatgassen aanwezig, wanneer deze in de in het eerste lid bedoelde keuringsplaats of inrichting niet beschikbaar is.

Artikel 13

1. In de keuringsruimte is een doelmatige inspectieput of hefinrichting aanwezig die geschikt is voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken mobiele keuringseenheid wordt aangevraagd en die is voorzien van een doelmatige verlichting. Wanneer niet duidelijk blijkt wat het draagvermogen van een hefinrichting is, wordt hiervoor door de fabrikant of een onafhankelijk instituut een verklaring overgelegd.

2. De in het eerste lid bedoelde inspectieput of hefinrichting is zodanig uitgevoerd dat degene die de keuringen verricht in staat is de onderkant van een voertuig nagenoeg over de gehele lengte rechtopstaand te inspecteren, hetgeen betekent dat wanneer de erkenning wordt aangevraagd voor:

a. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte en de hefinrichting een hefhoogte moet hebben van ten minste 1,20 m;

b. voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, de inspectieput een diepte en de hefinrichting een hefhoogte heeft van ten minste 1,40 m.

3. De in het eerste lid bedoelde hefinrichting ondersteunt ten minste vier wielen van het voertuig. Een met steunpoten gecombineerde hefinrichting voldoet niet aan deze eis.

§ 2.3 Apparatuur mobiele keuringseenheid

Artikel 14

De mobiele keuringseenheid beschikt over de volgende apparatuur:

a. een doelmatige krik die voldoende draagvermogen heeft om van de voertuigen van de groep waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd, de wielen van de voorste as gelijktijdig en de wielen van de achterste as afzonderlijk op zodanige wijze te kunnen heffen dat deze vrij kunnen draaien;

b. een dubbel geïsoleerde veiligheidslooplamp dan wel een zaklantaarn al dan niet voorzien van een oplaadbare accu, die enerzijds een zodanige lichtsterkte heeft dat ook moeilijk bereikbare onderdelen van een voertuig voldoende helder kunnen worden verlicht om een nauwkeurige inspectie van een voertuig mogelijk te maken, en die anderzijds zodanig is afgeschermd dat degene die de keuring uitvoert niet door het uitgestraalde licht wordt verblind;

c. een meetband met een minimale nauwkeurigheidsklasse III van ten minste 12,00 m, indien de erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg. Indien het een erkenning betreft voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg is de meetband ten minste 20,00 m. Bij erkenningen met een beperking voor de voertuiglengte heeft de meetband tenminste dezelfde lengte als de toegestane voertuiglengte;

d. een doelmatige schuifmaat die is voorzien van een meetstift voor dieptemeting;

e. basisgereedschap voor de controle op het vastzitten van nagels en bouten en andere verbindingen, te weten een set steek- en ringsleutels, schroevendraaiers en een hamer, alsmede een bolkophamertje voor de controle op corrosie;

f. een doelmatige bandenspanningsmeter en een doelmatige bandenpomp;

g. hulpmiddelen om speling in voertuigonderdelen zichtbaar te maken, zoals een bandijzer, wielbewegingsapparaat, een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van 2 inch koppelingsschotels meetbaar gemaakt kan worden of een koevoet;

h. een rollenremtestbank, platenremtestbank of remvertragingsmeter die voldoet aan de in artikel 16 gestelde eisen. Indien een erkenning wordt aangevraagd voor voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg is in elk geval een rollenremtestbank aanwezig. Het draagvermogen van een rollenremtestbank is voldoende voor de groep voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats wordt aangevraagd.

Artikel 15

Naast de in artikel 14 genoemde apparatuur is, afhankelijk van de groep voertuigen waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, tevens de volgende apparatuur aanwezig die voldoet aan de in artikel 16 gestelde eisen:

a. n geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen:

1° een koplamptestapparaat;

2° een pedaalkrachtmeter; deze is niet verplicht in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning voor het eigen wagenpark en in geval van een voor 1 maart 2000 afgegeven erkenning die uitsluitend geldt voor het keuren van voertuigen die zijn voorzien van een druklucht-remsysteem, en

3° een universele toerenteller;

b. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een doelmatige bandenprofieldieptemeter, type klok, met verende meetstift en een meetnauwkeurigheid van 0,1 mm;

c. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg:

1° twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten, en

2° een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m;

d. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking: een roetmeter en olietemperatuurmeter;

e. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg: een uitlaatgastester met lambda-bepaling. Een eventuele koolmonoxidemeter met bijbehorende fles kalibratiegas wordt uitsluitend gebruikt voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarop de viergasmeting niet van toepassing is;

f. in geval van een aanvraag voor een erkenning voor motorrijtuigen met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg: een koolmonoxidemeter en bijbehorende fles kalibratiegas of een uitlaatgastester met lambda-bepaling.

Artikel 16

1. Ten aanzien van roetmeters, toerentellers, olietemperatuurmeters, manometers, pedaalkrachtmeters, remvertragingsmeters, rollenremtestbanken, platenremtestbanken, koolmonoxidemeters en uitlaatgastesters met lambda-bepaling beschikt de aanvrager van een erkenning over een geldig certificaat van eerste keuring dan wel een geldig certificaat van herkeuring, als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997. Deze eis geldt niet voor toerentellers in gebruik genomen vóór 1 januari 1997 die niet worden gebruikt voor de roetmeting of uitlaatgasmeting, voor pedaalkrachtmeters in gebruik genomen vóór 1 januari 1982 en voor manometers in gebruik genomen vóór 1 januari 1984.

2. Het certificaat van eerste keuring is afgegeven door een keuringsinstelling. Het certificaat van herkeuring is afgegeven door een keuringsinstelling dan wel een onderzoeksgerechtigde.

3. Ten aanzien van de in het eerste lid genoemde meetmiddelen beschikt de aanvrager van een erkenning over een handleiding in de Nederlandse taal als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 3, van de Voorschriften meetmiddelen 1997. Deze eis geldt niet voor toerentellers in gebruik genomen vóór 1 januari 1997, die niet worden gebruikt voor de roetmeting of uitlaatgasmeting, voor pedaalkrachtmeters in gebruik genomen vóór 1 juli 1998, en voor manometers in gebruik genomen vóór 1 juli 1998.

4. Een koplamptestapparaat voldoet aan de in hoofdstuk 3, paragraaf 10, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 gestelde eisen.

5. Een fles kalibratiegas ten behoeve van de justering van de koolmonoxidemeter voldoet aan de eisen gesteld in artikel 1.3, eerste lid, en artikel 1.6, derde lid, van de Voorschriften meetmiddelen 1997.

6. Er wordt geen gebruik gemaakt van een mechanische remvertragingsmeter.

7. De in artikel 12, vierde lid, onder a, bedoelde afzuiginstallatie ten behoeve van de roetmeting is voorzien van een goedkeuring, afgegeven door een keuringsinstelling.

Artikel 17

De apparatuur, bedoeld in de artikelen 14 en 15, is deugdelijk en verkeert in een goede staat van onderhoud.

