Besluit premiedifferentiatie wachtgeldverzekering sector Uitzendbedrijven

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen;

Gelet op artikel 85, eerste lid, van de Werkloosheidswet;

Gehoord de sectorraad Commerciële Dienstverlening,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Uitzendbedrijven IA: uitzendkrachten met administratieve of (para)medische functies krachtens een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW en op wier uitzendovereenkomst een beding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW van toepassing is werkzaam bij uitzendbedrijven;

b. Uitzendbedrijven IIA: uitzendkrachten met technische of overige functies krachtens een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW en op wier uitzendovereenkomst een beding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW van toepassing is werkzaam bij uitzendbedrijven;

c. Intermediaire diensten: intercedenten en consulenten; filiaalhouders en vestigingsmanagers; administratief personeel; directie en stafleden; operationele stafmedewerkers; boekhouding en uitzendadministratie; al het personeel waarvan de werkzaamheden zijn terug te voeren op het ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan derden werkzaam bij uitzendbedrijven;

d. Uitzendbedrijven IB en IIB: uitzendkrachten met administratieve, (para)medische functies, technische of overige functies krachtens een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW en op wier uitzendovereenkomst niet een beding als bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW van toepassing is werkzaam bij uitzendbedrijven;

e. Detachering: uitzendkrachten die niet vallen onder de hierboven genoemde uitzendbedrijven werkzaam bij uitzendbedrijven.

Artikel 2

Voor de sector Uitzendbedrijven worden de volgende vijf premiegroepen ingesteld:

1. Uitzendbedrijven IA, met als subpremiegroepen

a. uitzendbedrijven IA opslagklasse,

b. uitzendbedrijven IA middenklasse,

c. uitzendbedrijven IA kortingsklasse;

2. Uitzendbedrijven IIA, met als subpremiegroepen

a. uitzendbedrijven IIB opslagklasse

b. uitzendbedrijven IIB middenklasse

c. uitzendbedrijven IIB kortingsklasse;

3. Intermediaire diensten;

4. Uitzendbedrijven IB en IIB;

5. Detachering.

Artikel 3

De premies, bedoeld in artikel 85, eerste lid van de Werkloosheidswet, worden jaarlijks door het Lisv vastgesteld.

Artikel 4

1. Voor de bepaling van de premies bedoeld in artikel 3 wordt voor de subpremiegroepen genoemd in artikel 2 onder 1 en 2 het ziekterisicopercentage vastgesteld.

2. Het ziekterisicopercentage is het quotiënt waarbij de teller is het totaal in het refertejaar aan de subpremiegroep uitgekeerd ziekengeld en de noemer is het voor de subpremiegroep berekende premieloon voor dat refertejaar vermeerderd met de direct ver-strekte uitkeringen ingevolge de Ziektewet betreffende de subpremiegroep in dat refertejaar.

Artikel 5

1. Voor elke individuele werkgever behorende tot een van de in artikel 3 bedoelde subpremiegroepen wordt het ziekterisicopercentage vastgesteld.

2. Het ziekterisicopercentage van de in lid 1 genoemde werkgevers, is het quotiënt waarbij de teller is het totaal in het refertejaar ten behoeve van de werknemers bij deze werkgever uitgekeerd ziekengeld en de noemer is het voor alle werknemers bij deze werkgevers voor de Ziektewet berekende premieloon voor dat refertejaar vermeerderd met de direct verstrekte uitkeringen ingevolge de Ziektewet betreffende de subpremiegroep in dat refertejaar.

Artikel 6

Voor de toepassing van artikel 4 en 5 blijven bij de berekening van het op grond van de Ziektewet uitgekeerde ziekengeld buiten beschouwing:

a. uitkeringen op grond van artikel 29a, eerste, derde en zevende lid van de Ziektewet;

b. uitkeringen op grond van artikel 35 en 36 van de Ziektewet;

c. uitkeringen op grond van artikel 46 van de Ziektewet.

Artikel 7

Als refertejaar wordt gehanteerd het premiebetalingstijdvak.

Artikel 8

Voor werkgevers binnen de premiegroep Uitzendbedrijven IA geldt dat in het geval:

a. het individueel ziekterisicopercentage 10% of meer hoger is dan het gemiddelde van de premiegroep, dat zij worden ingedeeld bij de subpremiegroep uitzendbedrijven IA opslagklasse;

b. het individueel ziekterisicopercentage minder dan 10% lager of hoger is dan het gemiddelde van de premiegroep, dat zij worden ingedeeld bij de subpremiegroep uitzendbedrijven IA middenklasse;

c. het individueel ziekterisicopercentage 10% of meer lager is dan het gemiddelde van de premiegroep, dat zij worden ingedeeld bij de subpremiegroep uitzendbedrijven IA kortingsklasse.

Artikel 9

Voor werkgevers binnen de premiegroep Uitzendbedrijven IIA geldt dat in het geval:

a. het individueel ziekterisicopercentage 20% of meer hoger is dan het gemiddelde van de premiegroep, dat zij worden ingedeeld bij de subpremiegroep uitzendbedrijven IA opslagklasse;

b. het individueel ziekterisicopercentage minder dan 20% lager of hoger is dan het gemiddelde van de premiegroep, dat zij worden ingedeeld bij de subpremiegroep uitzendbedrijven IA middenklasse;

c. het individueel ziekterisicopercentage 20% of meer lager is dan het gemiddelde van de premiegroep, dat zij worden ingedeeld bij de subpremiegroep uitzendbedrijven IA kortingsklasse.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit premiedifferentiatie wachtgeldverzekering sector Uitzendbedrijven.

