Regeling vergoeding gemengde kosten en waardering loon in natura, vergoedingen en verstrekkingen 2001

21 december 2000

SV/AVF/00/85520

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hooger-vorst;

Gelet op de artikelen 6, achtste lid, en 8, tweede lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering,

Besluit:

Hoofdstuk 1. Regels inzake de vergoeding van gemengde kosten

Artikel 1. Vergoedingen die niet geacht worden te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking

De vergoeding die de werknemer ontvangt ter zake van kosten - lasten en afschrijvingen op goederen daaronder begrepen - die verband houden met de hierna genoemde posten, wordt geacht niet te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking:

a. telefoonabonnementen behoudens voor zover het betreft het tweede en volgende telefoonabonnement van de werknemer waarvan het zakelijk karakter van meer dan bijkomend belang is;

b. kleding, met uitzondering van werkkleding;

c. persoonlijke verzorging van de werknemer, tenzij het een werknemer betreft die optreedt als artiest of als presentator of die als beroep een tak van sport beoefent;

d. personeelsverenigingen en dergelijke;

e. geldboeten opgelegd door een Nederlandse strafrechter en geldsommen betaald aan de Staat ter voorkoming van strafvervolging in Nederland of ter voldoening aan een voorwaarde verbonden aan een besluit tot gratieverlening, alsmede administratieve sancties opgelegd ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

Artikel 2. Vergoedingen die geacht worden te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking

1. De vergoeding die de werknemer ontvangt ter zake van het gezamenlijke bedrag van de kosten - lasten en afschrijvingen op goederen daaronder begrepen - die verband houden met een hierna genoemde post, wordt geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voor zover de vergoeding niet meer beloopt dan de aangegeven normering:

a. vervoer per auto, anders dan per taxi of met een ter beschikking gestelde auto, indien geen sprake is van woon-werkverkeer: € 0,27 (f 0,60) per kilometer;

b. verhuizing: de kosten van het overbrengen van de inboedel, vermeerderd met 12 procent van het jaarloon of het tot jaarloon herleide bedrag van het in het kalenderjaar genoten loon uit de dienstbetrekking in verband waarmee de werknemer verhuist, doch met niet meer dan € 5445 (f 11 999,-);

c. huisvesting van de werknemer buiten zijn woonplaats: het werkelijke bedrag gedurende ten hoogste twee jaren;

d. vervoer voor zakelijk verkeer per eigen - al dan niet door de werkgever verstrekte - fiets: € 0,05 (f 0,12) per kilometer.

2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder woon-werkverkeer verstaan het ten minste eenmaal per week plegen te reizen tussen de woning of verblijfplaats en de plaats of plaatsen waar arbeid wordt verricht, waarbij binnen een tijdsbestek van 24 uur zowel heen als terug wordt gereisd.

3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt het loon in aanmerking genomen met inachtneming van het volgende:

a. artikel 6, eerste lid, onderdeel j, van de Coördinatiewet Sociale Verzeke-ring vindt geen toepassing;

b. tantièmes en toevallige bijzondere beloningen alsmede tot het loon behorende aanspraken worden niet in aanmerking genomen.

4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, verhuist de werknemer in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking ingeval hij binnen twee jaar na de aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking of na overplaatsing binnen de bestaande dienstbetrekking:

a. verhuist naar een woning binnen een afstand van 10 kilometer van de nieuwe plaats van zijn dienstbetrekking terwijl hij op een afstand groter dan 10 kilometer van deze plaats woonde; of

b. door verhuizing de afstand tussen zijn woning en de plaats van zijn dienstbetrekking met ten minste 50 percent en ten minste 10 kilometer bekort.

5. Onder de afstand, bedoeld in het vierde lid, wordt verstaan de afstand gemeten langs de meest gebruikelijke weg.

Artikel 3. Schriftelijke vastgelegde regeling, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel z, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (aanvullende voorwaarden telewerken)

1. De schriftelijke regeling, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel z, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering voorziet ten minste in een gedagtekende overeenkomst, waarin opgave wordt gedaan van:

a. naam en adres van de werknemer en de werkgever;

b. de dag of dagen in de week waarop de werknemer in de werkruimte, bedoeld in het tweede lid, pleegt te werken.

2. De inrichting van de werkruimte in de woning, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel z, onder 2o , van de Coördinatiewet Sociale Verzekering voldoet aan de in de artikelen 5.15 en 6.30 van het Arbeidsomstandighedenbesluit gestelde voorschriften.

Hoofdstuk 2. Regels inzake de waardering van loon in natura en van vergoedingen en verstrekkingen

Artikel 4. Normeringen en beperkingen

1. Indien op grond van dit hoofdstuk een vergoeding of verstrekking gedeeltelijk een vergoeding of verstrekking is in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, wordt het gedeelte van de vergoeding of verstrekking dat niet een vergoeding of verstrekking in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k van de Coördinatiewet Sociale Verzeke-ring is, tot het loon gerekend.