§ 2.4 Personeel

Artikel 18

Indien de erkenning voor de betrokken mobiele keuringseenheid wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, is bij deze keuringseenheid ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is zware (bedrijfs)voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Artikel 19

Indien de erkenning voor de betrokken mobiele keuringseenheid wordt aangevraagd voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, is bij deze keuringseenheid ten minste één keurmeester werkzaam die bevoegd is lichte voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Hoofdstuk 3 Aanvraag erkenning

Artikel 20

Voor de aanvraag van een erkenning wordt door de aanvrager een aanvraagformulier, volgens een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld model, bij de Dienst Wegverkeer ingediend.

Artikel 21

De aanvrager van een erkenning overlegt de volgende bescheiden:

a. een uittreksel, afschrift, afdruk, fotokopie of schriftelijke mededeling van de inschrijving van de aanvrager in een register bij de Kamer van Koophandel waarop het adres van betrokken keuringsplaats is vermeld, die op het tijdstip van de indiening van de erkenningsaanvraag niet ouder dan één jaar is;

b. indien de aanvraag namens de aanvrager door een ander wordt ingediend, een gewaarmerkt afschrift van een geschrift waaruit blijkt dat die ander tot de vertegenwoordiging bevoegd is;

c. voor elke keuringsplaats waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, en voor elke inrichting waarin een mobiele keuringseenheid werkzaam is waarvoor de erkenning wordt aangevraagd, een plattegrond van de keuringsruimte en de ruimte waarin de administratie ter zake van de keuringen wordt gevoerd. Op de plattegrond moet zijn aangegeven waar de rollenremtestbank of de platenremtestbank en de inspectieput of hefinrichting zich bevinden alsmede de plaats waar de controle op de afstelling van de koplampen met het koplamptestapparaat, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel b, respectievelijk artikel 12, vierde lid, onderdeel b, zal plaatsvinden;

d. voor zover ingevolge artikel 7 of artikel 16 voor de aldaar vereiste meetmiddelen een certificaat wordt verlangd, een afschrift van dat certificaat;

e. afschriften van de in artikel 26 genoemde bevoegdheidspassen die zijn afgegeven aan de personen die op het aanvraagformulier als keurmeester staan vermeld.

Artikel 22

Indien aan de aanvrager van een erkenning al eerder een erkenning is verleend, doch deze op grond van artikel 87 van de wet is ingetrokken, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 84, derde lid, van de wet, door de Dienst Wegverkeer worden bepaald dat van onderdelen van de artikelen 20 en 21 kan worden afgeweken.

Artikel 23

Indien de erkenning wordt verleend voor het eigen wagenpark en een andere rechtspersoon of andere rechtspersonen in een zodanig verband tot de erkenninghouder staat of staan dat er sprake is van één economische eenheid, doet de exploitant onder opgave van de naam en het adres van die rechtspersoon of rechtspersonen, terstond na de verlening van de erkenning schriftelijk opgave hiervan aan de Dienst Wegverkeer. Het verband moet ten genoege van de Dienst Wegverkeer worden aangetoond door middel van een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel of een accountantsverklaring.

Hoofdstuk 4 Keuringsbevoegdheidseisen

Artikel 24

1. De bevoegdheid zware (bedrijfs)voertuigen aan een keuring te onderwerpen kan worden verleend aan een natuurlijke persoon die in het bezit is van een, mede door een door de Dienst Wegverkeer aangewezen gecommitteerde ondertekend, diploma keurmeester periodieke keuring zware (bedrijfs)voertuigen dat is afgegeven door de Stichting VAM, nadat het examen met goed gevolg bij deze instelling is afgelegd.

2. De Dienst Wegverkeer bepaalt aan welke voorwaarden wordt voldaan alvorens deelgenomen kan worden aan het examen keurmeester periodieke keuring zware (bedrijfs)voertuigen. Deze voorwaarden worden in de Staatscourant bekendgemaakt.

3. Het examen wordt afgenomen overeenkomstig een door de Stichting VAM vastgesteld en door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd reglement.

Artikel 25

1. De bevoegdheid lichte voertuigen aan een keuring te onderwerpen kan worden verleend aan een natuurlijk persoon die in het bezit is van een, mede door een door de Dienst Wegverkeer aangewezen gecommitteerde ondertekend, diploma keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen dat is afgegeven door de Stichting VAM, nadat het examen met goed gevolg bij deze instelling is afgelegd.

2. De Dienst Wegverkeer bepaalt aan welke voorwaarden wordt voldaan alvorens deel genomen kan worden aan het examen keurmeester periodieke keuring lichte voertuigen. Deze voorwaarden worden in de Staatscourant bekendgemaakt.

3. Het examen wordt afgenomen overeenkomstig een door de Stichting VAM vastgesteld en door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd reglement.

Artikel 26

1. Ten bewijze van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen wordt aan de keurmeester een bevoegdheidspas overeenkomstig een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld model verstrekt. Op de bevoegdheidspas worden ten minste het pasnummer, het diplomanummer en de groep van voertuigen genoemd waarvoor de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen geldt alsmede de geldigheidsduur van de pas.

2. Ten behoeve van het afmelden van een voertuig als bedoeld in artikel 45 door middel van datacommunicatie, wordt aan de keurmeester een pincode verstrekt. Deze pincode is strikt persoonlijk.

Artikel 27

1. Nadat de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen is verleend, wordt onverminderd het bepaalde in de artikelen 59 tot en met 62 door de keurmeester iedere twee jaar een toets bij de in de artikelen 24 en 25 genoemde instelling afgelegd.

2. De toets wordt afgenomen overeenkomstig een door de in het eerste lid bedoelde instelling vastgesteld en door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd reglement.

Hoofdstuk 5 Aanvraag bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen

Artikel 28

Voor de aanvraag van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen wordt door de aanvrager een aanvraagformulier, volgens een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld model, bij de Dienst Wegverkeer ingediend.

Artikel 29

De aanvrager van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen overlegt de volgende bescheiden:

a. een afschrift van de in de artikelen 24 of 25 genoemde diploma’s;

b. indien van toepassing een afschrift van het resultaat van de toets als bedoeld in artikel 27.

Hoofdstuk 6 Voorschriften

Artikel 30

Aan een erkenning worden de in de artikelen 32 tot en met 38 en 41 tot en met 48 opgenomen voorschriften verbonden.

Artikel 31

Aan een bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen worden de in de artikelen 39 tot en met 45 opgenomen voorschriften verbonden.

§ 1 Erkenningsvoorschriften

Artikel 32

1. De erkenninghouder neemt in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid vindt de periodieke keuring van een motorrijtuig waarvan op het kentekenbewijs onder ‘bijzonderheden’ ‘taxi, zie bijlage’ wordt vermeld, tevens plaats aan de hand van de Regeling permanente eisen taxi’s.

3. Keuringen worden slechts verricht in een keuringsplaats waarvoor de erkenning geldt.

4. In de keuringsplaats worden slechts keuringen verricht van voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringsplaats geldt.

5. Met de mobiele keuringseenheid worden in een keuringsplaats of inrichting slechts keuringen verricht van voertuigen waarvoor de erkenning voor de betrokken keuringseenheid geldt.