Artikel 11

Het Besluit premiedifferentiatie wachtgeldverzekering uitzendbedrijven Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging 1996 wordt ingetrokken.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden gepubliceerd.

Amsterdam, 19 december 2000.
J.F. Buurmeijer, voorzitter.

Toelichting

Algemeen

De wachtgeldfondsen financieren twee soorten uitkeringen:

1. werkloosheidswet uitkeringen voor maximaal een half jaar;

2. ziektewet uitkeringen aan werknemers waarvoor geen loondoorbetalingsplicht bij ziekte geldt.

De te betalen wachtgeldpremie is dan ook opgebouwd uit een deel betreffende de werkloosheidswet (WW-deel) en een deel betreffende de Ziektewet (ZW-deel).

Op grond van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte, Stb. 1996, 134 (Wulbz) geldt voor werknemers die een normaal dienstverband (vast of tijdelijk) als bedoeld in artikel 7:690 BW hebben, dat de werkgever verplicht is tijdens ziekte gedurende 52 weken het loon door te betalen. De sector uitzendbedrijven kent twee categoriën uitzendkrachten: uitzendkrachten (I) met administratieve en (para)medische functies alsmede uitzendkrachten (II) voor technische en overige functies. Voor uitzendkrachten geldt geen loondoorbetalingsplicht bij ziekte. Hierdoor bestaat de wachtgeldpremie voor deze groepen voor ongeveer de helft uit WW-risico en voor de helft uit ZW-risico.

Op 1 januari 1999 is de wet Flexibiliteit en Zekerheid van kracht geworden. Deze wet brengt onder meer met zich mee, dat de uitzendovereenkomst is aan te merken als een (normale) arbeidsovereenkomst. Indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van een (normale) arbeidsovereenkomst zonder uitzendbeding. Er is dan sprake van werkzaam zijn in dienst van het uitzendbedrijf en er geldt een loonbe-talingsplicht bij ziekte. Werkgevers van uitzendkrachten zonder uitzendbeding zouden te maken krijgen met dubbele ZW-lasten:

- de loondoorbetalingsplicht bij ziekte;

- het ZW-deel van de wachtgeldpremie.

Om deze situatie te voorkomen, ziet dit besluit erop toe dat voor de uitzendkrachten zonder uitzendbeding een aparte premiegroep in het leven wordt geroepen en wel de premiegroep uitzendbedrijven voor uitzendkrachten zonder uitzendbeding. Voor deze premiegroep worden aparte premies vastgesteld.

In de nieuwe situatie ontstaan de volgende 5 premiegroepen:

1. Uitzendbedrijven IA voor uitzendkrachten met uitzendovereenkomst in administratieve of (para)medische functies met uitzendbeding;

2. Uitzendbedrijven IIA voor uitzendkrachten met uitzendovereenkomst in technische of overige functies met uitzendbeding;

3. Intermediaire diensten;

4. Uitzendbedrijven IB en IIB voor uitzendkrachten met uitzendovereenkomst in administratieve, (para)medische, technische of overige functies zonder uitzendbeding;

5. Detachering.

De premies worden jaarlijks voor het kalenderjaar vastgesteld. Voor het kalenderjaar 2001 is dit bij besluit vaststelling wachtgeldpremies 2001 gebeurd. De premiegroepen uitzendbedrijven IA en IIA kennen premiedifferentiatie in het ZW-deel van de wachtgeldpremie.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Hierin zijn enige begripsomschrijvingen opgenomen.

Artikel 2 Dit artikel somt de premiegroepen en subpremiegroepen op waarop dit besluit betrekking heeft. Hierin is opgenomen de nieuwe premiegroep Uitzendbedrijven IB en IIB voor uitzendkrachten met uitzendovereenkomst in administratieve, (para)medische, technische of overige functies zonder uitzendbeding.

Artikel 3 Dit artikel geeft aan dat het Lisv de wachtgeldpremies voor de verschillende premiegroepen van de sector Uitzendbedrijven jaarlijks vaststelt.

Artikel 4 Het eerste lid regelt de vaststelling van het gemiddeld ziekterisicopercentage voor de gezamenlijke werkgevers binnen de premiegroepen uitzendbedrijven IA en IIA. Deze premiegroepen kennen premiedifferentiatie in het ZW-deel van de wachtgeldpremie. In het tweede lid wordt aangegeven op welke wijze dit ziekterisicopercentage wordt berekend.

Artikel 5 In dit artikel wordt de vaststelling van het ziekterisicopercentage voor elke individuele werkgever, behorende tot de premiegroepen waarvoor premiedifferentiatie geldt, geregeld. In het tweede lid wordt aangegeven op welke wijze dit ziekterisicopercentage wordt berekend.

Artikel 6 De in dit artikel genoemde uitkeringen worden buiten beschouwing gelaten voor de berekening van het ziekterisicopercentage.

Artikel 7 Het refertejaar is het jaar waarover premie wordt geheven.

Artikel 8 Dit artikel regelt voor de werkgevers behorende tot de premiegroep uitzendbedrijven IA de indeling in een van de subgroepen aan de hand van de door de individuele werkgever gerealiseerde ziekterisicopercentage.

Artikel 9 Dit artikel regelt voor de werkgevers behorende tot de premiegroep uitzendbedrijven IIA de indeling in een van de subgroepen. Dit aan de hand van de door de individuele werkgever gerealiseerde ziekterisicopercentage.

Artikel 10 Dit artikel bevat de citeertitel van het besluit.

Artikel 11 Dit artikel spreekt voor zich en is opgenomen om op dit punt geen enkel misverstand te laten bestaan.

Amsterdam, 19 december 2000.

J.F. Buurmeijer, voorzitter.

Naar boven