Verzoek tot verplichtstelling deelname in een bedrijfs- pensioenfonds

Bedrijfspensioenfonds horecabedrijf

Bij besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 december 2000, nr. 9974448, Arbeidsinspectie, Centraal Kantoor, Afdeling Collectieve Arbeidsvoorwaarden, is krachtens artikel 3, eerste lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegen-heid van 17 juli 1996, nr. I-SZW/CK/VCR/960611, Stcrt. 1996, nr. 138 zodanig gewijzigd, dat de deelneming in de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Horecabedrijf zoals in het besluit is bepaald onder II. is verplicht gesteld voor:

de werknemers vanaf de eerste dag van de maand waarin zij de 25-jarige leeftijd bereiken.

wordende ten deze verstaan onder:

werknemer: degene die in loondienst is van de werkgever met uitzondering van:

a. de werknemer/direkteur van een N.V./B.V., die niet (langer) verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen;

b. de werknemer, die echtgenoot/echtgenote of levenspartner is van de hierboven in a. genoemde werknemer/direkteur;

c. de werknemer, die familielid (tot en met de derde graad) van de in a. genoemde werknemer/direkteur en tevens (mede)bestuurder of financieel deelgenoot is in de onderneming van de werkgever;

e. de musicus en de artiest;

f. de werknemer, die op grond van zijn werkzaamheden tevens werkzaam is in het banketbakkersbedrijf en wel voor meer dan 50% van de overeengekomen werktijd en op wie van toepassing is de verplichtstelling van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Banketbakkersbedrijf, zoals deze verplichtstelling op 1 januari 1996 luidt;

werkgever: de natuurlijke of rechtspersoon, die een onderneming exploiteert, als bedoeld in artikel 2, eerste lid*) van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Hotel-, Restaurant-, Café- en Pension- en Kamerverhuurbedrijf en aanverwante bedrijven, met uitzondering van de natuurlijke of rechtspersoon, danwel de maatschap, de vennootschap gevormd door twee of meer natuurlijke en/of rechtspersonen gezamenlijk, die een bedrijf exploiteert waarvan de activiteiten bestaan uit het verrichten van werkzaamheden in de verblijfsrecreatie**), met dien verstande, dat de verplichtstelling van de deelneming is beperkt tot de werknemers, werkzaam in ondernemingen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van genoemd besluit, en afdelingen van zodanige ondernemingen, waarin uitsluitend of in hoofdzaak het bedrijf wordt uitgeoefend als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van genoemd Instellingsbesluit;

*) Luidende:

1. Het bedrijfschap is ingesteld voor:

a. de ondernemingen, waarin het hotel-, het restaurant-, café-, of het pension- en kamerverhuurbedrijf wordt uitgeoefend;

b. de overige ondernemingen, waarin de verstrekking van logies of van maaltijden, spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse, gepaard gaande met dienstverlening als bedrijf plaats heeft.

**) Zijnde:

Het bieden van gelegenheid tot het verblijf buiten de eigen woning in tent, caravan, of vergelijkbaar kampeermiddel, dan wel in bungalow, appartement of vergelijkbare accommodatie, al dan niet in privé-eigendom van de gast, dan wel in groepsaccommodatie , voor met name vakantie of ontspanning, van tenminste een overnachting, al dan niet in combinatie aangeboden met diverse voorzieningen te weten winkels, horeca, sport- en spelaccommodatie en (andere) recreatieve voorzieningen. Onder Verblijfsrecreatie wordt niet verstaan het hotel- restaurant-, café- of het pension- en kamerverhuurbedrijf.

Dit besluit treedt in werking twee dagen na die van publicatie in de Staatscourant.

's-Gravenhage, 21 december 2000.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.
Namens de Staatssecretaris,
De Directeur van het Centraal Kantoor van de Arbeidsinspectie,
C.J. Meerhof, i.o.

Naar boven