6. De boekwerken ‘Regelgeving APK’ en ‘APK milieukeuringseisen’ worden door de erkenninghouder beschikbaar gesteld aan de keurmeester; de erkenninghouder draagt er tevens zorg voor dat de boekwerken tot en met de laatste wijziging zijn bijgewerkt.

Artikel 33

1. Vanaf de buitenzijde van elke keuringsplaats waarvoor een erkenning geldt, is duidelijk zichtbaar een door de Dienst Wegverkeer afgegeven schild aanwezig waaruit blijkt dat voor de keuringsplaats een erkenning is verleend. Deze eis geldt niet voor keuringsplaatsen waarvan in het erkenningsbesluit is vastgelegd dat de erkenning alleen geldt voor voertuigen die behoren tot het eigen wagenpark.

2. In elke keuringsplaats waarvoor de erkenning geldt, is het door de Dienst Wegverkeer afgegeven bewijs aanwezig waaruit blijkt dat voor de keuringsplaats een erkenning is verleend en voor welke groep voertuigen de erkenning voor de keuringsplaats geldt.

3. Bij elke mobiele keuringseenheid waarvoor de erkenning geldt, is het door de Dienst Wegverkeer afgegeven bewijs aanwezig waaruit blijkt dat voor de eenheid een erkenning is verleend en voor welke groep voertuigen de erkenning voor de eenheid, geldt.

4. Op verzoek van de aanvrager van een keuringsrapport wordt het in het tweede en derde lid bedoelde bewijs ter inzage gegeven.

Artikel 34

1. De keuringsplaatsen blijven voortdurend voldoen aan de eisen, gesteld in de artikelen 3 tot en met 8.

2. De mobiele keuringseenheden, alsmede de inrichtingen of keuringsplaatsen waarin met een mobiele keuringseenheid keuringen mogen worden verricht blijven voortdurend voldoen aan de eisen, gesteld in de artikelen 12 tot en met 17.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor reeds vóór 1 januari 1995 verleende erkenningen, in plaats van de in artikel 4, tweede lid, onder b, of in artikel 13, tweede lid, onder b, genoemde maat, een maat van ten minste van 1,20 m, indien de erkenning is verleend voor zowel voertuigen waarvan de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg als voor voertuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg.

Artikel 35

De koolmonoxidemeter wordt, alvorens te worden gebruikt, gejusteerd, waarbij het volgende in acht wordt genomen:

a. de justering geschiedt met gecertificeerd kalibratiegas overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van de fabrikant;

b. de justering wordt periodiek herhaald en het resultaat van elke justering wordt vastgelegd op een controlelijst waarvan een model is weergegeven in bijlage 1. De uiterste datum waarop de koolmonoxidemeter opnieuw wordt gejusteerd wordt na elke justering volgens de in bijlage 1 beschreven systematiek bepaald en wordt op de controlelijst aangegeven;

c. indien tijdens de justering blijkt dat de aanwijzing van de koolmonoxidemeter meer dan 0,2% vol afwijkt van de samenstelling van het kalibratiegas, wordt de koolmonoxidemeter bijgesteld.

Artikel 36

1. Ten aanzien van roetmeters, toerentellers, olietemperatuurmeters, manometers, pedaalkrachtmeters, remvertragingsmeters, rollenremtestbanken, platenremtestbanken, koolmonoxidemeters en uitlaatgastesters met lambda-bepaling is steeds een geldig certificaat van eerste keuring dan wel van herkeuring aanwezig.

2. Na verwijdering van de rollenremtestbank of de platenremtestbank van zijn fundering waaraan hij was bevestigd, teneinde te worden herplaatst op dezelfde plaats of een andere plaats, wordt wederom een certificaat van eerste keuring dan wel herkeuring afgegeven en is de verzegeling aan de fundering aangebracht. Tevens wordt door de erkenninghouder van een verplaatsing hieraan voorafgaand onder vermelding van de ingangsdatum aan de Dienst Wegverkeer mededeling gedaan. Dit geschiedt door middel van overlegging van een plattegrond van de keuringsplaats waarop de plaats van de rollenremtestbank of platenremtestbank staat aangegeven.

Artikel 37

In elke keuringsplaats en bij elke mobiele keuringseenheid waarvoor een erkenning geldt voor motorrijtuigen waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking, is het boekwerk ‘APK milieukeuringseisen’ aanwezig.

Artikel 38

1 Indien zich wijzigingen voordoen in de samenstelling van de economische eenheid als bedoeld in artikel 23, worden deze door de erkenninghouder schriftelijk aan de Dienst Wegverkeer gemeld.

2. Indien zich een wijziging voordoet van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de rechtsvorm, zijn zowel de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie de erkenning oorspronkelijk was verleend als degene die de bedrijfsvoering voortzet, verplicht de Dienst Wegverkeer hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis te stellen.

3. Indien als gevolg van een wijziging als bedoeld in het voorgaande lid de bedrijfsvoering van het reeds erkende bedrijf wordt voortgezet door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, worden de toegekende bonus- en strafpunten van het systeem als bedoeld in artikel 53, eerste lid, beschouwd als te zijn toegekend aan deze natuurlijke persoon of rechtspersoon. Dit geldt ook voor de opgelegde sancties.

§ 2 Keuringbevoegdheidsvoorschriften

Artikel 39

1. De keurmeester neemt in verband met de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens het bij en krachtens de wet bepaalde in acht.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid vindt de periodieke keuring van een motorrijtuig waarvan op het kentekenbewijs onder ‘bijzonderheden’ ‘taxi, zie bijlage’ wordt vermeld, tevens plaats aan de hand van de Regeling permanente eisen taxi’s.

3. De keurmeester controleert of hij de beschikking heeft over de boekwerken ‘Regelgeving APK’ en ‘APK milieukeuringseisen’ voordat hij een keuring gaat verrichten.

Artikel 40

1. Op verzoek van de aanvrager van een keuringsrapport wordt de bevoegdheidspas ter inzage gegeven.

2. De keurmeester draagt er zorg voor dat de aan hem, ten behoeve van datacommunicatie, verstrekte pincode niet toegankelijk is voor anderen.

§ 3 Voorschriften keuring, steekproef en anonieme keuring

Artikel 41

1. Indien bij de erkenninghouder een keuringsrapport wordt aangevraagd, stelt deze, na overleg met de aanvrager, onverwijld het tijdstip voor de keuring vast. De keuring vindt zo spoedig mogelijk na de aanvraag plaats.

2. Er wordt geen keuring verricht dan nadat door de aanvrager het deel I van het kentekenbewijs is overgelegd.

3. Voorafgaande aan de keuring:

a. wordt gecontroleerd of de gegevens met betrekking tot het voertuig, vermeld in het kentekenregister, overeenstemmen met het kentekenbewijs,

b. wordt aan de hand van de in bijlage 2 opgenomen controlepunten gecontroleerd of het voertuig en het kentekenbewijs met elkaar overeenstemmen,

c. wordt aan de hand van de in bijlage 3 opgenomen controlepunten gecontroleerd of het voertuig is voorzien van de juiste kentekenplaten, en

d. wordt, indien op het kentekenbewijs ‘ambulance’ is vermeld, gecontroleerd of een brancard, inclusief de bevestigingsconstructie daarvoor, is gemonteerd.