2. Indien een in dit hoofdstuk opgenomen artikel zowel betrekking heeft op de waardering van een vergoeding als van een verstrekking, geldt, indien een bedrag is opgenomen dat niet als vergoeding of verstrekking in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering wordt aangemerkt, dat bedrag voor vergoedingen en verstrekkingen tezamen.

Artikel 5. In aftrek brengen kosten werknemer

De op grond van dit hoofdstuk in aanmerking te nemen waarde of het op grond van dit hoofdstuk in aanmerking te nemen bedrag van het gedeelte van de vergoeding of verstrekking, dat niet een vergoeding of verstrekking is in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coör-dinatiewet Sociale Verzekering, wordt verminderd met het bedrag dat de werknemer ter zake in rekening wordt gebracht, met dien verstande dat de aldus berekende waarde of het aldus berekende bedrag ten minste op nihil wordt gesteld.

Artikel 6. Waarde aandelenoptierecht

De waarde van een niet ter beurze genoteerd aandelenoptierecht wordt gesteld overeenkomstig artikel 20 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.

Artikel 7. Waarde verstrekkingen

De waarde in het economisch verkeer van verstrekkingen van ten hoogste € 272,00 (f 599,00) per jaar en ten hoogste € 23,00 (f 51,00) per verstrekking als bedoeld in artikel 82, eerste lid, onderdeel h, van de Uitvoerings-regeling loonbelasting 2001 wordt op nihil gesteld.

Artikel 8. Waarde achtergestelde vliegvervoerbewijzen c.a.

De waarde van aan de werknemer verstrekte achtergestelde vliegvervoerbewijzen door luchtvaartmaatschappijen en aanverwante bedrijven als bedoeld in artikel 82, eerste lid, onderdeel i, van de Uitvoeringsrege-ling loonbelasting 2001 wordt op nihil gesteld.

Artikel 9. Waarde kleding meewerkende kinderen

De waarde van kleding voor een kind dat werkzaam is in de onderneming van zijn ouder wordt gesteld op € 29,72 (f 65,49) per maand (€ 6,81 (f 15,01) per week, € 1,36 (f 3,00) per dag).

Artikel 10. Werkruimte

1. Vergoedingen ter zake van werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover deze niet meer bedragen dan 20% van de huur dan wel van de huurwaarde van de woning, met inbegrip van de werkruimte. Ingeval van een werkruimte in een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt vorenbedoelde huurwaarde bepaald op de voet van artikel 3.19, tweede lid, van die wet.

2. In afwijking van het eerste lid zijn vergoedingen ter zake van werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, geen vergoedingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, indien:

1° de werknemer tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn belastbare loon, belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst uit een of meer ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft;

2° de werknemer niet tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn belastbare loon, belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst uit een of meer ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft of niet in belangrijke mate in die werkruimte in die woning verwerft.

3. Verstrekkingen van werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de waarde in het economisch verkeer niet meer bedraagt dan 20% van de huur dan wel van de huurwaarde van de woning, met inbegrip van de werkruimte. Ingeval van een werkruimte in een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt vorenbedoelde huurwaarde bepaald op de voet van artikel 3.19, tweede lid, van die wet.

4. In afwijking van het derde lid zijn verstrekkingen van werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, geen verstrekkingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, indien:

1°. de werknemer tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn belastbare loon, belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst uit een of meer ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet hoofdzakelijk in de werkruimte in die woning verwerft;

2°. de werknemer niet tevens soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking heeft, hij het gezamenlijke bedrag van zijn belastbare loon, belastbare resultaat uit overige werkzaamheden in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en winst uit een of meer ondernemingen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 niet hoofdzakelijk in of vanuit de werkruimte in die woning verwerft of niet in belangrijke mate in de werkruimte in die woning verwerft.

Artikel 11. Openbaarvervoerkaart

1. Vergoedingen ter zake van een recht op vrij reizen per Nederlands openbaar vervoer dat niet is beperkt tot reizen over een vast traject ten behoeve van woon-werkverkeer, worden geacht een vergoeding te zijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, indien aannemelijk is dat het recht op vrij reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer en voorzover de vergoedingen meer bedragen dan de volgende bedragen: per persoon die van dat recht gebruik kan maken, minderjarige kinderen en pleegkinderen van de werknemer daaronder niet begrepen, € 54,00 (f 119,00) per jaar, dan wel, indien recht bestaat op reizen per 1e klas, € 82,00 (f 181,00) per jaar.

2. Verstrekkingen ter zake van een recht op vrij reizen per Nederlands openbaar vervoer dat niet is beperkt tot reizen over een vast traject ten behoeve van woon-werkverkeer, worden geacht een verstrekking te zijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, indien aannemelijk is dat het recht op vrij reizen mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer en voorzover de waarde in het economische verkeer van de verstrekkingen meer bedraagt dan de volgende bedragen: per persoon die van dat recht gebruik kan maken, minderjarige kinderen en pleegkinderen van de werknemer daaronder niet begrepen, € 54,00 (f 119,00) per jaar, dan wel, indien recht bestaat op reizen per 1e klas, € 82,00 (f 181,00) per jaar.