4. Er wordt geen keuring verricht en de aanvrager van een keuringsrapport wordt naar de Dienst Wegverkeer doorverwezen indien:

a. op grond van de in het derde lid, onder a, b of d, bedoelde controle één of meer afwijkingen worden geconstateerd;

b. de beperkte geldigheidsduur van het kentekenbewijs verstreken is, waardoor het kentekenbewijs ingevolge artikel 56, eerste lid, onder a, van de wet, zijn geldigheid heeft verloren;

c. in het kentekenbewijs wijzigingen zijn aangebracht; of

d. geen afgiftedatum op het kentekenbewijs is vermeld.

5. Niet als afwijking als bedoeld in het vierde lid, onder a, worden aangemerkt:

a. een afwijking van 30 mm van de wielbasis bij een personenauto en bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, bij de controle, bedoeld in het derde lid, onder a;

b. een afwijking van 50 mm van de breedte bij een bedrijfsauto met toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, bij de controle, bedoeld in het derde lid, onder a;

c. een afwijking van de afstand van de voorzijde van het voertuig tot het hart van de koppeling bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg;

d. indien in afwijking van het register op het kentekenbewijs niet G maar G3 staat vermeld.

6. Indien het raadplegen van de voertuiggegevens als gevolg van een storing in een door de Dienst Wegverkeer geaccepteerd netwerk als bedoeld in artikel 3, zesde lid, respectievelijk 12, zevende lid, niet mogelijk is, kan de in het derde lid, onder a, bedoelde controle achterwege blijven en wordt dit aangetekend op het keuringsrapport.

Artikel 42

1. De keuring wordt verricht in een keuringsruimte met apparatuur die aan de in hoofdstuk 2 gestelde eisen voldoet. Van deze eis kan worden afgeweken indien volgens de wijze van keuren zoals vermeld in de Regeling wijze van keuren APK een rij- of remproef buiten de keuringsruimte wordt uitgevoerd, mits de buitentemperatuur binnen het temperatuurgebied van de verplichte apparatuur ligt.

2. De keuring wordt verricht door een keurmeester.

Artikel 43

1. Na afloop van elke keuring wordt het keuringsrapport volledig ingevuld zodanig dat dit ook zichtbaar is op de doorslag. Het keuringsrapport wordt ondertekend door de keurmeester die het voertuig aan de keuring heeft onderworpen.

2. Voor dit keuringsrapport wordt gebruikgemaakt van het in de Regeling vaststelling keuringsrapport opgenomen model keuringsrapport.

3. Indien een voertuig aan de keuringseisen blijkt te voldoen, wordt op het keuringsrapport aangetekend dat het voertuig is goedgekeurd en worden, indien van toepassing, de adviespunten vermeld.

4. Indien er ten behoeve van de goedkeuring reparaties aan het voertuig zijn verricht, wordt op het keuringsrapport aangegeven dat het voertuig is goedgekeurd na reparatie en worden de reparatiepunten en, indien van toepassing, de adviespunten vermeld. De afgekeurde onderdelen worden bewaard tot aan het moment dat het keuringsrapport aan de aanvrager wordt overhandigd.

5. Indien een voertuig niet aan de keuringseisen blijkt te voldoen, wordt op het keuringsrapport aangegeven dat het voertuig is afgekeurd en worden de afkeurpunten vermeld en, indien van toepassing, de adviespunten en de reparatiepunten vermeld.

6. Indien een roetmeting is uitgevoerd, mag de datum die is vermeld op de afdruk van de afdrukinrichting van de roetmeter maximaal één maand voor de datum van afgifte van het keuringsrapport liggen.

Artikel 44

1. Het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid wordt in acht genomen alvorens het keuringsrapport aan de aanvrager wordt afgegeven.

2. Alvorens tot het afmelden van een voertuig als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan, wordt door de keurmeester die het voertuig afmeldt nagegaan of de keuring heeft plaatsgevonden alsmede of aan de verplichtingen in artikel 43 is voldaan.

3. Het voertuig wordt door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder verstrekking van de volgende gegevens:

a. het pasnummer en de pincode van de keurmeester;

b. het kenteken van het voertuig;

c. de meldcode, gevormd door de laatste vier cijfers van het identificatienummer, letters en leestekens buiten beschouwing gelaten;

d. indien het voertuig is goedgekeurd en het een voertuig betreft dat is voorzien van een kilometerteller, de afgelezen kilometerstand van het voertuig;

e. indien het voertuig is goedgekeurd, indien van toepassing, de adviespunten;

f. indien het voertuig is afgekeurd, de afkeurpunten;

g. indien het voertuig is goedgekeurd na reparatie, de reparatiepunten en indien van toepassing, de adviespunten;

h. de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen, waarna na de acceptatie van de afmelding een transactiecode wordt weergegeven. Tevens wordt, indien het voertuig is goedgekeurd, door het geautomatiseerde systeem een nieuwe vervaldatum aangemaakt.

4. De in het derde lid, onderdeel h, bedoelde vervaldatum en transactiecode worden op het keuringsbewijs vermeld, waarbij de maand van de vervaldatum voluit in letters is geschreven.

5. Door een keurmeester worden niet meer dan drie voertuigen, waarvan de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, per zestig minuten afgemeld.

6. Het keuringsrapport wordt onverwijld aan de aanvrager afgegeven indien het voertuig niet aan een steekproef wordt onderworpen.

7. Indien het voertuig aan een steekproef wordt onderworpen, deelt de erkenninghouder dit aan de aanvrager mede en houdt de erkenninghouder het keuringsrapport onder zich voor een periode van ten hoogste negentig minuten, vanaf het tijdstip van afmelding.

Artikel 45

1. Indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, gelden de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen.

2. In de staat van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen, worden gedurende negentig minuten na het tijdstip van afmelding geen wijzigingen aangebracht en worden geen metingen met betrekking tot het voertuig verricht.

3. De erkenninghouder wijst de eigenaar of houder van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen er op dat deze verplicht is het voertuig voor de uitvoering van de steekproef beschikbaar te houden.

4. Voorafgaande aan de steekproefherkeuring wordt het kentekenbewijs van het voertuig door de eigenaar of houder dan wel door de erkenninghouder of de keurmeester aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer overhandigd. Door de erkenninghouder of de keurmeester wordt tevens het keuringsrapport overhandigd.

5. Aan een steekproef wordt alle medewerking verleend en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen worden in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat:

a. bij uitsluiting de keurmeester die het voertuig aan een keuring heeft onderworpen, gedurende de gehele steekproef aanwezig is en zelf feitelijke assistentie verleent bij het uitvoeren van de steekproef;

b. de onderdelen, bedoeld in artikel 43, vierde lid, aanwezig zijn;

c. indien de keuring verricht is door een mobiele keuringseenheid tevens het voertuig, van waaruit door de mobiele keuringseenheid de keuringen zijn verricht, bij de steekproef aanwezig is;

d. het voertuig, ongeacht het tijdstip van aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef;

e. de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.

6. Indien bij de steekproef wordt vastgesteld dat het voertuig niet voldoet aan de keuringseisen, het voertuig onterecht is af- of goedgekeurd, het keuringsrapport onjuist of onvolledig is ingevuld, er onterecht onderdelen zijn vervangen of indien wordt geconstateerd dat de voorschriften met betrekking tot de steekproef niet in acht zijn genomen, wordt door de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer een steekproefcontrolerapport opgemaakt dat door deze wordt ondertekend alsmede door de keurmeester.

Artikel 46

1. Indien de eigenaar of houder van het voertuig dat aan een steekproef wordt onderworpen met het voertuig wegrijdt, wordt dit onverwijld door de keurmeester aan de Dienst Wegverkeer gemeld. De eventuele goedkeuring wordt door de Dienst Wegverkeer ingetrokken en het voertuig kan niet meer worden afgemeld.

2. De erkenninghouder draagt er zorg voor dat de eigenaar of houder van een weggereden voertuig op de hoogte is gesteld van de verplichting om een nieuwe aanvraag van een keuringsrapport bij de Dienst Wegverkeer in te dienen.

Artikel 47

De Dienst Wegverkeer voert steekproefsgewijs anonieme keuringen uit door middel van het ter keuring aanbieden van een voertuig in het kader van het toezicht op het verrichten van keuringen.

§ 4 Voorschriften administratie en bescheiden

Artikel 48

1. De volgende bescheiden worden ten minste twee jaar bewaard:

a. de doorslag van ieder afgegeven keuringsrapport alsmede, in voorkomend geval, foutief ingevulde of onbruikbaar geworden keuringsrapporten;

b. de doorslag van het steekproefcontrolerapport;

c. van elke verrichte roetmeting de afdruk van de afdrukinrichting van de roetmeter met daarop vermeld het kenteken van het desbetreffende voertuig.

Op de onder a tot en met c genoemde bescheiden worden geen wijzigingen aangebracht.

2. De doorslagen van de keuringsrapporten worden op nummervolgorde opgeborgen. De in het eerste lid, onder b en c, genoemde bescheiden worden bij de doorslagen van het desbetreffende keuringsrapport opgeborgen.

3. De in artikel 35, onder b, bedoelde controlelijsten worden overzichtelijk opgeborgen.

4. Gedurende de in het eerste lid bedoelde termijn worden de genoemde bescheiden en de controlelijsten desgevraagd onverwijld aan een functionaris van de Dienst Wegverkeer ter inzage gegeven of ter inzage opgestuurd.

5. Ongebruikte keuringsrapporten en de aan de erkenninghouder met betrekking tot de erkenning afgegeven beschikking worden in een goed afgesloten kast of bureaulade of een gelijkwaardige voorziening opgeborgen.

6. De erkenninghouder draagt er zorg voor dat de aan hem, ten behoeve van datacommunicatie, verstrekte code niet toegankelijk is voor onbevoegden.

7. De boekwerken ‘Regelgeving APK’ en ‘APK milieukeuringseisen’ met betrekking tot de periodieke keuring alsmede de vereiste certificaten en handleidingen zijn goed geordend aanwezig.

Hoofdstuk 7 Toezicht

§ 1 Algemeen

Artikel 49

De in dit hoofdstuk opgenomen regels ten aanzien van het toezicht op keuringsplaatsen zijn, voor zover niet anders bepaald, tevens van toepassing op het toezicht op mobiele keuringseenheden en de inrichtingen waar door deze mobiele keuringseenheden keuringen worden verricht. Mobiele keuringseenheden zijn gedurende de gehele steekproef aanwezig én beschikbaar bij de inrichtingen waar de keuringen worden verricht.

Artikel 50

1. Het bepaalde in de paragrafen 2 en 3 van dit hoofdstuk laat de bevoegdheid tot intrekking, wijziging en schorsing van de erkenning, zoals omschreven in artikel 87 van de wet, in andere gevallen dan de in de paragrafen 2 en 3 beschreven gevallen, onverlet.

2. Een intrekking of wijziging van een erkenning als bedoeld in artikel 87, tweede lid, van de wet geldt alleen voor de betrokken keuringsplaats. De Dienst Wegverkeer kan, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, echter bepalen dat een intrekking of wijziging alle keuringsplaatsen betreft waarvoor de erkenning geldt.

Artikel 51

Het bepaalde in paragraaf 3 van dit hoofdstuk laat de bevoegdheid tot intrekking, wijziging en schorsing van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen, zoals omschreven in artikel 87a van de wet, in andere gevallen dan de in paragraaf 3 beschreven gevallen, onverlet.

Artikel 52

Onverminderd artikel 45, vijfde lid, wordt in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer verleend. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

a. het verlenen van toegang tot de keuringsruimte;

b. het verstrekken van inlichtingen;

c. het overleggen van bescheiden; en

d. het gebruik maken van de benodigde apparatuur.

De door de Dienst Wegverkeer aangegeven aanwijzingen worden in acht genomen.

Artikel 53

1. In het kader van het toezicht op de erkenninghouder, bedoeld in artikel 86 van de wet, wordt door de Dienst Wegverkeer een systeem van bonus- en strafpunten voor de erkenninghouder vastgesteld, dat bekend wordt gemaakt in de Staatscourant. Aan de hand van dit systeem kan worden vastgesteld of het toezicht wordt verminderd, het toezicht wordt verscherpt dan wel dat de erkenning wordt ingetrokken.

2. In het kader van het toezicht op de keurmeester, bedoeld in de artikelen 86 en 86a van de wet, wordt door de Dienst Wegverkeer een systeem van bonus- en strafpunten voor de keurmeester vastgesteld, dat bekend wordt gemaakt in de Staatscourant. Aan de hand van dit systeem kan worden vastgesteld of de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen wordt ingetrokken.

§ 2 Toezicht op de erkenningseisen en de erkenningsvoorschriften

Artikel 54

1. Nadat een erkenning is verleend wordt ten minste één maal per twee jaar door een daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer door middel van een herschouwing onderzocht of de erkenninghouder alsmede de keuringsplaats nog voldoen aan de in hoofdstuk 2 opgenomen erkenningseisen alsmede of de in hoofdstuk 6 opgenomen erkenningsvoorschriften worden nageleefd. Deze controle kan tevens plaatsvinden in het kader van een steekproef van het voertuig.

2. Het resultaat van de herschouwing telt mee in een door de Dienst Wegverkeer vastgesteld en bekendgemaakt systeem van strafpunten.

Artikel 55

Indien bij de anonieme keuring blijkt dat een persoon die niet bevoegd is voertuigen aan een keuring te onderwerpen, deze keuring toch uitvoert, telt dit mee in het systeem, bedoeld in artikel 53, eerste lid.

Artikel 56

De in artikel 87 van de wet bedoelde schorsing, intrekking of wijziging van de erkenning zal, indien de erkenningseis of het erkenningsvoorschrift waaraan niet wordt voldaan slechts betrekking heeft op het keuren van een bepaalde groep voertuigen, beperkt blijven tot het keuren van die desbetreffende groep voertuigen.