Artikel 12. Bedrijfsfitness

1. Vergoedingen en verstrekkingen ter zake van bedrijfsfitness is volledig een vergoeding respectievelijk een verstrekking, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, voorzover:

a. deze niet geheel of niet nagenoeg geheel plaatsvindt gedurende de werktijd, of

b. deelneming aan de fitness niet geheel of niet nagenoeg geheel openstaat voor alle werknemers.

2. Onder bedrijfsfitness als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: conditie- of krachttraining van werknemers welke plaatsvindt onder deskundig toezicht en welke georganiseerd of geïnitieerd wordt door de werkgever.

Artikel 13. Maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomend belang is (niet meer dan 80)

Vergoedingen en verstrekkingen ter zake van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomend belang is zijn, voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar niet meer dan 80 bedraagt, vergoedingen respectievelijk verstrekkingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Artikel 14. Maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomend belang is (meer dan 80)

1. Vergoedingen ter zake van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomend belang is worden, voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80 bedraagt en voorzover deze vergoedingen meer bedragen dan € 1,38 (f 3,04) voor een ontbijt, € 1,38 (f 3,04) voor een koffiemaaltijd en € 2,77 (f 6,10) voor een warme maaltijd, geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

2. Verstrekkingen van maaltijden waarbij het zakelijke karakter van meer dan bijkomend belang is worden, voorzover het aantal maaltijden per kalenderjaar meer dan 80 bedraagt en voorzover de waarde in het economische verkeer van deze verstrekkingen hoger is dan de in het eerste lid genoemde bedragen, geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

3. Indien de in het eerste lid en tweede lid bedoelde vergoedingen en verstrekkingen mede betrekking hebben op maaltijden van de gezinsleden van de werknemer worden de in het eerste lid genoemde bedragen verhoogd:

a. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt: met 80%;

b. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt doch de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt: met 50%;

c. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt: met 30%.

Artikel 15. Genot van een woning

1. Vergoedingen ter zake van het genot van een woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan het door de inspecteur der rijksbelastingen bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgestelde bedrag van de besparing, worden aangemerkt als vergoedingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

2. Verstrekkingen in de vorm van het genot van een woning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het door de inspecteur der rijksbelastingen bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgestelde bedrag van de besparing, worden aangemerkt als verstrekkingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

3. Het eerste lid en tweede lid zijn slechts van toepassing indien de werknemer aannemelijk maakt dat het bedrag van de besparing aanmerkelijk lager is dan de waarde in het economische verkeer van het genot van de woning.

4. De beschikking van de inspecteur der rijksbelastingen, die te allen tijde bij nadere, voor bezwaar vatbare, beschikking kan worden herroepen, vindt toepassing met betrekking tot loontijdvakken die ten tijde van de beschikking nog niet zijn verstreken.

Artikel 16. Genot van bewassing, energie en water

1. Vergoedingen ter zake van bewassing, energie en water ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking worden aangemerkt als vergoedingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering voorzover de vergoeding meer bedraagt dan het volgende bedrag:

a. voor bewassing: € 13,73 (ƒ30,26) per maand (€ 3,18 (f 7,01) per week, € 0,64 (f 1,41) per dag);

b. voor energie ten behoeve van verwarmingsdoeleinden: €25,41 (f 56,00) per maand (€ 5,90 (f 13,00) per week, € 1,18 (f 2,60) per dag);

c. voor energie ten behoeve van kookdoeleinden: € 14,07 (f 31,01) per maand (€ 3,29 (f 7,25) per week, € 0,66 (f 1,45) per dag);

d. voor energie ten behoeve van andere dan verwarmings- en kookdoeleinden: € 9,76 (f 21,51) per maand (€ 2,27 (f 5,00) per week, € 0,45 (f 0,99) per dag);

e. voor water: € 5,79 (f 12,76) per maand (€ 1,36 (f 3,00) per week, € 0,27 (f 0,60) per dag).

2. Verstrekkingen in de vorm van bewassing, energie en water ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking worden aangemerkt als verstrekkingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het ter zake in het eerste lid genoemde bedrag.

Artikel 17. Inwoning

1.Vergoedingen ter zake van inwoning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking worden aangemerkt als vergoedingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering voorzover de vergoeding meer bedraagt dan € 126,00 (f 278,00) per maand (€ 28,82 (f 63,51) per week, € 5,76 (f 12,69) per dag).

2. Verstrekkingen in de vorm van inwoning ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking worden aangemerkt als verstrekkingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het ter zake in het eerste lid genoemde bedrag.

3. Indien de in het eerste lid en tweede lid bedoelde vergoedingen en verstrekkingen mede betrekking hebben op inwoning door de gezinsleden van de werknemer worden de in het eerste lid genoemde bedragen verhoogd:

a. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt: met 80%;

b. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt doch de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt: met 50%;

c. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt: met 30%.