Artikel 57

1. Indien er sprake is van een situatie waarin aan een of meer erkenningseisen of erkenningsvoorschriften niet wordt voldaan, terwijl die situatie op korte termijn kan worden hersteld, kan, in plaats van intrekking of wijziging van de erkenning, overgegaan worden tot schorsing van de erkenning voor een termijn van ten hoogste twaalf weken.

2. Wordt binnen de in het eerste lid genoemde termijn niet aangetoond dat wederom aan de erkenningseisen of erkenningsvoorschriften wordt voldaan, dan volgt alsnog intrekking of wijziging van de erkenning.

Artikel 58

Indien door de erkenninghouder de in de artikelen 43 en 44 neergelegde verplichtingen, de in artikel 45, tweede, vierde en vijfde lid, opgenomen voorschriften, dan wel het bepaalde in artikel 48, eerste lid, laatste volzin, niet worden nageleefd, wordt terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning.

§ 3 Toezicht op de keuringsbevoegdheidseisen, keuringsbevoegdheidsvoorschriften en keuringsvoorschriften

Artikel 59

Afhankelijk van het resultaat van de toets, bedoeld in artikel 27, wordt de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen met twee jaar, met twee maanden of niet verlengd.

Artikel 60

De in artikel 87a van de wet bedoelde intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen kan, indien de keuringsbevoegdheidseis, het keuringsbevoegdheidsvoorschrift of het keuringsvoorschrift waaraan niet wordt voldaan slechts betrekking heeft op het keuren van een bepaalde groep voertuigen, beperkt worden tot het keuren van die desbetreffende groep voertuigen.

Artikel 61

1. Indien er sprake is van een situatie waarin aan een of meer keuringsbevoegdheidseisen, keuringsbevoegdheidsvoorschriften of keuringsvoorschriften niet wordt voldaan, terwijl die situatie op korte termijn kan worden hersteld, kan, in plaats van intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen, overgegaan worden tot schorsing van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen voor een termijn van ten hoogste twaalf weken.

2. Wordt binnen de in het eerste lid genoemde termijn niet aangetoond dat wederom aan de keuringsbevoegdheidseisen, keuringsbevoegdheidsvoorschriften of keuringsvoorschriften wordt voldaan, dan volgt alsnog intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Artikel 62

Indien door de keurmeester de in de artikelen 39 tot en met 46 neergelegde verplichtingen of voorschriften niet worden nageleefd, wordt terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

§ 4 Toezicht op de keuringseisen

Artikel 63

1. De steekproef wordt uitgevoerd door een daartoe aangewezen functionaris van de Dienst Wegverkeer en vindt plaats in de keuringsplaats waar het keuringsrapport is afgegeven.

2. ij de steekproef wordt andermaal onderzocht of het voertuig aan de keuringseisen voldoet.

Artikel 64

1. Het resultaat van de steekproef telt mee in het systeem, bedoeld in artikel 53. Aan de hand van dit systeem wordt vastgesteld of de kwaliteit van de keuringen van dien aard is dat intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen mogelijk dan wel noodzakelijk is of dat verminderd toezicht, verscherpt toezicht dan wel intrekking van de erkenning mogelijk dan wel noodzakelijk is.

2. De resultaten van de herkeuring en het deskundigenonderzoek, bedoeld in de artikelen 90 en 91 van de wet, worden meegenomen in het systeem, bedoeld in artikel 53.

3. Indien tijdens een steekproef dan wel deskundigenonderzoek blijkt dat voor een apert onveilig voertuig een keuringsbewijs is afgegeven, wordt, ongeacht het systeem, bedoeld in artikel 53, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning alsmede intrekking van de bevoegdheid voertuigen aan een keuring te onderwerpen.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 65

De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 februari 1999, nr. CDJZ/WBI/1999-224, houdende vaststelling regels erkenning voor het uitvoeren van de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens (Stcrt. 40), wordt ingetrokken.

Artikel 66

Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling bestaande erkenningen, die zijn verleend met toepassing van de in artikel 65 genoemde regeling, worden aangemerkt als te zijn verleend met toepassing van de onderhavige regeling.

Artikel 67

In afwijking van artikel 2, vierde lid, is gezamenlijk gebruik van een keuringsplaats door meerdere erkenninghouders toegestaan indien met zodanig gebruik overeenkomstig artikel 2, vierde lid, van de in artikel 65 genoemde regeling, is begonnen voor het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige regeling.

Artikel 68

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2000, met uitzondering van artikel 41, derde lid, onderdeel c, dat in werking treedt met ingang van 1 juni 2000.

Artikel 69

Deze regeling wordt aangehaald als: Erkenningsregeling APK.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Netelenbos.

Bijlage 1 behorende bij artikel 35

Model controlelijst alsmede systematiek justering koolmonoxidemeter

1. Door de erkenninghouder mag een ander formulier worden gebruikt, mits dit formulier ten minste dezelfde gegevens bevat als het hierna aangegeven model.

2. Het bepalen van het moment waarop opnieuw moet worden gejusteerd vindt plaats aan de hand van de volgende systematiek.

stcrt-2000-35-p10-SC22743-1.gif

Voorbeeld

stcrt-2000-35-p10-SC22743-2.gif

Voorbeeld, Model controlelijst

Controlelijst co-meter

stcrt-2000-35-p10-SC22743-3.gif

Bijlage 2 behorende bij artikel 41, derde lid, onder b

1. Indien het een personenauto, bedrijfsauto of aanhangwagen betreft moeten de volgende gegevens op het kentekenbewijs in overeenstemming zijn met het voertuig:

a. het kenteken;

b. het identificatienummer;

c. de plaats van het identificatienummer met uitzondering van een eventuele afstandsmaat;

d. de wielbasis, waarbij deze niet meer dan 1,0% mag afwijken van de waarde die op het kentekenbewijs is vermeld. Als de wielbasis van fabriekswege links en rechts verschilt, wordt de gemiddelde waarde als wielbasis aangemerkt;

e. het aantal assen, hetgeen af te leiden is uit het aantal wielen; dit geldt niet voor middenasaanhangwagens.

2. Indien het een personenauto of bedrijfsauto betreft moeten tevens de volgende gegevens op het kentekenbewijs in overeenstemming zijn met het voertuig:

a. de brandstofsoort, waarbij:

‘B’ staat voor benzine;

‘D’ staat voor dieselolie;

‘E’ staat voor elektrisch;

‘G’ staat voor LPG, eventueel gecombineerd met benzine;

‘G3’ staat voor LPG, eventueel gecombineerd met benzine;

‘H’ staat voor CNG, eventueel gecombineerd met benzine;

b. het aantal cilinders, tenzij het een wankelmotor betreft;

c. bijzonderheden op het kentekenbewijs:

indien het voertuig is aangepast voor het vervoer van invaliden of ten behoeve van het gebruik door een invalide, moet zijn vermeld:

‘Het voertuig is ingericht voor het vervoer van invaliden.’ ,

respectievelijk

‘Het voertuig is ingericht voor het gebruik door een invalide.’

Eén van deze vermeldingen moet zijn opgenomen indien één of meer van de volgende aanpassingen ten behoeve van een invalide zijn uitgevoerd:

1° wijziging carrosserie, zijnde:

- verlaging van de bodemplaat;

- verhoging van het dak;

- aanbrengen van vastzetinrichtingen of rails voor de bevestiging van een rolstoel en waarin een invalide kan worden vervoerd;

- gewijzigde bevestigingspunten voor autogordels;

- gewijzigde zitplaatsen en bevestigingspunten hiervan;

2° wijziging remsysteem zijnde:

- een gewijzigd bedieningsmechanisme;

- het aanbrengen van een extra of grotere rembekrachtiger;

- aanpassing remkrachtregelaar doordat de wielophanging is aangepast waardoor het mogelijk is het voertuig tijdens het in- en uitrijden van een rolstoel te verlagen (knielsysteem);

3° wijziging stuurinrichting, zijnde:

- een gewijzigd bedieningsmechanisme zoals stuurkolom, stuur, stangenstelsel of extra aangebrachte bekrachtiging;

- een extra aangebrachte noodstuurinrichting.

3. Indien het een personenauto betreft moeten tevens de volgende gegevens op het kentekenbewijs in overeenstemming zijn met het voertuig: het aantal deuren, indien vermeld, waarbij uitsluitend deuren die scharnieren om een verticale stijl, die schuiven langs een horizontale rail of vleugeldeuren aan de zijkant van het voertuig worden aangemerkt als een deur; dubbele deuren waarvan de helften niet afzonderlijk zijn te openen worden aangemerkt als één deur. Indien een ‘-’ of ‘0’ is aangegeven op het kentekenbewijs wordt dit gezien als niet vermeld.

4. Indien het een bedrijfsauto of aanhangwagen betreft moet tevens de op het kentekenbewijs vermelde inrichting in overeenstemming zijn met het voertuig, waarbij de uitvoering van het voertuig wordt geacht in overeenstemming te zijn met de desbetreffende omschrijving indien:

1° op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staat vermeld en het voertuig voorzien is van een gesloten carrosserie, al dan niet voorzien van ruiten:

- gesloten wagen

- verhuiswagen;

- kantoorwagen;

- meetwagen;

- servicewagen;

- montagewagen;

- reparatiewagen;

- demonstratiewagen;

- geluidswagen;

- winkelwagen;

- keetwagen;

- medische hulpwagen;

- vrieswagen;

- koelwagen;

- destructorwagen;

- geconditioneerd voertuig;

- mobiele zender;

- faecaliënwagen;

- kampeerwagen;

2° op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staat vermeld en het voertuig grotendeels open is:

- open wagen;

- chassiscabine;

- kaal chassis;

- gedeeltelijk open wagen;

- open met kraan;

- open wagen met vast dak;

- open wagen met huif;

- destructorwagen;

3° op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staan vermeld en het voertuig ingericht is voor het vervoer van wisselbare opbouw:

- voor wisselbare opbouw;

- voor vervoer afzetbakken;

- voor vervoer containers;

- voor vervoer wisselbakken;

4° op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staat vermeld en het voertuig voorzien is van een open laadbak die ten opzichte van het voertuig kan kantelen:

- driezijdige kipper;

- achterwaartse kipper:

- tweezijdige kipper;

- kipper;

- asfaltkipper;

5° op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staat vermeld en het voertuig ingericht is voor hulp aan gewonde of zieke personen:

- ambulance;

- medische hulpwagen;

6° op het kentekenbewijs bij ‘inrichting’ één van de volgende omschrijvingen staat vermeld en het voertuig ook kan worden gebruikt voor het vervoer van personen:

- autobus;

- bus;

- voor vervoer personen.

Een eventueel aanwezige hydraulische laadkraan kan op het kentekenbewijs zijn vermeld, dit is echter niet noodzakelijk.

5. Indien het een bedrijfsauto of een aanhangwagen betreft moeten de volgende gegevens in overeenstemming zijn met het voertuig:

a. de breedte, waarbij:

1° tot een breedte van 250 cm op het kentekenbewijs, deze niet meer dan 50 mm mag afwijken van de waarde die op het kentekenbewijs is vermeld;

2° vanaf een breedte van 250 cm tot en met 260 cm op het kentekenbewijs, deze niet meer dan 50 mm naar beneden en niet meer dan 100 mm naar boven mag afwijken van de waarde die op het kentekenbewijs is vermeld, en de maximumwaarde zoals vermeld in artikel 5.3.6 respectievelijk 5.12.6 van het Voertuigreglement niet mag worden overschreden, tenzij een grotere breedte is vermeld op het kentekenbewijs en onder ‘bijzonderheden’ een tekst is opgenomen waaruit blijkt dat rijden uitsluitend is toegestaan indien een ontheffing is verleend;

b. de vermelding onder ‘bijzonderheden’ van de aanwezigheid van een ashefinrichting. Dit moet zijn vermeld indien het kentekenbewijs is afgegeven na 31 december 1995. Indien de volgende onderdelen ten behoeve van het heffen van een as ontbreken, wordt een voorziening niet als een ashefinrichting aangemerkt:

1° de hefbalg of hefcilinder;

2° de leidingen; en

3° de handbediening.

6. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg betreft, moet de afstand van de voorzijde van het voertuig tot het hart van de koppeling zoals vermeld op het kentekenbewijs overeenstemmen met het voertuig, waarbij deze afstand niet meer dan:

a. 100 mm, indien de afstandsmaat 10,00 m of minder bedraagt, of

b. 1,0 %, indien de afstandsmaat meer dan 10,00 m bedraagt,

mag afwijken van de waarde die op het kentekenbewijs is vermeld.

7. Indien het een aanhangwagen betreft moet de afstand van het hart van de koppeling tot de achterzijde van het voertuig zoals vermeld op het kentekenbewijs overeenstemmen met het voertuig, waarbij de afstand niet meer dan:

a. 100 mm, indien de afstandsmaat 10,00 m of minder bedraagt, of

b. 1,0 %, indien de afstandsmaat meer dan 10,00 m bedraagt,

mag afwijken van de waarde die op het kentekenbewijs is vermeld. Hierbij wordt een uitschuiflade ter ondersteuning van de lading of een uitschuifbare stootbalk uitsluitend meegeteld in ingeschoven toestand.

8. Indien op de bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg of aanhangwagen een verschuifbare of instelbare koppeling is gemonteerd dan wel het voertuig in lengterichting uitschuifbaar is, moeten op het kentekenbewijs meerdere waarden voor de afstanden, zoals bedoeld in punt 6 en 7, zijn vermeld. Hierbij wordt een uitschuiflade ter ondersteuning van de lading of een uitschuifbare stootbalk uitsluitend in ingeschoven toestand meegeteld. Ter controle van de bedoelde waarden moet het voertuig volledig zijn ingeschoven. Het volledig inschuiven kan achterwege blijven wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat ook in volledig ingeschoven toestand kan worden gereden. De gemeten waarde moet binnen de opgegeven uiterste waarden vallen.

9. Indien op de bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg meerdere koppelingen zijn gemonteerd, moet van elke koppeling de waarde voor de afstand van de voorzijde van het voertuig tot het hart van de koppeling op het kentekenbewijs zijn vermeld. Dit geldt niet indien het een vangmuilkoppeling ten behoeve van een besturing betreft.