Artikel 18. Voordeelurenkaart

1. Vergoedingen ter zake van het recht op vermindering tot maximaal 50% van de prijs van vervoerbewijzen voor het reizen per Nederlands openbaar vervoer in hoofdzaak buiten de ochtendspits (voordeelurenkaart) worden, indien aannemelijk is dat de voordeelurenkaart mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer, aangemerkt als vergoedingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

2. Verstrekkingen van het recht op vermindering tot maximaal 50% van de prijs van vervoerbewijzen voor het reizen per Nederlands openbaar vervoer in hoofdzaak buiten de ochtendspits (voordeelurenkaart) worden, indien aannemelijk is dat de voordeelurenkaart mede dient ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking of voor woon-werkverkeer, aangemerkt als verstrekkingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Artikel 19. Fiets voor woon-werkverkeer

1. Vergoedingen ter zake van de aanschaf van een fiets worden, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan € 68,00 (f 150,00) en aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is voldaan, geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

2. De verstrekking van een fiets wordt geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan € 68,00 (f 150,00), mits aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is voldaan.

3. De terbeschikkingstelling van een fiets wordt geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, mits aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden is voldaan.

4. De voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid geldende voorwaarden zijn:

a. de werknemer maakt op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik van de fiets;

b. de catalogusprijs van de fiets is niet hoger dan € 749,00 (f 1651,00) inclusief omzetbelasting;

c. in de drie voorafgaande jaren is ter zake van de aanschaf van een fiets geen vergoeding, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering betaald, en

d. in de drie voorafgaande jaren is geen fiets verstrekt dan wel ter beschikking gesteld die wordt aangemerkt als verstrekking, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

5. In afwijking in zoverre van het tweede lid behoort de verstrekking van een fiets met een catalogusprijs die niet hoger is dan € 749,00 (f 1651,00) inclusief omzetbelasting, die reeds vijf jaren voor woon-werkverkeer ter beschikking was gesteld, mits de werknemer op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik van de fiets blijft maken, tot een verstrekking bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

6. Vergoedingen ter zake van met een fiets samenhangende zaken die direct dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voorzover de waarde van deze zaken niet hoger is dan € 250,00 (f 551,00) per drie kalenderjaren, alsmede de vergoeding ter zake van een fietsverzekering, mits de werknemer op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets.

7. Verstrekkingen van met een fiets samenhangende zaken die direct dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voorzover de waarde van deze zaken niet hoger is dan € 250,00 (f 551,00) per drie kalenderjaren, alsmede de verstrekking van een fietsverzekering, mits de werknemer op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer gebruik maakt van de fiets.

Artikel 20. Telefoonabonnement met meerdere aansluitingen of nummers

1. Vergoedingen ter zake van een telefoonabonnement van de werknemer, dat voorziet in meerdere aansluitingen of nummers en waarvan het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voorzover de vergoeding meer bedraagt dan € 18,15 (f 40,00) per maand (€ 4,20 (f 9,26) per week, € 0,84 (f 1,85) per dag).

2. Verstrekkingen van een telefoonabonnement aan de werknemer, dat voorziet in meerdere aansluitingen of nummers en waarvan het zakelijke karakter van meer dan bijkomstig belang is, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het ter zake in het eerste lid genoemde bedrag.

Artikel 21. Telefoon in de woning van de werknemer

1. Vergoedingen ter zake van een mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon in de woning van de werknemer, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voorzover de kosten van de telefoon meer bedragen dan € 22,69 (f 50,00) per maand, (€ 5,22 (f 11,50) per week, € 1,04 (f 2,29) per dag).

2. Verstrekking van een mede voor de dienstbetrekking gebruikte telefoon in de woning van de werknemer, wordt geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan de in het eerste lid genoemde bedragen.

3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing indien de waarde in het economische verkeer van het gebruik van de telefoon anders dan ten behoeve van de dienstbetrekking meer bedraagt dat € 454 (f 1000,00) op jaarbasis.

Artikel 22. Tweede telefoon

1. Vergoedingen ter zake van een tweede of een volgende telefoon van de werknemer die geheel of nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking wordt gebruikt, zijn vergoedingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

2. De verstrekking van een tweede of een volgende telefoon aan de werknemer die geheel of nagenoeg geheel ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking wordt gebruikt, is een verstrekking in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Artikel 23. Producten eigen bedrijf

1. Vergoedingen ter zake van de aanschaf bij de werkgever dan wel bij een met de werkgever verbonden vennootschap van een branche-eigen product van het bedrijf van de werkgever dan wel van het bedrijf van een met de werkgever verbonden vennootschap, bedoeld in artikel 10a, zevende lid van de Wet op de loonbelasting 1964, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voorzover de vergoedingen meer bedragen dan de integrale kostprijs van het product en voorzover de hoeveelheid ervan niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer pleegt te worden gebruikt of verbruikt.

2. Verstrekkingen van een branche-eigen product van het bedrijf van de werkgever dan wel van het bedrijf van een met de werkgever verbonden vennootschap, bedoeld in artikel 10a, zevende lid van de Wet op de loonbelasting 1964, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan de integrale kostprijs van het product en voorzover de hoeveelheid ervan niet uitgaat boven hetgeen in een gezin als dat van de werknemer pleegt te worden gebruikt of verbruikt.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing met betrekking tot geldleningen.

Artikel 24. Personeelsfeesten, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen

1. Vergoedingen, in redelijkheid, ter zake van personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen waaraan de deelname openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten minste driekwart van de werknemers die behoren tot een organisatorische of functionele eenheid, worden aangemerkt als vergoedingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering voorzover de vergoedingen meer bedragen dan de laagste van de waarde in het economische verkeer van de voorzieningen en de kosten die rechtstreeks verband houden met die voorzieningen; deze kosten worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het overigens in dit hoofdstuk bepaalde.

2. In afwijking van het eerste lid behoren vergoedingen, voorzover de kosten die rechtstreeks verband houden met die voorzieningen een bedrag van € 340,00 (f 749,00) per kalenderjaar niet overtreffen, tot de vergoedingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Ingeval een personeelsvoorziening betrekking heeft op een jubileum van de werkgever, wordt het bedrag van € 340,00 (f 749,00) verhoogd tot € 454,00 (f 1000,00).

3. Verstrekkingen, in redelijkheid, van personeelsreizen, personeelsfestiviteiten en dergelijke incidentele personeelsvoorzieningen, waaraan de deelname openstaat voor ten minste driekwart van de werknemers of voor ten minste driekwart van de werknemers die behoren tot een organisatorische of functionele eenheid, worden aangemerkt als verstrekkingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering voorzover de waarde van de verstrekkingen hoger is dan de laagste van de waarde in het economische verkeer van de voorzieningen en de kosten die rechtstreeks verband houden met die voorzieningen; deze kosten worden vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het overigens in dit hoofdstuk bepaalde.

4. In afwijking van het derde lid behoren verstrekkingen, voorzover de kosten die rechtstreeks verband houden met die voorzieningen een bedrag van € 340,00 (f 749,00) per kalenderjaar niet overtreffen, tot de verstrekkingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Ingeval een personeelsvoorziening betrekking heeft op een jubileum van de werkgever, wordt het bedrag van € 340,00 (f 749,00) verhoogd tot € 454,00 (f 1000,00).

Artikel 25. Premies ongevallenverzekering

1. De vergoedingen ter zake van premies voor een ongevallenverzekering indien de verzekerde uitkering uitsluitend betrekking heeft op ongevallen tijdens de vervulling van de dienstbetrekking worden volledig geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

2. De verstrekkingen in de vorm van een aanspraak op een ongevallenverzekering indien de verzekerde uitkering uitsluitend betrekking heeft op ongevallen tijdens de vervulling van de dienstbetrekking worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

Artikel 26. Outplacement

De vergoedingen en verstrekkingen ter zake van outplacement van de werknemer worden volledig geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking.

Artikel 27. Verstrekkingen kinder-opvang

1. Verstrekkingen van beroepsmatige kinderopvang worden, ingeval de kinderopvang niet bij de werknemer thuis plaatsvindt, aangemerkt als verstrekkingen in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel k van de Coördinatiewet Sociale Verzekering voorzover de waarde in het economische verkeer hoger is dan het, met overeenkomstige toepassing van artikel 1 van de Regeling houdende het als loon in aanmerking te nemen deel van de vergoedingen kosten kinderopvang, te berekenen bedrag.

2. Ingeval de werkgever niet zelf de kinderopvang verricht is het eerste lid slechts van toepassing indien hij beschikt over de in artikel 1, vierde lid, van de Regeling houdende het als loon in aanmerking te nemen deel van de vergoedingen kosten kinderopvang vermelde bescheiden.

3. Artikel 1, vijfde lid, van de Regeling houdende het als loon in aanmerking te nemen deel

van de vergoedingen kosten kinderopvang is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28. Huisvesting, bewassing, energie en water aan boord van schepen en op baggermateriaal, op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten

Verstrekkingen van huisvesting aan boord van schepen en baggermateriaal, op boorplatforms en in pakwagens van kermisexploitanten, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de waarde in het economische verkeer van die verstrekking hoger is dan het bedrag aangegeven in de volgende tabel:

Huisvesting per maand per week per dag

a. aan boord van binnenschepen

- andere dan vissersschepen - en

baggermaterieel:

1°. Voor de werknemer die met zijn gezin

aan boord woont

- van een schip van meer dan 2000 ton: €115,00 (f 253,00) €26,77 (f 58,99) €5,35 (f 11,79)

- van een schip van meer dan 500,

doch niet meer dan 2000 ton: €86,45 (f 190,51) €20,08 (f 44,25) €4,02 (f 8,86)

- van een ander schip of van

baggermaterieel: €57,63 (f 127,00) €13,39 (f 29,51) €2,68 (f 5,91)

2°. Voor de werknemer die aan boord €47,00 (f 104,00) €10,78 (f 23,76) €2,16 (f 4,76)

woont en geen gezin heeft:

b. aan boord van zeeschepen - andere

dan vissersschepen - en op

boorplatforms:

1°. Voor de werknemer die met zijn gezin

aan boord woont: €8,05 (f 17,74)

2°. Voor de werknemer die aan boord

woont en geen gezin heeft:

- voor een kapitein en voor een officier: €3,81 (f 8,40)

- voor een andere werknemer: €1,91 (f 4,21)

c. aan boord van vissersschepen:

voor de werknemer die aan boord woont €2,59 (f 5,71)

en geen gezin heeft:

d. in pakwagens van kermisexploitanten:

voor de werknemer die in een

pakwagen woont en geen gezin heeft: €47,00 (f 104,00) €10,78 (f 23,76) €2,16 (f 4,76)

e. voor de werknemer die niet is aan-

geduid in de onderdelen a, b, c en d: nihil nihil nihil

Artikel 29. Bedragen bewassing, energie en water begrepen in bedrag inwoning en huisvesting

Voor de toepassing van artikel 17 en artikel 28 worden in het bedrag van inwoning dan wel in het bedrag van huisvesting geacht te zijn begrepen de bedragen van bewassing, energie en water, bedoeld in artikel 16.

Artikel 30. Kost aan boord van schepen en baggermateriaal en op boorplatforms

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 14, worden verstrekkingen van kost aan boord van schepen en baggermateriaal en op boorplatforms, voorzover de waarde in het economische verkeer van de kost hoger is dan € 3,90 (f 8,59) per dag, aangemerkt als verstrekking als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde verstrekkingen tevens betrekking hebben op gezinsleden van de werknemer wordt het in het eerste lid genoemde bedrag verhoogd:

a. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt: met 80%;

b. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt doch de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt: met 50%;

c. voor ieder gezinslid dat bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt: met 30%.

Artikel 31. Therapeutisch mee-eten

De verstrekking van het in werktijd mee-eten van werknemers in de geestelijke en lichamelijke gezondheids- of welzijnszorg met de hen toevertrouwde patiënten, pupillen of bewoners, indien zij dit verplicht zijn op basis van de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling op grond van opvoedkundige of therapeutische overwegingen of overwegingen van resocialiserende aard, is een verstrekking, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Artikel 32. Maaltijden in bedrijfskantines

1. Verstrekkingen in de vorm van maaltijden in bedrijfskantines of andere soortgelijke ruimten op de plaats waar de arbeid wordt verricht, worden geacht te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, voorzover de waarde in het economische verkeer van die maaltijden hoger is dan het bedrag dat ter zake aan de werknemer in rekening wordt gebracht, mits het aan de werknemer in rekening gebrachte bedrag gemiddeld niet lager is dan de kosten die rechtstreeks met de verstrekking van de maaltijden verband houden, doch ten minste € 1,38 (f 3,04) voor een ontbijt, € 1,38 (f 3,04) voor een koffiemaaltijd en € 2,77 (f 6,10) voor een warme maaltijd.

Artikel 33. Kleding die blijft op de plaats waar de arbeid wordt verricht

De verstrekking van buiten de woning van de werknemer tijdens de vervulling van de dienstbetrekking gedragen kleding die blijft op de plaats waar de arbeid wordt verricht, is een verstrekking als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Artikel 34. Vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd

1. Vergoedingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd behoren in ieder geval tot de vergoedingen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, indien zij € 2,72 (f 5,99) per gewerkte week (€ 0,54 (f 1,19) per gewerkte dag) niet te boven gaan.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien tijdens de werktijd consumpties, die geen deel uitmaken van een maaltijd, worden verstrekt.

Artikel 35. Verstrekking dagbladen

Voor de kalenderjaren 2001 en 2002 behoort de verstrekking aan de werknemer van een dagbladuitgeversbedrijf van een abonnement op een dagblad dat door dat bedrijf wordt uitgegeven tot een verstrekking als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

Hoofdstuk 3. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 36. Overgangsregeling fiets

1. Voor het kalenderjaar 2001 worden onder de in artikel 19, tweede en derde lid, bedoelde verstrekkingen tevens begrepen een op de voet van artikel 6 van de Regeling waardering loon in natura 2000 (resp. 1999 en 1998) in de kalenderjaren 1998, 1999 en 2000 op € 68,00 (f 150,00) respectievelijk nihil gestelde waarde van een verstrekte dan wel ter beschikking gestelde fiets.

2. Voor het kalenderjaar 2002 worden onder de in artikel 19, tweede en derde lid, bedoelde verstrekkingen tevens begrepen een op de voet van artikel 6 van de Regeling waardering loon in natura 2000 (resp. 1999 en 1998)in de kalenderjaren 1999 en 2000 op € 68,00 (f 150,00) respectievelijk nihil gestelde waarde van een verstrekte dan wel ter beschikking gestelde fiets.