10. Indien een waarde voor de afstand, als bedoeld in de punten 6, 8 en 9, op het kentekenbewijs is vermeld, moet een koppeling zijn aangebracht.

Een koppeling die aan de voorzijde van de bedrijfsauto is aangebracht ten behoeve van het rangeren van aanhangwagens behoeft niet te zijn vermeld op het kentekenbewijs.

11. Indien het een bedrijfsauto betreft met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en op het kentekenbewijs is geen waarde voor de afstandsmaat van de voorzijde van het voertuig tot het hart van de koppeling vermeld, mogen geen van beide hierna genoemde voorzieningen op de bedrijfsauto zijn gemonteerd:

a. een koppeling, en

b. aansluitkoppen ten behoeve van het remsysteem van een aanhangwagen.

Dit geldt niet indien het een brandweerauto betreft waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven vóór 12 december 1983.

12. Indien op het kentekenbewijs van een motorrijtuig onder ‘Bijzonderheden’ vermeld staat ‘Taxi, zie bijlage’, moet het motorrijtuig voldoen aan de omschrijving zoals neergelegd in de bijlage die deel uitmaakt van het kentekenbewijs.

Bijlage 3 behorende bij artikel 41, derde lid, onder c

Een personenauto, bedrijfsauto of driewielig motorrijtuig moet zijn voorzien van gele retroreflecterende kentekenplaten welke aan de linkerzijde zijn voorzien van een in het laminaat geïntegreerd Eurovignet.

Op het kentekenbewijs deel I van deze voertuigen moet één van de volgende

aanduidingen staan vermeld:

a. een droogstempel volgens onderstaand model

stcrt-2000-35-p10-SC22743-4.gif

of

b. in het veld ‘bijzonderheden’ moet zijn vermeld dat voor dit voertuig GAIK-kentekenplaten zijn verstrekt.

Hiervan zijn uitgezonderd voertuigen:

1. waarvan op het kentekenbewijs de toestemming tot het voeren van kentekenplaten model 18.2 staat vermeld. Deze voertuigen mogen zijn voorzien van het kleine model kentekenplaten; en

2. voertuigen met een datum eerste toelating welke ligt vóór 1 januari 1978. Deze mogen zijn voorzien van blauwe kentekenplaten.

Tevens moet, indien op de kentekenplaat van een personenauto, bedrijfsauto of driewielig motorrijtuig een duplicaatcode staat vermeld, deze duplicaatcode ook op het kentekenbewijs deel I van het desbetreffende voertuig zijn vermeld.

Indien op het kentekenbewijs deel I de voertuigcode is vermeld en de zevende positie van deze voertuigcode een letter bevat, met uitzondering van de letter L, geldt deze letter eveneens als duplicaatcode. Hierbij staan de letters A en M gelijk aan duplicaatcode 01, de letters B en N aan duplicaatcode 02, enzovoort.

Indien de duplicaatcode kleiner is dan 10, staat het cijfer van de duplicaatcode vermeld boven het linker liggende streepje. Indien de duplicaatcode gelijk aan of groter is dan 10 staat het tweede cijfer van de duplicaatcode vermeld onder het linker liggende streepje.

Het gestelde ten aanzien van de duplicaatcode is niet van toepassing op de kentekenplaten genoemd onder de punten 1 en 2 van deze bijlage.

Toelichting

De onderhavige regeling vervangt de huidige APK erkenningsregeling. Inhoudelijk is de regeling op een aantal punten gewijzigd. Dit is een gevolg van het feit dat bij wet van 11 november 1999, houdende wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot de Algemene Periodieke Keuring (Stb. 504), in de APK een aantal verbeteringen is aangebracht. Het gaat daarbij met name om de volgende onderwerpen:

- naast het goedkeuren moet ook het afkeuren van een voertuig aan de Dienst Wegverkeer worden gemeld; de Dienst Wegverkeer voert ten aanzien hiervan een steekproefsgewijze controle uit;

- de zogenaamde adviespunten moeten op het keuringsrapport worden vermeld; het betreft hier een beperkte, gespecificeerde lijst, met bijvoorbeeld onderdelen van een voertuig die bij de keuring nog wel aan de eisen voldoen, maar binnenkort aan vervanging toe zijn;

- afgekeurde, vervangen onderdelen moeten worden bewaard en afkeurpunten moeten op het keuringsrapport worden vermeld; bij een steekproef worden deze ook gecontroleerd;

- het nieuwe begrip ‘keuringsrapport’ kan zowel een goedkeuring (het voormalige keuringsbewijs) als een afkeuring betreffen; het model is aangepast en tevens is er plaats ingeruimd voor de te registreren kilometerstand;

- de keuring mag voortaan alleen nog door een keurmeester worden verricht; voorzien wordt in een systeem van toezicht op en sanctionering van de keurmeester (apart CUSUM-systeem voor de keurmeester, naast het bestaande systeem voor keuringsinstanties); in dat kader wordt een bevoegdheidspas met een persoonlijke beveiliging (PIN-code) ingevoerd;

- om de toedeling van de steekproeven te verbeteren, wordt voor wat betreft de APK voor lichte voertuigen de maatregel ingevoerd dat niet meer dan drie voertuigen per uur mogen worden afgemeld bij de Dienst Wegverkeer; daarmee moet een betere spreiding over de dag worden bereikt;

- er worden maatregelen voorzien om te voorkomen dat een voertuig aan een steekproefkeuring wordt onttrokken; mocht een eigenaar toch wegrijden voordat de steekproefcontrole is uitgevoerd, dan wordt er geen keuringsrapport afgegeven en vervalt een eventuele goedkeuring; de auto kan daarna alleen bij de Dienst Wegverkeer worden gekeurd;

- er wordt een systeem van anonieme keuringen (d.w.z. de keurmeester weet niet dat de Dienst Wegverkeer betrokken is) ingevoerd ten behoeve van een betere controle op de uitvoering van de APK;

- in hoofdstuk 2 is een scheiding aangebracht tussen de erkenningseisen voor ‘normale’ keuringsplaatsen in paragraaf 1 en die voor mobiele keuringseenheden in paragraaf 2. Verder zijn voor de duidelijkheid de erkenningseisen en de keuringsvoorschriften apart behandeld.

Voor een uitgebreide uiteenzetting van de achtergronden, inhoud, doelstellingen en kosten van de maatregelen moge worden verwezen naar de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot het wetsvoorstel houdende wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 als hierboven bedoeld (Kamerstukken II 1998/99, 26 554, nrs. 3 en 5).

De wijzigingen waren dermate over de bestaande regeling verspreid, dat is besloten de regeling in zijn geheel opnieuw vast te stellen. Ten aanzien van bestaande erkenningen alsmede het gezamenlijk gebruik van keuringsplaatsen zijn overgangsvoorzieningen getroffen.

De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2000. De voorschriften inzake de controle op de nieuwe kentekenplaat (GAIK-plaat) treden -in het kader van GAIK- met ingang van 1 juni 2000 in werking.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos.

Naar boven