3. Voor het kalenderjaar 2003 worden onder de in artikel 19, tweede en derde lid, bedoelde verstrekkingen tevens begrepen de op de voet van artikel 6 van de Regeling waardering loon in natura 2000 (resp. 1999 en 1998) in het kalenderjaar 2000 op € 68,00 (f 150,00) respectievelijk nihil gestelde waarde van een verstrekte dan wel ter beschikking gestelde fiets.

4. Voor het kalenderjaar 2001 worden onder de in artikel 19, zesde en zevende lid, bedoelde vergoedingen en verstrekkingen tevens begrepen de op de voet van artikel 6 van de Regeling waardering loon in natura 2000 (resp. 1999 en 1998)in de kalenderjaren 1999 en 2000 op nihil gestelde waarde van de met een fiets samenhangende zaken die dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer.

5. Voor het kalenderjaar 2002 worden onder de in artikel 19, zesde en zevende lid, bedoelde vergoedingen en verstrekkingen tevens begrepen de op de voet van artikel 6 van de Regeling waardering loon in natura 2000 (resp. 1999 en 1998)in het kalenderjaar 2000 op nihil gestelde waarde van de met een fiets samenhangende zaken die dienstbaar zijn aan het woon-werkverkeer.

Artikel 37. Intrekking

1. De Regeling waardering loon in natura 2000 wordt ingetrokken.

2. De Regeling waardering loon in natura 2000, zoals die regeling luidde op 31 december 2000, blijft van toepassing op de persoon wiens recht op ziekengeld op grond van de Ziekte-wet, op uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering respectievelijk op uitkering op grond van de Werkloosheidswet,

is ontstaan voor 31 december 2000, met betrekking tot dat recht.

3. De regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 december 1989, nr. 89/7154 (Stcrt. 252), houdende regels inzake bestrijding van kosten tot verwerving van loon (Vergoeding voor gemengde kosten) wordt ingetrokken.

4. De bepalingen van de regelingen, genoemd in het eerste en derde lid, blijven van kracht ten aanzien van premiebetalingstijdvakken die zijn gelegen tussen 31 december 1999 en 1 januari 2001.

Artikel 38. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2000, treedt zij in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2001.

Artikel 39. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vergoeding gemengde kosten en waardering loon in natura, vergoedingen en verstrekkingen 2001.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

`s-Gravenhage, 21 december 2000.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.

Toelichting

Met de wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 in het kader van de belastingherziening 2001 is ook artikel 6 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) gewijzigd. In aansluiting op de systematiek van vergoedingen en verstrekkingen die is opgenomen hoofdstuk IIA van de Wet op de loonbelasting 1964, is er voor gekozen om ook voor de premieheffing werknemersverzekeringen te spreken van vergoedingen en verstrekkingen. Hiertoe is het eerste lid, onderdeel k, van artikel 6 van de CSV gewijzigd.

Onderdelen van vergoedingen en verstrekking die bij of krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangemerkt als vrije vergoedingen en verstrekkingen, zullen uit het oogpunt van coördinatie tussen de loonheffing en de premieheffing werknemersverzekeringen ondermeer via deze ministeriële regeling hun beslag krijgen.

Gezien de ingrijpende wijzigingen is er voor gekozen een nieuwe regeling te treffen. De Regeling waardering loon in natura 2000 en de regeling Vergoedingen voor gemengde kosten zijn samengevoegd. Net als voorgaande jaren is een aantal vastgestelde geldbedragen ter zake van loon in natura en daarmee overeenkomende vergoedingen in overeenstemming gebracht met de prijsontwikkeling. De bedragen voor het jaar 2001 zijn in eurobedragen uitgedrukt. De corresponderende guldensbedragen zijn tussen haakjes vermeld.

Nieuw in deze regeling is dat vergoedingen en verstrekkingen zoveel mogelijk op dezelfde voet worden behandeld. In artikel 4 zijn algemene regels opgenomen over de normeringen en beperkingen van vergoedingen en verstrekkingen. Als een vergoeding of verstrekking geheel of gedeeltelijk tot het loon moet worden gerekend, gelden de in deze regeling opgenomen bedragen als forfaitaire bedragen (normbedragen). Dit betekent dat deze bedragen niet voor tegenbewijs vatbaar zijn. Een uitzondering op deze regel geldt voor het genot van een woning. Hiermee worden de waarderingsvoorschriften uit ondermeer de Regeling waardering loon in natura 2000 voortgezet.

Verder is bepaald dat zodra een in deze regeling opgenomen regeling betrekking heeft op zowel een vergoeding als verstrekking, het normbedrag voor de vergoeding en de verstrekking tezamen geldt.

Indien bij loon in natura, of een vergoeding of verstrekking die gedeeltelijk tot het loon van de werknemer gerekend moet worden, kosten voor rekening van de werknemer blijven, wordt het in aanmerking te nemen (waarderings)bedrag verminderd met deze kosten. Het op deze wijze berekende bedrag kan niet minder dan nihil bedragen. Voor loon in natura is een dergelijke bepaling niet nieuw. Ook in de Regeling waardering loon in natura 2000 is bepaald dat de op grond van die regeling in aanmerking te nemen waarde, wordt verminderd met het bedrag dat de werknemer ter zake in rekening wordt gebracht, met dien verstande dat de aldus berekende waarde ten minste op nihil wordt gesteld.

Hieronder worden de belangrijkste wijzigingen kort toegelicht. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar, voorzover relevant, de toelichting van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001.

Maaltijdregeling

De regeling inzake de vergoeding en waardering van maaltijden wordt met ingang van 1 januari 2001 ingrijpend gewijzigd. Vergoedingen en verstrekkingen ter zake van maaltijden waarbij het zakelijk karakter van meer dan bijkomstig belang is, behoren niet tot het loon voor zover het aantal maaltijden per kalenderjaar niet meer bedraagt dan 80 (het aantal van 80 geldt voor vergoedingen en verstrekkingen tezamen). Als het aantal van 80 wordt overschreden, gelden de bedragen die in artikel 14 van deze regeling zijn opgenomen.

Voor de loonheffing is het voor de werkgever mogelijk het ter zake van maaltijden eventueel te belasten loon in de eindheffing te betrekken. Indien de werkgever van deze mogelijkheid gebruik maakt, wordt dit loonbestanddeel buiten de premieheffing werknemersverzekeringen gebracht (zie de Regeling uitzondering eindheffingsbestanddelen loonbelasting voor de premieheffing werknemersverzekeringen 2001). Hiervoor is gekozen om administratieve lasten voor de werkgever als gevolg van de toepassing van de eindheffing in de premieheffing werknemersverzekeringen te voorkomen.

Maaltijden waarbij het zakelijk karakter ontbreekt, moeten worden gesteld op de waarde in het economische verkeer.

Nieuw is verder de regeling inzake de maaltijden in bedrijfskantines. De kosten van de dagelijkse lunch behoren tot de normale kosten van levensonderhoud van de werknemer. Er is derhalve geen aanleiding om voor dergelijke verstrekkingen een gunstige besparingswaarde vast te stellen. Uit het oogpunt van doelmatigheid wordt over een dergelijke maaltijd geen premies geheven, indien de kosten die rechtstreeks verband houden met de verstrekking van de maaltijden aan de werknemer in rekening worden gebracht. Als dit niet gebeurt, moet de waarde van een maaltijd worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer. Ook hier geldt dat de werkgever ten aanzien van maaltijden in bedrijfskantines de eindheffing mag toepassen. Indien de werkgever voor deze mogelijkheid kiest, volgt uit de Regeling uitzondering eindheffingsbestanddelen loonbelasting voor de premieheffing werknemersverzekeringen 2001 dat over dit loonbestanddeel geen premies werknemersverzekeringen worden geheven.

Telefoonabonnementen

Op grond van artikel 1, onderdeel a, van deze regeling behoren vergoedingen ter zake van een eerste telefoonabonnement tot het loon. Over deze vergoedingen worden derhalve premies voor de werknemersverzekeringen geheven. Ten opzichte van de huidige situatie is derhalve geen wijziging aangebracht. Nieuw is wel de expliciete bepaling dat de werkgever het tweede en volgende telefoonabonnement van de werknemer waarvan het zakelijk karakter van meer dan bijkomend belang is onbelast kan vergoeden.

Op deze regel is één uitzondering. Ten aanzien van een telefoonabonnement dat voorziet in verschillende aansluitingen dan wel nummers (zoals een ISDN-abonnement) is het niet mogelijk een onderscheid te maken in een eerste en een volgend abonnement. Daarom is bepaald dat een vast bedrag wél tot het loon gerekend moet worden (artikel 20). Het meerdere kan vervolgens onbelast worden vergoed.

Vergoedingen ter zake van consumpties tijdens werktijd

Met ingang van 1 januari 2001 is bepaald dat vergoedingen ter zake van consumpties tijdens werktijd in ieder geval niet tot het loon behoren, voorzover zij het in artikel 34 van deze regeling opgenomen bedrag niet te boven gaan. Hiermee wordt de huidige uitvoeringspraktijk op dit punt geformaliseerd.

De forfaitaire vergoedingsbedragen hoeven door de werkgever niet te worden onderbouwd. Pas op het moment dat de werkgever een hoger bedrag wil vergoeden, dienen de te vergoeden kosten te worden gedeclareerd. Deze regeling is verder niet van toepassing indien consumpties tijdens de werktijd, niet zijnde maaltijden, worden verstrekt. De verstrekking van dergelijke consumpties behoren op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel x, van de CSV niet tot het loon.

Dagbladen

Tot 1 januari 2001 was geen formele regeling getroffen voor de waardering van een aan de werknemer van een dagbladuitgeversbedrijf verstrekt gratis abonnement op een dagblad dat door dat bedrijf wordt uitgegeven. In de uitvoeringspraktijk wordt een dergelijk abonnement, mede naar aanleiding van de opvatting van de (toenmalige) Sociale Verzekeringsraad, op nihil gewaardeerd. Deze praktijk wordt nu geformaliseerd en vooralsnog voor een periode van twee jaren voortgezet.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst.

Naar boven